Het Verband Tussen het Emotioneel Welbevinden en de Kwaliteit van de Opvoedvaardigheden van Moeders
Nienke C. F. Matser
Universiteit van Amsterdam
Bachelorscriptie
Studentnummer: 10762280
Docent: Peter Hoffenaar
Datum: 30-01-2017
Inhoudsopgave
Abstract 3
Het verband tussen emotionele welbevinden en de kwaliteit
van opvoedvaardig-heden van moeder 4
Eigen genoten opvoeding van moeder en opvoedvaardigheden 7
Emotionele toestanden en opvoedvaardigheden 9
Emotieregulatie en opvoedvaardigheden 14
Conclusie en discussie 19
Abstract
Het opvoeden van kinderen heeft een grote invloed op het leven van moeders. Stress en spanningen die zich kunnen voordoen tijdens het moederschap kunnen het
welbevinden negatief beïnvloeden. Welbevinden is een van de voorspellers van opvoedgedrag en vormt de basis voor opvoedvaardigheden. Negatieve en positieve emoties fluctueren in de tijd en zijn van invloed op de kwaliteit van opvoeding. In dit literatuuroverzicht wordt het verband tussen emotioneel welbevinden en de kwaliteit van opvoedvaardigheden van moeders nader besproken. Onderzoek toont aan dat de ervaring van negatieve emoties leidt tot verminderde kwaliteit van
opvoedvaardigheden, zoals verminderde sensitiviteit, responsiviteit en flexibiliteit. Tevens komt naar voren dat de ervaring van positieve emoties is geassocieerd met positief opvoedgedrag, zoals sensitiviteit, responsiviteit en warmte. Daarbij is een betere emotieregulatie geassocieerd met een goede ouder-kind relatie, warmte en sensitiviteit van de moeder.
Trefwoorden: emotioneel welbevinden, negatieve en positieve emoties, emotionele toestanden, emotieregulatie, moeders, opvoedvaardigheden
Het verband tussen emotioneel welbevinden en de kwaliteit van opvoedvaardigheden van moeder
Het opvoeden van kinderen heeft een grote impact op het leven en de invulling van het leven van ouders (Senior, 2014). Kinderen geven betekenis en zin aan het leven van ouders doordat zij een gevoel van verantwoordelijkheid krijgen (Balaji, Claussen, Smith, Visser, Morales, & Perou, 2007). Maar het opvoeden van kinderen kost ouders veel tijd en fysieke en emotionele energie. Daarnaast hebben ouders minder geld te besteden en minder tijd voor het onderhouden van sociale relaties dan voordat zij kinderen kregen. Deze beproevingen hebben vooral betrekking op
vrouwen (Balaji et al., 2007). De reden hiervoor is dat vrouwen, ondanks de sociale en demografische transitie (bijvoorbeeld het feminisme), nog steeds de primaire verzorgers van kinderen zijn (Osborne, Berger, & Magnuson, 2012). Dit levert een dubbele belasting op voor werkende moeders, met als mogelijk gevolg dat zij meer stress en spanningen ervaren (Nolen-Hoeksema, 2001; Osborne et al., 2012).
Stress en spanningen die zich kunnen voordoen tijdens het moederschap kunnen het welbevinden van de moeder negatief beïnvloeden (Luthar, 2015; Myrskyla & Margolis, 2014; Nelson, Kushlev, & Lyubomirsk, 2014). Onder
welbevinden worden tevredenheid over het leven, positieve en negatieve ervaringen verstaan (Busseri & Sadava, 2011). Daarbij is het welbevinden één van de
voorspellers van het opvoedgedrag van ouders (Belsky, 1984). In het family-well-being model van Newland (2015) wordt benadrukt dat het welbevinden de basis is voor opvoedvaardigheden. Opvoedvaardigheden ondersteunen positieve
ontwikkelingsuitkomsten voor het kind en zijn belangrijk voor een positieve ouder-kind interactie (Newland, 2015). Als het welbevinden van de moeder duidelijk is verlaagd (door bijvoorbeeld het ervaren van veel negatieve emoties) kan dat van grote
invloed zijn op de ontwikkeling van het kind (Berger & Spiess, 2011; Potharst, 2016). Een tweede voorspeller van opvoedvaardigheden is de eigen genoten
opvoeding van moeders (Belsky, 1984). De ervaringen uit de kindertijd hebben indirect invloed op het welbevinden van moeders door de sociale omgeving (zoals armoede) en de aanwezigheid van sociale relaties. Daarbij wordt de persoonlijkheid van een individu mede gevormd door de hechtings- en opvoedingservaringen uit de kindertijd. Als een moeder weinig sensitieve en warme ervaringen heeft opgedaan in haar kindertijd kan het zijn dat zij weinig affectieve vaardigheden heeft verworven en daardoor niet in staat is om positief opvoedgedrag te vertonen. Andersom kan het zijn dat positieve ervaringen uit de kindertijd leiden tot meer positief opvoedgedrag van moeders. De eigen genoten opvoeding van moeders heeft dus invloed op het
welbevinden, het functioneren als ouder en op de hechtingsrelatie (Belsky, 1984). Voor de ontwikkeling van een veilige hechtingsrelatie met een kind is het welbevinden van moeders een belangrijke factor (Berger & Spiess, 2011). De ontwikkeling van hechting hangt grotendeels af van de kwaliteit van
opvoedvaardigheden, namelijk de mate van sensitiviteit en responsiviteit (Berger & Spiess, 2011). Volgens de hechtingstheorie van Bowlby (1969) is de hechting tussen moeder en kind gedurende de eerste jaren van groot belang. Als een moeder de eerste maanden veel negatieve emoties (bijvoorbeeld stress) ervaart en minder aanwezig is, ontbreekt er een fysieke, sociale en emotionele connectie in het hechtingsproces tussen moeder en kind (Potharst, 2016). Dit beïnvloedt de ouder-kind relatie negatief en kan mogelijk negatieve gevolgen hebben voor ontwikkelingsuitkomsten van het kind.
