• No results found

Energiedrankjes : een blikje overgewicht! : een experiment over de invloed van message framing en stemming op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie van jonge mensen om energiedrank te

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Energiedrankjes : een blikje overgewicht! : een experiment over de invloed van message framing en stemming op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie van jonge mensen om energiedrank te "

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorscriptie

Energiedrankjes: een blikje overgewicht!

Een experiment over de invloed van message framing en stemming op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie van jonge mensen om energiedrank te drinken,

waarbij risicoperceptie een modererende rol heeft.

Emma Sterken 10529624

Afstudeerproject Persuasieve Communicatie Communicatiewetenschap

Universiteit van Amsterdam Aart Velthuijsen

06/06/2016

(2)

2

Abstract

Overgewicht en obesitas zijn steeds groter wordende problemen onder jonge mensen. Suiker blijkt één van de belangrijkste oorzaken waarom jonge mensen te dik worden. Aangezien jonge mensen veel suiker via suikerhoudende dranken, zoals energiedrank, binnenkrijgen, is het van belang om te onderzoeken hoe jonge mensen middels informatieboodschappen gestimuleerd kunnen worden om geen energiedrank te drinken.

In dit experiment is bij 98 scholieren van de middelbare school, op HAVO en VWO niveau, onderzocht wat de invloed is van message framing en stemming op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie om energiedrank te drinken.

Risicoperceptie wordt meegenomen in dit onderzoek, omdat wordt verwacht dat deze variabele een modererende rol heeft. Het onderzoek heeft een experimenteel design, waarbij gebruik wordt gemaakt van een 2 message framing (winst- of verliesframe) x 2 stemming (positieve of

negatieve stemming) tussen-participanten design.

Er is geen bewijs gevonden voor het effect van van message framing op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank. Tevens is er geen bewijs gevonden van het effect van message framing op de intentie om energiedrank te drinken. Ook is er geen bewijs gevonden voort het effect van stemming op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank. Ten slotte blijkt uit de resultaten dat risicoperceptie in dit onderzoek geen modererende rol heeft.

(3)

3

1. Introductie

Obesitas en overgewicht zijn steeds groter wordende problemen in zowel de Westerse maatschappij als in ontwikkelingslanden. Bijna een half miljard mensen ter wereld hebben overgewicht of obesitas (Rössner, 2002). In Europa lijdt tien tot twintig procent van de mannen en tien tot vijfentwintig procent van de vrouwen aan obesitas (Rössner, 2002). De laatste jaren is in de meerderheid van de Europese landen het aantal mensen dat aan obesitas lijdt met tien tot veertig procent gestegen (Rössner, 2002).

Het hebben van overgewicht of obesitas kan verstrekkende gevolgen hebben voor de gezondheid. Zo hebben mensen met obesitas een verhoogde kans om chronische ziektes te ontwikkelen, zoals diabetes type II. Dit is een vorm van diabetes die voorheen veel bij oudere mensen voorkwam, maar tegenwoordig ontwikkelen veel te dikke, jonge mensen en zelfs kinderen deze vorm van diabetes als gevolg van ongezonde voedingspatronen (Rössner, 2002). Naast chronische ziektes lopen mensen met overgewicht of obesitas meer kans om een negatief zelfbeeld en/of een depressie te ontwikkelen (Rössner, 2002). Tevens kunnen overgewicht en obesitas leiden tot emotionele- en gedragsproblemen (Rössner, 2002).

Om deze schadelijke gevolgen van overgewicht en obesitas te reduceren, pleiten gezondheidsexperts voor een gezonder voedingspatroon met minder suiker (Frieden, Dietz & Collins, 2010). Onderzoek wijst uit dat het van belang is om de focus te leggen op jonge mensen, aangezien de kans groot is dat indien iemand op jonge leeftijd een ongezond voedingspatroon heeft, dit voedingspatroon op volwassen leeftijd moeilijk te veranderen is (Frieden et al., 2010).

Onderzoek (Chaloupka, Powell & Chriqui, 2011) suggereert dat suiker een belangrijke rol speelt in de toename van het aantal mensen met overgewicht en obesitas de afgelopen jaren. Suiker is een zoete stof, die van nature voorkomt in verschillende voedingsmiddelen, zoals fruit, maïs, suikerriet en suikerbiet. Suiker levert wel energie, maar voorziet het lichaam niet van vitamines, mineralen en vezels. Indien iemand te veel suiker consumeert, ontstaat er een verhoogde kans op overgewicht en obesitas (‘‘Voedingscentrum’’, 2015). Het is daarom zorgwekkend dat de laatste vijftig jaar de wereldwijde suikerconsumptie is verdrievoudigd (Lustig, Schmidt & Brindis, 2012). De enorme verveelvoudiging van suikerconsumptie is onder andere te wijten aan de consumptie van suikerhoudende dranken, zoals fris-, sport- en

energiedranken. Deze dranken vormen een belangrijke oorzaak van gewichtstoename onder jonge mensen (Chaloupka et al., 2011).

(4)

4 risico’s van suikerhoudende dranken, zoals energiedrank, inzien. De risico’s van het drinken van energiedrank kunnen door message framing worden overgebracht. Het winstframe benadrukt de kansen van het gezonde gedrag, in dit geval geen energiedrank drinken, en het verliesframe benadrukt de risico’s die iemand loopt indien hij of zij wel energiedrank drinkt (Kahneman & Tversky, 1979). In dit onderzoek wordt verondersteld dat het soort frame invloed uitoefent op iemands attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en dat dit effect heeft op iemands intentie om energiedrank te drinken (Ajzen, 1991). De verwachting is dat risicoperceptie hierbij een modererende rol heeft (Rothman & Salovey, 1997). Verwacht wordt dat ook iemands

stemming van invloed is op de attitudevorming met betrekking tot het drinken van energiedrank. Indien iemand een negatieve stemming heeft, is het waarschijnlijker dat hij of zij een negatieve attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank ontwikkelt dan indien iemand een positieve stemming heeft (Bless, Bohner, Schwarz & Strack, 1990; Sinclair, Moore, Mark, Soldat & Lavis, 2010). Bovengenoemde aspecten worden in dit onderzoek nader toegelicht. De onderzoeksvraag van dit artikel luidt:

RQ: ‘In welke mate zijn het soort frame en stemming van invloed op iemands attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie om energiedrank te drinken en in welke mate heeft risicoperceptie hierin een modererende rol?’

Onderzoek naar de intentie om energiedrank te drinken onder jonge mensen is van maatschappelijk belang, vanwege het groeiende probleem van obesitas onder jonge mensen. Zoals eerder genoemd is het hoge gehalte aan suiker in suikerhoudende dranken, zoals

energiedrank, één van de oorzaken van obesitas onder jonge mensen (Chaloupka et al., 2011). Dit onderzoek kan een bijdrage leveren aan de kennis over de effectiviteit van message framing in informatieboodschappen en stemming. Indien blijkt dat ofwel het winstframe ofwel het verliesframe leidt tot een lage intentie om energiedrank te drinken, kan dit frame gebruikt worden in informatieboodschappen om jongeren het gevaar van het drinken van energiedrank duidelijk te maken. Indien blijkt dat stemming een rol speelt bij de intentie om energiedrank te drinken, is het van belang om deze variabele mee te nemen in informatieboodschappen. Het onderzoek kan op deze manier bijdragen om ervoor te zorgen dat jongeren geen energiedrank drinken.

