• No results found

PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta : jaarrapport 2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta : jaarrapport 2011"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PMR Monitoring natuurcompensatie

Voordelta

Deel A: Jaarrapport 2011 1200672-000 © Deltares, 2012 dr. T.C. Prins

drs. G.H. van der Kolff dr.ir. A.R. Boon ir. H. Holzhauer ir. C. Kuijper

dr. V.T. Langenberg drs. ing. G. Hendriksen

(2)
(3)
(4)
(5)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Inhoud

1 Inleiding 1

1.1 Projectkader PMR 1

1.2 Doel monitoring Natuurcompensatie Voordelta 2

1.3 Compensatiemaatregelen 2

1.4 Uitvoering van de monitoring 2009-2013 5

1.5 Opzet Jaarrapportage 2011 8

1.6 Referenties 8

2 Monitoring van de natuurcompensatie Voordelta 9

2.1 De Voordelta, een dynamisch gebied 9

2.2 De verwachte effecten van Maasvlakte 2 en de compensatiemaatregelen 10

2.3 Evaluatievragen (volgens het MEP) 11

2.3.1 Beantwoording van de evaluatievragen 12

2.4 Evaluatievragen in perspectief: effectketens nader uitgewerkt 13

2.5 Integratie percelen: het belang van samenhang 17

2.6 Datamanagement 20

2.7 Referenties 23

3 MEP vraag 1: Compensatie verlies Habitattype H1110 25

3.1 Inleiding 25

3.1.1 Habitattype H1110 27

3.1.2 Typische soorten H1110 27

3.1.3 Beschermde soorten 29

3.2 De compensatiemaatregel 29

3.3 Ontwikkeling Habitat H1110: Evaluatievraag 1c 31

3.3.1 Biomassa bodemdieren 31

3.3.2 Voedsel voor beschermde soorten 43

3.4 Effecten van de maatregel (bodembeschermingsgebied) en andere factoren:

Evaluatievraag 1d 46

3.4.1 Maatregel: Instelling bodembeschermingsgebied (M2) 46

3.4.2 Effecten van gebruik (B1) 47

3.4.3 Effecten van abiotische omstandigheden (B2) 56

3.5 Referenties 58

4 MEP vraag 2: Zwarte zee-eend 61

4.1 Inleiding 61

4.2 De maatregel 62

4.3 Verspreidingspatroon en vogeldagen: Evaluatievragen 2b1 en 2c1 63 4.4 Instelling bodembeschermingsgebied: Evaluatievraag 2b2 67 4.4.1 Effect voedselaanbod op de zwarte zee-eend (Z2) 67

4.5 Rustgebieden: Evaluatievraag 2c2 69

4.5.1 Effect instellen rustgebieden op de zwarte zee-eend (Z1b) 69 4.6 Effecten overige factoren (evaluatievragen 2b2, 2c2) 72

4.6.1 Effect abiotische omstandigheden (Z3) 72

4.6.2 Effect externe factoren (Z4) 72

(6)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief..

5 MEP vraag 3 en 4: Grote stern en visdief 75

5.1 Inleiding 75

5.2 De maatregel 76

5.3 Voedselfunctie van het bodembeschermingsgebied: Evaluatievraag 3/4b 77 5.3.1 Verspreidingspatroon en vogeldagen sterns: Evaluatievraag 3/4b1 77 5.3.2 Effect voedselaanbod voor de sterns: Evaluatievraag 3/4b2 82

5.4 Rustgebieden: Evaluatievraag 3/4c 84

5.4.1 Effect instellen rustgebied (V1/G1) 85

5.5 Effecten van overige factoren 88

5.5.1 Abiotische omstandigheden 88

5.5.2 Populatiedynamica en overige factoren 88

5.6 Referenties 90

6 Discussie en aanbevelingen 91

6.1 Inleiding 91

6.2 Commentaar Auditcommissie op Jaarrapport 2010 91

6.3 MEP vraag 1: Compensatie verlies Habitat H1110 92

6.4 MEP vraag 2: Zwarte zee-eend 94

6.5 MEP vraag 3 en 4: Grote stern en visdief 95

6.6 Slotbeschouwing 97

(7)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

1 Inleiding

Voor u ligt de Jaarrapportage 2011 van het project PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta, dat Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst uitvoert. Om de effecten van de aanleg van de Tweede Maasvlakte op de natuurwaarden in de Voordelta te compenseren is een aantal maatregelen getroffen. Door middel van monitoring zal worden onderzocht of de maatregelen leiden tot de beoogde compensatie.

Deltares heeft de effectmetingen in een Europese aanbesteding gegund aan een consortium van: IMARES, CSO, Arcadis/Alkyon, Bureau Waardenburg, INBO en NIOO-CEME. IMARES is trekker van het consortium.

In 2004-2007 is de uitgangssituatie - referentiesituatie - vastgelegd door het uitvoeren van nulmetingen. De effectmetingen van de compensatiemaatregelen zelf zijn begonnen in 2009 en hebben een doorlooptijd van vijf jaar (2009-2013).

De metingen zijn onderverdeeld in 5 percelen: 1 Benthos

2 Vis 3 Vogels 4 Abiotiek 5 Gebruik.

In het onderstaande wordt ingegaan op het kader waarbinnen het monitoringproject wordt uitgevoerd en worden het onderzoeksgebied en de compensatiemaatregelen in meer detail beschreven. Vervolgens wordt kort ingegaan op de resultaten tot nu toe en wordt de opbouw van het Jaarrapport 2011 toegelicht.

1.1 Projectkader PMR

Het kabinet heeft in 2006 in een planologische kernbeslissing een besluit genomen over het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR), een pakket maatregelen dat:

• de mainport Rotterdam versterkt door het ruimtetekort voor haven- en industriële activiteiten dat in het Rotterdamse havengebied is gesignaleerd op te lossen;

• de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond verbetert door de mogelijkheden te benutten die het oplossen van het ruimtetekort biedt.

De aanleg van de Tweede Maasvlakte, een nieuw haven- en industriegebied, en de bijbehorende natuurcompensatie, is een van de drie deelprojecten van PMR. De andere deelprojecten betreffen de aanleg van 750 hectare natuur- en recreatiegebied en een serie projecten onder de noemer Bestaand Rotterdams Gebied, met als doel het bestaande havengebied intensiever te benutten en de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond te verbeteren.

De betrokken overheidspartijen hebben afgesproken om de monitoring en evaluatie van de drie PMR-deelprojecten op een eenduidige en gestructureerde manier vorm te geven, door middel van een serie Monitoring en Evaluatie Programma’s (MEP’s), met een vergelijkbare aanpak en opzet die leiden tot een aantal op elkaar aansluitende rapportages. Hiermee wordt bereikt dat zowel over delen als over het grotere geheel van PMR en de Tweede Maasvlakte op een eenduidige wijze kan worden gerapporteerd.

(8)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

1.2 Doel monitoring Natuurcompensatie Voordelta

De Tweede Maasvlakte wordt aangelegd in het beschermde natuurgebied de Voordelta. De Voordelta is in 2008 aangewezen als Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebieden vormen een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van lidstaten van de Europese Unie, waarbinnen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn bescherming geldt voor kenmerkende leefgebieden en soorten. Omdat de aanleg van de Tweede Maasvlakte significante negatieve effecten op beschermde natuur kan veroorzaken, is hiervoor compensatie verplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De maatregelen die getroffen zijn ter compensatie betreffen de instelling van een bodembeschermingsgebied en een aantal rustgebieden voor vogels (zwarte zee-eend, grote stern, visdief) daarbinnen. De effecten van de compensatiemaatregelen moeten worden gemonitoord.

Het doel van de monitoring natuurcompensatie Voordelta is om vast te stellen of de maatregelen voldoende compensatie bieden voor de daadwerkelijk optredende significante negatieve effecten van de aanleg van de Tweede Maasvlakte op de Voordelta.

Het effect van de maatregelen wordt bepaald door ontwikkelingen in het bodem-beschermingsgebied en de rustgebieden te vergelijken met ontwikkelingen in referentie-gebieden, waar geen compensatiemaatregelen getroffen zijn. Nulmetingen zijn verricht in de periode 2004-2007, om in de Voordelta de uitgangssituatie te bepalen voorafgaand aan het treffen van de compensatiemaatregelen.

In het PMR-jargon is er een subtiel, maar belangrijk, onderscheid tussen aanleg van de Tweede Maasvlakte in de zin van het (tijdelijke) proces van het aanleggen (zand opzuigen, vervoeren, elders opspuiten etc.) en het resultaat van het aanleggen, namelijk de aanwezigheid van de aangelegde Tweede Maasvlakte. De monitoring en evaluatie beschreven in deze rapportage, monitoring Natuurcompensatie Voordelta, heeft betrekking op het resultaat van de aanleg; de monitoring en evaluatie van het proces van de aanleg wordt beschreven in het MEP Aanleg dat door Havenbedrijf Rotterdam is opgesteld en door de (toenmalige) minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is goedgekeurd.

1.3 Compensatiemaatregelen

De Voordelta is een uitloper van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta in de kustzone van de Noordzee en strekt zich uit van Walcheren tot aan de Nieuwe Waterweg. De Voordelta omvat een verzameling van geulen, ondieptes en zandbanken, met een divers bodemleven. Het gebied vormt de habitat van vissen, vogels en zeezoogdieren en is een gebied van economische waarde. De Voordelta heeft een oppervlak van ca 92.000 ha, waarvan het grootste deel in het kader van Natura 2000 gekarakteriseerd wordt als habitattype H1110. Dit habitattype omvat ondiepe delen van zeeën met zandbanken die permanent onder water staan; de waterdiepte bedraagt zelden meer dan 20 m. Op zandbanken in een ondiepe zee, met wisselingen tussen diep en ondiep en invloeden van zoet en zout water, leven veel bodemdieren en vissen. Deze typerende gebieden voor een delta zijn een belangrijke bron van voedsel voor vogels en zeezoogdieren.