Maar het welbevinden van moeders hoeft niet alleen maar door negatieve of positieve emoties te worden gekenmerkt. Het welbevinden van moeders kan
fluctueren in de tijd (Aassve, Goisis, & Siron, 2012). Negatieve en positieve emoties kunnen schommelen tussen dagen, maar kunnen ook gedurende de dag elkaar afwisselen. Omdat deze emoties invloed hebben op de gedragingen en keuzes van ouders, zou dit mogelijk het opvoedgedrag van ouders kunnen beïnvloeden (Aasve et al., 2012). De wens om als moeder goed te functioneren gedurende de opvoeding, is dan ook niet altijd terug te zien in de praktijk (Crandall, Deater-Deckard, & Riley, 2015). Zo blijkt dat nog veel moeders moeite hebben om warm en responsief opvoedgedrag te vertonen (Finkelhor, Turner, Ormrod, & Hamby, 2009).
Omdat het welbevinden van moeders impact heeft op de kwaliteit van haar opvoedvaardigheden is het belangrijk om dit verband nader te onderzoeken (Berger & Spiess, 2011; Newland, 2015). Als bekend wordt welke factoren van invloed zijn, kunnen interventies worden ontwikkeld. Een voorbeeld daarvan zijn interventies die zich richten op het vergroten van het welbevinden van moeders. Deze inmiddels verouderde interventies tonen aan dat de kwaliteit van haar opvoedgedrag en het functioneren van haar kinderen aanzienlijk verbetert (Lieberman & Zeanah, 1999; Luthar & Suchman, 2000).
Tot op heden heeft geen enkele studie een recent overzicht gemaakt van het verband tussen het welbevinden en de kwaliteit van opvoedvaardigheden van moeders. Daarbij heeft geen enkel onderzoek onderscheid gemaakt in drie
deelaspecten: de eigen genoten opvoeding van de moeder, emotionele toestanden en emotieregulatie. Vanwege een gebrek aan recente literatuur over het algemeen welbevinden van moeders zal deze literatuurstudie zich richten tot het emotioneel welbevinden. Deze literatuurstudie tracht dan ook antwoord te geven op de vraag: ‘Wat is het verband tussen het emotioneel welbevinden en de kwaliteit van
worden gemaakt van de volgende drie deelvragen: ‘Wat is het verband tussen de eigen genoten opvoeding van moeder en haar opvoedvaardigheden?, ‘Wat is het verband tussen emotionele toestanden en opvoedvaardigheden? en ‘Wat is het verband tussen emotieregulatie en opvoedvaardigheden? In de discussieparagraaf zal er een conclusie worden gegeven, zullen de beperkingen worden besproken en zullen er implicaties worden aangedragen voor vervolgonderzoek.
Eigen genoten opvoeding van moeder en haar opvoedvaardigheden
In onderstaande paragraaf zal worden gekeken naar de opvoeding van moeder die zij in haar kindertijd heeft beleefd. Zoals eerder is genoemd, blijkt uit het model van Belsky (1984) dat de geschiedenis van de moeder één van de voorspellers is voor de kwaliteit van haar opvoedvaardigheden. De rol van het emotioneel welbevinden zal nader worden besproken.
Dayton, Huth-Bock en Busuito (2016) onderzochten negatieve emoties van moeders in hun jeugd en het verband met haar opvoedvaardigheid. Er werd gekeken naar een slechte behandeling in de jeugd (kindermishandeling) en agressie in de ouder-kind relatie. De data zijn verkregen van 120 vrouwen die al deelnamen aan een longitudinale studie naar psychosociale- en omgevingsrisico’s, waarvan 65% in de kindertijd enige vorm van kindermishandeling ondervonden. De data werd verzameld gedurende drie meetmomenten: toen de moeders in hun derde semester van hun zwangerschap zaten, op 1 en 2-jarige leeftijd van het kind. De vrouwen werden geïnterviewd, kregen een vragenlijst en namen deel aan observatieonderzoek. The Childhood Trauma Questionnaire, bestaande uit 28 vragen, is gebruikt om negatieve emoties van moeder te meten. Sensitiviteit is gemeten met de Maternal Behavior Q-sort Mini, bestaande uit 25 vragen. Zowel op 1-jarige als 2-jarige leeftijd van het kind is sensitiviteit gemeten. Via directe observaties is de moeder-kind interactie gescoord
op sensitiviteit en responsiviteit. Percepties van de emoties van kinderen werden onderzocht aan de hand van de IFEEL-task, waarbij de moeder 30 plaatjes van
kinderen met emoties moest beschrijven. De IFEEL-task is uitgevoerd toen het kind 1 jaar oud was.
Voorgaande onderzoeksresultaten tonen aan dat kindermishandeling een risico vormt voor niet-sensitieve oudergedragingen voor moeders’ eigen kinderen. Uit de resultaten van Dayton en collega’s (2016) blijkt dat mishandeling in de kindertijd en negatieve beelden van relaties geassocieerd zijn met negatieve percepties van emoties van het kind. Door een negatief beeld over de emoties van kinderen wordt het
emotioneel welbevinden van moeders verlaagd. Dit is geassocieerd met verminderd sensitief opvoedgedrag. Een mogelijke verklaring is dat moeders een negatieve attributie bias ontwikkelen. De negatieve emoties verminderen namelijk het zelfvertrouwen en het vertrouwen op de competentie van je eigen vaardigheden. Hierdoor worden de verwachtingen omtrent de relatie tussen een moeder en kind sterk beïnvloed. Het gedrag van hun kind interpreteren moeders negatiever (meer angst, boosheid en stress).