Daarnaast is dit onderzoek wetenschappelijk relevant, aangezien het onderzoek een uitbreiding kan zijn op wetenschappelijke literatuur met betrekking tot message framing. Er zijn

(5)

5 nog weinig experimenten uitgevoerd over de effecten van message framing en stemming op de attitude en de intentie van jonge mensen om suikerhoudende dranken, zoals energiedrank, te drinken. De resultaten van dit onderzoek kunnen vervolgonderzoek naar een hoger niveau tillen.

(6)

6

2. Theoretisch kader

In Figuur 1 is het conceptueel model te zien. Hierin zijn de verwachte relaties met

betrekking tot het drinken van energiedrank weergegeven. De onafhankelijke variabele ‘message framing’ is onderverdeeld in het winst- en verliesframe. Verwacht wordt dat het soort frame van invloed is op de afhankelijke variabele ‘risicoperceptie’, de mate waarin iemand de consumptie van energiedrank als een risico ziet. Via ‘risicoperceptie’ beïnvloeden het soort frame, samen met ‘stemming’, de afhankelijke variabelen ‘attitude ten opzichte van het drinken van

energiedrank’ en uiteindelijk ‘intentie om energiedrank te drinken’. De genoemde variabelen zullen in het theoretisch kader worden toegelicht.

Figuur 1. Conceptueel model

2.1 Message framing

Message framing is een veel gebruikte manier om mensen aan te sporen tot gezond gedrag, waarbij feitelijk gelijkwaardige berichten op verschillende manieren worden

gepresenteerd (Rothman & Salovey, 1997). Het soort frame dat wordt gebruikt in een boodschap heeft invloed op de manier waarop de informatie wordt geïnterpreteerd en verwerkt (Hong, 2012).

Message framing is geworteld in de Prospect Theory (Kahneman & Tversky, 1979). Deze theorie stelt dat informatie kan worden gepresenteerd in termen van winst of verlies (Kahneman & Tversky, 1979). Het winstframe benadrukt de kansen van gezond gedrag en het verliesframe benadrukt de risico’s van ongezond gedrag.

De theorie stelt dat mensen risicozoekend zijn als ze worden geconfronteerd met

verliezen. Daarentegen zijn mensen risicomijdend als ze informatie over winsten gepresenteerd krijgen (Kahneman & Tversky, 1979). Dit betekent dat onder gelijke omstandigheden het

Informatie over energiedrank, geframed in winst of

verlies

Risicoperceptie Attitude t.o.v. energiedrank drinken

Intentie om energiedrank te

drinken Stemming

(7)

7 verliesframe lijdt tot het nemen van een risico en het winstframe tot het vermijden van een risico. Het verliesframe en het winstframe kunnen om deze reden verschillende effecten hebben op attitudes en intenties (Kahneman & Tversky, 1979).

De Prospect Theory past men onder andere toe in de gezondheidscommunicatie. Onderzoekers suggereren dat gedrag met weinig riskante uitkomsten het best kan worden geframed in termen van winst. Preventiegedrag wordt doorgaans beschouwd als weinig riskant gedrag, omdat bij dit gedrag wordt verzekerd dat we gezond blijven (Bartels, Kelly & Rothman, 2010). Een voorbeeld van preventief gedrag is het niet drinken van energiedrank. Indien gedrag minder riskante uitkomsten heeft, kan het gedrag beter in het winstframe worden gepresenteerd (Rothman & Salovey, 1997). Detectiegedrag wordt gezien als gedrag met een meer riskante uitkomst. Het uitvoeren van een test die een ziekte opspoort, is hier een voorbeeld van (Rothman & Salovey, 1997). Volgens Rothman en Salovey (1997) kan informatie over een dergelijke test het best worden geframed in termen van verlies.

2.2 Message framing en risicoperceptie

Een belangrijk concept in de Prospect Theory is risicoperceptie (Rothman & Salovey, 1997). De meest invloedrijke verklaring voor de effecten van message framing is dat de effectiviteit van het winst- of verliesframe afhankelijk is van het risico dat men associeert met het gedrag of de uitkomsten van het gedrag (Kahneman & Tversky, 1979; Rothman & Salovey, 1997). Als iemand gedrag overweegt dat volgens hem of haar een bepaald risico heeft op een onplezierige uitkomst (bijvoorbeeld vaststelling van een gezondheidsprobleem), dan zal het verliesframe meer overtuigend zijn. Als iemand gedrag overweegt dat volgens hem of haar een relatief laag risico op een onplezierige uitkomst heeft (bijvoorbeeld het voorkomen van een gezondheidsprobleem), dan is het winstframe effectiever (Rothman & Salovey, 1997).

In verschillende studies is het verband tussen message framing en risicoperceptie onderzocht. In lijn met de bevindingen van Rothman en Salovey (1997) vonden Apanovitch, McCarthy en Salovey (2003) in hun onderzoek dat het promoten van HIV-tests effectiever was, indien de boodschap in een verliesframe was geplaatst en de proefpersonen onzeker waren over de uitkomst van de test; dus als ze een hoge mate van risicoperceptie hadden. Als mensen zeker waren dat ze geen HIV hadden, en hun risicoperceptie dus laag was, werkte het winstframe beter. Ook Maheswaran en Meyers-Levy (1990) vonden dit effect. In hun onderzoek moedigden ze proefpersonen aan om een cholesterol-test te doen om te ontdekken of ze een hartziekte hadden. Indien proefpersonen een hoge mate van risicoperceptie hadden, dus indien ze

(8)

8 het winstframe. Het winstframe was effectiever als de proefpersonen verwachtten geen

hartziekte te hebben. Hwang, Cho, Sands en Jeong (2012) vonden deels bewijs voor de

verwachting. Het verliesframe bleek effectiever indien de risicoperceptie van de proefpersonen hoog was en het winstframe bleek effectiever indien de risicoperceptie van de proefpersonen laag was. Dit gold alleen voor het gebruik van zonnebrand en niet voor het dragen van bedekkende kleding.

Uit bovenstaande literatuur blijkt dat er gemengd bewijs is gevonden over de invloed van message framing, via risicoperceptie, op attitude. Door de verschillende gedragingen en

verschillende operationalisaties van risicoperceptie is de literatuur lastig te vergelijken. Op basis van de veronderstelling van Rothman en Salovey (1997) is, net zoals in de beschreven studies, de volgende hypothese opgesteld:

H1: Het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank als de risicoperceptie laag is, terwijl het verliesframe tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank leidt als de risicoperceptie hoog is.

2.3 Message framing en attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank

Een attitude is een waardering van een object met een bepaalde mate van sympathie of afkeuring (Ajzen, 1991). Volgens de theorie van gepland gedrag is gedragsattitude een

voorspeller van de intentie om bepaald gedrag uit te voeren en daarmee indirect een voorspeller van daadwerkelijk gedrag (Ajzen, 1991).

