• No results found

De tegenstrijdigbelangregeling in de Corporate Governance Code : Is wijziging wenselijk?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De tegenstrijdigbelangregeling in de Corporate Governance Code : Is wijziging wenselijk?"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

 

 

 

 

MASTERSCRIPTIE 

 

 

 

 

De tegenstrijdigbelangregeling in de Corporate Governance Code:  

Is wijziging wenselijk? 

 

 

 

 

 

 

 

Naam: Sophie Maks 

Studentnummer: 10219528 

Master Privaatrecht: Privaatrechtelijke rechtspraktijk 

Begeleider: dhr. prof. dr. H.J. de Kluiver 

(2)

De abstract 

  Het doel van deze scriptie is het bespreken en het beoordelen van de  tegenstrijdigbelangregelingen in de Nederlandse Corporate Governance Code. Hiertoe heb ik  getracht de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden: Zijn de huidige principes in de  Corporate Governance Code adequaat om mogelijke tegenstrijdige belangen van de  bestuurders en/of commissarissen bij transacties en/of belangrijke besluiten voor de  vennootschap tegen te gaan danwel de negatieve gevolgen daarvan ongedaan te maken, of is  wijziging van de Code (en of de wet) in dit opzicht wenselijk?  De methode die ik gebruikt heb om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is  literatuuronderzoek. Recentelijk heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code  een voorstel voor herziening van de Code gepubliceerd. De voorstellen tot wijzigingen met  betrekking tot de tegenstrijdigbelangregeling heb ik betrokken in mijn onderzoek. Verder heb  ik regelingen in de Codes en wetgeving van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk  vergeleken met de Nederlandse Code. De reglementen van vier Nederlandse  beursvennootschappen heb ik onderzocht om te bezien hoe de Nederlandse Code in de  praktijk wordt geïmplementeerd.   Naar aanleiding van mijn onderzoek heb ik de volgende wijzigingen voorgesteld. Ik stel voor  dat de tegenstrijdigbelangregeling in de Code zich niet beperkt tot tegenstrijdige belangen bij  besluiten tot het aangaan van transacties, maar zich richt op tegenstrijdige belangen bij  besluiten in het algemeen. Voorts bestaat er onduidelijkheid omtrent een beperking van het  tegenstrijdig belang begrip in de Code. De regeling in Code ziet slechts op tegenstrijdige  belangen ‘die van materiële betekenis zijn’, maar er is nagelaten te definiëren wat deze  materialiteitseis inhoudt. Ik ben van mening dat deze onduidelijkheid kan worden weggehaald  door ofwel deze beperking schrappen ofwel een meetbare definitie in de Code op te nemen  van dit begrip. Hierbij heeft het schrappen van de bepaling mijn voorkeur vanwege de  praktische complicaties bij het opstellen van een definitie. Tot slot raad ik aan dat voormalige  bestuurders worden betrokken in de tegenstrijdigbelangregeling in de Code, zodat zij ook  geen schenkingen zullen vorderen of aannemen, geen corporate opportunities benutten en 

(3)

geen persoonlijke leningen, garanties en dergelijke door de vennootschap verstrekt krijgen.  Deze wijzigingen acht ik wenselijk voor een adequate tegenstrijdigbelangregeling in de Code.                                         

(4)

 

Inhoudsopgave 

 

De abstract  Inleiding  Tegenstrijdige belangen  Tegenstrijdige belangen in het Burgerlijk Wetboek  Jurisprudentie  Tegenstrijdige belangen in de Corporate Governance Code  Voorstel voor herziening van de Corporate Governance Code  Vergelijking van de Corporate Governance Code met het BW  Het tegenstrijdig belang begrip  De procedure  De sancties  Reglementen  Akzo Nobel  ASML  Heineken N.V.  Koninklijke Philips  Conclusie n.a.v. de reglementen  Vergelijking van Duitse, Franse en Engelse Corporate Governance Codes  Duitsland  Frankrijk  Verenigd Koninkrijk  Conclusie n.a.v. de landenvergelijking  De beoordeling  Tegenstrijdige belangen in het algemeen  Corporate Governance Code  Voorstel voor herziening Corporate Governance code 

(5)

Is wijziging van de Corporate Governance Code wenselijk?  Conclusie  Literatuur                                                     

(6)

1. Inleiding 

De Nederlandse Corporate Governance Code bevat vele regelingen met betrekking tot  tegenstrijdige belangen van bestuurders en/of commissarissen bij besluiten tot het aangaan  van transacties. In deze scriptie richt ik mij op de vraag of deze regelingen adequaat zijn en  vraag ik mij af of wijziging van deze regelingen wenselijk is. Recentelijk, op 11 februari  2016, publiceerde de Monitoring Commissie Corporate Governance Code een voorstel voor  herziening van de Code. In dit voorstel voor herziening draagt de Commissie een aantal  wijzigingen aan voor de tegenstrijdigbelangregeling in de Code. Dit voorstel betrek ik in mijn  beoordeling van de tegenstrijdigbelangregeling in de Code. Voorts bekijk ik de  tegenstrijdigbelangregelingen in de reglementen van vier Nederlandse beursvennootschappen  om te bezien hoe de Code in de praktijk wordt geïmplementeerd. Elk Europees lidstaat heeft  een eigen Corporate Governance Code en ik heb de keuze gemaakt de regelingen in de Codes  en wetgeving van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te bekijken en te  vergelijken met de Nederlandse regelingen met het oog op mijn beoordeling van de  Nederlandse regelingen.   Na allereerst uitgezocht te hebben welke tegenstrijdige belangen bestuurders en/of  commissarissen mogelijk kunnen hebben bij het aangaan van transacties of het nemen van  besluiten met betrekking tot de vennootschap, wil ik bekijken hoe de Corporate Governance  Code met deze tegenstrijdige belangen omgaat en de mogelijk negatieve gevolgen daarvan  ongedaan tracht te maken. Ik vraag mij af of de huidige Corporate Governance Code wel  adequaat is en ik bekijk hoe de Engelse, Duitse en Franse Corporate Governance Codes  omgaan met deze kwestie. Tenslotte beantwoord ik de vraag of een verbetering van de  Corporate Governance Code wenselijk is.  Ik tracht de volgende onderzoeksvraag te beantwoorden:  Zijn de huidige principes in de Corporate Governance Code adequaat om mogelijke  tegenstrijdige belangen van de bestuurders en/of commissarissen bij transacties en/of  belangrijke besluiten voor de vennootschap tegen te gaan danwel de negatieve gevolgen 

(7)

daarvan ongedaan te maken, of is wijziging van de Code (en of de wet) in dit opzicht  wenselijk?    Bij de beantwoording van de onderzoeksvraag zal ik de volgende deelvragen hanteren:  1) Welke tegenstrijdige belangen van bestuurders en/of commissarissen kunnen een rol  spelen bij het aangaan van transacties of voor de vennootschap belangrijke besluiten?  2) Op welke wijze tracht de huidige Corporate Governance Code mogelijke  tegenstrijdige belangen van bestuurders en/of commissarissen bij transacties of voor  de vennootschap belangrijke besluiten tegen te gaan danwel de negatieve gevolgen  daarvan ongedaan te maken?  3) In welk opzicht is het voorstel voor herziening van invloed op de wijze waarop de  Corporate Governance Code mogelijke tegenstrijdige belangen van bestuurders en/of  commissarissen bij transacties of voor de vennootschap belangrijke besluiten tegen  gaat danwel de negatieve gevolgen daarvan ongedaan maakt?  4) Zijn de huidige principes in de Corporate Governance Code in samenhang met de  wetgeving adequaat om mogelijke tegenstrijdige belangen van bestuurders en/of  commissarissen bij transacties of voor de vennootschap belangrijke besluiten tegen te  gaan danwel de negatieve gevolgen daarvan ongedaan te maken?  5) Op welke wijze trachten de Engelse, Franse en Duitse Corporate Governance Codes  mogelijke tegenstrijdige belangen van bestuurders en/of commissarissen bij transacties  of voor de vennootschap belangrijke besluiten tegen te gaan danwel de negatieve  gevolgen daarvan ongedaan te maken?  6) Is wijziging van de Corporate Governance Code wenselijk met het oog op de naar  aanleiding van bovenstaande vragen getrokken conclusies?       