Deze negatieve interpretaties zijn gerelateerd aan minder sensitief
opvoedgedrag wanneer het kind 2 jaar is. Er is geen significant verband gevonden op 1-jarige leeftijd van het kind. Een mogelijke verklaring voor de verminderde
opvoedvaardigheid is dat door het ervaren van meer negatieve emoties, moeders een gevoel van hulpeloosheid en dreiging binnen zichzelf voelen. Daardoor zijn ze onvoldoende in staat om op een adequate manier op de emoties van het kind te reageren. Tevens kan, zoals aangehaald in de inleiding, het hechtingsproces dermate verstoord zijn dat de relatie negatiever wordt ervaren door zowel de moeder als het kind (Dayton et al., 2016).
Kortom, de eigen genoten opvoeding van de moeder laat zien dat een negatieve ervaringen in de kindertijd zijn geassocieerd met verminderd sensitief opvoedgedrag. Het onderliggende mechanisme kan zijn dat moeders de gedragingen en emoties van hun kind negatiever interpreteren dan dat de emoties werkelijk zijn. Door het ontbreken van positieve emoties en ervaringen ligt de focus op het ervaren van negatieve emoties.
Emotionele toestanden van moeder en haar opvoedvaardigheden
In deze paragraaf wordt een literatuuroverzicht gegeven over de invloed van emotionele toestanden van de moeder op haar opvoedvaardigheden. De emoties die moeders ervaren tijdens het opvoeden kunnen heel divers zijn (Le & Impett, 2016). Het is daarom belangrijk inzicht te krijgen in de verbanden tussen emotionele toestanden en vaardigheden omtrent de opvoeding van kinderen.
Negatieve emoties
Om meer inzicht te krijgen in het verband tussen diverse emoties en opvoedvaardigheden wordt de studie van Aunola, Viljaranta en Tolvanen (2016) besproken. Zij onderzochten onder 149 gezinnen met kinderen tussen de 6 en 7 jaar de variatie tussen negatieve en positieve emoties in individuen en de associatie met psychologische controle van de ouder aan de hand van dagboekonderzoek.
Psychologische controle is een vorm van verminderd responsief en sensitief gedrag van de ouder gericht naar het kind. Onder psychologische controle wordt ouderlijk gedrag verstaan dat opdringerig en manipulatief is met betrekking tot gedachten, gevoelens en hechting met ouders (Barber & Harmon, 2002).
Ouders werden gevraagd om gedurende zeven dagen verschillende
vragenlijsten in te vullen. Negatieve en positieve emoties zijn gemeten aan de hand van de Daily Emotion Scale. Door gebruik te maken van een Finse versie van de
Block’s Child Rearing Practices Report is psychologische controle gemeten. Uit de vragenlijsten blijkt dat positieve emoties van de ouder en het gebruik van
psychologische controle niet zijn geassocieerd. Psychologische controle is wel geassocieerd met negatieve emoties van ouders. Tevens toont de studie aan dat hoe meer negatieve emoties de ouder gedurende de week ervoer, hoe meer psychologische controle de ouder uitvoerde. Ook blijkt dat hoe meer negatieve emoties op de dag werden ervaren, hoe meer psychologische controle werd uitgevoerd door de ouders op hun kind die dag, zelfs wanneer is gecontroleerd voor wangedrag van het kind. Dit betekent dat als moeders een verminderd welbevinden hadden, zij meer geneigd waren tot psychologische controle (Aunola et al., 2016). Hieruit kan dus worden geconcludeerd dat het ervaren van veel negatieve emoties is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van opvoedvaardigheden.
Moeders kunnen ook emotionele toestanden ervaren die gekenmerkt worden door veel stressoren. Stress blijkt een negatief effect te hebben op het welbevinden van moeders (Umberson, Pudrovska, & Reczek, 2010). Assel en collega’s (2002) hebben onderzoek gedaan naar het verband tussen stress en opvoedvaardigheden onder 292 moeders van kinderen tussen de 3 en vier jaar oud. De moeders vulden een vragenlijst in met betrekking tot hun opvoedgedrag en emotionele stress.
Opvoedgedrag werd geobserveerd aan de hand van 60 minuten waarin moeders hun dagelijkse leven leidden en 10 minuten waarin ze gevraagd werden te spelen met hun kind. Op zowel 3-jarige als 4-jarige leeftijd van het kind vond het
observatieonderzoek plaats. Warmte werd gemeten aan de hand van acceptatie van de behoeften en belangen van het kind, sensitiviteit naar signalen van het kind, de mate van affectie, positief stemgebruik en vermijding van negatief commentaar op het kind. Responsiviteit is gemeten aan de hand van tijdig reageren, sensitief reageren op
signalen, de mate waarin reacties passend waren voor de behoefte van het kind en de mate van flexibiliteit.