Attitude verwijst in dit onderzoek naar een positieve of negatieve houding jegens de waardering van het drinken van energiedrank. Aangezien dit onderzoek het doel heeft om inzicht te verkrijgen in hoe message framing wordt gebruikt om mensen te demotiveren om

energiedrank te drinken, zal ook worden onderzocht wat het effect is op attitude. Hoewel de relatie tussen message framing en de attitude ten opzichte van energiedrank tot op heden weinig is onderzocht, bestaat er wel een aantal studies over het algemene effect van message framing op de attitude ten opzichte van preventiegedrag. Toll et al. (2007) vonden in hun onderzoek naar de effecten van message framing op roken, dat het winstframe effectiever werkte dan het

verliesframe met betrekking tot het stoppen met roken. Na blootstelling aan het winstframe hadden de proefpersonen een negatievere houding ten opzichte van roken dan de proefpersonen die informatie over roken in het verliesframe kregen gepresenteerd. Onderzoek van Hevey et al. (2010), over het gebruik van zonnebrandcrème, wees ook uit dat blootstelling aan het winstframe effectiever was dan het verliesframe. Proefpersonen die informatie over het gebruik van

(9)

9 zonnebrandcrème in een winstframe lazen, waren na afloop meer geneigd om zonnebrandcrème te gebruiken dan proefpersonen die werden blootgesteld aan het verliesframe.

Bovenstaande literatuur suggereert dat, indien er sprake is van preventiegedrag, het winstframe effectiever is dan het verliesframe. Hoewel deze bevindingen niet rechtstreeks van toepassing zijn op de attitudevorming van het drinken van energiedrank, gaat dit onderzoek ook over preventiegedrag. Verwacht wordt dat de literatuur kan worden toegepast op het

preventiegedrag in dit onderzoek; het drinken van energiedrank. De hypothese die hieruit volgt, luidt:

H2: Het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank dan het verliesframe.

2.4 Message framing en intentie om energiedrank te drinken

Indien een persoon bepaalde attitudes met betrekking tot gedrag ontwikkelt, zal dit de gedragsintentie beïnvloeden. Een positieve gedragsintentie kan ertoe leiden dat het gedrag wordt uitgevoerd en een negatieve gedragsintentie vermindert de kans dat iemand gedrag

daadwerkelijk uitvoert. Intentie verwijst dus naar het voornemen om bepaald gedrag uit te voeren (Ajzen, 1991).

Tot op heden is weinig onderzoek uitgevoerd met betrekking tot message framing en de intentie om suikerhoudende dranken, zoals energiedrank, te laten staan. Echter, er bestaat wel literatuur over het verband tussen message framing en gezond eten. Hoewel op basis van de veronderstelling van Rothman en Salovey (1997) verwacht wordt dat winstframes leiden tot een sterkere intentie om gezond te eten, vonden Wirtz en Kulpavaropas (2014) in hun onderzoek naar het effect van winst- en verliesframes dat proefpersonen een sterkere intentie hadden om gezond te eten, indien ze werden blootgesteld aan een verliesframe. Van Assema, Martens, Ruiter en Brug (2001) vonden in een soortgelijk experiment geen significant verschil tussen informatieboodschappen met een winstframe en informatieboodschappen met een verliesframe. O’Keefe en Jensen (2007) wezen in hun onderzoek op het feit dat winstframes effectiever zijn dan verliesframes bij preventiegedrag, maar dat dit bij gezond eetgedrag niet significant is. Daarentegen toonden Dijkstra, Rothman en Pietersma (2011) in hun onderzoek wel aan dat proefpersonen een sterkere intentie hadden om groente en fruit te eten, indien zij werden blootgesteld aan het winstframe dan indien zij werden blootgesteld aan het verliesframe.

Uit bovenstaande literatuur blijkt dat de bevindingen over message framing en intentie om gezond te eten niet eenduidig zijn. Echter, in dit onderzoek gaat het niet om gezond eten,

(10)

10 maar om de intentie om energiedrank te laten staan. Aangezien de veronderstelling van Rothman en Salovey (1997) mogelijk wel van toepassing is op dit onderzoek, is de volgende hypothese opgesteld:

H3: Het winstframe leidt tot een sterkere intentie om geen energiedrank te drinken dan het verliesframe.

2.5 Stemming en attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank

Emotie en stemming zijn twee vormen van affect. Emoties zijn (vaak heftige) gevoelens die subjectieve evaluaties, fysiologische en cognitieve processen met zich meebrengen. Het zijn directe reacties op de omgeving. Voorbeelden van emoties zijn jaloezie, woede of verdriet. Een emotie is niet hetzelfde als een stemming. Een stemming is een meer algemene, diffuse en langer aanhoudende toestand. In tegenstelling tot emotie is stemming niet een specifieke reactie op de omgeving. Mensen weten vaak niet waar hun stemming (positief of negatief) vandaan

komt (Gazzaniga, Heatherton & Halpern, 2003).

Het Elaboration Likelihood Model van Petty en Cacioppo (1986) is een model dat de manier van informatieverwerking beschrijft. Het ELM onderscheidt twee routes: de centrale route en de perifere route. Via welke route iemand informatie verwerkt, hangt onder andere af van iemands stemming. Indien iemand een negatieve stemming heeft, wil hij/zij zorgen dat deze negatieve stemming verdwijnt. Iemand levert cognitieve inspanning om informatie te verwerken via de centrale route als iemand betrokken is bij de informatie en in staat is om de informatie te begrijpen. De kwaliteit van de informatie is van belang als informatie via de centrale route wordt verwerkt. Daarentegen heeft iemand met een positieve stemming een kleinere motivatie om informatie te verwerken, aangezien de persoon al in een positieve stemming is. Indien iemand een positieve stemming heeft, verwerkt hij/zij informatie via de perifere route als hij/zij een lage mate van aandacht voor de informatie en geen vermogen om de boodschap te begrijpen heeft. Oppervlakkige kenmerken, zoals hoeveelheid argumenten en de bron van de boodschap zijn dan van belang.

Ook onderzoek over het effect van stemming op informatieverwerking toont aan dat, over het algemeen, mensen met een positieve stemming minder ontvankelijk zijn voor argumenten uit een informatieboodschap dan mensen met een negatieve stemming(Bless et al., 1990; Sinclair et al., 2010). Alleen indien de argumenten bijdragen aan het behoud van de positieve stemming

(11)

11 zullen mensen in een positieve stemming ontvankelijk zijn om de argumenten te verwerken (Sinclair et al., 2010).

In lijn met het ELM en bovenstaande literatuur wordt verwacht dat indien iemand een negatieve stemming heeft, deze persoon waarschijnlijk meer ontvankelijk is voor argumenten in een informatieboodschap dan iemand met een positieve stemming. Dit onderzoek bevat

informatieboodschappen met argumenten over waarom het niet goed is om energiedrank te drinken. Aangezien in beide informatieboodschappen argumenten centraal staan, wordt verwacht dat mensen met een negatieve stemming ontvankelijker zijn voor deze argumenten. Deze

argumenten zorgen ervoor dat iemand een negatieve attitude ten opzichte van energiedrank ontwikkelt. Om deze reden is de volgende hypothese opgesteld:

H4: Een negatieve stemming leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank dan een positieve stemming.

(12)

12

3. Methode

3.1 Steekproef en proefpersonen

De doelgroep van dit onderzoek zijn middelbare scholieren van de klassen vier en vijf op HAVO- en VWO-niveau. De proefpersonen worden daarom geworven op een middelbare school; het Griftland College te Soest.