(8)

2. Tegenstrijdige belangen 

Zoals ik in de inleiding heb uiteengezet, onderscheid ik twee situaties waarin tegenstrijdige  belangen mogelijk een rol spelen. Ten eerste, het geval waarbij transacties worden aangegaan.  Ten tweede, het geval waarbij het bestuur besluiten betreffende de vennootschap neemt die  niet gericht zijn op een transactie, maar waar tegenstrijdige belangen wel een rol kunnen  spelen. In dit hoofdstuk bespreek ik de verschillende soorten tegenstrijdige belangen en de  procedure die het burgerlijk wetboek voorschrijft om besluiten die het gevolg zijn van  tegenstrijdige belangen te voorkomen.   De literatuur1​ spreekt over het algemeen over drie soorten tegenstrijdige belangen, te weten  directe tegenstrijdige belangen, indirecte tegenstrijdige belangen en kwalitatief tegenstrijdige  belangen. De eerste soort belangen betreft de situatie waarin de bestuurder de wederpartij is  van de vennootschap of de situatie waarin de vennootschap een gerechtelijke procedure voert  tegen de bestuurder. In deze gevallen is het persoonlijk belang van de bestuurder direct ofwel  formeel betrokken.2​ Het tweede soort3​ betreft de situatie dat de bestuurder in een bijzondere 

verhouding tot de wederpartij van de vennootschap staat4​ of de situatie dat de bestuurder een  belang heeft bij de transactie met die wederpartij5​. De bestuurder is nu niet als wederpartij of  partij van de vennootschap bij een transactie betrokken. Het voorbeeld dat vaak wordt  aangehaald is het geval dat de wederpartij een familielid is van het bestuurder. Ten slotte  betreft het laatste soort het geval dat de bestuurder in zijn hoedanigheid van bestuurder of  commissaris betrokken is bij een rechtshandeling met een andere vennootschap waarvan hij  eveneens bestuurder of commissaris is.   6 Voorop staat dat het bestuur bij het vervullen van zijn taak en bij het uitoefenen van zijn  bevoegdheden zich moet richten naar het belang van de vennootschap en de met haar  verbonden onderneming. Sinds 2012 is dit specifiek voor het bestuur vermeld in art 2:239  1 Asser 2­II* 2009, nr. 403.  2 Asser 2­II* 2009, nr. 403. 

3 M.C.P. van Dongen, ‘De nieuwe tegenstrijdigbelangregeling nader beschouwd’, TvOB 2013, afl. 2, p. 44­45.  4 HR 14 november 1940, ECLI:NL:HR:1940:AG1920, NJ 1941, 321 (Maas/Amazone); zie ook HR 3 mei 2002, 

ECLI:NL:HR:2002:AD9618, ​NJ​ 2002, 393 ​(Brandao/Joral​). 

5 HR 22 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2022, NJ 1996, 568 (Mediasafe I). 

(9)

(129) lid 5 BW. Uit dit wetsartikel blijkt dat dit belang als normatief richtsnoer heeft te  gelden.7​ Noch in de wet noch in de wetsgeschiedenis is het begrip ‘vennootschappelijk  belang’ gedefinieerd. In de literatuur is dit begrip grondig bediscussieerd en in het bijzonder  Maeijer gaf dit begrip de volgende omschrijving: ‘het belang dat de vennootschap heeft bij  haar eigen gezonde bestaan, uitgroei en voortbestaan met het oog op het door haar te bereiken  doel’8​. Voorts definieerde Mendel dit begrip als het belang van de vennootschap inclusief de  met haar verbonden onderneming bij zo voorspoedig mogelijke continuïteit. Daaraan voegde  Mendel toe dat het belang van de vennootschap inclusief de met haar verbonden onderneming  in meerdere of minder mate, maar nooit volledig is geabstraheerd van de belangen van  aandeelhouders, werknemers en andere onmiddellijk betrokkenen.9​ De Europees continentale  opvatting over de onderneming waarin de factoren kapitaal en arbeid zoveel mogelijk in  harmonie samenwerken wordt het stakeholders model genoemd. Dit model komt in het begrip  ‘vennootschappelijk belang’ tot uitdrukking. Volgens Van Schilfgaarde is het  vennootschapsbelang de uitkomst van een telkens plaatshebbend afwegingsproces en een  resultante van een reeks belangen. Deze uitkomst is niet alleen afhankelijk van de  omstandigheden maar ook van degene of de groep die de belangenafweging verricht.  10 Maeijer heeft dit standpunt bekritiseerd in de zin dat volgens hem hierdoor het proces van  afweging tussen de diverse in het geding zijnde belangen wordt versluierd.11​ Wel is er enige  overeenstemming te vinden over de opvatting dat de norm fungeert als richtsnoer voor het  handelen van bestuurders en commissarissen.12​ Van Schilfgaarde voegt hieraan toe dat dit  geen vaste richtsnoer betreft maar een eis tot verantwoording binnen een door wet, recht en  redelijkheid bepaald kader.13​ In 2014 sprak de Hoge Raad zich uit over het begrip  vennootschappelijk belang in de Cancun beschikkingen.14​ De inhoud van dit belang hangt af  van de omstandigheden van het geval. Indien aan de vennootschap een onderneming is  verbonden, wordt het vennootschapsbelang in de regel vooral bepaald door het bevorderen  7 B. F. Assink, ‘Belang van de vennootschap, overname en algemeen belang’, WPNR 2015, afl. 7048, p. 103.  8 Asser 2­II* 2009, nr. 493.  9 P. van Schilfgaarde 2013, nr. 4.  10 P. van Schilfgaard 2013, nr 4.  11 Asser 2­II* 2009, nr. 493.  12 Asser 2­II* 2009, nr. 493.  13 P. van Schilfgaarde 2013, nr. 4. 

(10)

van het bestendige succes van deze onderneming.15​ De Brauw benadrukt dat het bestendige  succes van de onderneming en haar activiteiten beoogd zal moeten zijn in, en bereikt moet  worden op basis van het ondernemingsbeleid en de strategie van de vennootschap. Het  bestendig succes van de onderneming zal leiden tot creatie van waarde op de lange termijn.  16 Er bestaat echter discussie over de vraag of deze uitleg van de inhoud van het begrip louter  geldt voor joint­ventures, waaromtrent het arrest ging, of voor alle vennootschappen met een  onderneming. 

2.1 Tegenstrijdige belangen in het Burgerlijk Wetboek 

Voor een goed begrip van de tegenstrijdigbelangregeling in de Code richt ik mij eerst op de  algemene tegenstrijdigbelangregeling in het Burgerlijk Wetboek. Het BW regelt betrekkelijk  weinig in verband met tegenstrijdige belangen. Er is slechts één wetsartikel voor bestuurders  en één wetsartikel voor commissarissen aan deze kwestie gewijd. Dit betreft art 2: 239 (129)  lid 6 BW voor het bestuur en art 2:250 (140) lid 5 BW voor de Raad van Commissarissen.  Deze bepalingen zijn op 1 januari 2013 ingevoerd door de Wet Bestuur en Toezicht. De oude  extern werkende bepaling is vervangen door een intern werkende bepaling. Bestuurders met  een direct of indirect persoonlijk belang tegenstrijdig met dat van de vennootschap of haar  onderneming nemen niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming van het bestuur. Indien  een bestuurder een privébelang heeft bij een bepaalde transactie, ontstaat immers het risico  dat de bestuurder dit belang laat prevaleren boven het vennootschappelijk belang. Gekeken  zal moeten worden of dit belang parallel loopt aan het vennootschappelijk belang. Als dit het  geval is, dan is er geen reden om de bestuurder uit te sluiten van de besluitvorming. Indien het  privébelang van de bestuurder tegenstrijdig is aan het vennootschappelijk belang, dient er te  worden ingegrepen.17​ Hieruit blijkt dat het aangrijpingspunt bij de besluitvorming ligt en niet  bij de daaropvolgende vertegenwoordiging.18​ Schending van de bepaling maakt het genomen  bestuursbesluit vernietigbaar op grond van art 2:15 lid 1 sub a wegens strijd met bepalingen  die het tot stand komen van besluiten regelen. De vordering kan worden ingesteld door  15 HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:797, r.o. 4.2.1, NJ 2014/286 (Cancun). 