Uit de resultaten blijkt dat moeders met hogere niveaus van stress minder warmte en flexibiliteit in interacties met hun kind vertonen. Ook blijkt dat moeders die gemiddelde niveaus van eenzaamheid en angst ervoeren, moeite hebben om sensitief te reageren op de behoefte en belangen van het kind. Kinderen die door stress van de moeder minder sensitiviteit van de moeder ervaren, leren dat hun
behoefte voor aandacht niet wordt gehoord, en vertonen daardoor op den duur minder aandacht vragend gedrag. Een andere bevinding duidt erop dat emotioneel gestreste moeders sneller zijn geneigd tot het rapporteren van gedragsmoeilijkheden bij kinderen. Een verklaring kan zijn dat moeders met meer stress, het gedrag van hun kind als meer negatief ervaren. Assel en collega’s (2002) vonden ook dat moeders die meer harde (weinig sensitief en warm) en verwaarlozende herinneringen hadden uit hun kindertijd, sneller geneigd zijn om meer emotionele stress te rapporteren. Deze bevindingen ondersteunen de resultaten uit de studie van Dayton en collega’s (2016). Complementair aan de studie van Assel en collega’s (2002) hebben Pereira en collega’s (2012) ook onderzoek gedaan naar emotionele stress. Zij onderzochten zowel emotionele stress gedurende de kindertijd van moeders als emotionele stress gedurende de opvoeding van hun eigen kinderen. Voor dit onderzoek zijn 291 moeder-kind interacties onderzocht. Moeders rapporteerden aan de hand van zelfrapportage over hun emotionele stress. Hierbij zijn drie soorten vragenlijsten gebruikt: Childhood Trauma Questionnaire, Parenting Stress Index-Short Form en de Maternal Behavior Q-short. Sensitiviteit van de moeder werd gemeten via
observaties, waarbij alledaags gedrag werd geobserveerd en een frustratietaak moest worden uitgevoerd. Deze frustratietaak werd uitgevoerd om stress gedurende de
interactie uit te lokken.
Uit de resultaten blijkt dat een negatieve ervaring gedurende de kindertijd van de moeder (zoals mishandeling) een indirect effect heeft op moederlijke warmte, namelijk via de emotionele stress van de moeder tijdens het opvoeden. Moeders die meer negatieve ervaringen uit de kindertijd hadden laten meer stress en minder sensitief opvoedgedrag zien. Dit onderzoek geeft, naast de onderzoeken van Dayton en collega’s (2016) en Assel en collega’s (2002), inzicht in hoe het verband tussen stress en opvoedgedrag van ouders kan ontstaan. Het onderzoek suggereert namelijk dat negatieve ervaringen uit de kindertijd de reactiviteit op stress en de mate van stress kunnen voorspellen. De reactiviteit en de mate van stress worden hoger. Negatieve ervaringen en emoties leiden dus tot meer stress, welke het sensitief opvoedgedrag van de moeder negatief beïnvloedt (Pereira et al., 2012). Uit de bovenstaande onderzoeken kan worden afgeleid dat negatieve ervaringen en emoties uit de kindertijd geassocieerd zijn met minder sensitief en responsief opvoedgedrag. Een negatieve emotionele toestand is dus geassocieerd met verminderde opvoedkwaliteit. Tevens blijkt dat als moeders meer negatieve emoties ervaren, dit kan leiden tot meer psychologische controle op het kind. Het ervaren van stress, een specifieke negatieve toestand, is geassocieerd met minder warmte, minder sensitiviteit en minder flexibiliteit in de interactie tussen moeder en kind.
Positieve emoties
De expressie van positieve emoties door moeders is geassocieerd met responsief gedrag van moeders (Dix, 1991) en verschillende positieve
ontwikkelingsuitkomsten voor kinderen zoals sociale competentie en emotieregulatie (Bariola, Hughed & Gullone, 2011). In de studie van Nelson, Kushlev, English, Dunn en Lyumbomirsky (2013) blijkt dat individuen met kinderen gelukkiger, meer
tevreden en meer nadenken over de betekenisgeving van het leven dan individuen zonder kinderen. Ouders ervaren meer positieve emoties wanneer ze zorg dragen voor hun kinderen (Nelson et al., 2013). Moederlijke warmte en expressie van positieve emoties kunnen worden gelinkt aan een goede kwaliteit van de ouder-kind relatie (Eisenberg et al., 2005).
Adam, Gunnar en Tanaka (2004) onderzochten emoties en opvoedgedrag onder 102 moeders en hun 2-jarige kinderen. De data zijn verkregen aan de hand van laboratoriumonderzoek. Allereerst kwamen moeders naar het laboratorium en vulde het Adult Attachment Interview in, inclusief vragen over hun affectieve
opvoedgedrag. Zes maanden later werd gevraagd of de moeders met hun kinderen wilden participeren in een ouder-kind interactie. Gedurende deze interactie werden taken uitgevoerd om het kind te frustreren. Warmte werd gemeten aan de hand van steun, affectie en positieve expressie naar het kind. Sensitiviteit/responsiviteit werd gemeten via de kwaliteit van de reactie van de moeder op de behoefte van het kind, waarbij gekeken werd naar hoe passend de reactie van moeder was.
Uit de resultaten blijkt dat positief en affectief opvoedgedrag meer
responsiviteit en warmte voorspelt. Ook zijn er verschillen in responsief gedrag en gehechtheid gevonden. Vermijdende ouders met negatieve emoties vertonen minder warmte en responsief gedrag dan veilig gehechte ouders met depressieve symptomen. Dus ondanks een verschil in de mate van negatieve emoties, blijken veilig gehechte ouders nog steeds meer warm en responsief gedrag naar hun kind te vertonen (Adam et al., 2004). Voor de kwaliteit van de opvoeding is een veilige hechting dus erg belangrijk. Een positief welbevinden is dus een voorwaarde voor een veilige gehechtheid en kwaliteit van de opvoeding van moeder.
positieve emoties gerelateerd aan meer warmte, steun, sensitiviteit, responsiviteit en affectief gedrag van de moeder. De ervaring van positieve emoties zijn dus
geassocieerd met een betere kwaliteit van opvoedvaardigheden van moeders.