Er wordt een aselecte convenience sample uitgevoerd. Proefpersonen worden gekozen op basis van hun beschikbaarheid en bereidheid om mee te doen aan het onderzoek. Het onderzoek wordt, op vrijwillige basis, tijdens de mentorlessen in een computerlokaal afgenomen.

3.2 Design

Het onderzoek heeft een experimenteel design, waarbij gebruik wordt gemaakt van een 2 message framing (winst- of verliesframe) x 2 stemming (positieve of negatieve stemming) tussen-participanten design. De proefpersonen worden aan één van de vier condities toegewezen. Proefpersonen worden in de eerste conditie blootgesteld aan het winstframe, waarbij wordt gezorgd dat ze in een positieve stemming zijn. In de tweede conditie worden proefpersonen blootgesteld aan het verliesframe, waarbij opnieuw wordt gezorgd dat ze in een positieve stemming zijn. De derde conditie bestaat uit proefpersonen die worden blootgesteld aan het winstframe, waarbij ze in een negatieve stemming worden gebracht. Ten slotte bestaat de vierde conditie uit proefpersonen die worden blootgesteld aan het verliesframe, waarbij ze wederom in een negatieve stemming worden gebracht.

3.3 Procedure

Leerlingen van de klassen vier en vijf, op HAVO- of VWO-niveau, van middelbare school het Griftland College, doen mee aan het experiment. Er is gekozen voor het Griftland College, aangezien de onderzoeker een oud-leerling is van deze school en om deze reden contacten heeft op deze middelbare school. Door e-mail en telefonisch contact heeft de

onderzoeker toestemming gekregen om het onderzoek uit te voeren op het Griftland College en is er toestemming gegeven op de werkwijze van de onderzoeker. Ook is afgesproken dat het Griftland College, voorafgaand aan het onderzoek, een brief met informatie over het onderzoek naar de ouders van de leerlingen toestuurt. In deze brief staat dat aan de leerlingen binnenkort, op vrijwillige basis, wordt gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek, waarbij anonimiteit wordt gewaarborgd. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van passieve toestemming; bij

(13)

13 geen reactie van de ouders gaat de onderzoeker ervan uit dat ouders geen bezwaren hebben tegen het onderzoek. Indien ouders wel bezwaren hebben tegen het onderzoek dienen ze telefonisch contact op te nemen met het Griftland College of een e-mail te sturen naar de

school/onderzoeker. Deze gang van zaken is onderdeel van het ethisch onderzoeksbeleid van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek wordt gehouden tijdens mentorlessen in computerlokalen. Zodra de leerlingen bij de computers zitten, wordt aan de leerlingen door de docent gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek en wordt door de docent kort uitgelegd wat het doel is van het

onderzoek. Indien de leerlingen akkoord gaan, krijgen ze een tekst te lezen over het doel van het onderzoek en tekenen ze het informed consent. In de tekst over het onderzoek staat dat het onderzoek gaat over het consumentengedrag van jonge mensen, in het bijzonder over gedachten met betrekking tot het drinken van energiedrank en wat dit voor invloed heeft op de gezondheid. Ook staat hierin dat het onderzoek ongeveer 8-10 minuten in beslag zal nemen. Hierin staan tevens instructies over hoe leerlingen antwoord dienen te geven op vragen in het onderzoek. In het informed consent staat dat het onderzoek geen risico’s of ongemakken met zich meebrengt. Ook staat hierin dat anonimiteit gewaarborgd blijft, aangezien antwoorden of gegevens onder geen enkele voorwaarde aan derden worden verstrekt. Daarnaast staat hierin dat leerlingen zonder opgaaf van redenen kunnen weigeren om mee te doen aan het onderzoek en hun

deelname voortijdig kunnen afbreken. Ten slotte staat hierin dat leerlingen achteraf, tot 24 uur, hun toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens kunnen intrekken. Door het informed consent te tekenen, stemmen de leerlingen in met het verzoek om mee te doen aan het onderzoek.

Na het invullen van het informed consent krijgen de leerlingen allereerst een aantal vragen voorgelegd die hun stemming zal beïnvloeden. Hierna beginnen zij met het invullen van de vragenlijst. Leerlingen krijgen vragen over hun attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank, hun intentie om energiedrank te drinken en in welke mate zij het risico van het drinken van energiedrank hoog of laag inschatten.

Na voltooiing van de dataverzameling worden de leerlingen per mail, via het Griftland College, gedebrieft. Aan hen wordt verteld dat hun stemming is gemanipuleerd en het

daadwerkelijke doel van het onderzoek wordt uitgelegd. Ook staat in de debriefing dat

leerlingen, indien ze geïnteresseerd zijn in het onderzoeksverslag, een e-mail kunnen sturen naar de onderzoeker. De onderzoeker zal, na goedkeuring van het onderzoeksverslag door de

(14)

14 3.4 Stimulusmateriaal

3.4.1 Stemming

In dit onderzoek wordt de onafhankelijke variabele ‘stemming’ gemanipuleerd. Deze variabele kan variëren in een positieve en negatieve stemming. Om de stemming te manipuleren worden proefpersonen verdeeld in twee gelijke groepen die verschillende vragen voorgelegd krijgen. Met behulp van een pre-test is vastgesteld dat de vragen een positieve- of negatieve stemming induceren (zie Tabel 1). De ene helft van de proefpersonen krijgt tien vragen voorgelegd die een positieve stemming oproepen. Verwacht wordt dat de proefpersonen alle vragen met ‘ja’ beantwoorden, waarna ze in een positieve stemming verkeren. Daarnaast krijgt de andere helft van de proefpersonen tien vragen voorgelegd die een negatieve stemming oproepen. Ook deze vragen zullen de proefpersonen met ‘ja’ beantwoorden. Na beantwoording van deze vragen zullen de proefpersonen waarschijnlijk in een negatieve stemming verkeren. Er wordt bewust niet gevraagd hoe de proefpersonen zich na het invullen van de vragenlijst voelen, aangezien ze hoogstwaarschijnlijk niet toegeven dat de vragen hun stemming heeft beïnvloed.

Tabel 1. Vragen die een positieve of negatieve stemming oproepen Tien vragen die een positieve stemming

oproepen

Tien vragen die een negatieve stemming oproepen

1. Heb je wel eens een complimentje gekregen?

1. Ben je wel eens uitgescholden door iemand?

2. Heb je wel eens een overwinning behaald met een sport?

2. Heb je wel eens een blunder gemaakt tijdens het sporten?

3. Heb je wel eens een beter cijfer voor een proefwerk terug gekregen dan je had

verwacht?

3. Heb je wel eens een proefwerk slechter gemaakt dan je had verwacht?

4. Heb je wel eens iets teruggevonden, terwijl je dacht dat je het kwijt was?

4. Ben je wel eens iets kwijt geraakt, juist op een moment dat dit niet goed uitkwam? 5. Heeft een vriend/vriendin je wel eens met

een probleem geholpen?

5. Heb je wel eens ruzie gehad met een vriend/vriendin?

6. Heb je wel eens een onverwachte korting op iets gekregen?

6. Heb je wel eens meer geld uitgegeven aan iets dan je eigenlijk wilde?

(15)

15 metro of tram gehaald? gemist, doordat de deuren net werden

gesloten? 8. Heb je wel eens naar vrolijke muziek

geluisterd?