16 C.J.C. de Brauw en M.F. Noome, ‘Concurrerende biedingen anno 2015’, Ondernemingsrecht 2015, afl. 121, p. 

2. 

17 NV II, Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 6, p 23. 

(11)

eenieder die een redelijk belang heeft bij de nakoming van de bepaling. 19​ Gezien het feit dat  de besluitvormingsregels uitsluitend de interne verhoudingen in de vennootschap raken,  kunnen slechts zij wier rechten door de norm worden beschermd zich op de regeling  beroepen.20​ De schending heeft echter geen gevolgen voor op het vernietigde besluit  gebaseerde rechtshandelingen met derden.21​ Dit was anders vóór de invoering van de Wet  Bestuur en Toezicht. Indien de vennootschap destijds een tegenstrijdig belang had met een of  meer bestuurders, moest de vennootschap vertegenwoordigd worden door de commissarissen .   22 Door de invoering van de nieuwe tegenstrijdigbelangregeling is het moment van ingrijpen  verschoven naar een vroegtijdige fase van het besluitvormingsproces. Volgens Dorresteijn is  dit logisch omdat juist de tegenstrijdige belangen bij de belangenafweging waarmee het  besluit gepaard gaat, een risico vormen.23​ Als een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft,  dan dient het besluit te worden genomen door de andere bestuurders. Indien deze ontbreken of  indien alle bestuurders een tegenstrijdig belang hebben, dan neemt de Raad van  Commissarissen het besluit. Als een Raad van Commissarissen ontbreekt of indien alle  commissarissen ook een tegenstrijdig belang hebben, besluit de algemene vergadering van  aandeelhouders. Alleen in het laatste geval kunnen de statuten de  besluitvormingsbevoegdheid aan anderen toekennen, waaronder aan de geconflicteerde  bestuurders. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de regeling er op neerkomt dat een  bestuurder met een tegenstrijdig belang niet meewerkt aan de totstandkoming van een besluit.  Dit betreft zowel de voorbereiding van, als de uiteindelijke stemming over, een  bestuursbesluit.24​ Het is echter wel toegestaan om de geconflicteerde bestuurder informatie te  vragen voorafgaand aan de bestuursvergadering of bij de introductie van het agendapunt in de  bestuursvergadering.   25 Dit systeem kan slechts goed functioneren indien de vennootschap op de hoogte raakt van het 

19 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 111.  20 Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 3, p. 12. 

21 P. van Schilfgaarde 2013, nr. 42.  22 Asser 2­II* 2009, nr. 400 

23 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 111.  24 Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 3, p. 12. 

(12)

tegenstrijdige belang. Uit de MvT blijkt dat het in beginsel op de weg van de betreffende  bestuurder ligt om melding te maken van een tegenstrijdig belang.26​ Dit dient tijdig te  gebeuren. Volgens Dorresteijn zullen deze in algemene bewoordingen gestelde aanwijzingen  voor de praktijk niet altijd voldoende houvast bieden. Dorresteijn raadt om die reden aan de  meldingsplicht in de statuten te regelen.  27

2.2 Jurisprudentie 

Nu kom ik tot de kern van de tegenstrijdigbelangregeling: de definitie van het begrip  ‘tegenstrijdig belang’. In de rechtsleer is er lange tijd onduidelijkheid geweest over de  reikwijdte van dit kernbegrip en welke soorten tegengestelde belangen onder de regeling  vallen. In 2007 gaf de Hoge Raad het verlossende woord in het Bruil28​ arrest. De Hoge Raad  oordeelde in dit arrest dat aangetoond moest worden dat er sprake is van zodanig  onverenigbare belangen dat in redelijkheid betwijfeld kan worden of de bestuurder zich bij  zijn handelen uitsluitend had laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan  verbonden onderneming. Alle relevante omstandigheden van het concrete geval moeten  hierbij in acht worden genomen. Er dient daadwerkelijk sprake te zijn van een tegenstrijdig  belang. Een enkele mogelijkheid tot een tegenstrijdig belang volstaat niet. De invoering in  2013 van de Wet Bestuur en Toezicht heeft de invulling van het begrip door het Bruil  criterium ongewijzigd gelaten. De Hoge Raad herhaalde in het Bruil arrest zijn overweging  uit het Duplicado29​ arrest waarin de Hoge Raad besliste dat de strekking van de  tegenstrijdigbelangregeling is te voorkomen dat de bestuurder bij zijn handelen zich laat  leiden door zijn persoonlijk belang in plaats van (uitsluitend) het belang van de vennootschap  dat hij heeft te dienen.30​ Op basis van de voormalige tegenstrijdigbelangregeling overwoog de  Hoge Raad dat het belang van de vennootschap beschermd wordt door de bestuurder de  bevoegdheid te ontzeggen de vennootschap te vertegenwoordigen. Dit diende te gebeuren als  de bestuurder door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij  een ander met dat van de rechtspersoon niet parallel lopend belang niet in staat moet worden  26 Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 3, p. 12. 

27 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 112.  28 HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, NJ 2007/420 (Bruil­Kombex). 

29 HR 09 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4394, NJ 2004/92 (Duplicado). 

(13)

geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op  een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht.31  Hoewel de nieuwe tegenstrijdigbelangregeling niet meer dit externe werkende gevolg  voorschrijft, blijft de voorwaarde gelden. Voorts overwoog de Hoge Raad dat een beroep  slechts zal kunnen slagen als een persoonlijk belang van de bestuurder in de hiervoor  bedoelde zin tegenstrijdig was met het belang van de vennootschap(pen) en de daaraan  verbonden onderneming op grond van daartoe naar voren gebrachte, voldoende  geadstrueerde, omstandigheden. Dit persoonlijke belang dient zodanig van invloed te kunnen  zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat hij zich op grond van deze  bepaling niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap(pen)en de daaraan  verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen en zich van  de desbetreffende rechtshandeling had moeten onthouden.32​ Door de invoering van de nieuwe  tegenstrijdigbelangregeling zal de laatste zin zo moeten worden gelezen dat de betrokken  bestuurder zich van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming van het bestuur had  moeten onthouden.  Interessant is het nu om te bezien welke soorten tegenstrijdige belangen precies binnen de  reikwijdte van de tegenstrijdigbelangregeling vallen. De wettekst van art 2: 239 (129) lid 6  noemt expliciet directe en indirecte persoonlijke belangen. Ten aanzien van directe  tegenstrijdige belangen blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever bij het opstellen van art  2:146 (256) (oud) alle rechtshandelingen en rechtsgedingen tussen de vennootschap en haar  bestuurders voor ogen had.33​ De Hoge Raad erkende indirecte tegenstrijdige belangen voor  het eerst in HR Maas/Amazone34​. Dit arrest betrof de situatie dat de bestuurder van een  vennootschap een arbeidsovereenkomst aangaat met zijn zoon waarbij zijn zoon een ruim  salaris voor zijn werkzaamheden bedingt. De Hoge Raad overwoog dat de voldoening, die een  vader kan putten en in de regel ook zal putten uit het feit dat zijn zoon een ruim salaris voor  zijn werkzaamheden bedingt, in aanmerking mag worden genomen bij de beoordeling of er in  casu een belang in de zin van art 51K (oud) bestond. Niet van belang werd geacht dat de eigen  31 HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, r.o. 3.4, NJ 2007/420 (Bruil­Kombex).  32 HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, r.o. 3.7, NJ 2007/420 (Bruil­Kombex).  33 Asser 2­II* 2009, nr. 403.  34 HR 14 november 1940, ECLI:NL:HR:1940:AG1920, NJ 1941, 321 (Maas/Amazone). 