Emotieregulatie (controle) van moeder en haar opvoedvaardigheden
In deze paragraaf wordt ingegaan op de regulatie en controle van emoties en het verband met opvoedvaardigheden van moeders. Omdat moeders weten dat expressie van negatieve emoties sociaal ongewenst gedrag is en hun kinderen van streek kunnen brengen, is het mogelijk dat ouders hun negatieve emoties
onderdrukken (Gross & John, 2003). In de studie van Le en Impett (2016) werd gekeken naar onderdrukking van negatieve emoties en versterking van positieve emoties. Het welbevinden kan verminderen doordat het onderdrukken van negatieve emoties de authenticiteit (gevoel van ware emoties) verlaagd. Le en Impett (2016) hebben onder 162 ouders, met kinderen van gemiddeld 7 jaar oud, twee verschillende studies uitgevoerd: een experimentele studie (1) en een dagboekstudie van 10 dagen (2). De experimentele studie bestond uit drie condities: controleconditie (hierin werd gevraagd naar wat de ouders deden voor hun kinderen, welke emoties ze voelden, en hoe de ouders zich daarnaar gedroegen), een experimentele conditie (1) waarbij ouders negatieve emoties onderdrukten en rapporteerden hoe ze zich voelden ten opzichte van hun kind en nog een experimentele conditie (2) waarbij ouders positieve emoties moesten versterken. Ook hier werd gevraagd hoe ouders er in slaagden positieve emoties te uiten zonder deze te voelen en welk gevoel ouders hierbij hadden. Het emotioneel welbevinden werd gemeten aan de hand van positieve emoties (e.g. blij, plezier) en negatieve emoties (e.g. irritatie, frustratie).
Responsiviteit van de ouders werd gemeten aan de hand van de vraag in welke mate de ouders de behoeften van het kind tegemoet kwamen. De mate van moeilijkheden
gedurende de zorg voor hun kinderen werd gemeten door de vraag ‘Hoe makkelijk versus hoe moeilijk was het geven van de zorg in bovenstaande experimentele condities’?
Uit de resultaten van studie één blijkt dat wanneer ouders negatieve emoties moesten onderdrukken, zij een verminderd emotioneel welbevinden en verminderde responsiviteit naar de behoeften van het kind rapporteerden. Daarbij gaven ouders aan dat hun kind in een slechtere stemming was gedurende onderdrukking van negatieve emoties in vergelijking tot de controleconditie. Ook bleek dat het geven van zorg aan kinderen moeilijker is als ouders zowel negatieve emoties onderdrukken als positieve emoties versterken. Indien de ouders de positieve emoties naar hun kind versterkten, vertoonden ouders een lagere mate van responsiviteit. Echter, de stemming van het kind verslechterde niet als de ouders positieve emoties versterkten. In tegenstelling tot het onderdrukken van negatieve emoties, blijkt het versterken van positieve emoties een minder negatief effect te hebben op het welbevinden van de kinderen zelf. Maar in beide experimentele condities is een versterkte, onnatuurlijke controle over emoties negatief geassocieerd met de mate van responsiviteit van de ouder.
Om een nog betrouwbaarder en meer valide beeld te krijgen van bovenstaande resultaten hebben Le en Impett (2016) ook een dagboekstudie uitgevoerd. Gedurende 10 dagen werd ouders gevraagd om over hun dagelijkse ervaring als opvoeder te rapporteren. Onderdrukking van negatieve emoties werd gemeten door de vraag ‘Toen ik negatieve emoties ervoer, liet ik deze niet zien’. Versterking van positieve emoties werd gemeten door de vraag ‘Ik toonde positieve emoties naar mijn kind, ondanks dat ik ze zelf niet voelde’. Emotioneel welbevinden werd gemeten via clusters van emoties en responsiviteit werd op eenzelfde manier als in studie één gemeten.
Zo blijkt dat wanneer ouders vaker negatieve emoties onderdrukken dan zij normaal gesproken zouden doen in hun opvoedstijl, zij een verminderd emotioneel welbevinden rapporteerden en minder responsief waren naar hun kind. Dit verband is echter zwakker dan het verband uit de eerste studie. Ongeacht de opvoedsituatie van de ouder, rapporteerden zij toch minder responsief te zijn als negatieve emoties werden onderdrukt. Evenals bij de onderdrukking van negatieve emoties, ervoeren ouders bij een versterking van positieve emoties een verminderd emotioneel
welbevinden en minder responsiviteit naar hun kind toe. Daarbij blijkt dat ouders die meer negatieve emoties onderdrukken in hun dagelijkse opvoedstijl, ook meer positieve emoties versterken, en dus minder authentiek zijn dan ouders die hun ware emoties tonen.
Bovenstaande resultaten indiceren dat het onderdrukken van negatieve emoties en het versterken van positieve emoties afbreuk doet aan het opvoedgedrag van ouders. Bovendien zijn beide condities geassocieerd met een verminderd
emotioneel welbevinden en een slechtere ouder-kind relatie. Een mogelijke reden kan de verminderde responsiviteit van de moeder zijn. Echter, uit de tweede studie blijkt dat ouders zich slechts minder authentiek voelen als ze positieve emoties versterken, en niet als ze negatieve emoties onderdrukken. De versterkte emotieregulatie doet eerder afbreuk aan opvoedvaardigheden dan opvoedvaardigheden afbreuk doen aan emotieregulatie (Le & Impett, 2016).