8. Heb je wel eens naar droevige muziek geluisterd?

9. Vind je het fijn als iemand op tijd op een afspraak verschijnt?

9. Vind je het vervelend als iemand te laat komt voor een afspraak?

10. Vind je het fijn als het warm weer is en de zon schijnt?

10. Vind je het vervelend als het slecht weer is en het regent?

3.4.2 Message framing

De andere onafhankelijke variabele die in het experiment wordt gemanipuleerd, is

‘message framing’. Deze variabele kan variëren in het winst- of verliesframe. Om deze variabele te manipuleren wordt er gebruik gemaakt van twee verschillende teksten over het drinken van energiedrank. De teksten verschillen in welke mate er informatie wordt gegeven over de risico’s en kansen van het wel of niet drinken van energiedrank. In Figuur 2, geframed met het

winstframe, worden de kansen van het niet drinken van energiedrank benadrukt. In Figuur 3, geframed met het verliesframe, worden juist de risico’s van het drinken van energiedrank

benadrukt. Beide teksten zijn in de lay-out van de website van het Voedingscentrum geplaatst. Er is gekozen voor de vormgeving van deze gezondheidssite om het informatiebericht zo echt mogelijk te laten lijken.

(16)

16 Figuur 2. Informatie geframed in winst

(17)

17 3.5 Vragenlijst

3.5.1 Controlevraag

Voor het onderzoek is het van belang dat alle proefpersonen weleens energiedrank drinken. Indien dit niet het geval is, kan niet worden gesteld dat de intentie om wel of niet energiedrank te drinken, wordt veroorzaakt door de onafhankelijke variabelen ‘stemming’ en ‘message framing’. Als iemand nooit energiedrank drinkt, is het overbodig dat de proefpersoon de rest van de vragenlijst invult. Om deze reden wordt de controlevraag: ‘Drink je weleens energiedrank?’ gesteld. Deze vraag beantwoorden de proefpersonen met ‘ja’, ‘soms’ of ‘nee’. Indien een proefpersoon ‘nee’ invult, stopt het onderzoek direct voor hem of haar.

3.5.2 Attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank

De vragen om de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank te meten, zijn ontleend aan onderzoek van Ajzen & Fishbein (1991). Aangepast naar de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank, is de volgende stelling geformuleerd: ‘Energiedrank drinken vind ik … ’. De proefpersonen beantwoorden de vraag op bipolaire zevenpuntsschalen die lopen van (1) ‘heel slecht’ tot en met (7) ‘heel goed’, (1) ‘heel ongunstig’ tot en met (7) ‘heel gunstig’ en (1) ‘heel negatief’ tot en met (7) ‘heel positief’.

3.5.3 Intentie om energiedrank te drinken

Iemands intentie om energiedrank te drinken wordt gemeten aan de hand van de volgende stelling: ‘Ik ga energiedrank drinken’. De deelnemers beantwoorden de stelling op een

zevenpuntsschaal die loopt van (1) ‘heel onwaarschijnlijk’ tot en met (7) ‘heel waarschijnlijk’.

3.5.4 Risicoperceptie

De risicoperceptie van de proefpersonen wordt gemeten door de volgende stellingen aan ze voor te leggen: ‘Ik raak verslaafd aan energiedrank drinken als ik energiedrank drink’ en ‘Ik word dik van energiedrank drinken’. Deze stellingen worden aan de hand van een bipolaire zevenpuntsschaal gemeten die loopt van (1) ‘heel onwaarschijnlijk’ tot en met (7) ‘heel waarschijnlijk’.

(18)

18 3.5.5 Demografische gegevens

Aan het eind van het onderzoek worden aan de proefpersonen de demografische gegevens gevraagd. Proefpersonen geven antwoord op vragen die gaan over welk geslacht ze zijn (man-vrouw) en hoe oud ze zijn (12-18 jaar).

3.6 Data-analyseplan

Allereerst worden er analyses met betrekking tot de demografische gegevens (geslacht en leeftijd) uitgevoerd. Om te controleren of deze variabelen geen belangrijk verschil op de

afhankelijke variabelen veroorzaken, worden een t-toets en een regressie-analyse uitgevoerd. Vervolgens wordt van de stellingen ‘Energiedrank drinken vind ik … heel slecht – heel goed, heel ongunstig - heel gunstig en heel negatief - heel positief’ de schaalvariabele ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ gemaakt. Ook vormen de stellingen ‘Ik raak

verslaafd aan energiedrank drinken als ik energiedrank drink’ en ‘Ik word dik van energiedrank drinken’ een schaalvariabele, namelijk ‘risicoperceptie’. Van beide schaalvariabelen wordt de betrouwbaarheid uitgerekend.

De eerste hypothese die wordt getoetst, gaat over het effect van ‘message framing’ op ‘risicoperceptie’. De onafhankelijke variabele ‘message framing’ is een categorische variabele, die varieert tussen ‘winstframe’ en ‘verliesframe’. De afhankelijke variabele, ‘risicoperceptie’, is een intervalvariabele. Deze hypothese wordt getoetst met een ANOVA-analyse.

De tweede hypothese gaat over het effect van ‘message framing’ op ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’. De onafhankelijke variabele is weer ‘message framing’, die varieert tussen ‘winstframe’ en ‘verliesframe’. De afhankelijke variabele, ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’, is een intervalvariabele. Aangezien wordt verwacht dat ‘risicoperceptie’ van invloed is op de relatie tussen ‘message framing’ en ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ wordt deze variabele meegenomen als covariaat. Deze hypothese wordt getoetst met een ANCOVA-analyse, waarbij ‘risicoperceptie’ als covariaat wordt meegenomen.

Ook de derde hypothese wordt geanalyseerd met behulp van een ANCOVA-analyse. In plaats van ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ is ‘intentie om energiedrank te drinken’ bij deze hypothese de afhankelijke variabele.

De vierde hypothese die getoetst wordt gaat over het effect van ‘stemming’ op ‘attitude om energiedrank te drinken’. De onafhankelijke variabele ‘stemming’ is een categorische variabele, die varieert tussen ‘positieve stemming’ en ‘negatieve stemming’. De afhankelijke

(19)

19 variabele is opnieuw ‘attitude ten opzichte van energiedrank te drinken’. Deze hypothese wordt getoetst door een ANOVA-analyse.

Nadat de causale relaties met behulp van SPSS zijn bepaald, wordt er een multipele regressie-analyse uitgevoerd om erachter te komen of ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ kan worden voorspeld aan de hand van ‘message framing’, ‘stemming’,

‘risicoperceptie’, ‘geslacht’ en ‘leeftijd’. Ten slotte wordt er een multipele regressie-analyse uitgevoerd om te ontdekken of ‘intentie om energiedrank te drinken’ kan worden voorspeld aan de hand van ‘message framing’, ‘stemming’, ‘risicoperceptie’, ‘geslacht’, ‘leeftijd’ en ‘attitude’.

(20)

20

4. Resultaten

4.1 Voorbereidende analyses

In totaal hebben 147 proefpersonen de online vragenlijst ingevuld. Na verwijdering van proefpersonen die aangeven nooit energiedrank te drinken en proefpersonen die onmogelijke waardes hebben ingevuld, blijven er 98 bruikbare proefpersonen over.