Het MEP gaat ervan uit dat:

1 Als gevolg van de aanleg van de Tweede Maasvlakte 2455 hectare van habitattype H1110 verloren gaat.

2 Als gevolg van de aanleg van de Tweede Maasvlakte negatieve effecten optreden op de foerageerfunctie voor de grote stern van 1,7%, op de foerageerfunctie voor de visdief van 5,9%, en op de foerageerfunctie voor de zwarte zee-eend van 3,1%.

(9)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

3 Compensatie kan worden geboden door kwaliteitsverbetering van 10% in een bodembeschermingsgebied met een omvang van minimaal 24.550 hectare. Immers, door een kwaliteitsverbetering van 10% te realiseren in een gebied dat 10 maal zo groot is als het gebied dat verloren gaat, kan 100% compensatie bereikt worden.

4 Daarnaast door toegangsbeperkende maatregelen in een aantal rustgebieden compensatie wordt geboden voor het verlies in foerageerfunctie voor grote stern, visdief en zwarte zee-eend.

De kwaliteitsverbetering wordt getoetst aan de hand van een aantal evaluatievragen beschreven in hoofdstuk 2.

Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, die de vergunningverlening regelt voor activiteiten met een kans op significante negatieve effecten in Natura 2000-gebieden, heeft de minister van LNV in juni 2008 een drietal Toegangsbeperkingsbesluiten afgekondigd. In deze TBB’s zijn binnen het Natura 2000-gebied Voordelta een bodembeschermingsgebied en een aantal rustgebieden aangewezen (Figuur 1.1).

Figuur 1.1 Kaart waarop aangegeven de geografische ligging van Voordelta, met begrenzing Natura 2000-gebied (oranje lijn), bodembeschermingsgebied (rode lijn) en rustgebieden (geel)

(10)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Sommige rustgebieden in de Voordelta zijn ingesteld ten behoeve van de compensatie van de Tweede Maasvlakte en hebben als doel het bodembeschermingsgebied als foerageergebied te kunnen benutten. Andere zijn ingesteld vanuit Natura 2000-doeleinden of een combinatie van beide (Tabel 1.1).

Tabel 1.1 Oppervlak en functie van de rustgebieden in relatie tot het Bodembeschermingsgebied en het Natura 2000-gebied de Voordelta

Oppervlak (ha) Functie

Natura 2000

Functie Natuurcompensatie Tweede Maasvlakte

Voordelta 92.271

Bodembeschermingsgebied 24.550

Rustgebied totaal (zomer / winter) 3.590 / 6.090

- Hinderplaat 1.250 rustgebied gewone

zeehond, rust-en foerageergebied eidereend

rustgebied grote stern, visdief

- Bollen van de Ooster 1.550 / 2.740 rustgebied gewone

zeehond

rustgebied zwarte zee-eend, grote stern

- Bollen van het Nieuwe Zand - / 1.310 - rustgebied zwarte zee-eend

- Slikken van Voorne 550 rustgebied steltlopers,

eenden

-

- Verklikkerplaat 240 rustgebied gewone

zeehond

-

In het bodembeschermingsgebied gelden beperkingen voor vormen van visserij die de zeebodem beroeren. In dit gebied is de boomkorvisserij met wekkerkettingen en met schepen met een motorvermogen groter dan 260 pk (191 kW) niet toegestaan. In de rustgebieden geldt een verbod op, of beperking van, vormen van visserij en recreatie die zeehonden en vogels verstoren (Tabel 1.2).

(11)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Tabel 1.2 Overzicht van activiteiten die wel, niet of beperkt toegestaan zijn in de Voordelta, het

Bodembeschermingsgebied en de verschillende rustgebieden (ref. Natura 2000-beheerplan Voordelta, juli 2008; Toegangsbeperkingsbesluiten Ministerie LNV, DRZ 2008-2213-1, 2, 3)

Activiteit Voordelta Bodem

beschermingsgebied Rustgebieden H in de rp la at B ol le n va n de O os te r* B ol le n va n de N ie uw e Za nd ** S lik ke n va n V oo rn e V er kl ik ke rp la at Recreatie

Kite-, wind- en golfsurfen

Kite-buggyen nvt

Overige extreme strandsporten nvt

Zeilen, snelle recreatievaart, sportvisserij

Duiken nvt

Kanoen Plaatbezoek

Strandgebruik (wandelen, paardrijden, zwemmen) nvt nvt nvt nvt

Strandpaviljoens, strandhuisjes, reddingsposten nvt nvt nvt nvt nvt

Visserij Boomkorvisserij > 260 pk Sleepnetvisserij <260 pk Garnalenvisserij Schelpdiervisserij Bordenvisserij Visserij met korven en fuiken Visserij met staand want en zegen Mosselzaadinvanginstallaties

Beheer en Onderhoud

Strand- en vooroeversuppleties nvt

Beheer badstranden nvt

Periodiek onderhoud kustverdediging nvt

Baggeren Slijkgat en Springersdiep nvt nvt

Verspreiden baggerspecie idem nvt

Markering en onderhoud door RWS Monitoring Bestrijding rampen, calamiteiten

Overige

Onderhoud kabels en leidingen Beroepsvaart Gemotoriseerde en ongemotoriseerde luchtvaart Militaire vliegactiviteiten Overige militaire activiteiten Tot ontploffing brengen van munitie Schelpenwinning

Lozing koelwater elektriciteitscentrale Maasvlakte nvt

* Het rustgebied Bollen van de Ooster is in de zomer kleiner dan in de winter

** Het rustgebied Bollen van de Nieuwe Zand is in de zomer “gewoon” bodembeschermingsgebied

Vier categorieen van activiteiten:

Toegestaan en vrijgesteld van vergunningsplicht Beperkt toegestaan:

1.) vrijgesteld van vergunningsplicht en toegestaan onder voorwaarden die zijn vastgelegd in het Beheerplan 2.) niet vrijgesteld van vergunningsplicht; van geval tot geval wordt bekeken of de activiteit is toegestaan, en zo ja, of er een vergunning nodig is

Niet toegestaan

1.4 Uitvoering van de monitoring 2009-2013

Na de opdrachtverlening op 19 maart 2009 van Rijkswaterstaat Waterdienst aan Deltares voor begeleiding van de compensatiemonitoring en uitvoering van de geïntegreerde monitoringevaluatie, heeft Deltares op 10 juni 2009 een overeenkomst gesloten met het consortium van IMARES/CSO voor de uitvoering van het monitoringplan Natuurcompensatie Voordelta.

De aanpak voor de monitoring van de natuurcompensatie in de Voordelta heeft een lang traject doorgemaakt van ideevorming tot inpassing in financieel bestuurlijke kaders. De basis wordt gevormd door het rapport “Natuurcompensatie Maasvlakte Twee in de Voordelta” (RIKZ 2007).

(12)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Dat rapport had tot doel “…het inhoudelijk onderbouwen van de maatregelen die in het kader van het in te stellen zeereservaat [thans bodembeschermingsgebied genoemd] genomen moeten worden, om de negatieve effecten van de aanleg van de Tweede Maasvlakte op de beschermde natuurwaarden in de Voordelta te compenseren.”

De uitvraag voor het uitvoeren van een monitoringprogramma is beschreven in een Schedule of Requirements (SoR) en heeft na een Europese aanbesteding geresulteerd in een opdracht aan het huidige consortium van IMARES (trekker), CSO, Arcadis/Alkyon, Bureau Waardenburg, INBO en NIOO-CEME. Parallel aan dit proces heeft het overkoepelend proces plaats gevonden voor het opstellen van (uniforme) Monitoring en Evaluatieprogramma’s (MEP). De nader gespecificeerde vragen van het MEP Natuurcompensatie Voordelta zijn uiteindelijk als uitgangspunt voor het Plan van Aanpak overgenomen.

Op 20 juli 2009 heeft Deltares de definitieve versie van het Plan van Aanpak PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta aan de Waterdienst aangeboden.

Het Plan van Aanpak bestaat uit twee delen. Deel B beschrijft in uitvoeringsplannen de voorgestelde methoden en de wijze van uitvoering van de compensatiemonitoring binnen de percelen benthos, vis, vogels, abiotiek en gebruik (Heessen & Jak 2009). Deel A beschrijft de samenhang en integratie van de verschillende percelen, met het oog op een integrale beantwoording van de evaluatievragen (Holzhauer & Prins 2009). Beide delen tezamen beschrijven hoe de MEP evaluatievragen beantwoord zullen worden aan de hand van het beschreven onderzoeksprogramma.

In 2009 is het monitoringprogramma van start gegaan, en is daarnaast gewerkt aan nadere afstemming van het onderzoek op de vragen uit het MEP, en het stroomlijnen van de uitwisseling van data en informatie tussen de percelen. De eerste rapportage geeft een overzicht van de inhoudelijke voortgang die eind 2009 was bereikt (Van der Kolff et al. 2010). In 2010 is toegewerkt naar het uitvoeren van een tussenevaluatie (Prins et al. 2011) naast een inhoudelijke voortgangsrapportage (Heessen 2011). Doel van deze evaluatie was na te gaan in hoeverre het monitoringprogramma voldoet aan de verwachting dat op basis van de resultaten de evaluatievragen beantwoord kunnen worden.