(14)

geldelijke belangen van vader niet betrokken waren. Hiermee breidde de Hoge Raad het  begrip tegenstrijdig belang uit tot belangen bij rechtshandelingen van een vennootschap  zonder dat daarbij de bestuurder zelf rechtstreeks betrokken is. In de literatuur is dit arrest  sterk bekritiseerd omdat de Hoge Raad een vaag ideëel indirect tegenstrijdig belang  aanvaardde door het in aanmerking nemen van 'de voldoening die een vader, ook al mochten  zijn eigen geldelijke belangen daarbij niet betrokken zijn, kan putten en in de regel zal putten  uit het feit dat zijn zoon een ruim salaris voor zijn werkzaamheden bedingt'.  35 In de literatuur verschillen de meningen over de vraag of kwalitatieve tegenstrijdige belangen  vallen onder art 2: 239 (129) lid 6. In het Bruil arrest overwoog de Hoge Raad dat er sprake  moest zijn van ‘een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander met dat van  de rechtspersoon niet parallel lopend belang’36​. Met de zinsnede ‘niet parallel lopend belang’  wordt aangenomen dat de Hoge Raad hiermee zuiver kwalitatieve tegenstrijdige belangen  uitsluit van de reikwijdte.37​ Een kwalitatief tegenstrijdig belang valt slechts onder het bereik  van art 2:239 (129) lid 6, wanneer er van verwevenheid van dit belang met een persoonlijk  tegenstrijdig belang van de bestuurder sprake is. Van zulk belang zal niet snel sprake zijn bij  een rechtshandeling tussen twee concernvennootschappen die dezelfde bestuurder hebben die  van geen van beide vennootschappen (indirect) aandeelhouder is of daar anderszins bij  betrokken is.    38 Met het Bruil arrest is de abstracte benadering verlaten en is er plaats gemaakt voor de  materiële benadering. De abstracte benadering hield in dat het niet relevant was of de  bestuurder in het concrete geval ook inderdaad het persoonlijke belang zou laten overwegen,  of daartoe de intentie had. Bij deze ruimere benadering ging het om het vermijden van het  enkele risico van een gekleurde belangenafweging door de bestuurder zelf.39​ Sinds het Bruil  arrest geldt dat de materiële benadering waarbij de vraag of er sprake is van tegenstrijdige  belangen slechts kan worden beantwoord met inachtneming van alle relevante  omstandigheden van het concrete geval.40​ In feite houdt deze benadering derhalve een  35 Asser 2­II* 2009, nr. 403.  36 HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, r.o. 3.4, NJ 2007/420 (Bruil­Kombex).  37 HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033 (Concl. A­G Timmerman),NJ 2007/420 (Bruil­Kombex).  38 Asser 2­II* 2009, nr. 403.  39 Asser 2­II* 2009, nr. 402.  40 Asser 2­II* 2009, nr. 402. 

(15)

beperking in van het begrip tegenstrijdig belang omdat de tegenstrijdigheid voldoende  concreet en aanwijsbaar moet zijn41​. Het Bruil arrest maakte duidelijk dat de vraag of er  sprake is van een directe, indirecte of kwalitatief tegenstrijdig belang niet relevant is. Er moet  slechts bekeken worden of er sprake is van een ontoelaatbare samenloop van tegenstrijdige  belangen.    

3. Tegenstrijdige belangen in de Corporate Governance Code  

Dit hoofdstuk behandelt de wijze waarop de Corporate Governance Code omgaat met  tegenstrijdige belangen van het bestuur. Bekeken wordt hoe de principes van de Code  mogelijke tegenstrijdige belangen van het bestuur bij transacties of bij voor de vennootschap  belangrijke besluiten tegengaan. Ook zal ik ingaan op de wijze waarop de principes van de  Code de negatieve gevolgen van een door belangen gekleurde besluitvorming ongedaan  trachten te maken.  De Nederlandse Corporate Governance Code is op 9 december 2003 ingevoerd en reguleert  bij beursgenoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland de verhoudingen  tussen het bestuur, de RvC en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. De principes  van de Code kunnen worden opgevat als breed gedragen algemene opvattingen over goede  corporate governance en geven de nationale en internationale ‘best practice’ weer. De Code  kan de wet slechts inkleuren en aanvullen, en daarmee niet de wet opzij zetten. Ingevolge art  2:391 lid 5 BW jo art 3­3b Besluit van 23 december 2004, Stb. 2004, 747, dient in het  jaarverslag vermeld te worden of de principes en bepalingen van de Code zijn nageleefd.  Onder de regel ‘Pas toe of leg uit’ mogen beursvennootschappen afwijken van de bepalingen  onder de voorwaarde dat in het jaarverslag zorgvuldig gemotiveerd uiteengezet wordt waarom  een bepaling niet is toegepast. Daarentegen dienen principes gehandhaafd te worden en mag  derhalve in geen enkel geval daarvan afgeweken worden.   In de code is het nodige geregeld met betrekking tot tegenstrijdige belangen van het bestuur.  Naast een algemene tegenstrijdigbelangregeling die tot op zekere hoogte vergelijkbaar is met  41 R.F. Hofstede, ‘Tegenstrijdig belang genuanceerd’, V&O 2007, afl. 9, p. 161. 

(16)

art 2:239 (129) lid 6 BW, kent de Code ook meer specifieke regelingen die te gelden hebben  als lex specialis.   De best practice bepalingen II.3.1 t/m II.3.4 behandelen de kwestie van tegenstrijdige  belangen voor bestuurders en de best practice bepalingen III.6.1 t/m III.6.7 behandelen deze  kwestie voor de commissarissen. De regelingen zien op het voorkomen en/of vermijden van  belangenverstrengeling tussen bestuurders, commissarissen en (groot)aandeelhouders  enerzijds en de vennootschap anderzijds en geven voorschriften omtrent de interne  besluitvorming.42​ Ingevolge principe II.3 wordt elke vorm en schijn van  belangenverstrengeling tussen vennootschap en bestuurders vermeden. Zoals de nieuwe  tegenstrijdigbelangregeling uit het BW, geeft de Code slechts intern werkende regels en regelt  derhalve de vertegenwoordiging niet.   De Code onderscheidt twee soorten situaties waarin tegenstrijdige belangen een rol spelen en  waarin de vennootschap dient in te grijpen. Het eerste soort betreft de situaties die niet  toelaatbaar zijn en het tweede soort betreft de situatie dat de bestuurder het (potentieel)  tegenstrijdig belang terstond aan de voorzitter van de RvC en de overige leden van het bestuur  dient te melden.   Bepaling II.3.1 somt de gevallen op waarbij zodanig tegenstrijdige belangen een rol spelen dat  de gevallen per definitie ontoelaatbaar zijn: (a) het geval dat de bestuurder in concurrentie  treedt met de vennootschap; (b) het geval dat de bestuurder (substantiële) schenkingen van de  vennootschap voor zichzelf of bloed­ of aanverwanten vordert of aanneemt; (c) het geval dat  de bestuurder ten laste van de vennootschap derden ongerechtvaardigde voordelen verschaft;  en (d) het geval dat de bestuurder zakelijke kansen die aan de vennootschap toekomen benut  voor zichzelf of voor zijn bloed­ of aanverwanten (corporate opportunities). Indien het bestuur  deze (rechts)handelingen toch aan de RvC tracht voor te leggen, dient de RvC deze af te  wijzen.  43 Bepaling II.3.2 beschrijft de handelwijze indien er sprake is van een (potentieel) tegenstrijdig  belang dat van materiële betekenis is voor de vennootschap. In deze situatie geldt de plicht  van de bestuurder om dit tegenstrijdige belang terstond aan de voorzitter van RvC en aan de 

42 M. Broekhuysen, ‘Tegenstrijdig belang en de Code Tabaksblat’, V&O 2004, afl. 1, p.2.  43 M. Broekhuysen,‘Tegenstrijdig belang en de Code Tabaksblat’, V&O 2004, afl. 1, p 3. 