Positieve emoties
Bovenstaande studie heeft zowel negatieve als positieve emoties onderzocht. In onderstaande paragrafen wordt specifiek gekeken naar positieve emoties. Bridgett, Laake, Gartstein en Dorn (2013) hebben onderzoek gedaan naar emotieregulatie. Zij brengen het positief welbevinden en opvoedgedrag van de moeder met elkaar in
verband. Zij onderzochten positieve emoties en het verband met karakteristieken van moeder aan de hand van zelfrapportage. Uit de resultaten blijkt dat moeders die meer positieve emoties ervaren, beter in staat zijn om zichzelf te reguleren. Doordat zij hun emoties zelf beter kunnen reguleren, zijn ze beter in staat om positieve emoties bij hun kinderen te ondersteunen. Moeders die zichzelf meer competent voelen in het ouderschap zijn beter in het uitlokken en ondersteunen van positieve emoties in hun kinderen gedurende de opvoeding. De ervaring en regulatie van positieve emoties is dus positief geassocieerd met opvoedvaardigheden. Door de positieve associatie zouden positieve emoties van moeders als protectieve factor kunnen dienen voor opvoedstrategieën die schadelijk kunnen zijn voor het kind. Bovenstaande bevindingen suggereren dat moeders die meer positieve emoties tonen, minder geneigd zijn tot het ervaren van een negatieve opvoeding en daarbij het risico op een negatieve ontwikkeling van het kind reduceren (Bridgett et al., 2013).
De reviewstudie van Crandall, Deater-Deckard en Riley (2015) bevestigt de resultaten van Bridgett en collega’s (2013), maar kijkt nog specifieker naar sensitief opvoedgedrag van de moeder en het verband met emoties. In de reviewstudie zijn 35 artikelen opgenomen die gepubliceerd zijn in de periode 2000 tot 2014. Uit de studies in de review blijkt dat een betere regulatie van emoties is geassocieerd met meer steunende reacties van de moeder als het kind negatieve emoties ervaart. Deze bevinding ondersteunt de resultaten van Bridgett en collega’s (2013). Daarbij kwam naar voren dat een betere controle over emoties geassocieerd is met meer warmte en sensitiviteit van de moeder. Bovendien waren er meer uitingen van affectie naar het kind toe. Ook spenderen moeders met een betere emotieregulatie, meer tijd aan zorgdragende activiteiten voor het kind en hebben zij een sterker gevoel van
met affectieve opvoedvaardigheden.
Een mogelijke verklaring voor het verband tussen emotieregulatie en expressie van warme is van neurobiologische aard. Uit de studies in de review blijkt dat
hersengebieden verantwoordelijk zijn voor bepaalde gedragingen. Bij moeders met verschillende opvoedgedragingen (sensitief versus niet-sensitief), worden namelijk verschillende hersengebieden geactiveerd. Moeders die warm en sensitief
opvoedgedrag vertonen, laten activiteit van de hersenen op gebieden van emotieregulatie en zelfbeheersing zien. Bepaalde gebieden van de hersenen impliceren dat sensitieve moeders beter in staat zijn om reacties op hun kind te reguleren dan moeders met niet-sensitieve gedragingen. Sensitief gedrag van de moeder wordt dus beïnvloed door emoties (al dan niet de regulatie van emoties), waarbij een verklarende factor verschillende actieve hersengebieden zijn (Crandall et al., 2015). Onderzoek naar de veranderbaarheid van hersenen moet uitwijzen of de activiteit van hersengebieden kan worden gemanipuleerd. Indien dit mogelijk is, zouden interventies zich kunnen richten op het verhogen van de hersenactiviteit in gebieden die sensitieve opvoedgedragingen aansturen.
Concluderend blijkt dat positieve emoties bijdragen aan een goede emotieregulatie. Een goede emotieregulatie is geassocieerd met affectieve opvoedvaardigheden. Zo toonden moeders meer warmte en sensitiviteit als zij beschikken over goede regulatievaardigheden. Daarbij is een goede emotieregulatie geassocieerd met een positieve opvoedvaardigheden. Emotieregulatie stelt moeders in staat om hun kinderen beter te ondersteunen als zij negatieve emoties ervaren. Deze bevinding is bevorderlijk voor een goede ouder-kind hechting en relatie.
Conclusies en discussie
verband tussen het welbevinden van moeder en haar opvoedvaardigheden’. Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat het emotioneel welbevinden van moeder haar opvoedgedrag verschillend beïnvloedt. Als het welbevinden van moeder wordt gekenmerkt door veel negatieve emoties vermindert haar affectieve opvoedgedrag. Als moeders negatieve opvoedingservaringen hebben uit hun kindertijd, is de kwaliteit van hun opvoedgedrag verminderd doordat zij minder sensitief gedrag vertonen. Een mogelijke verklaring is de focus op negatieve emoties, percepties en relaties waardoor haar opvoedgedrag negatief gekleurd wordt.
Negatieve emoties die moeders ervoeren of ervaren blijken geassocieerd met minder sensitief en responsief gedrag. Door de ervaring van negatieve emoties is het moeilijker om zorg te dragen voor de kinderen en kan het opvoedgedrag gekenmerkt worden door psychologische controle op het kind. Ook blijkt dat hoge niveaus van stress gerelateerd zijn aan minder warmte, flexibiliteit en sensitieve handelingen. Verder bleek dat zowel het onderdrukken van negatieve als het versterken van
positieve emoties leiden tot minder sensitief en responsief opvoedgedrag. Kortom, als een moeder veel negatieve emoties ervaart, heeft dit een negatieve invloed op de kwaliteit van haar opvoedvaardigheden.