De MEP vragen zullen in Hoofdstuk 2 in het algemeen, en in volgende hoofdstukken in meer detail worden besproken. Hier volstaat dat de MEP vragen zich richten op de compensatie van het verlies van habitat H1110, en het verlies van foerageergebied van de zwarte zee-eend, de grote stern en visdief. Op basis van het tot dusver uitgevoerde onderzoek zijn in de vorige jaarrapportage de volgende voorlopige conclusies getrokken (Prins et al. 2011):

Habitat H1110

De primaire parameter om te bepalen of een verbetering van de kwaliteit van habitat H1110 is opgetreden, is de biomassa van bodemdieren en dichtheid van demersale vis. De waarnemingen bevestigen het beeld dat er sprake is van een grote ruimtelijke en temporele variatie in aantallen en biomassa van bodemdieren en vissen in de Voordelta.

Er is sprake van een grote ruimtelijke en jaarlijkse variatie in de intensiteit van bodemberoerende visserij in zowel het bodembeschermingsgebied als in de rest van de Voordelta. Dit betekent dat het uitsluiten van de boomkorvisserij >260 pk in het bodembeschermingsgebied niet leidt tot een in alle delen van het gebied gelijkmatige afname van de bodemberoering.

(13)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Zwarte zee-eend

Er zijn grote fluctuaties in aantallen over de jaren heen, en er is een gestaag dalende trend in het aantal zwarte zee-eenden in de Voordelta. Het lijkt erop dat de zee-eenden zich in de T1 vooral buiten de rustgebieden bevonden, terwijl in de T0 nog wel zee-eenden binnen het nu als rustgebied aangewezen deel van de Voordelta werden waargenomen.

Voor zover aantoonbaar lijkt het voedsel van de zwarte zee-eend in de Voordelta voornamelijk te bestaan uit zwaardschede (Ensis spp.) met een lengte van 3 tot 9 cm. Een effect van verstoring op de aanwezigheid van zwarte zee-eenden in de rustgebieden is niet vastgesteld.

• Grote stern en visdief

In de Voordelta zijn de totale aantallen grote sterns toegenomen, terwijl de totale aantallen visdieven ongeveer gelijk zijn gebleven.

Grote sterns en visdieven verschillen in gebiedsgebruik. Grote sterns foerageren tot ver buiten de kolonies. De visdief foerageert vooral ook bij de Haringvlietsluizen en profiteert in de troebele wateren van de zandhoppers bij de nieuwe Tweede Maasvlakte. Er zijn meer foeragerende sterns boven open water actief in T1 t.o.v. T0.

Sterns hebben ook van nieuwe platen buiten de rustgebieden gebruik gemaakt. Er lijkt een verband te zijn tussen toegenomen [menselijk] plaatbezoek en de afname van rustende sterns op platen.

Grote sterns eten bij voorkeur vette vissoorten als haring en sprot. Bij visdieven kan zoetwatervis een significant aandeel van het voedsel vormen. De groei van kuikens wordt bepaald door voedselaanbod, maar het broedsucces wordt ook beïnvloed door predatie en habitatkwaliteit. Het voorkomen van de prooisoorten van sterns wordt waarschijnlijk niet beïnvloed door het instellen van het bodembeschermingsgebied

Tussenevaluatie 2010

In de oorspronkelijke planning van het monitoringprogramma, zoals beschreven in het Schedule of Requirements, is uitgegaan van een monitoringprogramma van 6 jaar, in aansluiting op de beheerplanperiode van 2008-2013. Binnen die planning was voorzien in een tussenevaluatie na 3 jaar, in 2010. In werkelijkheid zijn de metingen pas van start gegaan in 2009, en is de tussenevaluatie gebaseerd op de gegevens uit de T0 metingen en de in 2010 beschikbare gegevens uit de jaren 2009-2010.

Vanwege het feit dat de tussenevaluatie slechts gebaseerd was op een beperkte aanvullende set van data (ten opzichte van de T0), zal ook dit en volgende jaren een cyclus worden doorlopen van monitoring, analyse, evaluatie en eventuele bijstelling van het monitoringprogramma. Op die manier wordt bereikt dat met het uitbreiden van de beschikbare data, en voortgaande analyse van de resultaten, het monitoringprogramma wordt geoptimaliseerd met als doel zo goed mogelijk tot een antwoord op de MEP vragen te komen.

(14)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Eindevaluatie 2013

De komende jaren zal toegewerkt worden naar de eindevaluatie in 2013. In de eindevaluatie die eind 2013 wordt opgesteld met alle dan beschikbare gegevens, zullen de evaluatievragen uit het MEP beantwoord dienen te worden door middel van integratie van de informatie uit alle percelen.

1.5 Opzet Jaarrapportage 2011

De Jaarrapportage 2011 bestaat uit twee delen.

Deel A

In Deel A van de Jaarrapportage 2011 wordt een beschrijving gegeven van de resultaten van de meetinspanning

Hoofdstuk 2 gaat in op de dynamiek en complexiteit van de Voordelta en de verwachte effecten van de aanleg en aanwezigheid van de Tweede Maasvlakte, aan de hand van ingreep–effectschema’s. De hoofdstukken 3 tot en met 5 behandelen achtereenvolgens de MEP vragen 1 (habitat H1110); 2 (zwarte zee-eend) en 3/4 (sterns) door de resultaten per perceel, zoals beschreven in Deel B, in samenhang te bekijken.

Hoofdstuk 6 bevat de discussie van de tussentijdse resultaten.

Deel B

In Deel B van de Jaarrapportage 2011 worden de onderzoeksuitvoering en de resultaten per perceel afzonderlijk en in meer detail gerapporteerd.

1.6 Referenties

Heessen HJL, 2011. PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deel B: Jaarrapport 2010 en midterm evaluatie. Deltares/IMARES rapport 1200672-000-ZKS-0023.

Heessen HJL & Jak RG (2009). Plan van Aanpak PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deel B: Uitvoeringsplannen per perceel. Rapport IMARES.

Holzhauer H & Prins TC, 2009. Plan van Aanpak PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deltares rapport 1200672-008-ZKS-0002.

Prins TC, Boon AR, Holzhauer H & Van der Kolff GH, 2011. PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deel A: Jaarrapport 2010 en midterm evaluatie. Deltares rapport 1200672-000-ZKS-0024.

Van der Kolff GH, Prins TC & Heessen HJL, 2010. Jaarrapport 2009 PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deltares rapport 1200672-000-ZKS-0016.

(15)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

2 Monitoring van de natuurcompensatie Voordelta

2.1 De Voordelta, een dynamisch gebied

De Voordelta bestaat uit ondiepe kustwateren voor de delta van Zuid-Holland en Zeeland. Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een gevarieerd en dynamisch milieu van kustwateren, intergetijdengebied (zandplaten en slikken) en stranden, die een relatief beschutte overgangszone vormen tussen de (voormalige) estuaria en de volle zee. Tijdens en na de afronding van de Deltawerken is dit gebied sterk veranderd. Er is een uitgebreid stelsel van droogvallende en dieper gelegen zandbanken ontstaan met daartussen diepere geulen. Deze morfologische veranderingsprocessen zijn nog steeds gaande en kunnen nog vele jaren in beslag nemen. Het ecosysteem zal zich in die periode navenant blijven aanpassen. Het gebied is van belang voor vissen, vogels en zeezoogdieren en heeft een grote ecologische waarde.

De Voordelta is een open gebied dat onderhevig is aan een grote natuurlijke dynamiek. Het gebied wordt beïnvloed door getij- en golfwerking, door de aanvoer van water via het Kanaal en door de zoetwaterafvoeren van Schelde, Maas en Rijn. De organismen in de Voordelta maken vaak deel uit van populaties waarvan het voorkomen is gespreid over een groter gebied. Bodemdieren van ondiepe, zandige habitats als de kustzone van de Noordzee zijn van nature sterk dynamische gemeenschappen, die grote fluctuaties in soortensamenstelling en dichtheden vertonen onder invloed van recrutering, sterfte door abiotische factoren en predatie. Vissen gebruiken de Voordelta onder meer als broed- en kraamkamer en foerageergebied. De samenstelling en dichtheid van de visgemeenschap wordt niet alleen door lokale factoren bepaald, maar ook door de aanvoer van eieren en larven, die met de zeestroming worden getransporteerd vanuit paaigebieden elders, zoals de zuidelijke Noordzee of het Kanaal. Zeevogels die de Voordelta een deel van het jaar gebruiken als foerageergebied (zoals bijvoorbeeld de eidereend, zwarte zee-eend, roodkeelduiker) maken deel uit van een grotere, NW Europese populatie, die lokaal (op de schaal van een gebied als de Voordelta) sterke fluctuaties kan vertonen. Kustbroedvogels, die in de nabijheid broeden en de Voordelta als foerageergebied gebruiken, zoals de grote stern en de visdief, worden gekenmerkt door sterke veranderingen in plaats en omvang van broedkolonies. De zeehondenpopulatie in de Voordelta en de rest van het Deltagebied is in ontwikkeling en vertoont sterke uitwisseling met de populatie in het Waddengebied.

Samengevat, de Voordelta is een gebied met een grote natuurwaarde, maar met een zeer dynamische natuur. Grote jaarlijkse schommelingen in het voorkomen van soorten kunnen optreden, die slechts in beperkte mate worden veroorzaakt door oorzaken die in het gebied zelf zijn gelegen.