(17)

overige leden van het bestuur te melden. Vervolgens besluit de RvC buiten de aanwezigheid  van de betrokken bestuurder of er sprake is van een tegenstrijdig belang. De Code noemt drie  gevallen waarin een tegenstrijdig belang in ieder geval bestaat als de vennootschap  voornemens is een transactie aan te gaan met een rechtspersoon. Van deze gevallen is sprake  indien de rechtspersoon die de wederpartij is van de te nemen transactie (i) een rechtspersoon  is waarin een bestuurder persoonlijk een materieel financieel belang houdt; (ii) een  rechtspersoon is waarvan een bestuurslid een familierechtelijke verhouding heeft met een  bestuurder van de vennootschap; of (iii) een rechtspersoon is waarbij een bestuurder van de  vennootschap een bestuurs­ of toezichthoudende functie vervult. Deze opsomming is niet  limitatief. Door het opnemen van sub (iii) worden derhalve kwalitatieve tegenstrijdige  belangen expliciet ook erkend.  44 De Code kent vervolgens twee bepalingen van procedurele aard die gevolgd dienen te worden  indien er sprake is van een tegenstrijdig belang. Bepaling II.3.3 bepaalt dat een bestuurder niet  deel neemt aan de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij de  bestuurder een tegenstrijdig belang heeft. Deze ex ante procedurele regel dient de  vennootschap te beschermen tegen beïnvloeding van de oordeelsvorming door een bestuurder  die een tegenstrijdig belang heeft.45​ Voorts bespreekt bepaling II.3.4 de procedure ex post.  Alle transacties waarbij tegenstrijdige belangen van bestuurders een rol spelen worden onder  in de branche gebruikelijke condities overeengekomen. Besluiten tot het aangaan van  transacties waarbij tegenstrijdige belangen van bestuurders spelen die van materiële betekenis  zijn voor de vennootschap en/of voor de desbetreffende bestuurders behoeven goedkeuring  van de RvC. Dergelijke transacties worden gepubliceerd in het jaarverslag met vermelding  van het tegenstrijdig belang en met de verklaring dat best practice bepalingen II.3.2 t/m II.3.4  zijn nageleefd. Deze bepaling dient maximale openheid en transparantie te waarborgen.  46 Deze beide bepalingen sluiten aan op de norm ontwikkeld door de OK die zegt dat in een  geval van een transactie waarbij zich een verstrengeling van belangen voordoet, een hogere 

44 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 117.  45 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 111.  46 M. Broekhuysen,‘Tegenstrijdig belang en de Code Tabaksblat’, V&O 2004, afl. 1, p 3. 

(18)

mate van zorgvuldigheid in voorbereiding, besluitvorming en uitvoering in acht moet worden  genomen.   Bepalingen III.6.1 t/m III.6.4, welke de kwestie voor de commissarissen behandelen, zijn  bijna identiek aan de bepalingen hierboven. De Code noemt echter geen handelingen met  betrekking tot tegenstrijdige belangen van commissarissen die ontoelaatbaar worden geacht,  zoals de Code dat wel doet voor bestuurders in Bepaling II.3.1. De  tegenstrijdigbelangregeling is voor commissarissen met twee bepalingen uitgebreid. De eerste  van de twee bepalingen heeft betrekking op transacties tussen (groot)aandeelhouders en de  vennootschap. Ingevolge II.6.4 worden alle transacties tussen de vennootschap en natuurlijke  of rechtspersonen die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houden,  onder in de branche gebruikelijke condities overeengekomen. Besluiten tot het aangaan van  dergelijke transacties die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap en/of voor deze  personen behoeven goedkeuring van de RvC. Ook moeten deze transacties worden  gepubliceerd in het jaarverslag, met de verklaring dat deze bepaling is nageleefd. Dorresteijn  merkt op dat bij aandeelhouderstransacties, met andere woorden transacties waarbij de  aandeelhouder belanghebbende is, van een tegenstrijdig belang in eigenlijke zin geen sprake  is. Het zijn de bestuurders en commissarissen die zich dienen te richten naar het  vennootschappelijk belang, niet de aandeelhouders, althans in mindere mate.47​ De angst is dat  bij belangenverstrengeling tussen één grootaandeelhouder en meerdere kleine aandeelhouders  van een vennootschap de grootaandeelhouder zijn macht gebruikt tegen het bestuur om zijn  eigen belangen te verwezenlijken, die wellicht niet parallel lopen aan het vennootschappelijk  belang. De tweede bepaling die toegevoegd is voor commissarissen is bepaling III.6.5. Deze  bepaling schrijft voor dat het reglement van de RvC regels bevat ten aanzien van potentieel  tegenstrijdige belangen bij bestuurders, commissarissen en de externe accountant in relatie tot  de vennootschap, en voor welke transacties goedkeuring van de RvC nodig is. De  vennootschap stelt tevens regels op voor het bezit van transacties in effecten door bestuurders  en commissarissen anders dan die uitgegeven door de ‘eigen’ vennootschap.  

(19)

4. Voorstel voor herziening van de Corporate Governance Code 

Recentelijk, 11 februari 2016, publiceerde de Monitoring Commissie Corporate Governance  Code een voorstel voor herziening van de Code.48​ De Commissie heeft zich ten doel gesteld  ontwikkelingen rondom actuele corporate governance vraagstukken een plaats te geven in de  principes en best practices van de Code.49​ Met name heeft de Commissie gelet op overlap of  strijdigheid met wet­ en regelgeving en stelt zodoende voor om de betreffende principes of  bepalingen te schrappen. Om overlap te voorkomen, worden met betrekking tot de  tegenstrijdigbelangregeling vele voorstellen gedaan tot schrapping van woorden. In dit  hoofdstuk behandel ik de voorgestelde aanpassingen. Duidelijk zal worden dat deze  aanpassingen voornamelijk technisch van aard zijn.    Het eerste dat opvalt aan het voorstel is de samenvoeging van de principes en bepalingen voor  effectief bestuur en toezicht. In de huidige Code zijn deze principes en bepalingen verdeeld  over hoofdstukken II en III. De Commissie beoogt hiermee de onderlinge samenhang tussen,  en de vindbaarheid van, de principes en best practice bepalingen te bevorderen.50​ De  bepalingen met betrekking tot het voorkomen van belangenverstrengeling zullen voortaan te  vinden zijn onder principe II.6.  De Commissie stelt voor om voortaan het volgende principe (II.6) te hanteren: “Elke vorm  van belangenverstrengeling tussen de vennootschap en haar bestuurders of commissarissen  wordt vermeden. Hiertoe worden adequate maatregelen getroffen. De raad van  commissarissen is verantwoordelijk voor de besluitvorming over de omgang met  tegenstrijdige belangen bij bestuurders en commissarissen in relatie tot de vennootschap.”  51 Hiermee raadt de Commissie aan het woord ‘schijn’ te schrappen uit de huidige principes II.3  en III.6. De Commissie is van mening dat schijn van belangenverstrengeling subjectief van  aard is en niet op objectieve wijze valt vast te stellen. In het voorstel wordt echter wel  48 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016.  49 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016,p. 4.  50 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016. P. 23.  51 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 23. 