Daarentegen blijkt dat positieve emoties geassocieerd zijn met meer affectief gedrag, meer steun, meer warmte en meer sensitief en responsief gedrag van de moeder. Ook blijkt dat, indien moeder beschikt over een goede mate van
emotieregulatie, zij meer positieve emoties ervaart, meer sensitiviteit en warmte aan haar kind toont. Een positief emotioneel welbevinden, dat gekenmerkt wordt door positieve emotionele toestanden, is positief geassocieerd met de kwaliteit van opvoedvaardigheden.
interventies. Met name het onderzoek van Le en Impett (2016) kan met betrekking tot de ontwikkeling van interventies een belangrijke rol spelen. Want het is erg belangrijk dat ouders ware emoties voelen en ervaren gedurende de opvoeding. Indien
interventies zich richten op de versterking van positieve emoties, aangezien deze in verband kunnen worden gebracht met positieve opvoedvaardigheden, is het van belang dat authenticiteit wordt gewaarborgd. Als de positieve emoties die ouders uiten verschillen van de echte emoties die zij ervaren, heeft dit dezelfde negatieve gevolgen als überhaupt een negatief emotioneel welbevinden. Echter, het is wel mogelijk op te interveniëren op positieve emoties. Zo blijkt uit de studies van Bridgett en collega’s (2013) en Crandall en collega’s (2015) dat emotieregulatie leidt tot de ervaring van meer positieve emoties. Deze positieve emoties zijn geassocieerd met meer warm, sensitief en responsief opvoedgedrag.
In deze literatuurstudie moet rekening worden gehouden met de
onderzoeksgroepen in de studies. Omdat dit onderzoek slechts betrekking heeft op moeders is het belangrijk om te noemen dat de studies van Aunola en collega’s (2016) en Le en Impett (2016) onderzoek deden naar zowel de vader als de moeder. Deze onderzoeken zijn wel opgenomen in dit literatuuroverzicht omdat ze zeer waardevolle informatie verstrekken. Tot nu toe zijn er dermate weinig studies van deze kwaliteit die onderzoek doen naar het verband tussen het welbevinden en opvoedgedrag van moeders. Ook blijkt dat er veel overeenkomsten zijn tussen vaders en moeders wat betreft de opvoedvaardigheden (bijvoorbeeld de studie van Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2016).
Er zijn enkele kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek. Allereerst is geen recent onderzoek gedaan naar algemene levenstevredenheid van moeders en de invloed op haar opvoedvaardigheid. Dit literatuuroverzicht is er dus niet in geslaagd
om dit verband te onderzoeken. Het is dan ook belangrijk dat toekomstig onderzoek zich richt op dit verband. Huidig onderzoek focust zich vooral op de uitkomsten van kinderen, gedragsproblematiek en uitersten van emoties zoals depressies bij moeders. In het belang van een gezonde ontwikkeling van moeders en kinderen is het relevant om het emotioneel welbevinden te onderzoeken met emoties die buiten de klinische range vallen. Eveneens zijn er geen longitudinale studies uitgevoerd omtrent dit specifieke onderwerp. Longitudinale studies kunnen belangrijke informatie toevoegen over de ontwikkelingsvolgorde en fluctuatie van welbevinden over de tijd en de invloed op het functioneren van moeders. Tevens is er voornamelijk onderzoek gedaan onder moeder met kinderen in de basisschoolleeftijd. Door gebruik te maken van longitudinale studies zal er meer informatie bekend worden binnen verschillende leeftijden van kinderen.
Een tweede beperking is dat onderzoek vaak wordt uitgevoerd onder individuen uit de middenklasse (Adam et al., 2004). Hierdoor is het moeilijker om resultaten te generaliseren naar andere sociale lagen van de samenleving. Ook kan het zijn dat bepaalde emoties vaker voorkomen in bepaalde etnische groeperingen. Dit literatuuronderzoek heeft de studies van Assel en collega’s (2002) en Dayton en collega’s (2016) opgenomen, omdat zij wel onderzoek hebben gedaan naar moeders uit een lagere sociaaleconomische klasse. De resultaten uit deze studies komen
overeen met de resultaten uit andere studies onder individuen uit de middenklasse. Dit kan betekenen dat de ervaring van bepaalde emoties en gevolgen voor de kwaliteit van opvoedvaardigheden op klasse niveau gelijk is.
Een derde beperking is te plaatsen bij het vragenlijstonderzoek. Veel van bovenstaande onderzoeken hebben via vragenlijsten data verkregen over het
omdat ouders misschien op onvoldoende wijze hun emoties kunnen achterhalen. In het geval van de studie van Le en Impett (2016) rapporteren ouders emoties, maar de authenticiteit en mate kan verschillen van wat zij daadwerkelijk voelde op het
moment dat moeders zorg droegen voor hun kinderen. Daarentegen is om deze bias te minimaliseren ook observatieonderzoek meegenomen (Adam et al., 2004; Assel et al., 2002; Dayton et al., 2016; Le & Impett , 2016; Pereira et al., 2002). Hierdoor wordt de betrouwbaarheid van de test groter en zijn de resultaten sterker gegrond.