De Voordelta is ook een gebied dat gekenmerkt wordt door intensief menselijk gebruik. Recreatie, visserij en scheepvaart maken veel gebruik van het gebied. Van verschillende vormen van recreatie wordt nog een toename in gebruik verwacht (VenW 2008). Dit betreft zowel recreatie-activiteiten die strandgebonden zijn of dicht onder de kust plaats vinden (bijv. kitesurfen) als activiteiten die verder op zee gebeuren (windsurfen, recreatievaart, sportvisserij). Visserij betreft vooral boomkorvisserij, garnalenvisserij en schelpdiervisserij. Volgens het Beheerplan Voordelta (VenW 2008) wordt verwacht dat de boomkorvisserij en garnalenvisserij zullen afnemen, terwijl andere vormen van visserij (bordenvisserij, staand want, aquacultuur) zullen toenemen. Samengevat betekent dit dat in de gehele Voordelta veranderingen in de mate van verstoring door menselijke activiteiten te verwachten zijn, onafhankelijk van de genomen compensatiemaatregelen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor verstoring van de zeebodem door de bodemberoerende visserij.

(16)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Zowel in het bodembeschermingsgebied als in de rest van de Voordelta verandert de visserij, door een combinatie van het verbod op de boomkorvisserij >260 pk in het bodembeschermingsgebied en door autonome trends in de visserij in het gehele gebied. De compensatiemaatregelen die moeten leiden tot minder verstoring in de aangewezen rustgebieden sluiten niet uit dat in de rest van de Voordelta (buiten de rustgebieden) een toename van recreatief gebruik tot meer verstoring kan leiden.

Tot slot moet opgemerkt worden dat de activiteiten tijdens de aanleg van Maasvlakte 2 ook in de periode na het van kracht worden van de compensatiemaatregelen nog kunnen leiden tot verstoring.

2.2 De verwachte effecten van Maasvlakte 2 en de compensatiemaatregelen

Met de aanleg van Maasvlakte 2 gaat in totaal 2455 ha zandbanken en ondiepe zee (habitattype H1110) verloren. Enkele vogelsoorten (zwarte zee-eend, grote stern, visdief) zullen bovendien nadelige gevolgen ondervinden omdat de kwaliteit en omvang van hun foerageer- en rustgebied achteruitgaat. Deze effecten zijn beoordeeld als significant negatief effect (Heinis et al. 2007). Het beheerplan Voordelta bevat de maatregelen voor de compensatie van dit verlies aan natuurwaarden (VenW 2008).

Aanvankelijk werd gedacht aan het instellen van een zeereservaat waarin vrijwel alle vormen van menselijk gebruik zouden worden verboden. Vanwege de grote maatschappelijke weerstand tegen dit voornemen is besloten tot de huidige maatregelen (instellen van het bodembeschermingsgebied en van rustgebieden), waarbij voldaan wordt aan de vereiste natuurcompensatie maar tegelijkertijd zo goed mogelijk rekening is gehouden met de belangen van recreatie, toerisme en visserij. In deze ‘Eco2-benadering’ ligt het primaat bij de natuur, en worden economische belangen optimaal ingepast, in goed gezamenlijk overleg en op basis van tijdig ingebrachte kennis van betrokken partijen (VenW 2008).

Het doel van de compensatiemaatregel is om in de Voordelta de kwaliteit van het habitattype H1110 te verbeteren, en daarmee de productie van voedsel voor vogels en vissen gelijk te houden aan de situatie vóór de aanleg van Maasvlakte 2 en zo het natuurverlies ten minste te compenseren. Het instellen van het bodembeschermingsgebied moet er toe leiden dat de kwaliteit en voedselproductie van de zeebodem in het beschermde gebied met tenminste tien procent verbetert. Deze verbetering compenseert het verlies aan voedselrijke zeebodem door aanleg van Maasvlakte 2. Het uitsluiten van de boomkorvisserij met wekkerkettingen en met schepen met een motorvermogen groter dan 260 pk (191 kW) leidt naar verwachting tot een verhoging van de bodemdierenbiomassa met 10 tot 21 procent. Samen met het effect dat er minder vis zal worden weggevangen binnen het gebied, zorgt dit voor een toename in het voedselaanbod voor vogelsoorten en vissen in het beschermde gebied (VenW 2008).

Hoewel in de Voordelta ook andere vormen van bodemberoerende visserij voorkomen, wordt alleen de boomkorvisserij met wekkerkettingen van schepen met een vermogen >260 pk in het bodembeschermingsgebied verboden. De boomkorvisserij voor schepen >300 pk was al verboden binnen de 12 mijls zone, en dus ook in het bodembeschermingsgebied. Door ook het resterende segment van de boomkorvisserij, voor schepen >260 pk, te verbieden, wordt in feite alle boomkorvisserij met zware vistuigen en gericht op platvis in het gebied verboden. Het doel van het instellen van het rustgebied voor de zwarte zee-eend is het verminderen van de verstoring zodat de vogels kunnen profiteren van het verhoogde voedselaanbod in het bodembeschermingsgebied. De rustgebieden voor sterns dienen om de vogels makkelijker bij hun voedselgebieden op zee te laten komen. Met deze maatregelen moet het verlies aan voedselgebied door de aanleg van Maasvlakte 2 gecompenseerd worden (VenW 2008). Voor sterns geldt dat de compensatiemaatregel gunstig is vanaf het moment dat de vogels hun jongen mee kunnen nemen naar het rustgebied.

(17)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

2.3 Evaluatievragen (volgens het MEP)

Het “Monitoring- en EvaluatieProgramma Maasvlakte 2 – Natuurcompensatie Voordelta”, kortweg MEP Natuurcompensatie Voordelta (VenW 2009) beschrijft het monitoring- en evaluatieprogramma rond de uitvoering van de maatregelen voor natuurcompensatie bij de aanleg van de Tweede Maasvlakte, en sluit aan bij het onderdeel natuur van het MEP Aanleg, dat is gericht op het proces van de aanleg. Het doel van het MEP Natuurcompensatie Voordelta is om door middel van een systematische aanpak te evalueren of er voldoende wordt gecompenseerd voor de significante negatieve effecten van het resultaat van de aanleg, de aanwezigheid van de Tweede Maasvlakte op de natuurwaarden in de Voordelta. In het MEP Natuurcompensatie Voordelta zijn de evaluatievragen en bijbehorende onderliggende vragen geformuleerd, die zijn afgeleid van de in de Passende Beoordeling voorspelde effecten van de Tweede Maasvlakte en de resultaten van onderzoek naar de effecten van de compenserende maatregelen. Voor de interpretatie van de resultaten van de compensatiemaatregelen is de beantwoording van de evaluatievragen uit het MEP sturend. De hoofdvragen in het MEP Natuurcompensatie Voordelta, die van belang zijn voor de compensatiemonitoring in het hier gerapporteerde onderzoek, zijn:

1 Wordt het verlies aan habitattype H1110 als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2 voldoende gecompenseerd?

2 Wordt het verlies aan foerageergebied van de zwarte zee-eend als gevolg van de aanleg en het gebruik van Maasvlakte 2 voldoende gecompenseerd?

3 Wordt het verlies aan foerageergebied van de grote stern als gevolg van het ruimtebeslag en het gebruik van Maasvlakte 2 voldoende gecompenseerd?

4 Wordt het verlies aan foerageergebied van de visdief als gevolg van het ruimtebeslag en het gebruik van Maasvlakte 2 voldoende gecompenseerd?

De hoofdvragen en de onderliggende subvragen worden verder uitgewerkt in de hoofdstukken 3 tot en met 5. Sommige subvragen van de evaluatievragen (1a, 1b, 2a, 3a en 4a) hebben betrekking op het aantonen van de negatieve effecten van het proces van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Dit geschiedt in de rapportage van het onderzoeksprogramma van MEP Aanleg. Aangezien deze vragen geen betrekking hebben op de effecten van de compensatie, worden zij in het voorliggende rapport niet verder uitgewerkt.

Het monitoringprogramma is opgezet op basis van de best beschikbare kennis, onder meer gebaseerd op de ervaringen uit metingen in de periode voor aanleg van Maasvlakte 2 (de T0 periode). Deze kennis is vastgelegd in RIKZ (2007) en in diverse rapporten over de T0 metingen, en heeft geleid tot een Schedule of Requirements op basis waarvan de aanbesteding voor de monitoring is gedaan. In hoeverre effecten van de compensatiemaatregelen vastgesteld zullen kunnen worden in 2013, hangt af van de variabiliteit in de te compenseren natuurwaarden (zie § 2.1), de omvang van het effect van de maatregel (zie § 2.2), de nauwkeurigheid waarmee de oorspronkelijke situatie is vastgelegd, de beschikbaarheid van goede referentiegebieden en de meetinspanning tijdens de effectmonitoring.

Voor wat betreft de T0 metingen kan geconcludeerd worden dat deze gedurende een aantal jaren hebben plaats gevonden, met verschillen in inspanning op de verschillende onderdelen. De resultaten van de T0 zijn vastgelegd in RIKZ (2007) en onderliggende rapportages.

(18)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

In dat rapport wordt de verwachting uitgesproken dat herstel van het bodemleven binnen enkele jaren zal optreden, waarbij wordt opgemerkt dat het niet eenvoudig zal zijn een verschil in biomassa voor en na de aanleg van Maasvlakte 2 aan te tonen, doordat er jaarlijks grote natuurlijke fluctuaties in het gebied optreden, en het waarschijnlijk is dat veranderingen pas met zekerheid kunnen worden vastgesteld wanneer zij veel groter zijn dan de beoogde 10%.