(20)

benadrukt dat het van belang is dat bestuurders en commissarissen zich ervan bewust zijn dat  schijn van belangenverstrengelingen voor kan komen. Bestuurders en commissarissen dienen  ook bewust te zijn dat schijn van belangenverstrengeling zich tegen hen kan keren.  52 Het huidige principe II.3 en het voorgestelde principe, dat hierboven is genoemd, zijn zodanig  ruim geformuleerd, dat de Commissie van mening is dat de bepaling II.3.1 overbodig is. Deze  bepaling somt de gevallen op die de Code per definitie ontoelaatbaar acht. Deze gevallen  vloeien echter impliciet voort uit principe II.6 met betrekking tot het voorkomen van  belangenverstrengeling. Daarnaast is de opsomming noch uitputtend, noch representatief voor  alle situaties die zich in dit verband zouden kunnen voordoen. Om deze redenen stelt de  Commissie voor om bepaling II.3.1 te schrappen.  53 Met het oog op het voorkomen van overlap met wet­ en regelgeving doet de Commissie het  voorstel om bepaling II.3.3 te schrappen. De regeling, dat een bestuurder niet deel neemt aan  de discussie en de besluitvorming over een onderwerp of transactie waarbij de bestuurder een  tegenstrijdig belang heeft, is al wettelijk verankerd in art 2:129 lid 6 BW.54​ Ook deze bepaling  is derhalve overbodig. Hetzelfde stelt de Commissie voor met betrekking tot bepaling II.6.2  die een identieke regeling inhoudt voor commissarissen.   Er wordt voorgesteld om bepalingen II.3.2 en III.6.1 samen te voegen. Bij een goede lezing en  goede vergelijking van de oude bepalingen en de nieuwe voorgestelde bepaling, valt op dat er  in wezen sprake is van een uitbreiding. De Commissie stelt voor dat in ieder geval een  tegenstrijdig belang bestaat wanneer de vennootschap voornemens is een transactie aan te  gaan met een rechtspersoon waarvan een bestuurder óf commissaris een familierechtelijke  verhouding heeft met een bestuurder of commissaris van de vennootschap.55​ De huidige  bepalingen spreken niet over commissarissen van de rechtspersoon waarmee de rechtspersoon  52 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 81.  53 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code),​ 2016​, p. ​81.  54 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 81.  55 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 71. 

(21)

voornemens is de transactie aan te gaan. De Commissie heeft deze uitbreiding niet  gemotiveerd maar deze ligt mijns inziens voor de hand vanuit governance overwegingen.   Ingevolge bepaling III.6.5 bevat het regelement van de RvC regels ten aanzien van de omgang  met (potentieel) tegenstrijdige belangen bij bestuurders, commissarissen en de externe  accountant in relatie tot de vennootschap. De externe accountant wordt niet meer genoemd in  de voorgestelde bepaling 2.6.1.56​ Mocht de voorgestelde aanpassing worden ingevoerd,  behoeft het reglement van de RvC derhalve geen regels ten aanzien van de omgang met  (potentieel) tegenstrijdige belangen bij de externe account in relatie tot de vennootschap meer  te bevatten.  Huidige bepalingen II.3.4 en III.6.3 schrijven voor dat alle transacties waarbij tegenstrijdige  belangen van bestuurders spelen onder in de branche gebruikelijke condities worden  overeengekomen. De Commissie acht de term ‘branche’ onduidelijk en stelt om die reden  voor om deze term te vervangen door de term ‘markt’. 57​ Deze technische aanpassing raadt de  Commissie ook aan voor bepaling III.6.5 met betrekking tot transacties tussen de  vennootschap en grootaandeelhouder.  58 Nog een andere technische aanpassing wordt aanbevolen met betrekking tot de term  ‘jaarverslag’. De Commissie stelt voor aan te sluiten bij de term ‘bestuursverslag’, zoals  gebruikt in de Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening. Aangeraden wordt de term ‘jaarverslag’  te vervangen met de term ‘bestuursverslag’.  59 Tot slot wordt de huidige bepaling II.2.9 die in de huidige Code onder het hoofdstuk  bezoldiging te vinden is verplaatst naar het hoofdstuk tegenstrijdige belangen.60​ De bepaling  houdt het verbod in van de vennootschap om aan haar bestuurders en commissarissen  persoonlijke leningen, garanties en dergelijke te verschaffen. Kennelijk acht de Commissie  56 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 70.  57 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 81.  58 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 71.  59 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 82.  60 Voorstel voor herziening ­ Corporate Governance Code (voorstel van februari 2016, de Monitoring  Commissie Corporate Governance Code), 2016, p. 71. 

(22)

deze bepaling beter passend bij de regelingen omtrent het vermijden van tegenstrijdige  belangen. 

5 Vergelijking van de Corporate Governance Code met het BW 

In dit hoofdstuk maak ik een vergelijking van de tegenstrijdigbelangregeling in de Code met  de tegenstrijdigbelangregeling in het BW. Principes II.3 en III.6 houden een algemene  tegenstrijdigbelangregeling in die vergelijkbaar is met de tegenstrijdigbelangregeling uit het  Burgerlijk Wetboek. Aangezien de Code de wet niet opzij zet, is een vergelijking van de  algemene regeling in de Code met de tegenstrijdigbelangregeling in het BW van belang.  Bedacht moet worden dat de Code zich niet slechts richt op de klassieke situaties waarin  tegenstrijdige belangen een rol spelen, maar dat de aandacht meer gericht is op de (mogelijke)  belangenverstrengeling tussen de vennootschap en haar bestuurders enerzijds en  belangenverstrengeling tussen de vennootschap en haar commissarissen anderzijds.61​ In de  MvT bij de invoering van de wet Bestuur en Toezicht wordt opgemerkt dat het systeem van  de nieuwe tegenstrijdigbelangregeling aansluit bij de Code.62​ Ik zal bezien in hoeverre dit  klopt.  Deze vergelijking maak ik aan de hand van drie aspecten. Ik zal eerst de inhoud van het  begrip tegenstrijdig belang in het BW met het begrip in de Code vergelijken. Vervolgens  vergelijk ik de procedure die gevolgd dient te worden, wanneer er sprake is van een  tegenstrijdig belang. Ten slotte zal ik de verschillende sancties bekijken zoals gegeven in het  BW en de Code.   Naast een algemene regeling in principe II.3, bevat de Code enkele specifieke regelingen. De  huidige Code tracht het begrip tegenstrijdig belang nadere invulling te geven door de in  bepaling II.3.1 opgesomde specifieke situaties en transacties als ontoelaatbaar te bestempelen.  Verder specificeren bepalingen II.3.2 en III.6.1 transacties waarbij in ieder geval een  tegenstrijdig belang bestaat. Het BW kent een soortgelijk onderscheid tussen een algemene  regeling en specifieke regelingen niet. Het volstaat met een algemene regeling. 

61 M. Broekhuysen, ‘Tegenstrijdig belang en de Code Tabaksblat’, V&O 2004, afl. 1, p.2.  62 Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 3, p. 12. 

(23)

5.1 Het tegenstrijdig belang begrip 

  Allereerst valt op dat de algemene regeling in principe II.3 en principe III.6 spreekt van het  vermijden van ‘belangenverstrengeling’ tussen de vennootschap en bestuurders enerzijds en  ‘belangenverstrengeling’ tussen de vennootschap en commissarissen anderzijds. Artt  2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5 BW daarentegen vinden toepassing bij “tegenstrijdig  belang”. Belangenverstrengeling behelst meer dan het louter hebben van een tegenstrijdig  belang. De belangen zijn niet slechts tegenstrijdig, de belangen lopen ook door elkaar  waardoor deze verstrengeld raken.   63 Nu kom ik toe aan de vergelijking van de definitie van het begrip ‘tegenstrijdig belang’ zoals  begrepen in het BW en in de Code. Artt 2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5 BW maken  duidelijk dat het gaat om een belang van een bestuurder ofwel een commissaris dat  tegenstrijdig is aan het belang bedoeld in lid 5 van die artikelen. Lid 5 ziet op het belang van  de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De Code daarentegen verduidelijkt  niet dat het belang van de bestuurder ofwel commissaris tegenstrijdig moet zijn aan het belang  van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De Code spreekt immers  slechts van ‘belangenverstrengeling tussen vennootschap en bestuurders (ofwel  commissarissen)’ en van ‘een onderwerp of transactie waarbij de bestuurder (ofwel  commissaris) een tegenstrijdig belang heeft’. Wel staat vast dat ook de Code vereist dat het  bestuur zich richt bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de vennootschap en de  met haar verbonden onderneming en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van  bij de vennootschap betrokkenen af, principe II.1. Om die reden neem ik aan dat de Code zich  ook richt op belangen die tegenstijdig zijn aan het belang van de vennootschap en de met haar  verbonden onderneming en dat hieraan dezelfde definitie dient te worden gegeven als aan het  begrip in het BW, voor zover die definitie duidelijk is.   De inhoud van het begrip tegenstrijdig belang in de Code verschilt tot op zekere hoogte van  het begrip in het BW. Zoals in paragraaf 2.2 aan de orde is gekomen, wordt het Bruil arrest  gehanteerd voor de uitleg en reikwijdte van het begrip tegenstrijdige belangen. Het BW  63 M.W. den Boogert, ‘De raad van commissarissen onder de nieuwe corporate governance code’,  Ondernemingsrecht​ 2004, afl. 3. 

(24)

limiteert de soorten tegenstrijdige belangen door vermelding te maken van ‘een direct en  indirect persoonlijk belang’. Dit gelezen in samenhang met het Bruil arrest maakt duidelijk  dat kwalitatieve tegenstrijdige belangen buiten de reikwijdte vallen van artt 2:129/239 lid 6 en  2:140/250 lid 5 BW. Deze beperking is echter niet te lezen in de Code, waaruit ik concludeer  dat niet­persoonlijke en kwalitatieve tegenstrijdige belangen wel begrepen zijn in principes  II.3 en III.6. Bovendien maakt bepaling II.3.2 expliciet melding van situaties waarin sprake is  van kwalitatief tegenstrijdige belangen. Dorresteijn merkt dan ook op dat de bewering van de  minister en de opstellers van artt 2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5 BW dat de nieuwe  tegenstrijdigbelangregeling ingevoerd met de wet Bestuur en Toezicht aansluit bij Code enige  nuancering verdient.  64 Ten opzichte van het BW, kent de Code een beperking: de materialiteitseis. Principe II.3  schrijft goedkeuring voor van de RvC voor besluiten tot het aangaan van transacties waarbij  tegenstrijdige belangen van bestuurders spelen die van materiële betekenis zijn voor de  vennootschap en/of voor de desbetreffende bestuurders. Bepaling II.3.2 geeft een  ongelimiteerde opsomming van transacties die in ieder geval van materiële betekenis zijn.  Terwijl het vereiste van belangenverstrengeling de regeling in de Code nauwer maakt dan  regeling in het BW, maakt de toevoeging van de woorden ‘elke vorm en schijn’ de reikwijdte  van de regeling in de Code breder. Mijn inziens is voor artt 2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5  BW schijn van tegenstrijdige belangen onvoldoende. Het dient te gaan om daadwerkelijke  tegenstrijdige belangen, zoals ook uit het Bruil arrest blijkt.65​ Ook in de wetsgeschiedenis  wordt benadrukt dat voor de toepassing van artt 2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5 relevant is  dat er sprake is van een werkelijk tegenstrijdig belang. Enkele schijn van tegenstrijdig belang  is niet doorslaggevend.    66 Verder valt het op dat de Code zich voornamelijk richt op transacties waarbij een bestuurder  of commissaris een tegenstrijdig belang kan hebben. Zo spreken principes II.3 en III.6 van  ‘besluiten tot het aangaan van transacties’ en zo stellen bepalingen II.3.2 en III.6.1 dat er in de  daar genoemde gevallen in ieder geval tegenstrijdig belang bestaat wanneer de vennootschap  64 A.F.M. Dorresteijn, ‘Tegenstrijdig belang: statuten en reglementen van beursvennootschappen onderzocht’,  O&F​ 2014, afl. 4, p. 26.  65 HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, NJ 2007/420 (Bruil­Kombex).  66 NV II, Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 6, p 23. 

(25)

voornemens is een transactie aan te gaan. De benadrukking dat het moet gaan om een  transactie vindt men niet terug in het BW. Bij artt 2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5 gaat het  om ‘beraadslaging en besluitvorming’ waarbij een bestuurder of commissaris een  tegenstrijdig belang heeft. Een groep besluiten lijkt zo uitgesloten te zijn van de reikwijdte  van de tegenstrijdigbelangregeling in de Code. Vennootschappen kunnen immers ook  besluiten nemen die niet gaan over het aangaan van transacties, maar waarbij toch ook  wezenlijke tegenstrijdige belangen een rol kunnen spelen. Te denken valt bijvoorbeeld aan  besluiten tot vaststelling van bezoldiging indien het bestuur in de statuten die bevoegdheid is  toegekend, besluiten tot splitsing van de onderneming en besluiten tot het doen van bepaalde  investeringen. Dergelijke besluiten vallen wel onder de tegenstrijdigbelangregelingen in het  BW.    Voorts zijn er nog twee typen transacties die afzonderlijke aandacht verdienen, namelijk  corporate opportunities en aandeelhouderstransacties. Een corporate opportunity doet zich  voor wanneer ‘een mogelijkheid tot zaken doen’ zich presenteert aan de vennootschap die  past in het kader van de huidige of in de toekomst te verwachten ondernemingsactiviteiten.  67 Het gevaar bestaat dat een bestuurder bij zijn taakvervulling een corporate opportunity  ontdekt en vervolgens besluit deze op eigen naam en voor eigen rekening te benutten. Deze  kwestie is derhalve verwant aan de materie van tegenstrijdig belang, maar valt niet onder de  tegenstrijdigbelangregeling in het BW. Er is immers geen besluit of handeling van de  vennootschap zelf.68​ De Code behandelt wel deze kwestie. Ingevolge bepaling II.2.1 zal een  bestuurder geen zakelijke kansen die aan de vennootschap toekomen benutten voor zichzelf  en (aan)verwanten. Dit is een handeling die valt onder de categorie van gevallen die per  definitie ontoelaatbaar zijn.   De tegenstrijdigbelangregeling in het BW ziet ook niet op aandeelhouderstransacties. Dit zijn  transacties waarbij een aandeelhouder belanghebbende is.69​ Ook hier is geen sprake van een  tegenstrijdig belang in eigenlijke zin, aangezien aandeelhouders zich niet hoeven te richten 

67 M. Koelemeijer, ´Belangenverstrengeling van bestuurders in kapitaalvennootschappen´, Dossier 2001, afl. 48, 

p. 23. 

68 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 118.  69 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 118. 

(26)

naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.70​ Opnieuw  wordt deze kwestie wel in de Code geregeld. Bepaling III.6.3 schrijft voor dat alle transacties  tussen de vennootschap en natuurlijke of rechtspersonen die ten minste tien procent van de  aandelen in de vennootschap houden, onder in de branche gebruikelijke condities worden  overeengekomen. Dergelijke besluiten die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap  en/of commissarissen behoeven goedkeuring van de RvC en worden gepubliceerd in het  jaarverslag. 

5.2 De procedure 

  De procedure in de Code die gevolgd dient te worden indien er sprake is van een tegenstrijdig  belang verschilt van de procedure in het BW.  In deze paragraaf bekijk ik om welke  verschillen het precies gaat.  Zoals eerder besproken, voorziet de code in een procedure voor de besluitvormingsfase (ex  ante) en in een procedure voor de fase waarin transacties, waarbij tegenstrijdige belangen een  rol hebben gespeeld, aangegaan zijn (ex post). De tegenstrijdigbelangregelingen in het BW  daarentegen zien slechts op de besluitvormingsfase.   Ingevolge bepaling II.3.2 meldt een bestuurder een (potentieel) tegenstrijdig belang dat van  materieel belang is voor de vennootschap terstond aan de voorzitter van de RvC en aan de  overige leden van het bestuur. Dit wordt de zogenaamde meldingsplicht genoemd. Een  dergelijke meldingsplicht schrijft het BW niet voor. Omdat het echter lastig is in een  specifieke situatie vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een tegenstrijdig belang, is  het raadzaam om, ook voor vennootschappen die niet aan de beurs genoteerd zijn, in de  statuten of in het reglement een meldingsplicht op te nemen.71​ Bij de opstelling van de  meldingsplicht zou de regeling in de Code als voorbeeld kunnen worden genomen. Ook  verdient het aanbeveling om te specificeren aan wie moet worden gemeld. Uit de MvT blijkt 

70 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 118.  71 A.F.M. Dorresteijn, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling en de praktijk’, O&F 2010, afl. 2, p. 120. 

(27)

dat het uitgangspunt is dat de geconflicteerde bestuurder melding doet aan de overige leden  van het bestuur.  72 De volgende stap in de Code is dat de RvC buiten aanwezigheid van de betrokken bestuurder  besluit of er sprake is van een tegenstrijdig belang, bepaling II.3.2. Ook deze procedurele  regeling is niet in het BW opgenomen. Principe III.6 in Code stelt dat de RvC  verantwoordelijk is voor de besluitvorming over de omgang met tegenstrijdige belangen bij  bestuurders en commissarissen in relatie tot de vennootschap. Hieruit leiden Nowak en  Leijten af dat een mogelijk tegenstrijdig belang niet alleen aan de bestuurders, maar ook aan  de RvC moet worden gemeld.   73 Het is van belang te bezien welke persoon of welk orgaan ex ante moet vast stellen dat er  sprake is van een tegenstrijdig belang onder de Code en onder het BW. Op grond van principe  III.6 en bepaling II.3.2 is het duidelijk dat onder de Code de RvC besluit of er inderdaad  sprake is van een tegenstrijdig belang in de zin van de Code. Het BW beschrijft niet welke  persoon of welk orgaan deze vaststelling maakt. Mussche is van mening dat de overige  niet­geconflicteerde bestuurders bepalen of de desbetreffende bestuurder een tegenstrijdig  belang heeft aan de hand van de tegenstrijdigbelangregeling en het criterium uit het Bruil  arrest. Indien het de betreffende bestuurder toegestaan zou zijn om zelf te oordelen over de  vraag of hij een tegenstrijdig belang heeft, zou dit strijd opleveren met de ratio van de  tegenstrijdigbelangregeling.74​ Mussche is, net als Nowak en Leijten, van mening dat een  mogelijk tegenstrijdig belang aan de RvC dient te worden gemeld. Hij merkt echter op dat het  informeren van de RvC slechts zinvol is indien de RvC iets met deze informatie kan doen.  Mussche betoogt dat de RvC de specifieke bevoegdheid toekomt om vast te stellen of alle  bestuurders een tegenstrijdig belang hebben, ongeacht enig andersluidend oordeel van de  bestuurders in kwestie zelf.75​ Derhalve neem ik aan dat als de statuten hieromtrent niks  regelen, het de overige bestuurders zijn die vaststellen of de desbetreffende bestuurder een  tegenstrijdig belang heeft. Indien het gehele bestuur mogelijk geconflicteerd is, stelt de RvC  72 Kamerstukken II 2008/2009, 31763, 3, p. 12. 

73 R.G.J. Nowak en A.F.J.A. Leijten, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling’, Ondernemingsrecht 2012, afl. 92, 

alinea 6. 

74 M. Mussche, ‘Tegenstrijdig belang: nieuwe regeling, nieuwe vragen’, Ondernemingsrecht 2013, afl. 5, p. 5.  75 M. Mussche, ‘Tegenstrijdig belang: nieuwe regeling, nieuwe vragen’, Ondernemingsrecht 2013, afl. 5, p. 5. 

(28)

dit vast. De vennootschap heeft de vrijheid om deze kwestie te regelen in de statuten of de  reglementen, waarbij de bevoegdheid tot vaststelling kan worden toegekend aan de RvC, de  voorzitter van de RvC, de overige bestuursleden, of de voorzitter van het bestuur.  76 Het BW bevat wel een regeling ten aan zien van de beraadslaging en besluitvorming wanneer  er is vastgesteld dat er sprake is van een tegenstrijdig belang. Deze regeling is soortgelijk aan  de regeling in de Code. Ingevolge 2:129/239 lid 6 en 2:140/250 lid 5 BW neemt een  bestuurder niet deel aan de beraadslagingen en besluitvorming. Op vergelijkbare wijze stelt  bepaling II.3.3 dat een bestuurder niet deel neemt aan de discussie en de besluitvorming over  een onderwerp of transactie waarbij de bestuurder een tegenstrijdig belang heeft.   Verder kent de Code ingevolge II.3.4 de RvC een goedkeuringsrecht toe ten aanzien van  besluiten tot het aangaan van transacties waarbij tegenstrijdige belangen van bestuurders  spelen die van materiële betekenis zijn voor de vennootschap en/of voor de desbetreffende  bestuurder. Een dergelijk goedkeuringsrecht kent het BW niet aan de RvC toe.  Anders dan het BW, regelt de Code niet het geval dat alle leden van het bestuur een  tegenstrijdig belang hebben. Ingevolge art 2:129/239 lid 6 BW wordt het besluit genomen  door RvC, wanneer er geen bestuursbesluit kan worden genomen. Bij het ontbreken van een  RvC, wordt het besluit genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders  bepalen. Ook als de RvC geen besluit kan nemen, wordt de bevoegdheid het besluit te nemen  doorgeschoven aan de AvA op grond van art 2:140/250 lid 5. De MvT maakt duidelijk dat er  geen bestuursbesluit kan worden genomen in het geval dat de vennootschap slechts één  bestuurder heeft of in het geval er meerdere bestuurders zijn die zich allemaal van  besluitvorming moeten onthouden omdat zij allen een tegenstrijdig belang hebben.77​ In die  omstandigheden is het onwenselijk als het besluit alsnog door het bestuur wordt genomen.  Verder kan er nog aan de situatie worden gedacht dat er in principe wel een besluit kan  worden genomen omdat er voldoende niet­geconflicteerde bestuurders zijn, maar de stemmen  staken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat er in het geval van een patstelling, het besluit niet 

76 R.G.J. Nowak en A.F.J.A. Leijten, ‘De nieuwe tegenstrijdig belangregeling’, Ondernemingsrecht 2012, afl. 92, 

alinea 6. 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor een commissie geldt als standaard beheersmaatregel dat door een deelnemer niet wordt deelgenomen aan het proces van de aanvraag waarbij de deelnemer een persoonlijk

De dominantie van politiek en samenleving als bepalers van de (rand)voorwaarden van de inrichting van het openbaar bestuur en het opereren van de daarbinnen werkzame

Dit betekent onder meer dat het bestuur en de raad van commissarissen duurzaam handelen, aandacht hebben voor kansen en risico’s en de belangen van alle stakeholders meewegen..

Dit betekent onder meer dat het bestuur en de raad van commissarissen duurzaam handelen, aan- dacht hebben voor kansen en risico’s en de belangen van alle stakeholders

Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op

Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op

De opdracht was om te kijken of een prediction market een alternatief kan zijn voor de bestaande opiniepeilingen. Gezien de resultaten gedurende

Zonder een Schepper die een eeuwig doel had voor Zijn schepping en Die in staat is deze te berei- ken van buitenaf (niet met reïncarnatie of evolutie maar met nieuwe schepping