• No results found

Is hechting onderscheidend tussen personen met psychopathische eigenschappen die geen contact willen met anderen en die bang zijn voor afwijzing?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is hechting onderscheidend tussen personen met psychopathische eigenschappen die geen contact willen met anderen en die bang zijn voor afwijzing?"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is hechting onderscheidend tussen personen met

psychopathische eigenschappen die geen contact

willen met anderen en die bang zijn voor

afwijzing?

Masterthesis Klinische Forensische Psychologie,

mastertrack Gezondheidspsychologie,

Universiteit van Amsterdam

Stefanie Hoogma 11042990

Eerste begeleider: Bruno Verschuere Tweede begeleider: Henk Jan Conradi Datum: 08 november 2016

(2)

Inhoudsopgave Samenvatting 3 Inleiding 1.1 Psychopathie 4 1.2 Gehechtheid 5 1.3 Psychopathie en gehechtheid 6 1.4 Huidig onderzoek 8 Methode 2.1 Steekproefkarakteristieken 11 2.2 Materiaal 12 2.3 Data-analyse 14 Resultaten 16 Discussie 4.1 Bevindingen 20 4.2 Beperkingen 25

4.3 Suggesties toekomstig onderzoek 26

4.4 Slotconclusie 27

Referenties 29

Bijlage

Bijlage 1: Drie-factormodel PCL-R en YPI-factoren 35 Bijlage 2: Overeenkomstige items ECR en ECR-R 35 Bijlage 3: Correlaties ECR en YPI-S TBS en Inforsa afzonderlijk 36 Bijlage 4: Correlaties ECR en YPI-S Nederlandse steekproef 37 Bijlage 5: Correlaties verkorte ECR en PCL-R Duitse steekproef 37 Bijlage 6: Correlaties losse YPI- en YPI-S-items met ECR angst 37 Bijlage 7: Correlaties losse ECR- en verkorte ECR items met YPI 38 Bijlage 8: Subschalen en items YPI ongevoelig-emotieloos dimensie 39 Bijlage 9: Correlatie factor 1-items PCL-R en ECR 39

(3)

Samenvatting

Een kenmerk van mensen met psychopathische trekken is dat zij ongevoelig en slecht in sociaal contact zijn. Uit een studie van Conradi et al. (2015) die gebruikmaakt van een studentenpopulatie blijkt dat het hechtingsperspectief onderscheidend kan zijn in de onderliggende interpersoonlijke mechanismes van dit kenmerk. De onderhavige studie heeft onderzocht of een soortgelijk resultaat gevonden kan worden in een

forensische steekproef. De studie bestond uit twee steekproeven: een Nederlandse (N = 112) en een Duitse forensische steekproef (N = 182). Uit de resultaten is naar voren gekomen dat in de Nederlandse steekproef alle psychopathieschalen een significant positief verband hebben met Angst voor afwijzing. Echter, alleen de dimensies

Ongevoelig-emotieloos en Impulsief-onverantwoordelijk hebben een significant positief verband met tevens Vermijding van intimiteit en de Grandioos-manipulatieve dimensie niet. In de Duitse steekproef werd alleen een significant verband gevonden met de Impulsief-onverantwoordelijke dimensie en Vermijding van intimiteit. Deze resultaten suggereren een ander onderscheid dan de studie van Conradi et al. (2015), namelijk een onderscheid tussen mensen met psychopathische eigenschappen (de

Ongevoelig-emotieloze en Impulsief-onverantwoordelijke dimensies) die bang zijn voor afwijzing en contact bewust vermijden en mensen met psychopathische eigenschappen (de

Grandioos-manipulatieve dimensie) die alleen gedreven worden door angst voor

afwijzing. Hoewel het verschil in resultaten te wijten lijkt aan de verschillende gebruikte meetinstrumenten, blijkt ook hier dat personen met psychopathische trekken op basis van hechting van elkaar onderscheiden kunnen worden. Dit kan een klinische implicatie hebben voor de behandeling.

(4)

Is hechting onderscheidend tussen personen met psychopathische eigenschappen die geen contact hoeven met anderen en die bang zijn voor afwijzing?

1.1 Psychopathie

Psychopathie wordt aangeduid als een persoonlijkheidsstoornis waarbij sprake is van een antisociale, impulsieve levensstijl en een kille, egocentrische en manipulerende omgang met anderen (Hare, 1998). Psychopathie wordt vaak verward met de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze heeft betrekking op criminele en antisociale gedragingen die misdadigers dikwijls vertonen. De diagnose psychopathie bevat echter niet alleen deze sociaal afwijkende gedragingen, maar wordt tevens gedefinieerd aan de hand van persoonlijkheidskenmerken. De Ongevoelig-emotieloze component (factor 1) die psychopathie karakteriseert, ontbreekt bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis (Hare, Hart & Harpur 1991). Het hoofdidee van psychopathie komt uit het werk van Cleckly (1976). Hij zag psychopathie als een aparte persoonlijkheidsstoornis die te omschrijven is aan de hand van zestien criteria. Enkele voorbeelden van deze criteria zijn: oppervlakkige charme, afwezigheid van angst, oppervlakkige emoties en

onpersoonlijke (seks)relaties. Hare (2003) is, op basis van het werk van Cleckly, op zoek gegaan naar een duidelijke omschrijving en definitie van het begrip psychopathie. Hij ontwikkelde de Psychopathy Checklist Revised (PCL-R). Deze checklist maakt gebruik van twintig trekken. Hare omschrijft psychopathie aan de hand van vier facetten die hij indeelt in twee factoren: de affectieve interpersoonlijke factor en de gedragsmatige antisociale factor (Hare, 1991). Cooke en Michie (2001) hadden kritiek op dit model. Zij betoogden dat de antisociale gedragingen niet een definiërende eigenschap van

psychopathie zijn, maar een gevolg van de persoonlijkheidsstoornis. Zij kwamen na uitgebreide statistische analyses tot een model bestaande uit drie factoren. Arrogante en bedrieglijke interpersoonlijke kenmerken vormen daarbij de eerste factor. Gebrekkige affectieve ervaringen zijn de tweede factor. Tot slot bestaat de derde factor uit een impulsieve onverantwoordelijke levensstijl. Later heeft Hare (2003) hier een vier-factormodel van gemaakt. Dit bestaat uit dezelfde factoren als het drie-vier-factormodel van Cooke en Michie (2001), waarbij de antisociale gedragsfacetten terug zijn gebracht in een vierde factor.

Psychopathie wordt beschreven vanuit een twee-, drie- of vier-factormodel. Het is een dimensioneel begrip en verschillende meetinstrumenten spelen hierop in. De Youth Psychopathic Traits Inventory (YPI) is een meetinstrument om psychopathie te

(5)

meten dat is gebaseerd op het drie-factormodel van de PCL-R (zie bijlage 1). De

dimensies van dit meetinstrument komen ook overeen met de drie-factorstructuur die door Cooke & Michie (2001) is vastgesteld (Dolan & Rennie, 2007). De items van de YPI zijn geclusterd in drie dimensies. De dimensie Grandioos-manipulatief representeert de eerste factor, die overeenkomt met de arrogante en misleidende interpersoonlijke stijl van het drie-factormodel van de PCL-R. De dimensie Ongevoelig-emotieloos

vertegenwoordigt de gebrekkige affectieve ervaring van de tweede factor. De dimensie Impulsief-onverantwoordelijk tot slot komt overeen met de derde factor van de PCL-R, de impulsieve en onverantwoordelijke leefstijl.

De eigenschappen die de PCL-R meet, moesten worden omgevormd tot items die eerder lijken te vragen naar vaardigheden dan gebreken (Andershed et al., 2002). Hiermee neemt de YPI een van de kritieken op psychopathievragenlijsten weg, namelijk dat de items vaak negatief geformuleerd zijn. Een dergelijke formulering maakt het geven van sociaal wenselijke antwoorden waarschijnlijker.

De verschijnselen van psychopathie komen al aan het licht op jonge leeftijd. Kinderen met deze verschijnselen reageren niet op sociale invloeden. Ze zijn anders dan andere kinderen: agressiever, eigenzinniger, leugenachtiger en moeilijker om mee in contact te komen (Robins, 1966; Farington, 1991). Het is mogelijk dat het ontstaan van psychopathie een genetische component heeft. Gebrekkig ouderschap en ongunstige sociale factoren lijken echter eveneens een rol te spelen in hoe het gedrag van kinderen zich verder ontwikkelt. Tussen psychopathie en problemen met het vormen van hechte relaties lijkt een verband te bestaan.

1.2 Gehechtheid

Een mogelijke invalshoek om psychopathie te benaderen is de

gehechtheidstheorie (Bowlby, 1969). Gehechtheid is de sterke band met een vertrouwd iemand die de behoefte aan veiligheid, troost en bekrachtiging vervult (Bowlby, 1988). Volgens deze theorie is de levensfase van nul tot vijf een cruciale periode. Het kind is in deze periode afhankelijk van de zorg en aandacht van de verzorger omdat het nog heel kwetsbaar is. Wanneer de behoefte aan aandacht en verzorging vervuld wordt door de verzorger, gaat het kind zich hechten aan die persoon (Jenkins et al., 2005).