In het lopende monitoringprogramma wordt aanzienlijk meer gemeten dan alleen de te compenseren natuurwaarden (de primaire parameters zoals bijvoorbeeld biomassa bodemdieren, vogeldagen zwarte zee-eend en sterns). Hiervoor is gekozen omdat er sprake is van een complex vraagstuk: naast de genomen beheersmaatregelen zijn ook veel andere factoren van invloed op de natuurwaarden. Het uiteindelijke resultaat van de beheersmaatregelen kan niet goed geëvalueerd worden zonder rekening te houden met die andere factoren. Het monitoringprogramma is zodanig ingericht dat, naast de primaire parameters, voldoende informatie wordt verzameld over die andere factoren. Dit moet waarborgen dat er uiteindelijk niet alleen een antwoord kan worden gegeven op de vraag of de natuurwaarden voldoende gecompenseerd zijn, maar dat bij dat antwoord een onderbouwing geleverd kan worden waarom de beheersmaatregel wel of niet succesvol is geweest. Immers, de beheersmaatregel kan de juiste zijn geweest, terwijl door onvoorziene omstandigheden het resultaat anders is dan verwacht bij het opstellen van het beheerplan. Het monitoringprogramma betreft een forse meetinspanning, maar er zijn financiële en logistieke grenzen aan wat uitvoerbaar is. Daarnaast is het niet mogelijk om voor alle maatregelen goede referentiegebieden te kiezen.

2.3.1 Beantwoording van de evaluatievragen

De Voordelta is een complex en dynamisch gebied. De natuurlijke variabiliteit in tijd en ruimte is groot en de processen die zich er afspelen zijn niet alle even goed bekend. Ook factoren van buiten de Voordelta kunnen van grote invloed zijn op natuurwaarden binnen het gebied. Het aantonen van negatieve effecten van menselijke ingrepen op natuurwaarden, of positieve effecten van compenserende maatregelen, is dus niet vanzelfsprekend. Een puur op meetwaarde gebaseerde aanpak is uitgesloten. Op tal van deelgebieden van het systeem is er sprake van veelsoortige kennis. Echter, de aanwezige kennis is nogal ongelijk verdeeld: over sommige relaties is relatief veel bekend, van andere minder. Door het betrekken van specialisten uit de verschillende deelgebieden, en het samenbrengen van hun expertise, kunnen door middel van expert judgement keuzes worden gemaakt ten aanzien van wat meetbaar is en wat niet, en wat de waarde is van verwachte resultaten in het grotere geheel. Hierbij dient expliciet te worden gemaakt wat de stand van zaken is qua kennis en vooral ook qua kennisleemtes.

Een gericht meetprogramma kan deze kennis versterken en kennisleemtes kunnen worden ingevuld. Uiteraard kent elk meetprogramma grenzen, nog los van eventuele financiële en praktische beperkingen. Het is de uitdaging om gebruik makend van beschikbare kennis en met oog voor praktische en theoretische beperkingen toch uitspraken te doen over de evaluatievragen. Daarbij is het ook noodzakelijk om bestaande kennisleemtes een plaats te geven.

De evaluatievragen dienen om vast te kunnen stellen of de significante effecten als gevolg van de aanwezigheid van de Tweede Maasvlakte voldoende worden gecompenseerd. De vragen richten zich daarom enerzijds op een vergelijking van de oorspronkelijke situatie (zonder Maasvlakte 2, bodembeschermingsgebied en rustgebieden) met de situatie na uitvoering van de compensatiemaatregelen (voor versus na) en anderzijds op een vergelijking tussen de compensatiegebieden (bodembeschermings- en rustgebieden) en de referentiegebieden (binnen versus buiten).

(19)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

De compensatiemaatregelen zelf zijn gebaseerd op achterliggend onderzoek en kennis over de situatie en ingreep-effect relaties in het gebied (RIKZ 2007).

De beoordeling of de compensatiemaatregelen voldoende resultaat opleveren, zal zich richten op een vergelijking van de situatie in de periode 2009-2013 met de uitgangssituatie. Deze uitgangssituatie is vastgelegd in een aantal T0 metingen. Ook zijn diverse andere achtergrondrapporten van belang (Alkyon 2006a 2006b; Asjes et al. 2004; Couperus et al. 2008; Craeymeersch et al. 2004, 2005a, 2005b; Grift & Tulp 2004; Kater 2007; Leopold et al. 2008; Poot et al. 2005, 2006; RIKZ 2007; Seegers et al. 2006; Steenbergen & Escaravage 2006; Tulp et al. 2006). Daarnaast is de beoordeling gericht op een vergelijking met de ontwikkeling in onverstoorde (of minder verstoorde) gebieden met soortgelijke kenmerken, de z.g. referentiegebieden.

De data uit de compensatiemonitoring kunnen worden aangevuld met andere waarnemingen (zoals o.a. uit het MWTL programma en andere monitoringactiviteiten). De periode 2009-2013 zal eind 2009-2013 worden beschreven op basis van de dan beschikbare monitoringresultaten. De eind 2013 beschikbare resultaten zullen niet de volledige periode 2009-2013 beschrijven, omdat de analyse van een deel van de gegevens (o.a. de resultaten van de vis- en bodemdierenbemonstering van 2013) niet voor het einde van 2013 uitgevoerd kan worden. Voorzien is dat de op dat moment nog niet geanalyseerde monsters gebruikt zullen worden in de volgende fase (na 2013) van het monitoring- en evaluatieprogramma. De compensatiemaatregelen hebben betrekking op het bodembeschermingsgebied en een aantal rustgebieden. Zoals gezegd, zijn in het monitoringprogramma ook diverse referentiegebieden opgenomen. De referentiegebieden zijn van belang om de effecten van externe of autonome ontwikkelingen goed in beeld te krijgen, en de veranderingen die optreden in het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden als gevolg van de compensatiemaatregelen zo zuiver mogelijk te kunnen vaststellen (RIKZ 2007).

2.4 Evaluatievragen in perspectief: effectketens nader uitgewerkt

De in het Plan van Aanpak deel B (Heessen & Jak 2009) beschreven metingen en meetmethoden zijn het uitgangspunt voor de compensatiemonitoring. Enkele kenmerkende aspecten van het Plan van Aanpak:

• Het werk wordt uitgevoerd door een consortium van specialisten.

• Het meerjarenprogramma bouwt voort op het oorspronkelijke RIKZ- plan en de reeds uitgevoerde T0 metingen.

• De kennis uit de afzonderlijke percelen wordt gebundeld om tot een integraal antwoord op de gestelde evaluatievragen te komen.

De in §2.3 beschreven MEP vragen zijn afgeleid van de voorspelde, te compenseren, effecten van de aanleg, aanwezigheid en gebruik van Maasvlakte 2 op de beschermde natuurwaarden in het Natura 2000-gebied Voordelta. Deze effecten zijn vastgelegd in het MER en in de Passende Beoordeling.

De MEP vragen vormen op het hoogste abstractieniveau de vragen waarop de compensatiemonitoring een antwoord moet geven, namelijk of de compensatiemaatregelen het gewenste effect op de te compenseren natuurwaarden hebben. De maatregelen zijn gebaseerd op voorspelde effecten van de maatregelen, gebaseerd op de best beschikbare kennis. Voorspellen van effecten gaat altijd gepaard met onzekerheden. Het is niet uitgesloten dat de werkelijkheid zich anders gedraagt dan verwacht.

De resultaten van de monitoring beperken zich daarom niet alleen tot een uitspraak over het wel of niet optreden van de voorspelde effecten, maar kunnen ook leiden tot bijstelling van de maatregelen of het monitoringplan.

(20)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Effectketens

De voorspelde effecten en de te nemen compensatiemaatregelen zijn gebaseerd op ingreep-effect relaties zoals vastgelegd in RIKZ (2007) en in de Passende Beoordeling. In het “Monitoring- en EvaluatieProgramma Maasvlakte 2 – Natuurcompensatie Voordelta”, kortweg MEP Natuurcompensatie Voordelta of MEP-NCV (VenW 2009) zijn eveneens effectketens beschreven, op een globaler niveau geformuleerd dan de relaties in RIKZ (2007). De effectketens beschrijven de processen die relevant zijn voor het inzicht in de ingreep-effectrelaties met betrekking tot de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de compensatiemaatregelen. De effectketens geven daarmee, voor iedere evaluatievraag, ook sturing aan de onderliggende onderzoeksvragen. De eerder in RIKZ (2007) beschreven effectketens en de effectketens uit het MEP-NCV zijn samengevoegd. Deze effectketens zijn een vereenvoudigde representatie van het complexe natuurlijke systeem in de Voordelta. De effectketens laten zien wat, naar het huidige inzicht, de belangrijkste factoren in de Voordelta (en daarbuiten) zijn met invloed op de te compenseren natuurwaarden en dus op de te beantwoorden MEP evaluatievragen (aangegeven met de blauwe blokken in het schema, zie Figuur 2.1 tot en met Figuur 2.3). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen externe factoren, die niet in het monitoringprogramma zijn opgenomen (gele blokken in het schema), en factoren die wel in het project bekeken en bemeten zullen worden. Bij deze laatste factoren zijn enerzijds te onderscheiden de factoren die direct door de compensatiemaatregelen (groene blokken) worden beïnvloed en anderzijds de (a)biotische factoren die mede als gevolg van de compensatiemaatregelen worden beïnvloed (grijze blokken). De factoren worden kwalitatief en kwantitatief beschreven aan de hand van de gegevens die in de diverse percelen worden verzameld. Voor de evaluatievraag en onderliggende onderzoeksvragen wordt via (werk)hypothesen en analyse van de data nagegaan in hoeverre een verandering aan een bepalende factor is toe te schrijven.