Toekomstig onderzoek dient zich te richten op verschillende etnische groepen en leeftijdscategorieën van kinderen. Het verband tussen het welbevinden van moeder en haar opvoedvaardigheden moet duidelijker in kaart worden gebracht. Door
beperkingen en korte termijn effecten moet er meer longitudinaal en observationeel onderzoek worden gedaan. Negatieve emoties kunnen het opvoedgedrag dermate negatief beïnvloeden dat ook de ontwikkeling van het kind in het geding komt. Door interventies te ontwikkelen op positieve emoties bij de moeder, kan dit wellicht bijdragen aan meer sensitief, warm en responsief gedrag naar de behoeften van het kind.
Referenties
Aasve, A. Goisis, A., & Sironi, M. (2012). Happiness and childbearing across Europe. Social Indicators Research, 108, 65–86. doi:10.1007/ s11205-011-9866-x
Adam, E. K., Gunnar, M. R., & Tanaka, A. (2004). Adult attachment, parent emotion and observed parenting behavior: Mediator and moderator models. Child Development, 75, 110–122. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00657.x
Assel, M. A., Landry, S. H., Swank, P. R., Steelman, L., Miller-Loncar, C. (2002). How do mothers’ childrearing histories, stress and parenting affect children's behavioural outcomes? Child: Health, Care and Development, 28, 359–368. doi:10.1046/j.1365-2214.2002.00285.x
Aunola, K., Viljaranta, J., & Tolvanen, A. (2016). Does daily distress make parents prone to using psychologically controlling parenting? International Journal of Behavioral Development, 1–10. doi:10.1177/0165025416658555
Balaji, A. B., Claussen, A. H., Smith, D. C., Visser, S. N., Morales, M. J., & Perou, R. (2007). Social support networks and maternal mental health and well-being. Journal of Women’s Health, 16, 1386–1396. doi:10.1089/jwh.2007.CDC10 Bariola, E., Gullone, E., & Hughes, E. K. (2011). Child and adolescent emotion
regulation: The role of parental emotion regulation and expression. Clinical Child and Family Psychology Review, 14, 198–212. doi:10.1007/s10567-011 -0092-5
Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83–96. doi:10.2307/1129836
Berger, E. M., & Spiess, C. K. (2011). Maternal life satisfaction and child outcomes: Are they related? Journal of Economic Psychology, 32, 142–158. doi:10.1016 /j.joep.2010.10.001
Bowlby, J. (1982). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment (2nd ed.). New York, NY: Basic Books.
Bridgett, D. J., & Laake, L. M., Gartstein, M. A., & Dorn, D. (2013). Development of infant positive emotionality: The contribution of maternal characteristics and effects on subsequent parenting. Infant and Child Development, 22, 362–382. doi:10.1002/icd.1795
Busseri, M. A., & Sadava, S. W. (2011). A review of the tripartite structure of subjective well-being: Implications for conceptualization, operationalization, analysis, and synthesis. Personality and Social Psychology Review, 15, 290 314. doi:10.1177/1088868310391271
Crandall, A., Deater-Deckard, K., & Riley, A. W. (2015). Maternal emotion and cognitive control capacities and parenting: A conceptual
framework. Developmental review, 36, 105–126. doi:10.1016/j.dr.2015.01.004 Dayton, C. J., Huth-Bocks, A. C., & Busuito, A. (2016). The influence of
interpersonal aggression on maternal perceptions of infant emotions: Associations with early parenting quality. American Psychological Association, 16, 436–448. doi:10.1037/emo0000114
Dix, T. (1991). The affective organization of parenting: Adaptive & maladaptive processes. Psychological Bulletin, 110, 3–25. doi:10.1037/0033-2909.110.1.3 Eisenberg, N., Zhou, Q., Spinrad, T. L., Valiente, C., Fabes, R. A., & Liew, J. (2005).
Relations among positive parenting, children’s effortful control, and
externalizing problems: A three-wave longitudinal study. Child Development, 76,1055–1071. doi:10.111/j.1467-8624.2005.00897.x
Le, B. M., & Impett, E. A. (2016). The costs of suppressing negative emotions and amplifying positive emotions during parental caregiving. Psychology Bulletin,
42, 323–336. doi:10.1177/0146167216629122
Lieberman, A. F., & Zeanah, C. H. (1999). Contributions of attachment theory to infant–parent psychotherapy and other interventions with infants and young children. In J. Cassidy & P. R. Shaver (Eds.), Handbook of attachment (pp. 555–574). New York, NY: Guilford Press.
Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2016). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21, 423–452. doi:10.111/infa.12125 Nelson, S. K., Kushlev, K., English, T., Dunn, E. W., & Lyubomirsky, S. (2013). In
defense of parenthood: Children are associated with more joy than misery. Psychological Science, 24, 3–10. doi:10.1177/ 0956797612447798
Newland, L. A. (2015). Family well-being, parenting, and child well-being: Pathways to healthy adjustment. Human Development and Educational Psychology, 19, 2–14. doi:10.1111/cp.12059
Nolen-Hoeksema, S. (2001). Gender differences in depression. Current Directions in Psychological Science, 10, 173–176. doi:10 .1111/1467-8721.00142
Pereira, J., Vickers, N., Atkinson, L., Gonzalez, A., Wekerie, C., & Levitan, R.(2012). Parenting stress mediates between maternal maltreatment history and maternal sensitivity in a community sample. Child Abuse & Neglect, 36, 433–437. doi:10.1016/j.chiabu.2012.01.006
Potharst, E. (2016). Opvoedingsstress in de kiem smoren betekent dubbele winst. Opgehaald van http://www.vakbladvroeg.nl/nieuws/artikel/1908/
Senior, J. (2014). All joy and no fun: The paradox of modern parenthood. New York: Harper Collin.
well-being: A life course perspective. Journal of Marriage and Family, 72, 612–629. doi:10.1111/j.1741-3737.2010.00721.x