Binnen het begrip hechting kunnen veilige en onveilige hechtingsstijlen worden onderscheiden. De grootste groep kinderen (60 tot 65 procent) is veilig gehecht. Zij ervaren de verzorger als veilige basis en zoeken, voornamelijk wanneer zij stress

(6)

ervaren, actief contact. Zij ontwikkelen veilige hechtingsrepresentaties. Ze vertrouwen op volwassenen en gaan op een veilige manier de wereld ontdekken. Ze weten dat ze hierbij hulp kunnen zoeken bij hun verzorger en dat ze die ook daadwerkelijk krijgen wanneer ze in de problemen komen. Daardoor komen ze ook weer sneller uit die problemen en ervaren ze minder stress in hun ontwikkeling (Ainsworth et al., 1978). De onveilige stijlen kunnen een hyperactiverend of deactiverend karakter hebben (Mikulincer & Shaver, 2007; Kobak, 1993). De angstige hechtingstijl wordt gekenmerkt door een hyperactiverende hechtingsstrategie die aangeeft dat kinderen en volwassenen wel verlangen en zoeken naar hechting, maar door eerdere ervaringen bang zijn

teleurgesteld te worden. Ze smeken en bedelen om aandacht, bevestiging en steun en oefenen druk uit bij de hechtingsfiguur om dit te geven. Wanneer deze

hechtingsbehoefte onvervuld blijft, wordt dit smeken en bedelen vervangen door woede. De vermijdende hechtingsstijl kent daarentegen een deactiverende strategie, die zich uit in een onafhankelijke, autonome houding. Mensen die deze strategie hanteren, gaan contact juist bewust uit de weg. Zij ervaren hechting met anderen als gevaarlijk omdat zij door eerdere ervaringen andere mensen zien als personen die hen in de steek kunnen laten (Mikulincer & Shaver, 2007).

1.3 Psychopathie en gehechtheid

Om de passende behandeling voor een persoonlijkheidsstoornis vast te kunnen stellen, wordt onder andere gekeken naar verschillende gedragingen gerelateerd aan de persoonlijkheid. Deze zijn ontstaan en ontwikkeld gedurende de gehele levensloop van de onderzochte persoon (Frick & Viding, 2009). De gehechtheidstheorie speelt een belangrijke rol, omdat aan de hand van de mate van (on)veilige hechting verschillende verklaringen kunnen worden gegeven voor de ontwikkeling van aspecten van de persoonlijkheid.

Interpersoonlijke eigenschappen worden mede door de gehechtheid al heel vroeg gevormd. Persoonlijkheidsstoornissen als psychopathie kunnen onder andere ontstaan uit een verstoorde persoonlijke ontwikkeling door een onveilige hechting (Emmelkamp & Timmerman, 2006). Uit onderzoek in de forensische setting is eerder geconstateerd dat bij patiënten die antisociaal gedrag vertonen, vaker sprake is van een vermijdende en gedesorganiseerde hechting in vergelijking met de controlegroepen (Van IJzendoorn, 1997).

(7)

Onderzoek laat zien dat angstige hechting en het vermijden van hechte relaties in de adolescentie significante voorspellers zijn voor het ontwikkelen van een

persoonlijkheidsstoornis (Davila, Burge & Hammen, 1997). Frodi et al. (2001) deden onderzoek met behulp van het Adult Attachment Interview (AAI) en de PCL-R om de mentale representaties van vroege gehechtheidsrelaties te onderzoeken bij

psychopathische criminele daders. Van deze personen kon honderd procent worden aangemerkt als onveilig gehecht, maar er was geen verband met de stijl van hechting en de PCL-R-score.

Bakermans-Kranenburg en Van IJzendoorn (2009) beoordeelden verschillende studies die gebruikmaakten van de AAI en constateerden dat onder andere mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis vaak onveilig gehecht waren. Schimmenti, Passanisi en Caretti (2014) onderzochten ook de relatie tussen psychopathie en gehechtheid aan de hand van de PCL-R en verschillende hechtingsstijlen. De tien betreffende proefpersonen waren allen onveilig gehecht.

Tussen psychopathie en onveilige hechting lijkt een verband te bestaan. De resultaten zijn echter niet bekeken vanuit het verband tussen de verschillende facetten van psychopathie en de verschillende dimensies van hechting. Verwacht wordt dat vanuit de verschillende dimensies van hechting aan de hand van de verschillende facetten onderscheid gemaakt kan worden in het type psychopathie. Dit zou een nieuw perspectief bieden voor behandeling. De behandeling kan hier dan immers op inspelen, wat kan leiden tot een lagere kans op recidive.

Mack, Hackney en Pyle (2011) onderzochten onder een steekproef van studenten aan de hand van de Experiences in Relationships Scale Revised (ECR-R) en de ‘Levenson Self-Report Psychopathy’-schaal het verband tussen psychopathie en hechting. Zij

vonden dat beide factoren van psychopathie (de interpersoonlijke affectieve factor en de antisociale gedragingen) een positief verband hadden met de vermijdende

hechtingsstijl. Dit resultaat werd echter alleen gevonden bij de studenten die ook hoog scoorden op de angstige hechtingsstijl.

Craig, Gray en Snowden (2013) onderzochten hetzelfde aan de hand van de ECR en de Triarchie Psychopathy Measure (TriPM) in een studentenpopulatie. Zij vonden dat de gedragsmatige antisociale factor positief verbonden was met zowel de vermijdende als de angstige hechting. De affectieve interpersoonlijke factor werd opgedeeld in twee facetten: gemeenheid en durf. Durf bleek negatief verbonden te zijn met beide

(8)

hechtingsstijlen. Gemeenheid was positief gecorreleerd met de vermijdende hechting en vertoonde geen verband met de angstige hechting.

De studie van Conradi et al. (2015) onderzocht het verband tussen hechting en psychopathie nader door meetinstrumenten te gebruiken die onderverdeeld zijn in overzichtelijke dimensies. Hierbij hielden zij rekening met de beperkingen van eerdere studies. Zij maakten gebruik van een grote studentensteekproef (N = 1074), de

Experiences in Close Relationships Questionnaire (ECR) en de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI).

De ECR heeft twee subschalen: Angst voor afwijzing en verlating en Vermijding van intimiteit. Zoals verwacht hadden alle dimensies van psychopathie een positief verband met de vermijdende hechtingsstijl, wat suggereert dat psychopaten bewust contact met anderen vermijden. De Impulsieve-onverantwoordelijke dimensie was ook positief verbonden met angstige hechting, terwijl de Ongevoelig-emotieloze dimensie negatief gecorreleerd was met de angstige hechtingsstijl. Dit suggereert dat de mensen met psychopathische eigenschappen die hoog scoren op de Ongevoelig-emotieloze dimensie niet vanuit angst voor contact handelen, terwijl de mensen met

psychopathische eigenschappen met een hoge score op de

Impulsieve-onverantwoordelijke dimensie ook contact vermijden uit angst voor afwijzing. Een verassend resultaat van deze studie is dat de Grandioos-manipulatieve

dimensie ook positief gecorreleerd was met de angstige hechtingsstijl. Dit suggereert dat de dimensie Grandioos-manipulatief vanuit een hechtingsperspectief meer past bij de gedragsmatige antisociale factor dan bij de affectieve interpersoonlijke factor van psychopathie. Deze resultaten tonen aan dat op basis van het gehechtheidsperspectief mogelijk onderscheid te maken is tussen psychopaten met een vermijdende

hechtingsstijl die niet bang zijn voor afwijzing maar gewoon geen contact willen met anderen en psychopaten met een vermijdende hechtingsstijl die gedreven worden door angst voor afwijzing.

1.4 Huidige studie

Het onderhavige onderzoek richtte zich op dezelfde hypotheses als Conradi et al. (2015), maar dan in een forensische steekproef. Met een prevalentie van één procent is psychopathie in de algemene populatie mannen niet veelvoorkomend. Deze kleine groep mannen is echter wel verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle zware misdaden (Coid et al., 2009). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de forensische populatie

(9)

vaak onveilig gehecht is (Van IJzendoorn, 1997; Rosenstein & Horowitz, 1996). Rosenstein en Horowitz (1996) deden onderzoek bij psychiatrisch opgenomen

adolescenten. Zij vonden dat de mensen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis vermijdend onveilig waren gehecht. Ander onderzoek ondersteunt deze bevinding (Emmelkamp & Timmerman, 2006). Verwacht wordt dan ook dat er een positief verband is tussen de drie facetten van psychopathie met de vermijdende hechtingsstijl (hypothese 1). Dit verband is naar verwachting sterker dan het gevonden resultaat in de studie van Conradi et al. (2015), omdat een antisociale persoonlijkheidsstoornis en/of kenmerken van psychopathie in de steekproef van het onderhavige onderzoek vaker voorkomen. Verder wordt verwacht dat er een negatieve associatie is tussen de factor Ongevoelig-emotieloos en Angstige gehechtheid (hypothese 2). Ten slotte wordt

ervanuit gegaan dat ook in dit onderzoek de personen die hoog scoren op de Grandioos-manipulatieve dimensie vermijdend zijn en daarbij gedreven worden door Angst voor afwijzing (hypothese 3) (zie tabel 1).

Een soortgelijk fenomeen werd aangetoond in een studie over narcisme en hechting. Narcistische mensen hebben weinig behoefte aan warmte en hechte relaties. Zij willen echter wel graag aan anderen bewijzen dat zij beter zijn door bewondering af te dwingen. Wanneer zij deze bewondering krijgen voelen zij zich trots, wanneer zij deze niet krijgen voelen zij zich echter beschaamd en kunnen zij boosheid en agressie tonen (Brummelman, Thomaes & Sedikides, 2016). De narcistische trekken van de grandioos-manipulatieve dimensie kunnen mogelijk een rol hebben gespeeld in de gevonden resultaten van de eerdere studie van Conradi et al. (2015). Een grotere aanwezigheid van narcisme leidt tot angst voor afwijzing en het niet krijgen van de gevraagde bewondering. De narcistische mensen lijken agressief, impulsief gedrag te vertonen wanneer het ego wordt aangetast. Hun impulsief-onverantwoordelijke gedrag lijkt een reactie te zijn op hun angst om afgewezen te worden. Ze proberen hun grootheid uit te drukken middels onverantwoordelijke gedragingen (Buschman & Baumeister, 1998). Verwacht wordt dat ook in de forensische steekproef een onderscheid gemaakt kan worden tussen psychopaten die geen contact willen met anderen en psychopaten die geen contact willen, maar gedreven worden door de angst om afgewezen te worden.

(10)

Tabel 1. Overzicht hypotheses

Psychopathie Verband Hechting

Ongevoelig-emotieloos (Factor 2: affectieve factor)

+ -

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Grandioos-manipulatief

(Factor 1: interpersoonlijke factor)

+ +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Impulsief-onverantwoordelijk

(Factor 3: gedragsmatige factor)

+ +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing

Voor de onderhavige studie is gebruikgemaakt van drie datasets: een dataset van een Nederlandse TBS populatie (N = 55), een dataset van een forensische ambulante setting (N = 66) en een dataset van een Duitse detentiepopulatie (N = 182).

Het is van belang te onderzoeken of het gevonden resultaat in de studentenpopulatie gerepliceerd kan worden in een forensische populatie. Deze vraag is echter niet te beantwoorden aan de hand van slechts één studie (Miller, 2009). Een

replicatieonderzoek is noodzakelijk om met meer zekerheid een bepaalde conclusie te kunnen trekken (Van IJzerdoorn, 1988).

Verwacht wordt dat de resultaten van de twee Nederlandse steekproeven gelijk zullen zijn aan het resultaat in de studie van Conradi et al. (2015), aangezien hier dezelfde meetinstrumenten zijn gebruikt (YPI en ECR). Om de power te maximaliseren, is ervoor gekozen de twee Nederlandse steekproeven samen te voegen tot één

forensische steekproef (N = 121). Omdat de afzonderlijke steekproeven gelijkwaardig zijn wat de resultaten betreft, is dit een gerechtvaardigde keuze (zie bijlage 3).

In de Duitse steekproef zijn andere meetinstrumenten gebruikt (ECR-R en PCL-R) om hechting en psychopathie te meten dan in de Nederlandse steekproef, waardoor de resultaten kunnen verschillen.

De YPI is een zelfrapportagevragenlijst, terwijl de PCL-R bestaat uit een klinisch interview en dossieronderzoek om de items te scoren. De Duitse steekproef wordt gebruikt als extra ondersteuning om te onderzoeken of de verwachte resultaten ook gevonden worden met de PCL-R in plaats van de YPI. De verwachting is wel dat dit een vergelijkbaar resultaat oplevert, omdat bij beide instrumenten de dimensies in een gelijksoortige drie-factorstructuur van psychopathie goed te meten zijn.

Een meta-analyse (Cameron, Finnegan & Morry, 2012) heeft een groot voordeel aangetoond van de ECR ten opzichte van de ECR-R. De eerste heeft namelijk niet de

(11)

ongewenste hoge intercorrelatie tussen de subschalen die de tweede wel heeft. De ECR-R wordt omgescoord tot een nieuwe verkorte ECECR-R, die ook vanuit de ECECR-R te creëren is. Wanneer deze verkorte variant betrouwbaar is, biedt dit de mogelijkheid om de Duitse en Nederlandse data met elkaar te vergelijken. Door een verkorte variant te

construeren, kan de Duitse dataset eveneens dienen als extra ondersteuning voor de hypothese.

Methode 2.1 Steekproefkarakteristieken

TBS-steekproef

De TBS steekproef bestaat uit 55 mannelijke deelnemers (zie Verschuere & In ’t Hout, 2016). Ze komen uit drie klinische centra: FPC Oldenkotte (n = 15), FPC de

Oostvaarderskliniek (n = 29) en FPC Dr. S. Van Mesdagkliniek (n = 11). Deze mannen zitten gedwongen vast in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis onder

TBS-voorwaarde. Zij worden verplicht behandeld voor de strafbare feiten die zij, mede als gevolg van ernstige mentale en/of persoonlijkheidsstoornissen, hebben gepleegd. De steekproef van de onderhavige studie komt uit een steekproef van een grotere

testbatterij. Bij de onderhavige steekproef is gebruikgemaakt van de YPI en ECR om respectievelijk psychopathie en gehechtheid te meten.

Steekproef Forensisch-ambulante zorg

De forensisch-ambulante steekproef bestaat uit 66 mannen. Zij zijn gedwongen in behandeling bij Inforsa Amsterdam. De forensisch-ambulante zorg behandelt forensische cliënten met een psychiatrische problematiek of een verslavings- en/of persoonlijkheidsproblematiek. In de onderhavige studie is gebruikgemaakt van de YPI-S en ECR om binnen deze steekproef respectievelijk psychopathie en gehechtheid te meten.

Steekproef detentie

Deze steekproef komt uit een grote testbatterij van een evaluatieproject uit het gevangenissysteem in Hamburg, dat het Duitse ministerie van Justitie sinds 2010 uitvoert. De steekproef bestaat uit 182 mannelijke deelnemers. Allen hebben een straf van langer dan twee jaar opgelegd gekregen voor seksueel of agressief gedrag. Zij worden behandeld voor mentale en/of persoonlijkheidsproblemen. Bij de onderhavige steekproef is gebruikgemaakt van de PCL-R en ECR-R om respectievelijk psychopathie en gehechtheid te meten.

(12)

2.2 Materiaal

Psychopathie Checklist Revised (PCL-R)

De PCL-R bestaat uit twintig items van psychopathiekenmerken die typerend zijn voor deze stoornis (PCL-R; Hare, 2003). Een getrainde onderzoeker bekijkt op basis van interview- en dossierinformatie of deze items wel of niet aanwezig zijn (0 = aanwezig, 1 = soms/misschien, 2 = aanwezig). De totaalscores van de PCL-R kunnen variëren van 0 tot 40. De items worden onderverdeeld in drie factoren (Cooke & Michie, 2001). Deze komen overeen met de drie factoren van de YPI, die gebaseerd is op de PCL-R (zie

bijlage 1 voor een overzicht van de overeenkomstige dimensies van de YPI en PCL-R). De Arrogante-bedrieglijke interpersoonlijke factor (factor 1) bevat de items gladde prater, sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde, pathologisch liegen en manipulerend gedrag. De Gebrekkig-affectieve ervaring (factor 2) bestaat uit gebrek aan schuldgevoel,

ontbreken van emotionele diepgang, gebrek aan empathie en geen verantwoordelijkheid nemen voor het eigen gedrag. De Impulsief-onverantwoordelijke factor (factor 3) bevat tot slot de neiging tot verveling, parasitaire levensstijl, gebrek aan realistische doelen op de langere termijn, impulsiviteit en onverantwoordelijkheid.

Het Nederlandse onderzoek van Hildebrand (2004) heeft aangetoond dat de PCL-R een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid heeft (ICC = .88) en een Cronbachs alfa van .88.

Youth Psychopathic Traits Inventory (YPI)

De YPI is een psychopathiezelfrapportagelijst bestaande uit vijftig items gescoord op een vier punts-Likertschaal variërend van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 4 (zeer goed van toepassing) (YPI; Andershed et al., 2001; Nederlandse vertaling: Hillege, Das & de Ruiter, 2010). Andershed et al. (2002a) gingen na of dezelfde drie factoren die gevonden kunnen worden met de PCL-R (Cooke en Michie, 2001) ook gevonden werden met de YPI. De drie factoren Grandioos-manipulatief, Ongevoelig-emotieloos en Impulsief-onverantwoordelijk weerspiegelen respectievelijk het interpersoonlijke, affectieve en impulsief-onverantwoordelijke levensstijlaspect van psychopathie. De vijftig items bestaan uit tien schalen ingedeeld in deze drie factoren. Twintig items betreffen de factor Grandioos-manipulatief (een voorbeeld van een item in deze categorie luidt: ‘Ik ben in staat om mensen te misleiden door mijn charme en glimlach te gebruiken’). Vijftien items hebben betrekking op de Ongevoelig-emotieloze factor (een voorbeeld van een item is: ‘Ik heb zelden spijt van dingen die ik doe, zelfs als andere mensen het gevoel

(13)

hebben dat ze verkeerd zijn’). De Impulsief-onverantwoordelijke factor wordt tot slot vertegenwoordigd door vijftien items (een voorbeeld van een item luidt: ‘Ik ben er graag bij als er spannende dingen gebeuren’).

Voor de Nederlandse versie van de YPI is aangetoond dat er sprake is van voldoende interne consistentie (Cronbachs alfa = .72) (Hillege, Das & Ruiter, 2010). Dit geldt zowel voor adolescenten als volwassenen (Uzieblo et al., 2010).

De YPI bestaat ook in een verkorte versie: de YPI-S. Deze bestaat uit achttien items om psychopathie in de adolescentie te meten (Baardewijk et al., 2010). In lijn met het drie-factormodel van psychopathie (Cooke en Michie 2001) bestaat de YPI-S uit dezelfde drie factoren/dimensies als de YPI. Tevens wordt elk item net als bij de YPI gescoord op een vier punts-Likertschaal van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 4 (zeer goed van toepassing). Aangetoond is dat er voldoende interne consistentie is voor alle drie de schalen (Cronbachs alfa GM = .76, OE = .66 en IO = .66) (Collins, Noom &

Vanderplasschen, 2012). Correlaties tussen de overeenkomstige schalen van de YPI en YPI-S zijn goed (r’s = .920, .886 en .795).

Experiences in Close Relationships Questionnaire (ECR)

De ECR meet de gehechtheid van volwassenen in partnerrelaties in zowel het verleden als het heden (ECR; Brennan, Clark & Shaver, 1998; Nederlandse vertaling: Conradi et al, 2006). De vragenlijst bestaat uit 36 items onderverdeeld in twee dimensies: Angst voor afwijzing en verlating (bijvoorbeeld:‘Ik ben bang in de steek gelaten te worden’) en Vermijden van intimiteit (bijvoorbeeld: ‘Ik toon liever niet mijn diepste gevoelens aan een partner’). Elke dimensie bestaat uit 18 items die worden gescoord met een zeven punts-Likertschaal variërend van 1 (zeer oneens) tot 7 (zeer eens) en een middenpositie van 4 (neutraal). De Cronbachs alfa is .93 voor Angst voor afwijzing en verlating schaal en .88 voor Vermijding van intimiteit (Conradi et al., 2006).

De ECR-R is een herziene versie van de ECR gebaseerd op de ‘item response theory’ (ECR-R; Fraley, Waller & Brennan, 2000; Duitse vertaling: Ehrental et al., 2009). Dit instrument voor zelfrapportage telt 36 items die net als de ECR de hechting van de deelnemers in volwassen partnerrelaties meten (Maunder et al., 2006). Ook deze herziene versie bestaat uit 18 items gericht op Angst voor afwijzing en verlating en eenzelfde aantal items gericht op Vermijding. De items worden gescoord op een schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens) met een middenpositie van 4 (neutraal).

(14)

De ECR-verkort is ontwikkeld voor het onderhavige onderzoek. Dit instrument bestaat uit 19 items die zowel in de ECR als in de ECR-R voorkomen (zie bijlage 2). Acht van deze items zijn gericht op Angst voor afwijzing en verlating en elf op Vermijding van intimiteit.

Ook de items van de verkorte versie worden gescoord op een schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens) met een middenpositie van 4

(neutraal). Door middel van de verkorte versie kunnen de verschillende steekproeven met elkaar vergeleken worden, door van de ECR of ECR-R een verkorte variant te maken.

Uit het onderhavige onderzoek is gebleken dat er voldoende interne consistentie is voor de verschillende schalen. De Cronbachs alfa is .69 voor de schaal Angst voor afwijzing schaal en .84 voor de schaal Vermijding van intimiteit in de Duitse steekproef. Correlaties tussen de overeenkomstige schalen van de ECR en de verkorte ECR in de Duitse steekproef zijn goed voor zowel de subschaal Angst als Vermijding (r’s = .91 en .98).

2.3 Data-analyse

Allereerst werd een a-priori-poweranalyse uitgevoerd om de vereiste steekproefomvang te kunnen berekenen. Voor de onderhavige studie werd een

middelmatig effect verwacht, gebaseerd op eerder onderzoek waar verschillende kleine verbanden gevonden zijn tussen gehechtheid en psychopathie (Conradi et al., 2015). Omdat in deze studie sprake is van een forensische steekproef, werd verwacht dat dit effect groter zou zijn dan bij de studentensteekproef, omdat de fenomenen psychopathie en onveilige hechting hier in hogere mate aanwezig zijn. De minimaal verwachte ‘effect size’ (r) is .3. Uit de poweranalyse met een p-waarde van .05 en een power van .80 komt een benodigde minimale steekproefomvang van N = 64 naar voren. Om deze

steekproefomvang te berekenen werd gebruikgemaakt van G*Power, een online te verkrijgen programma (Faul et al., 2009).

Nederlandse steekproef

Bij deze steekproef is de dataset van Inforsa met die van de TBS-klinieken samengevoegd tot een bestand dat hierna zal worden aangeduid als Nederlandse steekproef (N = 121). Omdat de afzonderlijke steekproeven gelijkwaardig zijn wat de data betreft, is dit een gerechtvaardigde keuze (zie bijlage 3). Er wordt gebruikgemaakt

(15)

van de YPI-S in plaats van de YPI, omdat in beide steekproeven gegevens van de YPI-S beschikbaar zijn en niet van de YPI.

Allereerst werden in de Nederlandse steekproef preliminaire analyses uitgevoerd waarbij gekeken werd of er een verband is tussen leeftijd en de subschalen van zowel psychopathie als hechting. Wanneer sprake was van een significante correlatie, werd voor deze variabele gecontroleerd voor leeftijd door het gebruik van een partiële correlatie. Aan de hand van Cronbachs alfa werd de interne consistentie van de verschillende schalen bepaald.

De belangrijkste analytische strategie die werd toegepast voor de Nederlandse steekproef is de berekening van bivariate correlaties tussen de subschalen van de ECR (Angst voor afwijzing en verlating; Vermijden van intimiteit) aan de ene kant en de YPI-S-subschalen (Grandioos-manipulatief, Ongevoelig-emotieloos en

Impulsief-onverantwoordelijk) aan de andere kant.

Ook in de studentensteekproef van Conradi et al. (2015) werden analyses met de YPI-S uitgevoerd om te controleren of de YPI-S hetzelfde meet als de YPI.

Tabel 2. Betrouwbaarheid schalen Nederlandse steekproef

Cronbachs alfa Aantal items

ECR Vermijding .90 18 ECR Angst .91 18 YPI-S Grandioos-manipulatief .78 6 YPI-S Ongevoelig-emotieloos .71 6 YPI-S Impulsief-onverantwoordelijk .73 6 Duitse steekproef

Net als bij de Nederlandse steekproef werden ook hier preliminaire analyses uitgevoerd. Als eerste wordt in de Duitse steekproef de R omgebouwd tot een verkorte ECR-vragenlijst, bestaande uit de overlappende items met de ECR. De ECR en ECR-R hebben negentien overeenkomende items (zie bijlage 2).

In deze steekproef is alleen de ECR-R beschikbaar. Wanneer deze verkorte ECR betrouwbaar zou blijken te zijn, konden de data van deze steekproef worden

meegenomen in het onderzoek. De verkorte ECR zou dan namelijk uitsluitend bestaan uit items die ook in de ECR voorkomen.

(16)

De belangrijkste analyse in deze steekproef wordt gevormd door de bivariate correlaties tussen de subschalen van de verkorte ECR aan de ene kant en de PCL-R-factoren (het drie-factormodel, dat te vergelijken is met de drie YPI-subschalen) aan de andere kant. Ook in de studentensteekproef van Conradi et al. (2015) worden analyses met de verkorte ECR uitgevoerd om te controleren of de verkorte ECR hetzelfde meet als de ECR.

Tabel 3. Betrouwbaarheid schalen Duitse steekproef

Cronbachs alfa Aantal items

Verkorte ECR Angst .69 6

Verkorte ECR Vermijding .84 13

PCL-R-factor 1:

Arrogante en misleidende interpersoonlijke stijl .77 4

PCL-R-factor 2:

Gebrekkige affectieve stijl .70 4

PCL-R-factor 3:

Impulsieve en onverantwoordelijke leefstijl .77 5

Resultaten

Tabel 4 toont voor het gemak de resultaten van Conradi et al. (2015). Omdat de onderhavige studie uitsluitend mannelijke deelnemers telt, worden alleen de resultaten van de mannelijke populatie vermeld.

Preliminaire analyses

Allereerst is onderzocht of er een verband was tussen leeftijd en de verschillende subschalen van zowel psychopathie (YPI-S en PCL-R) als hechting (ECR en verkorte ECR). Wanneer er een verband bleek te zijn, werd gebruik gemaakt van een partiële correlatie, gecontroleerd voor leeftijd. In de Nederlandse steekproef (YPI-S en ECR) is dat het geval voor de ECR-schaal Angst voor afwijzing en bij de Duitse steekproef (PCL-R en verkorte ECR) voor de PCL-R-factor 3. De correlatie tussen de ECR-dimensies is zwak in de Nederlandse steekproef (r = .285, p < .01). De YPI-S-schalen vertonen eveneens zwakke correlaties (r’s tussen .312 en .412, alle p’s < .01) (zie ook bijlage 4). De PCL-R-factoren in de Duitse steekproef hebben zwakke tot redelijke correlaties (r’s tussen .294 en .507, p’s < .01) en de correlatie tussen de verkorte ECR schalen is zwak (r = .401, p < .01) (zie ook bijlage 5). De verschillende schalen van de ECR onderscheiden zich goed van elkaar, waardoor zij niet hetzelfde meten.

(17)

Bivariate correlaties

Tabel 5 laat zien dat de Pearsons correlaties in de Nederlandse steekproef aantonen dat Ongevoelig-emotieloos zoals verwacht een positief verband met Vermijding voor intimiteit laat zien. Anders dan verwacht tonen ze echter ook een positief verband met Angst voor afwijzing aan. De verwachte negatieve correlatie is daarentegen niet aangetoond. De hypothese dat de Impulsief-onverantwoordelijke dimensie een positief verband laat zien met zowel Vermijding van intimiteit als Angst voor afwijzing wordt ondersteund. De Grandioos-manipulatieve dimensie heeft zoals verwacht een positief verband met Angst voor afwijzing. Tegen de verwachting in wordt geen significant positief verband gevonden met Vermijding van intimiteit.

In de Duitse steekproef wordt uitsluitend een significant verband gevonden tussen de PCL-R-factor 3 en de verkorte schaal Vermijding van intimiteit. Tevens is het opmerkelijk dat hier geen significante, maar wel negatieve verbanden gevonden worden tussen de PCL-R-factor 1 en de twee hechtingsschalen Angst voor afwijzing en

Vermijding van intimiteit.

Tabel 4. Correlaties tussen de drie YPI-schalen en twee ECR-schalen in de studie van Conradi et al. (2015) Totaal a

(N = 1074)

Mannen b

(N = 309)

Angst Vermijding Angst Vermijding

YPI Ongevoelig- emotieloos -.08* .30** -.06 .29** YPI Grandioos- manipulatief .09** .13** .05 .11* YPI Impulsief-onverantwoordelijk .09** .19** .06 .15* *p < .05, ** p < .01

a Gecontroleerd voor leeftijd en geslacht b Gecontroleerd voor leeftijd

(18)

Tabel 5. Correlaties tussen de drie YPI-S-schalen en ECR-dimensies in de Nederlandse steekproef en de correlaties tussen de drie PCL-R-factoren en verkorte ECR-schalen in de Duitse steekproef

Nederlandse steekproef (N = 121) Duitse steekproef (N = 150)

Angst a Vermijding Angst Vermijding

YPI-S Ongevoelig- emotieloos .28** .45** .06 .12 PCL-R-factor 2: Gebrekkige affectieve stijl YPI-S Grandioos- manipulatief .23** .03 -.11 -.03 PCL-R-factor 1: Arrogante en misleidende interpersoonlijke stijl YPI-S Impulsief-onverantwoordelijk .33** .20* .15 .18* PCL-R -factor 3 a : Impulsieve en onverantwoordelijke leefstijl *p < .05, ** p < .01

a Gecontroleerd voor leeftijd

Niet alle hypothesen werden bevestigd. Om na te gaan of dit ligt aan het gebruik van de YPI-S in plaats van de YPI in de Nederlandse steekproef, werden de data van Conradi et al. (2015) geheranalyseerd met gebruik van de YPI-S in plaats van de YPI. Zoals in tabel 6 is te zien, worden alle bevindingen bij het gebruik van de YPI-S zwakker dan bij het gebruik van de YPI. Tevens vervalt met het gebruik van de YPI-S het gevonden negatieve verband tussen de dimensie Ongevoelig-emotieloos met Angst voor afwijzing.

Wanneer de YPI-vragenlijst op itemniveau bekeken wordt, blijkt deze vier items te bevatten die zich niet in de YPI-S bevinden en die significant negatief correleren met Angst voor afwijzing. Het betreft de items 2 (‘Ik voel me meestal kalm als andere mensen bang zijn’), 35 (‘Ik word vaak verdrietig of ontroerd als ik droevige dingen op televisie of in een film zie’), 36 (‘Ik word meestal niet angstig van dingen waar anderen wel bang van worden’) en 49 (‘Ik word meestal verdrietig als ik andere mensen zie huilen of als ze verdrietig zijn’) (zie ook bijlage 6). Deze items lijken het verschil in resultaten tussen de YPI en YPI-S te veroorzaken.

(19)

Tabel 6. Correlaties tussen de drie YPI-S-schalen en twee ECR-schalen in de studie van Conradi et al. (2015) Totaal a

(N = 1074)

Mannen b

(N = 309)

Angst Vermijding Angst Vermijding

YPI-S Ongevoelig- emotieloos .01 .34** .04 .34** YPI-S Grandioos- manipulatief .07* .11** .00 .07 YPI-S Impulsief-onverantwoordelijk .07* .14** .05 .11 *p < .05, ** p < .01

a Gecontroleerd voor leeftijd en geslacht b Gecontroleerd voor leeftijd

Om het gebruik van de verkorte ECR in de Duitse steekproef te vergelijken met de ECR die gebruikt werd in de studentensteekproef, werden de analyses met de verkorte ECR tevens in de studie van Conradi et al. (2015) uitgevoerd. De resultaten met de verkorte ECR wijken vergeleken met de ECR alleen af op de dimensie Angst voor afwijzing. De gevonden verbanden worden hier zwakker (zie tabel 7).

Wanneer de vragenlijst op itemniveau bekeken wordt, blijkt de ECR-vragenlijst vijf items te bevatten die significante verbanden vertonen met de YPI-dimensies, die zich niet in de verkorte ECR bevinden. Het betreft hierbij de items 2 (‘Ik maak me zorgen over in de steek gelaten te worden’), 20 (‘Soms heb ik het gevoel dat ik mijn partners dwing om meer gevoel en betrokkenheid te tonen’), 24 (‘Als ik mijn partner er niet toe kan brengen belangstelling voor mij te tonen, raak ik van mijn stuk of word ik boos’), 32 (‘Ik raak gefrustreerd als mijn partners er niet voor me zijn als ik ze nodig heb’) en 36 (‘Ik stoor mij eraan als mijn partner tijd zonder mij doorbrengt’) (zie bijlage 7). Deze items lijken het verschil in resultaat te veroorzaken.

(20)

Tabel 7. Correlaties tussen de drie YPI-subschalen en twee verkorte ECR-subschalen in Conradi et al. (2015) Totaal a

(N = 1074)

Mannen b

(N = 309)

Angst Vermijding Angst Vermijding

YPI Ongevoelig- emotieloos -.04 .30** -.08 .29** YPI Grandioos- manipulatief .06** .13** .03 .12* YPS Impulsief-onverantwoordelijk .07* .19** .05 .16** *p < .05, ** p < .01

a Gecontroleerd voor leeftijd en geslacht b Gecontroleerd voor leeftijd

Discussie

Het hoofddoel van de onderhavige studie was te onderzoeken of ook uit de

forensische steekproeven blijkt dat onderscheid gemaakt kan worden tussen mensen met psychopathische kenmerken die geen contact willen met anderen en mensen met psychopathische kenmerken die gedreven worden door angst voor afwijzing.

Onderzocht werd of:

1. psychopathie (alle YPI- en PCL-R-schalen) een positief verband heeft met vermijdende hechting.

2. de YPI-schaal ongevoelig-emotieloos een negatief verband heeft met angstige hechting.

3. de YPI-schalen grandioos-manipulatief en impulsief-onverantwoordelijk een positief verband hebben met angstige hechting.

4.1 Bevindingen

Uit de resultaten komt naar voren dat alle psychopathieschalen van de YPI-S een significant positief verband hebben met angst voor afwijzing. Dit positieve verband is ook gevonden met vermijding van intimiteit, met uitzondering van de dimensie grandioos-manipulatief, waar het verband niet significant was. Deze resultaten suggereren een ander onderscheid dan de studie van Conradi et al. (2015).

In de onderhavige studie lijkt de ongevoelig-emotieloze dimensie beter bij de gedragsmatige factor van psychopathie te passen, terwijl uit de studie van Conradi et al.

(21)

(2015) wat dit betreft de grandioos-manipulatieve dimensie naar voren kwam. De resultaten van onderhavige studie resulteert in een andere tweedeling dan Conradi et al. suggereerde aan de hand van het hechtingsperspectief. Sommige personen met

psychopathische trekken met angst voor afwijzing lijken immers intimiteit te vermijden, terwijl andere personen met psychopathische trekken met angst voor afwijzing dat niet doen.

Tabel 8. Overzicht hypotheses en bevindingen

Psychopathie Verband Hechting

Hypotheses

Ongevoelig-emotieloos (Factor 2: affectieve factor)

+ -

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Grandioos-manipulatief

(Factor 1: interpersoonlijke factor)

+ +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Impulsief-onverantwoordelijk

(Factor 3: gedragsmatige factor)

+ +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing

Bevindingen Nederlandse steekproef

Ongevoelig-emotieloos (Factor 2: affectieve factor)

+ +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Grandioos-manipulatief

(Factor 1: interpersoonlijke factor) +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Impulsief-onverantwoordelijk

(Factor 3: gedragsmatige factor)

+ +

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing

Bevindingen Duitse steekproef

Ongevoelig-emotieloos (Factor 2: affectieve factor)

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Grandioos-manipulatief

(Factor 1: interpersoonlijke factor)

Vermijding van intimiteit Angst voor afwijzing Impulsief-onverantwoordelijk

(Factor 3: gedragsmatige factor)

+ Vermijding van intimiteit

Angst voor afwijzing

Een verklaring voor de resultaten uit huidige studie kan gevonden worden in de controleanalyses op de studentensteekproef, waaruit blijkt dat er sprake is van een verschil in de gebruikte onderzoeksmethode. Wanneer de analyses gedaan worden met de voor deze studie gebruikte instrumenten (YPI-S voor de Nederlandse en verkorte ECR voor de Duitse steekproef) blijken de verbanden vergeleken met de uitkomsten van de oorspronkelijke studie van Conradi et al. (2015) zwakker of geheel afwezig te zijn. De

(22)

instrumenten beogen dan ook niet hetzelfde te meten. De YPI lijkt makkelijker effecten op te pikken dan de YPI-S, wat eveneens geldt voor de subschaal angst voor de verkorte ECR.

Uit de analyses op itemniveau blijkt dat items uit de oorspronkelijke meetinstrumenten die zich niet in de verkorte variant bevinden, wel significante correlaties vertonen. Het ontbreken van deze items in de verkorte varianten lijkt de verschillen in het resultaat te verklaren. Voor de verkorte angstschaal lijkt het hierbij vooral om een psychometrische oorzaak te gaan. De verkorte ECR-angstschaal bestaat slechts uit zes items in plaats van de achttien van de oorspronkelijke schaal, waardoor minder snel een effect gevonden wordt.

Voor de YPI-S lijkt de inhoud van de ontbrekende items ook een rol te spelen. De subschaal ongevoelig-emotieloos kan onderverdeeld worden in drie categorieën:

meedogenloosheid, ongevoeligheid en emotieloosheid. De vier ontbrekende items uit de verkorte variant van de YPI komen uit de categorieën ongevoeligheid en emotieloosheid (zie bijlage 8). De ongevoelige en emotieloze kant van de proefpersonen lijkt hierdoor in de YPI-S in mindere mate te zijn gemeten dan bij de YPI, wat een verklaring kan zijn voor het verdwijnen van het negatieve verband met angst voor afwijzing.

Een andere verklaring kan zijn dat er sprake is geweest van sociaal wenselijke antwoorden. Bij het gebruik van zelfbeoordelingsvragenlijsten als de YPI en de ECR speelt de fundamentele vraag of de deelnemer beschikt over de realiteitstoetsing en de zelfreflectie die noodzakelijk zijn voor het beantwoorden van de vragenlijst. Patiënten blijken vaak een vertekend beeld te geven ten gevolge van het psychiatrisch

toestandsbeeld (Hirschfeld et al., 1983). Het kan zijn dat zij een beeld van zichzelf hebben gegeven dat niet overeenkomt met de werkelijkheid (MacNeil & Holden, 2011).

De positieve correlaties die werden gevonden tussen de ongevoelig-emotieloze en impulsief-onverantwoordelijke domeinen van de YPI en de twee onveilige

hechtingsschalen van de ECR zijn in overeenstemming met een nieuw onderzoek van Christian en Sellborn (2016). In deze studie is het verband tussen hechting en

psychopathie aan de hand van een online vragenlijst gemeten onder een grote groep mensen. Hierbij werd gebruikgemaakt van de Triarchic Psychopathy Measure (TRIPM) en de Levenson’s Self Report Psychopathy Scale (LSRP) om psychopathie te meten en de ECR-R en de Ages and Stages Questionnaire (ASQ) om hechting te meten. Een mogelijke verklaring voor de resultaten van deze studie is dat mensen die hoger scoren op de

(23)

schalen ongevoelig-emotieloos en impulsief-onverantwoordelijk wel verlangen naar nabijheid, maar vóór het contact al bang zijn om gekwetst te worden. Daarnaast zijn ze veeleisend en gefrustreerd in contact en stoten ze mensen af wanneer hun behoefte aan nabijheid door deze antisociale manier van contact hebben niet wordt beantwoord (Allen et al., 1998). Deze mensen zijn bij voorbaat al cynisch over een relatie en vertonen emotionele onverschilligheid als zelfbescherming en ongemakkelijkheid bij intimiteit. Een andere verklaring voor het significante verband met angst voor afwijzing en het vermijden van intimiteit kan gevonden worden in het feit dat mensen met een hoge score op de gedragsmatige factor van psychopathie, waar de ongevoelig-emotieloze dimensie bij lijkt te horen, vaker neurotisch zijn en hierdoor ook angstiger (Hicks & Patrick, 2006).

Een opmerkelijke uitkomst van het onderhavige onderzoek is het niet gevonden verband tussen de grandioos-manipulatieve dimensie en het vermijden van intimiteit. Vanuit het model van Bartholomew en Horowitz (1991) is de tweedeling onder mensen met kenmerken van psychopathie zoals die in het onderhavige onderzoek is gevonden te verklaren. Deze auteurs onderscheiden voor volwassenen vier hechtingscategorieën die geplaatst worden in een tweedimensionaal model. Angst (gevoel over jezelf en daarmee de angst voor afwijzing) en vermijding (het beeld van een ander) zijn hierbij de twee gebruikte dimensies (zie figuur 1). Een persoon die hoog scoort op angst (negatief zelfbeeld) is afhankelijk van de goedkeuring van anderen om zichzelf gewaardeerd te voelen. Deze afhankelijkheid leidt tot angstgevoelens ten opzichte van afwijzing binnen een relatie (Bartholomew et al., 2001).

Figuur 1. Model van gehechtheid bij volwassenen (Barholomew & Horowitz, 1991) Lage vermijding (positief beeld van anderen)

Lage angst Veilig Gepreoccupeerd Hoge angst

(positief zelfbeeld)

Vermijdend Angstig zelfbeeld) (negatief

(24)

Volwassen met een gepreoccupeerde hechtingsstijl zijn hypergevoelig voor stress en bedreigingen. Zij hebben vaak heftige relaties vol conflicten omdat zij de aandacht van de ander in twijfel trekken door hun angst voor afwijzing. Zij zijn zo op het verkrijgen van aandacht gericht, dat zij op een eisende, theatrale of manipulatieve manier met anderen omgaan (Bartholomew, Kwong & Hart, 2001).

Kealy et al. (2013) deden onderzoek op een forensische steekproef en stellen dat pathologisch narcisme is gerelateerd aan een angstige hechtingsstijl, maar niet aan een vermijdende hechtingsstijl. De verklaring voor dit verschil werd gevonden in het bestaan van twee soorten narcisme: het grandioze en het kwetsbare profiel. Personen die voldoen aan het grandioze profiel hebben mogelijk mentale representaties van zichzelf waarin ze angstig en gevoelig zijn voor afwijzing. Ze stellen zich afstandelijk, zeker en vijandig op, terwijl zij zich in feite alleen kwetsbaar voelen (Kealy et al., 2013). Dit komt overeen met de grandioos-manipulatieve dimensie van psychopathie uit het onderhavige onderzoek. Hierin werd verwacht dat onder de grandioos-manipulatieve dimensie de afstandelijke mensen met psychopathische kenmerken zouden vallen die bewust contact vermijden omdat zij er geen behoefte aan hebben. Echter, deze personen lijken het contact niet te vermijden omdat zij er geen behoefte aan hebben; hun

afstandelijke houding lijkt uitsluitend voort te komen uit een gevoel van kwetsbaarheid en de angst om afgewezen te worden.

De zowel vermijdend als angstig gehechte personen worden omschreven als intimiteit-vermijdend omdat zij bang zijn gekwetst te worden. Ze durven zich niet aan anderen te hechten omdat zij niet afgewezen willen worden. Ze lijken nauwelijks geïnteresseerd in contact, hebben een afkeer van gevoel en gaan hun eigen gang. Ze vertonen roekeloos gedrag omdat ze geen veiligheid zoeken. Angstig-vermijdend gehechte volwassenen voelen zich chronisch ellendig en hebben onbevredigende korte relaties (Bartholomew et al., 2001).

Het kwetsbare subtype van narcisme wordt omschreven als koud, afstandelijk en sociaal contact vermijdend (Kealy et al., 2013). Dit komt overeen met de ongevoelig-emotieloze en de impulsief-onverantwoordelijke dimensies zoals die in het onderhavige onderzoek zijn gevonden.

In eerdere studies is ook een onderscheid gevonden tussen primaire en

secundaire psychopaten. De primaire psychopaat wordt als extravert, zelfverzekerd en manipulatief omschreven. Secundaire psychopaten worden daarentegen

(25)

gekarakteriseerd als sociaal angstig, met een laag zelfvertrouwen en in sociaal opzicht vermijdend gedrag. Beide types zijn echter gevoelig voor bedreiging van hun sociale positie. Dit verklaart de gevonden positieve verbanden voor alle drie de dimensies met angst voor afwijzing. Primaire psychopaten vermijden echter geen contact, omdat zij zich extravert en zelfverzekerd voordoen. Dit gedrag is vergelijkbaar met de resultaten zoals die worden gevonden bij de grandioos-manipulatieve dimensie (Blackburn, 1988; Morris & Gilbert, 2001).

Een opvallende uitkomst van het onderhavige onderzoek zijn tevens de niet-significante maar negatieve correlaties tussen factor 1 en beide hechtingsschalen in de Duitse steekproef. Deze resultaten komen niet overeen met de resultaten uit de

Nederlandse steekproef en de bijbehorende verklaringen.

Op itemniveau bekeken lijken de items 1 (‘Gladde prater/oppervlakkige charme’) en 2 (‘Sterk opgeblazen gevoel van eigenwaarde’) van factor 1 dit negatieve verband te veroorzaken (zie bijlage 9). Een verklaring van dit verschil is mogelijk gelegen in het feit dat de items van de YPI van de grandioos-manipulatieve dimensie vergeleken met de PCL-R in mindere mate gefocust zijn op de oppervlakkige charme en het sterk

opgeblazen gevoel van eigenwaarde. Een andere verklaring kan worden gezocht in de steekproef. Mede door deprivatie (verveling, ‘haantjes’cultuur, vernedering,

vijandigheid) vinden in detentie vaker agressieve incidenten plaats dan in psychiatrische instellingen (Wijers & Ter Woerds, 2006; Kerkhof, Ferenschild &

Scherder, 2003). Doordat de PCL-R een semigestructureerd interview is, kan de houding van de onderzochte door de detentiecultuur een vertekend beeld geven, wat eventueel kan leiden tot overrapportage.

4.2 Beperkingen onderzoek

De grootste beperking van dit onderzoek zijn de gebruikte meetinstrumenten. Uit de analyses blijkt dat de verschillende meetinstrumenten niet hetzelfde meten,

waardoor de resultaten kunnen afwijken. De analyses op de studentenpopulatie zijn met de YPI getoetst, waar in dit onderzoek in de Nederlandse steekproef gebruik is gemaakt van de YPI-S. Ditzelfde geldt voor de Duitse steekproef waar gebruik is gemaakt van een verkorte ECR, terwijl in de studentenpopulatie gebruik werd gemaakt van de ECR-R. Verwacht werd dat de meetinstrumenten overeenkwamen. De analyses tonen echter aan dat zij niet hetzelfde meten, waardoor de resultaten kunnen afwijken.

(26)

De tweede beperking in dit onderzoek is dat niet duidelijk is in welke richting het verband tussen hechting en psychopathie loopt. Kinderen met ongevoelig-emotieloze en impulsief-onverantwoordelijke trekken worden gezien als relatief onbevreesd en

ongevoelig voor straf (Dadds & Salmon, 2003). Deze eigenschappen leiden tot

moeilijkheden in de opvoeding. Deze kinderen merken een zachte opvoedtechniek niet op (Kochanska, 1995), terwijl een harde techniek uitsluitend zorgt voor het bevorderen van vijandigheid, woede en externe gedragsproblemen (Dadds & Salmon, 2003;

Kochanska, 1995). Hechting kan invloed hebben op de mate van psychopathie, maar de mate van psychopathie van het kind kan ook invloed hebben gehad op de hechtingsstijl.

De derde beperking van dit onderzoek is dat het onderzoeksdesign aandacht vereist. Voor het onderzoek is gebruikgemaakt van zelfrapportagevragenlijsten (YPI en ECR). Zelfrapportages kunnen niet direct als waarheidsgetrouw worden aangenomen. Vanwege een gebrek aan zelfbewustzijn kunnen deelnemers vaak moeilijk aangeven hoe zij zich precies voelen in relaties. Bovendien zijn ze vaak geneigd (onbewust)

verdedigend te antwoorden en kan de neiging tot het geven van sociaal-wenselijke antwoorden leiden tot over- of onderrapportage. Dergelijke risico’s zijn inherent aan het gebruik van zelfrapportage-instrumenten (Brackett & Mayer, 2003; Gramzow et al., 2003; Hazan & Shaver, 1987).

Als laatste dient bij het interpreteren van de resultaten rekening gehouden te worden met het feit dat de YPI niet expliciet asociaal of crimineel gedrag beoordeelt. Het is daarom ook niet mogelijk te onderzoeken in hoeverre het verband dat is gevonden tussen de impulsief-onverantwoordelijke dimensie en de gehechtheid gerelateerd is aan antisociale trekken.

4.3 Suggesties voor toekomstig onderzoek

Voor vervolgonderzoek is het van belang de gebruikte meetinstrumenten goed onder de loep te nemen. Zoals het onderhavige onderzoek aantoont, kan er verschil bestaan in de mate waarin een bepaald meetinstrument specifieke effecten ‘opvangt’. Verder is het bij het gebruik van zelfrapportage van belang rekening te houden met de mogelijkheid van het geven van sociaal wenselijke antwoorden.

Dijkstra en Van der Zouwen (1982) raden aan gebruik te maken van een semigestructureerd interview in plaats van zelfbeoordelingsvragenlijsten. Om psychopathie te meten, kan gebruikgemaakt worden van de PCL-R. De getrainde diagnosticus bepaalt aan de hand van dossieronderzoek en een semigestructureerd

(27)

interview de score op psychopathie. Om hechting te meten kan ervoor gekozen worden om bijvoorbeeld gebruik te maken van het Adult Attachment Interview (AAI) waarbij deelnemers worden geïnterviewd. In dit interview wordt de deelnemers gevraagd om hun jeugd te beschrijven en aan te geven welke invloed deze ervaringen hebben gehad op hun ontwikkeling (Cassidy & Shaver, 2008).

Het AAI bestaat uit twintig vragen die in een vaste volgorde worden gesteld. Met behulp van dit instrument wordt dieper ingegaan op de gestelde vragen en worden alle opvallende kenmerken meegenomen, waaronder non-verbaal gedrag. Non-verbaal gedrag laat vaak zien hoe de deelnemer zich daadwerkelijk voelt over het besproken onderdeel, wat in tegenspraak kan zijn met het gegeven antwoord. Tegenstrijdigheid in de verbale en non-verbale communicatie kan een teken zijn van sociaal wenselijk gedrag. Een andere mogelijkheid is om sociaal wenselijke antwoorden te meten met aparte schalen en hiervoor te corrigeren. Echter, uit eerder onderzoek is gebleken dat het toevoegen van deze schalen niet aan te raden is. De schalen onderdrukken een antwoordtendens die doordrenkt is met eigen persoonlijkheidsvariantie, waardoor niet alleen de problematische validiteit van de zelfrapportage van psychopathie wordt aangepakt maar ook de persoonlijkheidsvariantie (Watts et al., 2015).

4.4 Slotconclusie

Net als het onderzoek van Conradi et al. (2015) in een studentenpopulatie lijkt in de huidige studie vanuit de hechting ook een onderscheid aangebracht te kunnen

worden binnen de groep personen met psychopathische kenmerken, echter is dit wel een ander onderscheid. Het onderscheid kan gemaakt worden tussen de personen met psychopathische trekken met angst voor afwijzing die tevens intimiteit vermijden en degenen met psychopathische kenmerken die intimiteit niet vermijden, maar wel angst voor afwijzing ervaren. Anders gezegd betreft het hier twee verschillende vormen van psychopathie vanuit het hechtingsperspectief. Enerzijds is er de primaire psychopathie (grandioos-manipulatief) die positief correleert met angst voor afwijzing. De personen die lijden aan deze vorm zijn bang en gevoelig voor afwijzing omdat hierdoor de mentale representatie die zij van zichzelf hebben aangetast kan worden. Anderzijds is er de secundaire psychopathie (ongevoelig-emotieloos en impulsief-onverantwoordelijk) die positief correleert met zowel angst voor afwijzing als vermijding van intimiteit. Mensen die aan deze vorm van psychopathie lijden durven zich niet aan anderen te hechten, zijn

(28)

niet geïnteresseerd in contact en gaan hun eigen gang (Blackburn, 1988; Morris & Gilbert, 2001).

Dit onderscheid kan een klinische implicatie hebben. Wanneer angst voor afwijzing ten grondslag ligt aan het vermijden van intimiteit en/of aan de

manipulerende, afstandelijke houding, kan gewerkt worden aan het opbouwen van adaptieve strategieën om zich te hechten aan anderen (Conradi et al., 2011). Tevens is deze angst voor afwijzing iets waar de therapeut rekening mee kan houding in het behandelcontact. Dit zou kunnen leiden tot een betere therapeutische relatie (De Waal, 2002).

Geconcludeerd kan worden dat inzicht in de mate van hechting kan helpen te begrijpen waarom mensen met psychopathische kenmerken moeite hebben met sociale contacten. Wanneer dit inzicht mee wordt genomen in de behandeling, kan dit in de forensische groep van mensen met psychopathische kenmerken mogelijk het recidiverisico verlagen.

(29)

Referenties

Ainsworth, M. D. J., Blehar, M., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A

psychological study of the strange situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum. In La Frenière,

P. J. (2000). Emotional development: A biosocial perspective. London: Wadsworth Thomson Learning.

Allen, J. P., Moore, C., Kuperminc, G., & Bell, K. (1998). Attachment and adolescent psychosocial functioning. Child Development, 69(5), 1406-1419.

Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H., & Levander, S. (2001). Psychopathic traits in non-refferred youths: Initial test of a new assessment tool. In E. Blaauw & L. Sheridan (Eds.), Psychopaths: Current international perspectives (pp. 131-158). The

Hague: Elsevier.

Andershed, H., Kerr, M., & Stattin, H. (2002a). Understanding the Abnormal by studying the Normal. Acta Psychiatrica Scandinavica, 106(412), 75-80.

Andershed, H., Kerr, M., Stattin, H., & Levander, S. (2002). Psychopathic traits in non-

referred youths: A new assessment tool. In E. Blaauw & L. Sheridan (Eds.), Psychopaths: Current International Perspectives (pp. 131-158). The Hague:

Elsevier.

Baardewijk Y, Andershed H, Stegge H, Nilsson KW, Scholte E, Vermeiren R. (2010) Development and tests of short versions of the youth psychopathic traits inventory and the youth psychopathic traits inventory-child version. European

Journal of Psychological Assessment. 26(2),122–128.

Bakermans-Kranenburg, M. J., & van Ijzendoorn, M. H. van (2009). The first 10,000 adult attachment interviews: Distributions of adult attachment representations in clinical and non-clinical groups. Attachment & Human Development, 11, 223-263 Bartholomew, K., & Horowitz, L. M. (1991). Attachment styles among young adults: A

test of a four-category model. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 226-244.

Bartholomew, K., Kwong, M.J., & Hart, S.D. (2001). Attachment, in Handbook of

Personality Disorders: Theory, Research and Treatment (pp. 196-230) New York:

Guilford Press.

Blackburn, R. (1998). Psychopathy and the contribution of personality to violence. In T. Millon, E. Simonsen, M. Birket-Smith & R.D. Davis (Eds.). Psychopathy:

(30)

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. New York, NY: Basic Books. Bowlby, J. (1988). A secure base: Parent child attachment and healthy human

development. New York, NY: Basis Books.

Brackett, M.A., & Mayer, J.C. (2003). Convergent, discriminant, and incremental validity of competing measures of emotional intelligence. Personality and social

psychology bulletin, 29, 11-12.

Brennan, K. A., Clark, C. L., & Shaver, P. R. (1998). Self-report measurement of adult romatic attachment: An integrative overview. In J. A. Simpson & W. S. Rholes (Eds.), Attachment theory and close relationships (pp. 46-76). New York, NY: Guilford Press.

Brummelman, E., Thomaes, S., & Sedikides, C. (2016) Separating narcissism from self-esteem. Current Directions in Psychological Science, 25(1).

Bushman, B. J., & Baumeister, R. F. (1998). Threatened egotism, narcissism, self-esteem and direct and displaced agression: Does self-love or self-hate lead to violence?

Journal of Personality and Social Psychology, 75, 219-229.

Cameron, J. J., Finnegan, H., & Morry, M. M. (2012). Orthogonal dreams in an

oblique 
w orld: A m eta-analysis of the association between attachment anxiety and avoidance. Journal of Research in Personality, 46, 472–476.

Cassidy, J., & Shaver, P.R. (2008). Handbook of attachment: Theory, research and clinical

applications (2nd Edition), New York: Guilford.

Christian, E. & Sellbom. M (2016). Clarifying the Associations between Individual

Differences in General Attachment Styles and Psychopathy. Personality Disorders:

Theory, Research, and Treatment. 7(3), 1949-2715

Cleckley, H. (1976) The mask of sanity (5th ed.) St Louis, MO: Mosby.

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International

Journal of Law and Psychiatry, 32(2), 65-73.

Colins, O. F., Noom, M., & Vanderplasschen, W. (2012). Youth Psychopathic Traits

Inventory-Short Version: A Further Test of the Internal Consistency and Criterion Validity. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 34(4), 476–486. Conradi, H. J., Gerlsma, C., van Duijn, M., de Jonge, P. (2006) Internal and external validity

of the experiences in close relationships questionnaire in an American and two Dutch samples. European Journal of Psyciatry, 20(4), 258-269.

(31)

Conradi, H. J., de Jonge, P., Neeleman, A., Simons, P., & Sytema, S. (2011). Partner attachment as a predictor of long-term response to treatment with couples therapy. Journal of Sex & Marital Therapy, 37, 286–297.

Conradi, H. J., Boertien, S. D., Cavus, H. & Verschuere, B. (2015) Examining psychopathy from an attachment perspective: the role of fear of rejection and abandonment.

The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology.

Cooke D. J., Michie C. (2001). Refining the construct of psychopathy: towards a hierarchical model. Psychological Assessment. 13(2), 171–188.

Craig, R. L., Gray, N. S., & Snowden, R. J. (2013). Recalled parental bonding, current attachment, and the triarchic conceptualization of psychopathy. Personality and

Individual Differences, 55, 345-350.

Dadds, M. R., & Salmon, K. (2003). Punishment insensitivity and parenting:

Temperament and learning as interacting risks for antisocial behavior. Clinical

Child and Family Psychology Review, 6(2), 69-86.

Davila, J., Burge, D. & Hammen, C. (1997). Why does attachment style change? Journal of

personality and Social Psychology, 73. 826-838.

De Waal, J. (2002) In den beginne was er hechting. Tijdschrift voor psychotherapie, 6, 483-500.

Dijkstra, W. & van der Zouwen, J. (1982). Response Behaviour in the Survey Interview. London: Academic Press.

Dolan, M. C. & Rennie, C. E. (2007) The relationship between psychopathic traits

measured by the Youth Psychopatic Trait Iventory and psychopathology in a UK sample of conduct disordered boys. Journal of Adolescence, 30, 601-611.

Ehrenthal, J. C., Dinger, U., Lamla, A., Funken, B., Schauenburg, H. (2009) Evaluation der deutschsprachigen Version des Bindungsfragebogens "Experiences in Close Relationships - Revised" (ECR-RD). Psychother Psych Med, 59, 215-223. Emmelkamp, P. M. G., & Timmerman, I. G. H. (2006). The relationship between

attachment styles and Cluster B personality disorders in prisoners and forensic inpatients. International Journal of Law and Psychiatry, 29, 48-56.

Farington, D. (1991). Antisocial personality from childhood to adulthood. The

(32)

Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A. G. (2009). Statistical power analyses using G*Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior Research

Methods, 41, 1149-1160.

Fraley, R. C., Waller, N. G., & Brennan, K. A. (2000). An item-response theory analysis of self-report measures of adult attachment. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 350-365.

Frick, P. J. & Viding, E. (2009) Antisocial behavior from a developmental

psychopathology perspective. Development and Psychopathology, 21, 1111-1131 Frodi, A., Dernevik, M., Sepa, A., Philipson, J., & Bragesjo, M. (2001). Current attachment

representations of incarcerated offenders varying in degree of psychopathy.

Attachment & Human Development, 3, 269-283.

Gramzow, R.H., Elliot, A.J., Asher, E., & McGregor, H.A. (2003). Self-evaluation bias and academic performance: some ways and some reasons why. Journal of Research in

Personality, 37, 41-46.

Hare, R.D. (1991). The Hare Psychopathy Checklist-Revised. Toronto, Ontario, Canada: MultiHealth Systems

Hare, R. D., Hart, S. D., & Harpur, T. J. (1991). Psychopathy and the DSM-IV criteria for antisocial personality disorder. Journal of Abnormal Psychology, 100, 391-98. Hare, R. D. (1998). Psychopathy, affect and behaviour. In: D. J. Cooke, A. E., Forth, & R. D.

Hare. Psychopathy: Theory, Reserach and Implications for Society, 105-137. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.

Hare, R. D. (2003). Manual for the revised psychopathy checklist (2nd ed.) Toronto:

Multi-Health Systems.

Hazan, C., & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process.

Journal of Personality and Social Psychology, 52, 511-524.

Hicks, B. M., Patrick, C. J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: analyses of suppressor effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness, and anger-hostility. Journal of Abnormal Psycology, 115 (2), 276-287.

Hildebrand, M. (2004). Psychopathy in the treatment of forensic psychiatric patients. Dutch University Press: Amsterdam.

Hillege, S., Das, J., de Ruiter, C. (2010). The youth psychopathic traits inventory:

Psychometric properties and its relation to substance use and interpersonal style in a Dutch sample of non-referred adolescents. Journal of Adolescence, 33, 83-91.

(33)

Hirschfield, R.M.A., Klerman, G.L., Clayton, P.J., Keller, M.B., McDonald-Scott, P., & Larkin, B.H. (1983). Assessing Personality: Effects of the Depressive State on Trait Measurement. American Journal of Psychiatry, 140, 695-699.

Jenkins, J., Simpson, A., Dunn, J., Rasbash, J., & O’Connor, T. G. (2005). Mutual influence of marital conflict and children’s behavior problems : shared and nonshared family risks. Child Development, 76 (1), 24-39.

Kealy, D., Ogrodniczuk, J. S., Joyce, A. S., Steinberg, P. I., & Piper, W. E. (2013). Narcissism and relational representations among psychiatric outpatients. Journal of

Personality Disorders, 27, 1-15.

Kerkhof, A. J. F. M., Ferenschild, K. C. M. P. & Scherder. E. J. A. (2003) De psychische conditie van gedetineerden in de Extra Beveiligde Inrichting en de afdeling voor Beperkt Gemeenschapsgeschikte Gedetineerden in PI Nieuwe Vosseveld in Vught. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum.

Kobak, R. (1993). Attachment and the problem of coherence: Implications for treating disturbed adolescents. Adolescent Psychiatry: Developmental and Clinical Studies,

19, 137-149.

Kochanska, G. (1995). Children's temperament, mothers' discipline, and security of attachment: Multiple pathways to emerging intemalization. Child Development,

66, 597-615.

Mack, T. D., Hackney, A. A., & Pyle, M. (2011). The relationship between psychopathic traits and attachment behavior in a non-clinical population. Personality and

Individual Differences, 51, 584-588.

MacNeil, B.M., & Holden, R.R. (2011). Psychopathy and the detection of faking on self-report inventories of personality. Personality and Individual Differences, 41, 641-651.

Maunder, R. G., Lancee, W. J., Nolan, R. P. , Hunter, J. J., & Tannenbaum, D. W. (2006) The relationship of attachment insecurity to subjective stress and autonomic function during standardized acute stress in healthy adults. Journal of Psychosomatic

Research, 60, 283-290.

Mikulincer, M. & Shaver, P. R. (2007). Attachment in adulthood: Structure, dynamics and

change. New York, NY: Guilford press.

Miller, J. (2009). What is the probability of replicating a statistically significant effect?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door begrijpelijke communicatie kunnen sommige mensen met een verstandelijke beperking meer zaken zelf regelen en hebben zij minder (administratieve) ondersteuning nodig.

Figure 5.26: Experimental, 2D and 3D STAR-CCM+ data plots for the shear stress in the wake downstream of the NACA 0012 airfoil and wing at 3 degrees angle of attack and Reynolds

men naast deze soort ook een tweehonderdtal Rissoa ob- soleta Wood, 1848 voor.. Deze bezit geen axiale sculptuur en is door slijtage soms moeilijk te onderscheiden

behandeling handicap/chronische ziekte (WGBH/CZ) uit 2003 in 2016 uit te breiden met het terrein ‘aanbod van goederen en diensten’. Sindsdien is het wettelijk verboden om

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Nieuwe technologieën werken toe naar een meer natuurlijke mens-computer interactie, wat niet alleen voor mensen met een cognitieve beperking, maar voor mensen in het algemeen

Dat zijn teams van ervaren medewerkers, die zoeken naar oplossingen voor individuele burgers waarvan collega's het gevoel hebben ze geen recht te kunnen

Professionals in oplossingsteams zitten bovendien vaak niet in de positie om de structurele oorzaak in samenhang met de eigen organisatie en andere organisaties te