De evaluatievragen zullen worden beantwoord op basis van een beperkt aantal te toetsen indicatoren (‘primaire parameters’). Echter, een antwoord aan de hand van die indicatoren alleen geeft onvoldoende inzicht of het waargenomen effect zuiver het resultaat van de compensatiemaatregelen is. De Voordelta is een complex systeem, waar de aanleg van de Maasvlakte 2 en de compensatiemaatregelen niet de enige factoren zijn die van invloed zijn op de natuurwaarden. De effecten van de compensatiemaatregelen, die in dit project onderzocht worden, zijn via verschillende “routes” in de ingreep-effectrelaties van invloed op het eindresultaat. Daarnaast zijn er mogelijk ook effecten van andere menselijke activiteiten en van autonome ontwikkelingen binnen en buiten het onderzoeksgebied (“externe factoren” in de effectketens).

De effectketens zijn van belang voor de beantwoording van de evaluatievragen. Elke evaluatievraag kan via de effectketens worden opgesplitst in onderliggende vragen. Deze onderliggende vragen, en de antwoorden op die vragen, leveren input voor de uiteindelijke beantwoording van de evaluatievragen. Die beantwoording geschiedt door combinatie van gegevens uit diverse percelen via een integrale afweging.

(21)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Figuur 2.1 Effectketen Habitat H1110 (MEP evaluatievraag 1)

De monitoring heeft tot doel het effect van de maatregelen te beoordelen. Bij de beoordeling zijn de volgende parameters van direct belang:

Biomassa bodemdieren en hoeveelheid voedsel voor beschermde/typische soorten De biomassa van bodemdieren en hoeveelheid voedsel voor beschermde/typische soorten wordt direct beïnvloed door de bodemberoerende visserij (B1a in Figuur 2.1). Daarnaast is er een indirecte invloed van de visserij op abiotische omstandigheden, die direct of indirect kunnen doorwerken (B2a-B2c). Belangrijk is dat ook externe factoren van invloed kunnen zijn, zoals o.a. de effecten van economische ontwikkelingen op de visserij, de effecten van meteorologie of de effecten van ingrepen buiten de Voordelta, zoals de gedeeltelijke openstelling van de Haringvlietsluizen (“de Kier”).

(22)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Figuur 2.2 Effectketen zwarte zee-eend (MEP evaluatievraag 2) Zwarte zee-eend

De Voordelta is belangrijk voor overwinterende en doortrekkende zwarte zee-eenden, en de aantallen zijn daarom het hoogst in de winter en het voorjaar. De dieren verzamelen zich rond schelpdierbanken, en de relatie (Z2) tussen voedselaanbod en het voorkomen van de eenden, zoals aangegeven in het in Figuur 2.2 weergegeven effectschema, is daarom van belang.

Bodemberoerende visserijvormen hebben een mogelijk direct effect op de totale hoeveelheid beschikbaar voedsel voor zwarte zee-eenden. Daarnaast zijn zee-eenden erg gevoelig voor verstoring. In de winter en het voorjaar zijn kitesurfen en visserij volgens RIKZ (2007) waarschijnlijk de belangrijkste bronnen van visuele verstoring (Z1). De compensatie is er primair op gericht de totale voedselvoorraad voor zwarte zee-eenden in de gehele Voordelta tenminste op hetzelfde niveau te houden als voor de aanleg van Maasvlakte 2.

Daarnaast wordt er door de instelling van een tweetal rustgebieden voor gezorgd dat voldoende rustig gebied aanwezig is om van het voedsel te kunnen profiteren (M1). Doel van deze maatregelen is dat de kwaliteit van het rust- en foerageergebied voor overwinterende en doortrekkende zwarte zee-eenden na de aanleg van Maasvlakte 2 tenminste gelijk blijft. Of de zwarte zee-eenden dan werkelijk in de gewenste aantallen in de winter en het voorjaar aanwezig zijn, hangt eveneens af van externe factoren (buiten de Voordelta) die van invloed kunnen zijn op diverse van de bovengenoemde factoren en relaties. Daarbij valt o.a. te denken aan effecten van economische ontwikkelingen op recreatie en visserij (M2), en aan effecten als verschillen in weersomstandigheden tussen jaren en ontwikkelingen in de populatie van de zwarte zee-eend (Z4).

(23)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Figuur 2.3 Effectketen grote stern en visdief (MEP evaluatievraag 3/4) Grote stern en visdief

Het voorkomen van de sterns in de Voordelta wordt bepaald door de beschikbaarheid van geschikt voedsel in combinatie met goed doorzicht, de afstand tot de broedkolonies en de aanwezigheid van droogvallende platen (Figuur 2.3). De beschikbaarheid van geschikt voedsel wordt deels beïnvloed door de visserij, maar waarschijnlijk zijn kustmorfologie (geul/plaatverdeling) en waterkwaliteit, en factoren buiten de Voordelta het meest bepalend voor het voorkomen van stapelvoedsel. Rustverstoring op de platen als gevolg van recreatie (V1/G1) wordt verminderd door het instellen van de rustgebieden, en is een belangrijke factor die het gebruik van de Voordelta bepaalt. Ontwikkelingen in de kustmorfologie en waterkwaliteit zijn medebepalend voor de geschiktheid van het gebied (V3/G3). Ontwikkelingen buiten de Voordelta (bijvoorbeeld in de broedpopulaties, zoals geschiktheid broedhabitat, predatie, etc.) en andere externe factoren zijn waarschijnlijk van grote invloed op het aantal vogeldagen in de Voordelta (V4/G4).

2.5 Integratie percelen: het belang van samenhang

De compensatiemonitoring is om praktische redenen opgedeeld in een aantal percelen (benthos, vis, vogels, abiotiek en gebruik). Ieder perceel levert bouwstenen op voor de beantwoording van de evaluatievragen. Maar de afzonderlijke delen zijn niet voldoende voor het uiteindelijk beantwoorden van de evaluatievragen. Daarvoor is integratie van de informatie uit de verschillende percelen noodzakelijk.

(24)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Tabel 2.1 schetst hoe de uitwisseling van informatie tussen de percelen bijdraagt aan betere interpretaties per perceel. Tenslotte bevat het Plan van Aanpak een gedetailleerde planning van de activiteiten (Tabel 2.2).

Tabel 2.2.1 Overzicht van alle gegevens ingewonnen binnen de percelen (blauwe vlakken) en uitwisseling van gegevens tussen de percelen (levering van percelen in kolommen aan percelen in rijen)

(25)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Tabel 2.2 Overzicht van de geplande activiteiten van de verschillende percelen. Het integratie perceel doorkruist alle percelen. De momenten waarop informatie wordt uitgewisseld ten behoeve van de integratie is aan de hand van de rode pijlen weergegeven

Activiteit 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Integratie PVA x Q-rapportage x x x x x x x x x x x x x x Jaarrapportage x x x x x Integratiemoment x x x x x x x x x Interim rapport x x x Eindrapport x x x Bodemdieren Voorbereiding x x x x x Survey x x x x x x x x x x Bodemmonsters x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Sediment x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Database x x x x Ontwikkeling x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Toepassing x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x PVA x Q-rapportage x x x x x x x x x x x x x x Jaarrapportage x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Interim rapportage x x x Eindrapportage x x x x x x x x Vis Voorbereiding x x x x x Luctor survey 1 x x x x x x x x x x Maaganalyse x x x x x x x x x x x x x x x Leeftijdsbepaling x x x X x x X x x X x x x x x Database x x x x x Voorbereiding x X Luctor survey 2 x x x X Maaganalyse x x x x x X Leeftijdsbepaling x x x x x x Database x x Aanleveren database x x Vismonster x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Habitatmodel x x x Poweranalyse x x x Rapportage x x X x x x x x x x Ontwikkeling x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Toepassing x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x PVA x Q-rapportage x x x x x x x x x x x x x x Jaarrapportage x x x x x Interim rapportage x x x Eindrapportage x x x Vogels Vliegtuigtelling Voordelta x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Vliegtuigtelling Waddenkust x x x x x x x x x x Dagpatronen x x x x x x x x x x x x x x Dieet x x x x x x x x x x x x x x Vliegtuigtelling Voordelta x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Broedbiologie x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Dieet x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Gezenderde vogels x x x x x x x x x x Juveniel telling x x x x x x x x PVA x Q-rapportage x x x x x x x x x x x x x x Jaarrapportage x x x x x Interim rapportage x x x Eindrapportage x x x Abiotiek Preparen modellen x x x x x x Gegevens verzamelen x x x x x x x x x x Modelsimulaties x x x x x x x x x x x x Opslag resultaten x x x x X x PVA x x Q-rapportage x x x x x x x x x x x x x x Jaarrapportage x x x X x X x x x X x Interim rapportage x x x Eindrapportage x x x Gebruik VMS x x x x x Data classificatie x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Voorbereiding x x x x x x Winter x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Zomer x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x Set 1 x x x x x x Set 2 PVA x Q-rapportage x x x x x x x x x x x x x x Jaarrapportage x x x x x Interim rapportage x x x Eindrapportage x x x

Plan van aanpak Integrale rapportage

Q-rapportage x Globale voortang binnen de percelen (Rapport in 1ste week na kwartaal) Jaarrapportage x Cumulatieve resultaten van de afgelopen jaren

Integratie moment Integratie en afstemming Interimrapportage Integrale rapportage Eindrapportage Integrale rapportage

2013 2009 2010 2011 2012 Survey Analyse Methode Rapportage Analyse Survey 2 Survey 1 Methode Rapportage Zee-eenden Sterns Rapportage Land en lucht onderzoek Interviews Rapportage Voorbereiding Modellering Rapportage Literatuur/ data

(26)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

2.6 Datamanagement

De uitwisseling van gegevens tussen de percelen, die nodig is voor een integrale beantwoording van de MEP vragen, moet ook technisch gefaciliteerd worden. Zolang de percelen in gescheiden processen ieder hun eigen type data verzamelen, is integratie een arbeidsintensief proces. Om hieraan tegemoet te komen en uitwisseling van gegevens tussen de percelen te bevorderen, is al vanaf de aanvang van het project voorzien in het delen van data via een repository (Prins et al. 2011). De repository maakt versiebeheer van de gegevens mogelijk, en vormt daarmee een belangrijk onderdeel van de kwaliteitsborging. Daarnaast is in 2011 veel aandacht besteed aan het opzetten van een online database met een geüniformeerd datamodel waarin alle monitoringgegevens opgenomen kunnen worden (Figuur 2.4).