De variabele ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ bestaat uit de stelling ‘Energiedrank drinken vind ik…’ met de antwoordmogelijkheden ‘heel slecht’ tot en met ‘heel goed’, ‘heel ongunstig’ tot en met ‘heel gunstig’ en ‘heel negatief’ tot en met ‘heel positief’. Deze items vormen een betrouwbare schaalvariabele (Cronbach’s alpha = 0,86, M = 3,82 , SD = 1,35). De variabele ‘risicoperceptie’ bestaat uit de stellingen ‘Ik raak verslaafd aan energiedrank drinken als ik energiedrank drink’ en ‘Ik word dik van energiedrank drinken’. Deze items vormen een onbetrouwbare schaalvariabele (Cronbach’s alpha = 0,45, M = 5,10 , SD = 3,23). Desalniettemin wordt deze schaalvariabele wel in dit onderzoek meegenomen.

Vervolgens wordt de schaalvariabele gehercodeerd in ‘lage risicoperceptie’ en ‘hoge

risicoperceptie’. De variabele is niet normaal verdeeld; 72 proefpersonen zijn gecategoriseerd met een lage risicoperceptie en 26 proefpersonen zijn gecategoriseerd met een hoge

risicoperceptie.

Om er zeker van te zijn dat de variabelen geslacht en leeftijd geen significante verschillen in de resultaten veroorzaken, moet de samenhang tussen deze variabelen en de afhankelijke variabelen ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ en ‘intentie om energiedrank te drinken’ worden geanalyseerd. In totaal is 61,2% van de proefpersonen man en 38,8% is vrouw. Uit een t-toets voor onafhankelijke waarnemingen blijkt dat geslacht geen significant effect heeft op attitude, t (96) = -0,75, p = 0,185, 95% CI [-0,76, 0,35], en ook niet op intentie, t (96) = -0,50, p = 0,398, 95% CI [-0,65, 1,08].

Ook wordt een analyse uitgevoerd om te onderzoeken of leeftijd een significant effect heeft op de variabelen ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ en ‘intentie om energiedrank te drinken’. De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen is 15,4 jaar (SD =1,38). Leeftijd blijkt niet scheef verdeeld te zijn (skewness = 0,09, SD = 0,25), waardoor verschil in leeftijd waarschijnlijk geen rol zal spelen in de resultaten. Uit een regressie-analyse blijkt geen significant effect van leeftijd op attitude, r = -0,04, p = 0,693, en leeftijd en intentie, r = 0,05, p = 0,624.

(21)

21 eventuele verschillen tussen de condities in de resultaten te wijten zijn aan de manipulaties van de onafhankelijke variabelen en niet aan de variabelen geslacht en leeftijd.

4.2 Message framing en risicoperceptie

H1 luidt: ‘Het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank als de risicoperceptie laag is, terwijl het verliesframe tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank leidt als de risicoperceptie hoog is’. Voor het analyseren van deze hypothese wordt gebruik gemaakt van een tweewegs-variantieanalyse met ‘message framing’ en de gehercodeerde variabele ‘risicoperceptie’ als onafhankelijke

variabelen en ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ als afhankelijke variabele. Er is geen significant hoofdeffect gevonden voor ‘message framing’, F (1, 97) = 1,01, p = 0,319. Ook is er geen significant hoofdeffect gevonden voor ‘risicoperceptie’, F (1, 97) = 0,68, p = 0,413. Hoewel het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank als de risicoperceptie laag is (M = 3,90, SD = 1,47), dan als de risicoperceptie hoog is (M = 4,18, SD = 1,41), leidt het verliesframe niet tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank als de risicoperceptie hoog is (M = 3,85, SD = 1,69), dan als de risicoperceptie laag is (M = 3,61, SD = 1,08). Het interactie-effect tussen ‘message framing’ en ‘risicoperceptie’ is niet significant, F (1, 97) = 0,01, p = 0,942. H1 wordt verworpen, aangezien het winstframe niet tot significant negatievere attitudes ten opzichte van het drinken van energiedrank leidt als de risicoperceptie laag is en het verliesframe niet tot significant

negatievere attitudes ten opzichte van het drinken van energiedrank leidt als de risicoperceptie hoog is.

4.3 Message framing en attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank

H2 luidt: ‘Het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank dan het verliesframe’. Deze hypothese wordt getoetst door een ANCOVA-analyse voor onafhankelijke metingen uit te voeren met ‘message framing’ als onafhankelijke variabele en ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ als afhankelijke variabele. De variabele ‘risicoperceptie’ wordt meegenomen als covariaat. De covariaat ‘risicoperceptie’ is niet significant (p = 0,057). In tegenstelling tot wat de hypothese suggereert, hebben

proefpersonen die aan het winstframe zijn blootgesteld positievere attitudes ten opzichte van het drinken van energiedrank, (M = 3,98, SD = 1,45), dan proefpersonen die zijn blootgesteld aan het verliesframe, (M = 3,67, SD = 1,24). Er kan geen significant verschil tussen het winst- en

(22)

22 leidt tot significant negatievere attitudes ten opzichte van het drinken van energiedrank dan het verliesframe, wordt H2 verworpen.

4.4 Message framing en intentie om energiedrank te drinken

H3 luidt: ‘Het winstframe leidt tot een sterkere intentie om geen energiedrank te drinken dan het verliesframe’. Om deze hypothese te toetsen wordt ook een ANCOVA-analyse voor onafhankelijke metingen uitgevoerd met ‘message framing’ als onafhankelijke variabele en ‘intentie om energiedrank te drinken’ als afhankelijke variabele. De variabele ‘risicoperceptie’ wordt weer meegenomen als covariaat. De covariaat ‘risicoperceptie is niet significant (p = 0,232). In tegenstelling tot wat de hypothese suggereert, wordt gevonden dat proefpersonen die zijn blootgesteld aan het winstframe juist een sterkere intentie hebben om energiedrank te

drinken, (M = 4,09, SD = 2,21), dan proefpersonen die zijn blootgesteld aan het verliesframe, (M = 3,92, SD = 1,98). Een significant verschil tussen het winst- en verliesframe kan niet worden aangetoond (F (1, 97) = 0,12, p = 0,729). Aangezien het winstframe niet leidt tot een significant sterkere intentie om geen energiedrank te drinken dan het verliesframe, wordt H3 verworpen.

4.5 Stemming en attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank

H4 luidt: ‘Een negatieve stemming leidt tot een negatieve attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’. Deze hypothese wordt getoetst door een ANOVA-analyse voor onafhankelijke metingen uit te voeren met ‘stemming’ als onafhankelijke variabele en ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ als afhankelijke variabele. In lijn met de

hypothese, wordt gevonden dat proefpersonen met een negatieve stemming een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank, hebben (M = 3,67, SD = 1,13) dan

proefpersonen met een positieve stemming (M = 3,94, SD = 1,50). Een significant verschil tussen proefpersonen met een negatieve en positieve stemming kan niet worden aangetoond (F (1, 96) = 1,03, p = 0,312). Aangezien een negatieve stemming niet leidt tot significant negatievere

attitudes ten opzichte van het drinken van energiedrank dan een positieve stemming, wordt H4 verworpen.