Figuur 2.4 PMR-NCV geüniformeerd datamodel

Het datamodel is uitgebreid beschreven in diverse onderliggende documenten die bij de sprintsessies met de afzonderlijke consortiumpartners zijn gebruikt.

De voorgestelde opzet is een doorontwikkeling van de oorspronkelijke opzet, waarbij gemikt werd op het gebruik van NetCDF als standaard formaat. NetCDF is een zeer geschikt format waar het gaat om gestructureerde data, zoals rasterdata of de modelresultaten uit het perceel Abiotiek. De huidige opzet biedt nog steeds de mogelijkheid om gegevens in dit format op te slaan, en maakt bovendien het opslaan van enkelvoudige punt- en vectordata eenvoudiger. De uniform gestructureerde gegevens zijn voor alle consortiumpartners online te benaderen via een OPeNDAP-server bij Deltares.

(27)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

OPenDAP staat voor Open-source Project for a Network Data Access Protocol, en omvat een data transport architectuur en protocol dat in de geo-informatiesector veelvuldig gebruikt wordt. Met behulp van OPeNDAP kan eenvoudig een deel van de data (bijvoorbeeld binnen een deelgebied van de Voordelta) uit een complete dataset worden gehaald zonder de gehele dataset te hoeven downloaden. Dat biedt voordelen met betrekking tot snelheid van bewerkingen. Op dit ogenblik worden bijvoorbeeld alleen gemiddelde maandelijkse waarden opgenomen in de database, maar in een verdere fase van het onderzoek bestaat de mogelijkheid om heel specifiek andere waarden te benaderen, bijvoorbeeld waarden ten tijde van de monstername van een perceel.

De database bestaat uit een PostgreSQL database waaraan PostGIS is toegevoegd. Het voordeel van het toevoegen van deze extensie is dat de standaard database wordt omgezet naar een geodatabase waarin het mogelijk is om de ruimtelijke component van de gegevens op te slaan. Zo is het eenvoudiger om deze data te visualiseren binnen GIS pakketten. OpenEarth of QuantumGIS zijn hiervan voorbeelden, die gebruik maken van Google Earth technieken. Directe visualisatie van gegevens die in de database zijn opgenomen heeft als bijkomend voordeel dat op relatief gemakkelijke wijze inzicht kan worden verkregen in de kwaliteit van de gegevens. Figuur 2.5 toont als voorbeeld de lijnen tussen start en eindpunt van uitgevoerde vistrekken. De kleuren geven de snelheid aan. Uitgaande van de methodiek van vissen zou de snelheid van het meetvaartuig tussen de 3 en de 5 knopen (resp. 5.5 en 9.3 km/h) moeten liggen. In het linkerpaneel zijn de ruwe data weergegeven. De foutief ingevoerde gegevens (rode trekken) springen direct in het oog. Het rechterpaneel presenteert de vistrekgegevens, na kwaliteitscontrole.

Figuur 2.5 Visualisatie van locatie en snelheid van uitgevoerde vistrekken. Links de ruwe data, rechts de data na kwaliteitscontrole. De rode lijnen in het linkerpaneel duiden op een afwijking van het protocol, of, zoals in dit geval, op foutieve invoer

Naast de database is het ook mogelijk om de data te visualiseren en uit te serveren via Geoserver. Dit is software waarmee de gegevens vanuit de database worden geconverteerd naar diverse formaten die worden ondersteund door de Open GIS gemeenschap (ofwel OGC compliant zijn). Door de gegevens op deze manier beschikbaar te stellen geeft het de consortiumpartners de vrijheid om ook de data uit andere percelen te verwerken in het systeem van keuze (mits dat systeem OGC compliant is).

(28)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Verder is het mogelijk om op een gemakkelijke manier afgeleide gegevens (bijvoorbeeld dichtheden) te presenteren aan belanghebbenden.

Figuur 2.6 toont een voorbeeld van de uitlevering van gegevens via QuantumGIS, in dit geval van de waarnemingspunten van het drooggewicht van prooidieren van de zwarte zee-eend (links) en gesommeerde waarnemingen van de zwarte zee-eend gedurende de observaties ten behoeve van T0 (rechts). Gegevens van het perceel benthos kunnen zo binnen eenzelfde omgeving met de gegevens van het perceel vogels gecombineerd en geanalyseerd worden. De hier gepresenteerde gegevens kunnen bijvoorbeeld inzicht verschaffen in een mogelijk verband tussen drooggewicht van prooidieren en aanwezigheid van zwarte zee-eenden. Daar waar grote concentraties zee-eenden zijn waargenomen en ook bodemschaafmonsters zijn genomen lijkt het drooggewicht groter dan elders. Dit voorbeeld betreft slechts voorlopige gegevens, zodat hier geen werkelijke conclusies aan verbonden kunnen worden. De box-corer gegevens zijn hierbij bijvoorbeeld nog niet meegenomen. Concreet uitgewerkte voorbeelden van combinaties van gegevens uit verschillende percelen worden in de hiernavolgende hoofdstukken gepresenteerd.

Figuur 2.6 Via de geüniformeerde database en de combinatie met GeoServer, kunnen gegevens van verschillende percelen in eenzelfde verwerkingsomgeving (hier QuantumGIS) gepresenteerd en geanalyseerd worden

(29)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

De databeschikbaarheid in de online database is nog niet volledig. Tabel 2.3 geeft de stand van zaken voor wat betreft de uitwerking van de gegevens en de beschikbaarheid via de online database.

Tabel 2.3 Stand van zaken ten aanzien van de vulling van de database

T0 T1 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Kwartaal 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 Bodemdieren Box corer Bodemschaaf Vissen Soortensamenstelling Maaginhoud Vogels Zee-eend aantal Zee-eend voedselaanbod Sterns aantal Sterns voedselaanbod Abiotiek Gebruik

Gegevens nog niet / onvolledig uitgewerkt Gegevens uitgewerkt beschikbaar

Gegevens online beschikbaar in de PMR-NCV database

2.7 Referenties

Alkyon, 2006a. Morfodynamische ontwikkeling Voordelta. Rapport A1698. Alkyon, Marknesse.

Alkyon, 2006b. Kwantitatieve analyse en prognose morfologische ontwikkeling Voordelta. Rapport A1770. Alkyon, Marknesse.

Asjes J, Craeymeersch J, Escaravage V, Grift RE, Tulp I, Bult T & Villars N, 2004. Strategy of approach for the baseline study Maasvlakte 2, Lot 2: benthic fauna and Lot 3: fish and fish larvae. RIVO, IJmuiden.

Couperus AS, van Damme CJG, Tulp I, Tribuhl S, Pennock I, Heessen HJL (2008) Vis in de Voordelta: nulmetingen 2007 in het kader van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. IMARES rapport C061/08.

Craeymeersch JA, Escaravage V & Perdon J, 2004. Baseline study MEP-MV2. Veldwerkrapportage najaar 2004, Rapport C085/04, IMARES, Yerseke.

Craeymeersch JA, Escaravage V, Perdon J, 2005a. Baseline study MEP-MV2. Veldwerkrapportage bodemdieren najaar 2005, rapportnr C079/05, IMARES, Yerseke. Craeymeersch JA, Escaravage V & Perdon J, 2005b. Baseline study MEP-MV2 Lot 2:

bodemdieren Voortgangsverslag juni 2005, rapportnr C027/05, IMARES, Yerseke. Dekker W (2007) Visbemonstering in de Voordelta: statistische betrouwbaarheid van de

nulmetingen in het kader van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. IMARES rapport C050/07.

Grift RE & Tulp IYM, 2004. Nulmetingen Maasvlakte 2: meetstrategie vissen. RIVO, IJmuiden.

(30)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Heessen HJL & Jak RG (2009). Plan van Aanpak PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deel B: Uitvoeringsplannen per perceel. IMARES rapport.

Heinis, F., C.T.M. Vertegaal, C.R.J. Goderie, P.C. van Veen. PMR (2007). Habitattoets, Passende Beoordeling en uitwerking adc-criteria ten behoeve van vervolgbesluiten van Maasvlakte 2.

Holzhauer H & Prins TC (2009). Plan van Aanpak PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deel A: Samenhang en integratie van de percelen. Rapport Deltares 1200672-008-ZKS-0002.

Kater B (2007) De power van de nulmeting macrobenthos. Poweranalyses ten behoeve van de effectmeting macrobenthos in het kader van de natuurcompensatie van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Alkyon conceptrapportage A1867R1.

Leopold MF, van Stralen MR, de Vlas J (2008) Zee-eenden en schelpdiervisserij in de Voordelta. IMARES rapport C008/08.

Poot MJM, Heunks C, van Horssen PW, Prinsen HAM & Boudewijn TJ 2005. Evaluatierapportage: november 2004 t/m juni 2005, Perceel 4: Vogels, Nulmeting in kader van Monitoring en Evaluatie Programma, Project Mainport Rotterdam - MEP MV2. Rapport 05-170, Bureau Waardenburg, Culemborg.

Poot MJM, Heunks C, Prinsen HAM, van Horssen PW & Boudewijn TJ, 2006. Zeevogels in de Voordelta in 2004/2005 en 2005/2006. Nulmeting in het kader van Monitoring en Evaluatie Programma, Project Mainport Rotterdam - MEP MV2 (Perceel 4: Vogels). Rapport nr. 06-244, Bureau Waardenburg, Culemborg.

Prins TC, Boon AR, Holzhauer H & Van der Kolff GH, 2011. PMR monitoring natuurcompensatie Voordelta. Deel A: Jaarrapport 2010 en midterm evaluatie. Deltares rapport 1200672-000-ZKS-0024.

RIKZ, 2007. Natuurcompensatie Maasvlakte Twee in de Voordelta; De inzet van kennis over de ecologie en morfologie van de Voordelta om het maatregelenpakket ter compensatie van de natuureffecten van de Tweede Maasvlakte te verantwoorden. Rapport RIKZ/2007.006, 301 pp.

Seegers HCM, Hoogvliet MC, Dam LA, 2006. Nulmeting Gebruiksfuncties Voordelta, eindrapportage. Rapport 04.W029.00/2, CSO, Bunnik.

Steenbergen J & Escaravage V, 2006. Baseline study MEP-MV2; Lot 2 bodemdieren. Eindrapportage Campagnes 2004-2005, rapport C053/06 Wageningen IMARES.

Tulp I, Damme van C, Quirijns F, Binnendijk E & Borges L, 2006. Vis in de Voordelta: nulmetingen in het kader van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Rapport C035/05. IMARES, IJmuiden.

VenW, 2008. Beheerplan Voordelta.

VenW, 2009. Monitoring- en Evaluatieprogramma Maasvlakte 2. Natuurcompensatie Voordelta.

(31)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

3 MEP vraag 1: Compensatie verlies Habitattype H1110

3.1 Inleiding

Het “Monitoring- en EvaluatieProgramma Maasvlakte 2 – Natuurcompensatie Voordelta”, kortweg MEP Natuurcompensatie Voordelta (VenW, 2009) beschrijft het monitoring- en evaluatieprogramma rond de uitvoering van de maatregelen voor natuurcompensatie bij de aanleg van de Tweede Maasvlakte, en sluit aan bij het onderdeel natuur van het MEP Aanleg. Voor het habitattype H1110 (zie omschrijving in § 3.1.1) is de volgende evaluatievraag gesteld in het kader van de maatregelen voor de Natuurcompensatie Voordelta.

Hoofdvraag 1: Wordt het verlies aan H1110 als gevolg van de aanleg van Maasvlakte 2 voldoende gecompenseerd?

Binnen het MEP Natuurcompensatie Voordelta zijn voor deze hoofdvraag vier subvragen geformuleerd. Alleen de laatste twee subvragen (c en d) hebben betrekking op de monitoring van de natuurcompensatie van de Voordelta:

c. Treedt er voldoende toename op van de bodemdierenbiomassa per soortgroep en de hoeveelheid voedsel voor beschermde / typische soorten t.o.v. de situatie voor de aanleg van Maasvlakte 2 in het bodembeschermingsgebied t.o.v. de rest van de Voordelta en zo ja, komt deze (minimaal) overeen met het verlies als gevolg van het ruimtebeslag van Maasvlakte 2, de ontwikkeling van de erosiekuil en de toename van de getijslag?

d. Is de waargenomen toename toe te schrijven aan de getroffen maatregelen (afgenomen bodemberoering in het bodembeschermingsgebied) of ook aan

andere factoren?

Evaluatie vraag 1c heeft betrekking op het verlies aan habitattype H1110. De biomassa van bodemdieren per soortgroep is de indicator op basis waarvan deze vraag beantwoord zal worden. Dit wordt gezien als de primaire maat voor voedselbeschikbaarheid voor vissen en vogels. Evaluatievraag 1c bestaat uit een aantal deelvragen welke hieronder zijn uitgesplitst. • Treedt er voldoende toename van bodemdierbiomassa per soortgroep op in het

bodembeschermingsgebied?

o Is de bodemdierbiomassa per soortgroep in het bodembeschermingsgebied in het jaar Tn toegenomen t.o.v. het jaar T0?

o Is de toename in bodemdierbiomassa per soortgroep in het jaar Tn in het bodembeschermingsgebied minimaal 10% hoger dan de toename in bodemdierbiomassa in het referentiegebied?

Treedt een voldoende toename van voedsel voor beschermde soorten op in het bodembeschermingsgebied?

o Waar bestaat het voedsel voor de beschermde soorten uit?

o Is het voedselaanbod voor beschermde soorten in het bodembeschermingsgebied in het jaar Tn toegenomen t.o.v. het jaar T0?

o Is de toename in het voedselaanbod voor beschermde soorten in het jaar Tn minimaal 10% hoger in het bodembeschermingsgebied dan in het referentiegebied?

(32)

1200672-000-ZKS-0031, 25 juni 2012, definitief

Treedt er een voldoende toename van voedsel voor typische vissoorten op in het bodembeschermingsgebied?

o Welke typische vissoorten eten bodemdieren?

o Waar bestaat het voedsel voor deze typische vissoorten uit?

o Is het voedselaanbod voor deze typische vissoorten in het bodembeschermingsgebied in het jaar Tn toegenomen t.o.v. het jaar T0?

o Is de toename in het voedselaanbod voor typische vissoorten in het jaar Tn minimaal 10% hoger in het bodembeschermingsgebied dan in het referentiegebied?

Gegevens voor het beantwoorden van deze vragen komen uit verschillende percelen. De gegevens over verspreiding, biomassa, soortensamenstelling etc. die nodig zijn om de soortgroepen te kunnen beschrijven, zijn afkomstig uit het perceel Benthos. Informatie over de prooikeuze van de zwarte zee-eend en van typische vissoorten is afkomstig uit respectievelijk het perceel Vogels (analyses maaginhouden) en het perceel Vis (analyses maaginhouden). Grote stern en visdief eten pelagische vis (met name haring, sprot, zandspiering); gegevens over de aanwezigheid van deze soorten als prooidieren komen uit de bemonsteringen in de percelen Benthos en Vis, maar leveren geen betrouwbare kwantitatieve informatie over de dichtheid van deze soorten in de Voordelta.

Evaluatievraag 1d betreft het causale verband tussen de waargenomen verandering in de biomassa van bodemdieren per soortgroep en de genomen maatregel, namelijk het uitsluiten van bepaalde vormen van bodemberoerende visserij. Evaluatievraag 1d bestaat uit een aantal deelvragen welke hieronder zijn uitgesplitst.

• Is de waargenomen toename in bodemdieren en vissen en daarmee het voedselaanbod voor typische vissoorten en beschermde vogels toe te schrijven aan de getroffen maatregelen?

o Wat is de impact van de boomkorvisserij met schepen groter dan 260 pk op de bodemdieren en vissen van H1110?

o Is de intensiteit van de boomkorvisserij met schepen groter dan 260 pk in het bodembeschermingsgebied afgenomen in het jaar Tn t.o.v. het jaar T0

o Is de intensiteit van de boomkorvisserij met schepen groter dan 260 pk in het referentiegebied veranderd in het jaar Tn t.o.v. het jaar T0

• Is de waargenomen toename in bodemdieren en vissen en daarmee het voedselaanbod voor typische vissoorten en beschermde vogels toe te schrijven aan abiotische factoren?

o Waar bestaan de abiotische factoren uit?

o Wat is de invloed van de abiotische factoren op de bodemdieren en vissen? • Is de waargenomen toename in bodemdieren en vissen en daarmee het voedselaanbod

voor typische vissoorten en beschermde vogels toe te schrijven aan externe factoren? o Waar bestaan de externe factoren uit?

o Wat is de invloed van de externe factoren op de bodemdieren en vissen? • Is de waargenomen toename in bodemdieren en vissen en daarmee het voedselaanbod

voor typische vissoorten en beschermde vogels toe te schrijven aan biotische processen?

o Waar bestaan de biotische processen uit?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The recommendations pertain to the statutory and regulatory framework for health services in South Africa; the theoretical and statutory framework for human

My primary research questions were: (1) how do different communities of practice take part in and construct Conservation Discourse related to the Kruger Parks conservation goals,

Askidiosperma albo aristata Askidiosperma alticolum Askidiosperma andreaeanum Askidiosperma capitatum Askidiosperma chartaceum Askidiosperma delicatulum Askidiosperma

The reasoning behind this is that the continuous payment forms can serve as a motivation to be counter-productive and inefficient, with the goal of extending

It is for this reason that this study aimed to achieve the primary objective to determine the impact of tourism on local economic development (LED), by analysing the Vaal

In this paper we will test the effect of the metal by evaluating the transition metals in the Grubbs 2 framework by DFT calculations according to the following criteria:

missie van die Ned. Job finding in a united Europe. Geographical Magazine, Vol. Christelike opvoedkunde en sy plek in die sisteem van n Christelike