4.6 Explorerende analyses

Om erachter te komen in welke mate de onafhankelijke variabelen ‘message framing’, ‘stemming’, ‘risicoperceptie’, ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ de afhankelijke variabele ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ kunnen voorspellen en of dezelfde onafhankelijke variabelen plus ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ de afhankelijke

(23)

23 variabele ‘intentie om energiedrank te drinken’ kan voorspellen, worden er twee multipele regressie-analyses uitgevoerd. Hierbij is gekozen om de originele variabele ‘risicoperceptie’ op intervalniveau mee te nemen in plaats van de gehercodeerde variabele met slechts twee

categorieën.

Het regressiemodel met ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ als

voorspelde variabele en ‘message framing’, ‘stemming’, ‘risicoperceptie’, ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ als voorspellende variabelen is niet significant, F (5, 97) = 0,88, p = 0,495. Het regressiemodel is dus niet bruikbaar om de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank te voorspellen.

Daarentegen is het regressiemodel met ‘intentie om energiedrank te drinken’ als voorspelde variabele en ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’, ‘message framing’, ‘stemming’, ‘risicoperceptie’, ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ als voorspellende variabelen wel significant, F (6, 97) = 11,71, p < 0,001. Dit regressiemodel is dus wel bruikbaar om de intentie om energiedrank te drinken te voorspellen. 43,6% van de verschillen in intentie om energiedrank te drinken, kunnen worden voorspeld op grond van ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’, ‘message framing’, ‘stemming’, ‘risicoperceptie’, ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ (R2 = 0,43). ‘Attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ heeft een significante, sterke samenhang met intentie, b* = 0,65, t = 8,01, p < 0,001, 95% CI [0,75, 1,25]. Bij dit effect wordt ervan uitgegaan dat de overige onafhankelijke variabelen constant zijn.

(24)

24

5. Discussie

Het doel van dit onderzoek is om te onderzoeken in welke mate message framing en stemming van invloed zijn op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie om energiedrank te drinken. Om hier een antwoord op te krijgen is er een experimenteel onderzoek onder scholieren van HAVO en VWO klassen, uitgevoerd. Uit dit onderzoek zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen.

De eerste hypothese ‘Het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank als de risicoperceptie laag is, terwijl het verliesframe tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank leidt als de risicoperceptie hoog is’ is verworpen, aangezien er geen bewijs voor gevonden is.

Ook de tweede hypothese ‘Het winstframe leidt tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank dan het verliesframe’ kan niet worden bevestigd, aangezien hier ook geen bewijs voor gevonden is.

Daarnaast kan ook de derde hypothese ‘Het winstframe leidt tot een sterkere intentie om geen energiedrank te drinken dan het verliesframe’ worden verworpen, omdat hier ook geen bewijs voor gevonden is.

Tevens kan ook de vierde hypothese ‘Een negatieve stemming leidt tot een negatieve attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’ niet worden bevestigd, aangezien hier ook geen bewijs voor gevonden is.

Ten slotte blijkt uit de explorerende analyses dat het regressiemodel met ‘intentie om energiedrank te drinken’ als voorspelde variabele en ‘attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank’, ‘message framing’, ‘stemming’, ‘risicoperceptie’, ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ als voorspellende variabelen wel bruikbaar is. Uit dit regressiemodel blijkt dat iemands attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank drinken, de intentie om energiedrank te drinken kan voorspellen.

Een beperking van dit onderzoek is risicoperceptie. Risicoperceptie is meegenomen in het onderzoek, aangezien werd verwacht dat message framing effect zou hebben op iemands

attitude, waarbij risicoperceptie een modererende rol zou hebben. Indien iemand een lage mate van risicoperceptie had, was de verwachting dat het winstframe effectiever was en indien iemand een hoge mate van risicoperceptie had, werd verwacht dat het verliesframe effectiever was. In dit onderzoek is geen verband gevonden tussen message framing en risicoperceptie. Dit kan een

(25)

25 aantal oorzaken hebben. Uit de resultaten blijkt dat de schaalvariabele, bestaande uit ‘Ik raak verslaafd aan energiedrank drinken als ik energiedrank drink’ en ‘Ik word dik van energiedrank drinken’ niet betrouwbaar is. Er bestaat een kans dat de twee items niet goed de strekking van risicoperceptie dekken. In het vervolg kan beter worden nagedacht over hoe risicoperceptie moet worden gemeten. Daarnaast blijkt de schaalvariabele, na hercodering, niet normaal verdeeld. Dit is problematisch voor het onderzoek. In vervolgonderzoek kan ervoor worden gekozen om alleen mensen met een hoge/lage risicoperceptie mee te nemen in het onderzoek om zo tot resultaten te komen.

Een verklaring voor het niet aantonen van de verschillen tussen het winstframe en het verliesframe is dat het stimulusmateriaal mogelijk teveel op elkaar lijkt. De informatie in beide teksten verschilt te weinig van elkaar, waardoor de winsten van het gezonde gedrag mogelijk onderbelicht blijven. Als gevolg hiervan zijn de frames mogelijk hetzelfde geïnterpreteerd door de proefpersonen en zijn de effecten gelijkwaardig. Er bestaat een kans dat de proefpersonen te weinig zijn geprikkeld door het winstframe om negatieve attitudes ten opzichte van het drinken van energiedrank te ontwikkelen en dat ze hierdoor geen sterkere intentie hebben om

energiedrank te laten staan dan indien zij worden blootgesteld aan het verliesframe.

Stimulusmateriaal waar de kansen en verliezen van (on)gezond gedrag meer worden benadrukt, kan wellicht leiden tot grotere verschillen in de resultaten.

Wat opvallend is, is dat in dit onderzoek wordt verwacht dat het winstframe tot een negatievere attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank leidt en dat ook het winstframe tot een sterkere intentie leidt om geen energiedrank te drinken. In dit onderzoek worden niet de verschillen tussen het winst- en verliesframe gevonden. Indien kritisch naar bestaande literatuur wordt gekeken, blijken winstframes niet altijd effectiever te zijn bij preventiegedrag dan verliesframes. Zo vonden Brug et al. (2003) in een onderzoek naar de effecten van message framing op attitudes ten opzichte van gezonde voeding niet dat het winstframe effectiever was dan het verliesframe. Bannon en Schwarz (2006) toonden in hun onderzoek naar de invloed van message framing op een gezonde voedselkeuze bij kinderen aan dat zowel het winst- als verliesframe zorgden voor een gezonde voedselkeuze. In

vervolgonderzoek dient er dus kritischer naar bestaande literatuur gekeken te worden gekeken. Ten slotte kan niet met zekerheid worden gesteld dat de scholieren door het

stimulusmateriaal daadwerkelijk in een positieve of negatieve stemming terecht zijn gekomen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat proefpersonen, in zowel de conditie met de positieve vragen als in de conditie met de negatieve vragen, niet overal ‘ja’ op hebben

(26)

26 geantwoord. Hierdoor zal het stimulusmateriaal niet optimaal hebben gewerkt en is de kans aanwezig dat proefpersonen niet daadwerkelijk in de beoogde positieve of negatieve stemming terecht zijn gekomen. Een uitgebreidere pre-test zal meer zekerheid geven over de manipulatie van iemands stemming.

Naast beperkingen heeft dit onderzoek ook een aantal sterke punten. Het onderzoek is uitgevoerd in de vertrouwde omgeving van de scholieren, omdat het onderzoek plaatsvond in een computerlokaal van hun eigen middelbare school. Voor jonge mensen is het van groot belang om aan een onderzoek mee te doen, waarbij ze zich op hun gemak voelen (Peracchio, 1990).

Verder vormt dit onderzoek een goede basis voor vervolgonderzoek. Verwacht werd dat message framing effect zou hebben op de attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en de intentie om energiedrank te drinken, waarbij risicoperceptie een modererende rol had. Ook werd verwacht dat iemands stemming invloed zou hebben op de attitude ten opzichte van het drinken van drinken. Hoewel het onderzoek geen significante effecten aantoont met betrekking tot message framing, stemming, risicoperceptie, attitude ten opzichte van het drinken van energiedrank en intentie om energiedrank te drinken, kunnen de resultaten toch van belang zijn. Het uitbreiden en verdiepen van dit onderzoek kan tot nieuwe inzichten leiden, waardoor uiteindelijk informatieboodschappen kunnen worden ontwikkelt die jonge mensen ervan weerhouden om energiedrank te drinken. Dit zal het aantal jonge mensen met overgewicht of obesitas doen afnemen.

(27)

27

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50(2), 179-211. doi:10.1016/0749-5978(91)90020-T

Apanovitch, A. M., McCarthy, D., & Salovey, P. (2003). Using message framing to motivate HIV testing among low-income, ethnic minority women. Health Psychology, 22(1), 60-67. doi:10.1037/0278-6133.22.1.60

Bannon, K., & Schwartz, M. B. (2006). Impact of nutrition messages on children’s food choice: Pilot study. Appetite, 46(2), 124-129. doi:10.1016/j.appet.2005.10.009

Bless, H., Bohner, G., Schwarz, N., & Strack, F. (1990). Mood and persuasion: A cognitive response analysis. Personality and Social Psychology Bulletin, 16(2), 331-345. doi:10.1177/0146167290162013

Brug, J., Ruiter, R. A. C., & Van Assema, P. (2003). The (ir)relevance of framing nutrition education messages. Nutrition and Health, 17(1), 9-20.

doi:10.1177/026010600301700102

Chaloupka, F. J., Powell, L. M., & Chriqui, J. F. (2011). Sugar‐ sweetened beverages and obesity: The potential impact of public policies. Journal of Policy Analysis and Management, 30(3), 645-655. doi:10.1002/pam.20587

Frieden, T. R., Dietz, W., & Collins, J. (2010). Reducing childhood obesity through policy change: Acting now to prevent obesity. Health Affairs, 29(3), 357-363.

doi:10.1377/hlthaff.2010.0039

Gazzaniga, M., Heatherton, T., & Halpern, D. (2003). Psychological science. New York, NY: W. W. Norton & Company.

Dijkstra, A., Rothman, A., & Pietersma, S. (2011). The persuasive effects of framing messages on fruit and vegetable consumption according to regulatory focus theory. Psychology and Health, 26(8), 1036-1048. doi:10.1080/08870446.2010.526715

(28)

28 Dribben, E., & Brabender, V. (1979). The effect of mood inducement upon audience

receptiveness. The Journal of Social Psychology, 107(1), 135-136. doi:10.1080/00224545.1979.9922686

Hevey, D., Pertl, M., Thomas, K., Maher, L., Craig, A., & Chuinneagain, S. (2010). Body consciousness moderates the effect of message framing on intentions to use sunscreen. Journal of Health Psychology, 15(4), 553-559. doi:10.1177/1359105309355335

Hong, T. (2012). Internet health search: When process complements goals. Journal of the American Society for Information Science and Technology, 63(11), 2283 - 2293. doi:10.1002/asi.22728

Hwang, Y., Cho, H., Sands, L., & Jeong, S. (2012). Effects of gain- and loss-framed messages on the sun safety behavior of adolescents: The moderating role of risk perceptions. Journal of Health Psychology, 17(6), 929-940. doi:10.1177/1359105311428536

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica: Journal of the Econometric Society, 47(2), 263-291. doi:10.2307/1914185 Lustig, R., Schmidt, L., & Brindis, C. (2012). Public health: The toxic truth about sugar. Nature,

482(7383), 27-29. doi:10.1038/482027a

Maheswaran, D., & Meyers-Levy, J. (1990). The influence of message framing and issue involvement. Journal of Marketing Research, 27(3), 361-367. doi:10.2307/3172593

O'Keefe, D., & Jensen, J. (2007). The relative persuasiveness of gain-framed loss-framed messages for encouraging disease prevention behaviors: A meta-analytic review. Journal of Health Communication, 12(7), 623-644. doi: 10.1080/10810730701615198

Peracchio, L. A. (1990). Designing research to reveal the young child's emerging competence.

Psychology & Marketing, 7(4), 257-276. doi:10.1002/mar.4220070403

Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). Communication and persuasion: Central and peripheral routes to attitude change. New York, NY: Springer Verlag.

(29)

29 Rössner, S. (2002). Obesity: The disease of the twenty-first century. International Journal of

Obesity, 26(4), 2-4. doi:10.1038/sj.ijo.0802209

Rothman, A. J., & Salovey, P. (1997). Shaping perceptions to motivate healthy behavior: The role of message framing. Psychological Bulletin, 121(1), 3-19. doi:10.1037/0033 -2909.121.1.3

Sinclair, R. C., Moore, S. E., Mark, M. M., Soldat, A. S., & Lavis, C. A. (2010). Incidental moods, source likeability, and persuasion: Liking motivates message elaboration in happy people. Cognition and emotion, 24(6), 940-961. doi:10.1080/02699930903000206

Toll, B. A., O'Malley, S., Katulak, N., Wu, R., Dubin, J. A., Latimer, A., & Salovey, P. (2007). Comparing gain-and loss-framed messages for smoking cessation with sustained-release bupropion: A randomized controlled trial. Psychology of Addictive Behaviors, 21(4), 534-544. doi:10.1037/0893-164X.21.4.534

Van Assema, P., Martens, M., Ruiter, R. A., & Brug, J. (2001). Framing of nutrition education messages in persuading consumers of the advantages of a healthy diet. Journal of Human Nutrition and Dietetics, 14(6), 435-442. doi:10.1046/j.1365 -277X.2001.00315.x

Voedingscentrum. (2015). Suiker. Geraadpleegd op

http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/suiker.aspx

Wirtz, J. G., & Kulpavaropas, S. (2014). The effects of narrative and message framing on engagement and eating intention among a sample of adult Hispanics. Journal of Nutrition Education and Behavior, 46(5), 396-400. doi:10.1016/j.jneb.2013.12.005

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The addition of salt neutralizes the negative surface charge and causes flocculation of particles, followed by charge inversion at higher salt concentrations, due to the

soil and terrain data, to estimate ecosystem service supply and evaluate integrated ecological restoration in- terventions. We based our research on the arid, rural landscape of

sen kunnen opsporen en benutten zijn een aantal vragen te beantwoor- den zoals: Welke afhankelijkheden bestaan er tussen infrastructuurne- twerken en welke kansen voor ge-

As a result of the review process, 2 papers were accepted for inclusion in the ISPRS Annals and 4 in the ISPRS Archives, while remaining contributions were either rejected

When applied to HFMD outbreak data collected for 2008–11 in Beijing, China, our model successfully predicted the peak week of an outbreak three weeks before the actual arrival of

The long-term trend of the optical flux density of BL Lacertae can be represented by the cubic spline interpolation through the 60-d binned R-band light curve shown in Fig..

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics