• No results found

Het retro-cue effect gemeten door middel van een whole-report

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het retro-cue effect gemeten door middel van een whole-report"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Student: Mukrabe E-Tewolde (10718206)

Bachelorthese Psychologie UvA: Brein & Cognitie Begeleid door: Dirk van Moorselaar

Aantal woorden: 4.087

Het Retro-Cue Effect gemeten door

middel van een Whole-report

(2)

Abstract

Eerder onderzoek laat zien dat een retro-cue in staat is om de representatie van informatie in het werkgeheugen te versterken. Tegelijkertijd lijkt dit ten koste te gaan van andere informatie in het werkgeheugen. In dit onderzoek werd met behulp van een

whole-report gekeken naar het retro-cue effect op zowel gecuede als niet gecuede items.

Daarnaast werd er gekeken of dit effect hetzelfde was voor robuuste items als voor fragiele items. Deze vraag kon echter niet beantwoord worden. Het was in dit onderzoek namelijk niet gelukt om een item robuuster te maken. Uit dit onderzoek bleek wel dat retro-cue inderdaad voor kosten kan zorgen. Ook bleken deze kosten relatief klein te zijn, waardoor de bevindingen aansluiten bij de Attentional-strengthening hypothese.

(3)

Visuele Kortetermijngeheugen, Retro-cue en Aandacht

Het oversteken van een drukke straat en sporten. Dit zijn twee voorbeelden uit het dagelijks leven waarbij visuele informatie uit de omgeving tijdelijk nodig is (Makovski, Sussman & Jiang, 2008). Hoewel mensen een rijke fenomenologische visuele beleving ervaren, wordt niet alles dat waargenomen wordt lang vast gehouden in het geheugen. Zo wordt de informatie die nodig is om de visuele taken uit de voorbeelden uit te voeren door het visuele kortetermijngeheugen maar voor enkele secondes vastgehouden. Het visuele kortetermijngeheugen beschermt de representaties van die informatie tegen tijd en ruimtelijke onderbrekingen. Hierdoor blijven de representaties van visuele stimuli in het geheugen intact ondanks de veranderingen in de omgeving (Makovski & Jiang, 2007). Ondanks dat er veel visuele stimuli aanwezig zijn, blijkt uit verschillende onderzoeken dat het visuele kortetermijngeheugen een capaciteitslimiet heeft van maar vier items (Luck & Vogel, 1997; Parr, 1992; Pashler, 1988; Phillips, 1974; Vogel, Woodman & Luck, 2001, aangehaald in Sligte, Scholte & Lamme, 2008).

Om de capaciteit van het visuele kortetermijngeheugen te onderzoeken, wordt er gebruik gemaakt van de change detection task. In deze taak krijgen deelnemers een scherm te zien met een reeks verschillende items die ze moeten onthouden. Na een kleine delay krijgen de deelnemers weer een scherm te zien met een reeks verschillende items. Na het zien van het tweede scherm geven de deelnemers aan of de twee schermen identiek aan elkaar zijn of niet. Door het aantal items in het taakje te variëren, kan er vastgesteld worden hoeveel items een deelnemer vast kan houden in zijn of haar visuele kortetermijngeheugen. Over het algemeen zijn mensen goed in dit taakje wanneer er vier of minder items getoond worden. Echter verslechtert de prestatie snel zodra de deelnemers meer dan vier items moeten onthouden. Dit wijst erop dat het visuele kortetermijngeheugen een capaciteitslimiet heeft van ongeveer vier items (Sligte,

(4)

Scholte & Lamme, 2008).

Recent onderzoek trekt deze strikte capaciteitslimiet echter in twijfel. Zo blijkt uit het onderzoek van Griffin en Nobre (2003) dat het tonen van een cue na de eerste reeks items (retro-cue) voor een verbeterde prestatie op de change detection task zorgt. De cues in het onderzoek gaven aan welk item in de eerste reeks getest zou worden. Hierdoor waren de deelnemers in staat om een snellere en een meer accurate prestatie te leveren vergeleken met trials zonder cues. De retro-cue werd 0.5 tot 4.5 seconden na de eerste reeks items getoond, zodat de cue binnen het visuele kortetermijngeheugen valt in plaats van het iconische geheugen (Griffin en Nobre, 2003). Aangezien een retro-cue gegeven wordt tijdens de delay waar geen perceptuele stimuli van de eerste reeks aanwezig is, wordt de aandacht in het visuele kortetermijngeheugen gericht op een item in de mentale representatie van de eerste reeks items (Souza & Oberauer, 2016). Deze aandacht zorgt ervoor dat de representatie van de gecuede items beter onthouden wordt dan de niet gecuede items. Dit wordt het retro-cue effect genoemd. Dit effect zou de capaciteit van het visuele kortetermijngeheugen tot wel 15 items kunnen vergroten (Astle, Summerfield, Griffin & Nobre, 2012). Deze bevindingen wijzen erop dat het visuele kortermijngeheugen meer informatie bevat dan dat er op basis van standaard

change detection taken verwacht werd.

Het is nog niet duidelijk hoe het retro-cue effect precies tot stand komt. In dit onderzoek zal hier daarom dan ook naar gekeken worden. Er bestaan meerdere hypotheses die het retro-cue effect proberen te verklaren. Twee daarvan zijn de

Removal hypothese en de Attentional strengthening hypothese. Volgens de Removal

hypothese worden de niet gecuede items als irrelevant gezien en daarom actief uit het werkgeheugen verwijderd. De representaties van de niet gecuede items zullen volgens deze hypothese lijden onder het retro-cue effect (retro-cue kosten), zodat er ruimte

(5)

vrijgemaakt kan worden voor de verwerking van het relevante item (gecuede item). Hierdoor zal het gecuede item sneller uit het geheugen opgehaald kunnen worden. Ook zal alleen de representatie van dit item zich in het visuele werkgeheugen bevinden, waardoor dit item beter onthouden zal worden dan de niet gecuede items. De Removal hypothese voorspelt dan ook dat het gecuede item onthouden zal worden en dat de retro-cue kosten groot zullen zijn (Souza & Oberauer, 2016).

Aan de andere kant gaat de Attentional strengthening hypothese er vanuit dat het richten van aandacht op een item ervoor zorgt dat de representatie van het item in het visuele kortetermijngeheugen versterkt wordt. Hierdoor wordt de representatie van het gecuede item toegankelijker, waardoor het item sneller opgehaald kan worden uit het geheugen (Kuo, Yeh, Chen, & D’Esposito, 2011; Lepsien et al., 2011; Nobre et al., 2008; Rerko & Oberauer, 2013; Rerko et al., 2014; Souza et al., 2014, 2015, aangehaald in Souza & Oberauer, 2016). In tegenstelling tot de Removal hypothese lijden de representaties van de niet gecuede items niet onder het retro-cue effect. De representaties van de niet gecuede items zullen namelijk onveranderd blijven in het visuele kortetermijngeheugen. De niet gecuede items concurreren echter nog steeds met een sterker item (gecued item), waardoor het waarschijnlijker is dat de niet gecuede items sneller vergeten zullen worden dan het gecuede item. Er zal hierdoor alsnog sprake kunnen zijn van retro-cue kosten. Deze kosten worden echter veroorzaakt door de ongelijke verdeling van aandacht over de representaties en niet, zoals bij de Removal hypothese, door de verwijdering van de representaties van de niet gecuede items. De retro-cue kosten zullen daarom bij de Attentional strengthening hypothese relatief kleiner zijn dan bij de Removal hypothese. De Attentional strengthening hypothese voorspelt daarom ook dat een retro-cue voor een verbetering van de representatie van

(6)

de gecuede items zal zorgen en dat de retro-cue kosten relatief klein zullen zijn (Souza & Oberauer, 2016).

De Removal en Attentional strengthening hypotheses zullen in dit onderzoek onderzocht worden door gebruik te maken van een aangepaste change detection task. Tijdens elk trial zullen de deelnemers vier gekleurde blokjes te zien krijgen. In Figuur 1 is een voorbeeld te zien van een trial. In de cue conditie zullen de deelnemers een retro-cue te zien krijgen en in de No Cue conditie niet. Aan het eind van elke trial krijgen de deelnemers de mogelijkheid om aan te geven welke items ze nog weten. Op basis van de

Removal hypothese en Attentional strengthening hypothese wordt er verwacht dat de

gecuede items vaker goed beantwoord zullen worden dan de niet gecuede items. Volgens de Removal hypothese zullen er relatief weinig niet gecuede items goed beantwoord worden, terwijl er op basis van de Attentional strengthening hypothese verwacht wordt dat er relatief veel niet gecuede items goed beantwoord zullen worden.

Figuur 1. Trial voorbeeld waarbij rood gecued wordt.

Voorgaande onderzoeken hebben al laten zien dat er sprake is van retro-cue kosten. Dit blijkt onder andere uit het onderzoek van Moorselaar, Olivers, Theeuwes, Lamme en Sligte, (2015). In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van invalide retro-cues. Hierbij werd er in plaats van het gecuede item, een niet gecued item getest. Uit dit

(7)

onderzoek kwam naar voren dat een invalide cue voor meer kosten zorgde, vergeleken met een No Cue conditie. In hetzelfde onderzoek kwam ook naar voren dat retro-cue kosten hersteld konden worden door gebruik te maken van double cues. Hierbij kregen de deelnemers eerst een invalide cue te zien en na een interval een tweede retro-cue die zowel valide als invalide kon zijn. Hoewel de eerste retro-retro-cue voor retro-retro-cue kosten zorgde, kwam uit het onderzoek naar voren dat een valide retro-cue voor een gedeeltelijke herstel van de kosten zorgde. Daarnaast kwam uit het onderzoek ook naar voren dat een tweede invalide cue niet voor meer retro-cue kosten zorgde. Dit suggereert dat items ongevoelig voor retro-cue kosten kunnen zijn, waardoor de items meerdere invalide retro-cues kunnen overleven. Dit zou verklaard kunnen worden door de mate van robuustheid van de items. Representaties van robuuste items worden namelijk, in tegenstelling tot die van fragiele items, beschermd tegen degradatie dankzij feedback connecties. Hierdoor blijven de representaties van robuuste items langer beschikbaar dan die van fragiele items (Moorselaar et al., 2015). Om er achter te komen of robuuste items inderdaad ongevoelig zijn voor een retro-cue effect, zal er in dit onderzoek ook gekeken worden naar het effect van een retro-cue op een fragiele en robuuste item. Om items gecontroleerd robuust te maken, zal er gebruik gemaakt worden van een sudden-onset manipulatie. Volgens het onderzoek van Mulckhuyse, Talsma en Theeuwes (2007) kan een sudden-onset namelijk onbewust je aandacht naar een item trekken. Dit kan ervoor kunnen dat het item robuuster wordt dan de items zonder onset. In de onset conditie zullen de deelnemers de items met een

sudden-onset onbewust eerder te zien krijgen dan de andere items. Hierdoor zullen de

deelnemers onbewust een robuustere representatie van de sudden-onset items hebben dan van de andere items. In de no onset conditie zullen alle items tegelijk gepresenteerd

(8)

worden Er wordt verwacht dat de deelnemers in de onset conditie het onset item vaker goed zullen beantwoorden dan de andere items.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek deden 17 deelnemers mee, waarvan 11 vrouwen. Om mee te doen aan het onderzoek moesten de deelnemers tussen de 18 en 40 jaar oud zijn (M=22.88, SD=2.156). Daarnaast werden mensen die kleurenblind waren uitgesloten van het onderzoek. Aan het begin van het onderzoek werd er bij alle deelnemers een pre-test uitgevoerd. In deze test werd gekeken of de deelnemers instaat waren om gebruik te maken van de retro-cue. Alleen de deelnemers die de pre-test succesvol hadden afgerond, mochten meedoen aan het onderzoek. Als beloning voor hun deelname kregen de deelnemers minimaal tien euro. Afhankelijk van de presentatie van de deelnemer kon dit bedrag oplopen tot 20 euro en 50 cent.

Materialen

Voor zowel de pre-test, oefenblok en het experiment werd er gebruik gemaakt van een computer met een muis. Het onderzoek werd uitgevoerd in opensesame (versie 3.0.2). De items die op het geheugenscherm weergegeven werden, bestonden uit vier verschillende gekleurde vierkanten. Er werden negen kleuren gebruikt, namelijk rood (255,0,0), groen (0,255,0), blauw (0,0,255), geel (255,255,0), magenta (255,0,255), cyaan (0,255,255), oranje (255,128,0), wit (255,255,255) en zwart (1,1,1). Op het testscherm werden vier vierkanten getoond, waarbij in elk vierkant de hierboven genoemde negen kleuren in terug kwamen. Als achtergrond werd de kleur grijs gebruikt en als cue een zwarte pijl. Ook het kruis die als fixatiepunt diende was zwart. Op het

(9)

testscherm werden ook vier blokjes weergeven. Elk blokje bestond uit negen vlakken met de kleuren die hierboven zijn genoemd. De deelnemers doorliepen in dit onderzoek vijf condities (No No Cue, No Cue, No Cue, Cue Same en

Onset-Cue Switch).

Procedure

Vooraf aan het onderzoek kregen alle deelnemers een informed consent van de ethische commissie van de UvA, faculteit Psychologie Brein & Cognitie. Vervolgens werd er een pre-test bij de deelnemers afgenomen. Hierin werden ze getraind in het taakje van het onderzoek. De deelnemers kregen steeds acht trials waarover het percentage succesvol uitgevoerde trials werd berekend. Alle deelnemers begonnen met de training met twee items om te onthouden. Wanneer een deelnemer 80% of meer van de acht trials succesvol had uitgevoerd, werden er twee items toegevoegd op het geheugenscherm. Bij een score tussen de 75-80% werd er één item toegevoegd en bij een score lager dan 50% ging er één item af. Om mee te doen aan het onderzoek moesten de deelnemers acht trials met zeven of meer geheugen items succesvol afronden (score van 75% of meer). De pre-test bestond uit 80 trials.

Het onderzoek bestond uit één oefenblok van 15 trials, acht experimentele blokken van 40 trials en één blok van 40 trials waarin een manipulatiecheck werd uitgevoerd voor de sudden-onset manipulatie. Elk experimentele blok was opgebouwd uit acht trials per conditie in een gerandomiseerde volgorde. Tijdens elk trial kregen de deelnemers een fixatiepunt midden op het scherm te zien. Vervolgens verschenen er vier random gekozen kleuren op het geheugenscherm voor 250ms. In de No Onset-No

Cue conditie kregen de deelnemers na een delay van 1250ms een testscherm te zien

(10)

deelnemers een delay van 500ms gevolgd door een cue voor 250ms. Na de retro-cue was er weer een delay van 500ms, gevolgd door een testscherm. De Onset-No Cue conditie verliep hetzelfde als de No No Cue conditie. Echter verscheen in de

Onset-No Cue conditie één item 16ms eerder dan de andere items. Ook in de Onset-Cue Same en Onset-Cue Switch condities kregen de deelnemers een item 16ms eerder te zien dan de

andere items. In de Onset-Cue Same conditie kwam het onset item overeen met het gecuede item. In de Onset-Cue Switch conditie werd een ander item dan het onset item gecued. Doormiddel van een geldmanipulatie werd er gepoogd de deelnemers te motiveren om gebruik te maken van de cue. Hierbij konden de deelnemers vijf cent verdienen wanneer ze het gecuede item correct hadden en één cent bij een correct niet gecued item.

Na de acht experimentele blokken volgde nog één blok van 40 trials. In dit blok kregen de deelnemers tijdens elk trial vier gekleurde blokjes te zien, waarvan één een

onset item is. Nadat de blokjes verschenen waren, bleven de blokjes op het scherm tot de

deelnemer aangaf welk blokje het onset item is.

Data-analyse

Er zal als eerst met een One Sample T-test gekeken worden of de deelnemers de

sudden-onset bewust waargenomen hebben. Vervolgens zal er met een Paired Sample T-test gekeken worden of het sudden-onset item robuuster is dan de andere items binnen

de Onset–No Cue conditie.

Om het effect van Cue en Onset op aantal correct per conditie te analyseren, zal er gekeken worden of de Onset-Cue Same en Onset-Cue Switch conditie samengevoegd kunnen worden tot een Cue conditie. Hiervoor zal er gebruik gemaakt worden van een

(11)

een within subjects factor Cue (cue, geen cue) en Onset (onset, geen onset) gekeken worden of er een hoofdeffect is voor Cue en Onset op aantal correct en of er sprake is van een interactie. Afhankelijk van de gevonden resultaten zal er verder gekeken worden naar de verschillende contrasten doormiddel van een Paired Sample T-test.

Voor de vergelijking van gecued item correct en onset item correct(afhankelijke variabele) per conditie (onafhankelijke variabele) zal er een One-way Repeated ANOVA uitgevoerd worden. Bij een significant resultaat zullen de verschillende contrasten verder onderzocht worden met een Paired Sample T-test.

Op dezelfde wijze zal er met een One-way Repeated ANOVA gekeken worden naar

cue en onset responsie op positie, aantal correct en aantal cue correct. Bij een significant

resultaat zal ook hier een Paired Sample T-test uitgevoerd worden.

Bij alle analyses in dit onderzoek werd een significantieniveau van .05 gebruikt.

Resultaten Algemene Resultaten

Data van één deelnemer was op basis van zijn leeftijd (46) niet meegenomen in het onderzoek. Voor de rest doorliepen alle deelnemers succesvol de training, waardoor al hun gegevens meegenomen konden worden in het onderzoek. Voor elke analyse werd er gekeken naar de assumptie van normaliteit en sfericiteit en indien nodig voor gecorrigeerd.

Om te controleren of de sudden-onset manipulatie geslaagd was, werden er twee manipulatiecontroles uitgevoerd. Eerst werd er met een One Sample T-test gekeken of het onset item onbewust werd waargenomen. Hierbij werd het gemiddelde van onset correct van de deelnemers vergeleken met een kansniveau van 25%. Hiervoor werden de gegevens uit het laatste blok van het onderzoek gebruikt (M=0.298, SD=0.092). De

(12)

One Sample T-test bleek niet significant te zijn, t(15)=2.117, p= .051. Hieruit kon

geconcludeerd worden dat het onset item niet bewust werd waargenomen. Hoewel de test niet significant was, lijkt er wel een trend te zijn wat suggereert dat de deelnemers op een aantal trials waarschijnlijk wel de sudden-onset hebben waargenomen. Het gemiddelde ligt echter erg dicht bij het kansniveau, wat suggereert dat de deelnemers maar in een klein aantal trials de sudden-onset hebben waargenomen.

Vervolgens werd er gekeken of de sudden-onset manipulatie ervoor had gezorgd dat het onset item robuuster was geworden dan de fragiele items. Hiervoor werd er met een Paired Sample T-test gekeken of binnen de Onset–No Cue conditie de onset items (M=0.823, SD=0.092) vaker correct werden gerapporteerd dan de niet onset items (M=0.838, SD=0.148). Er werd verwacht dat de onset items door de sudden-onset manipulatie robuuster zouden zijn dan de andere items binnen de onset –no cue conditie en daardoor vaker correct gerapporteerd zouden worden. Echter kwam er uit de analyse naar voren dat de twee condities niet van elkaar verschilden, t(15)=-1.115, p= .282. Hieruit kon geconcludeerd worden dat het niet gelukt was om het onset item robuuster te maken dan de andere items binnen de Onset–No Cue conditie. Hoewel de eerste manipulatiecheck van de sudden-onset manipulatie geslaagd was, werd er op basis van het niet slagen van de tweede manipulatiecheck geconcludeerd dat de

sudden-onset manipulatie niet geslaagd was.

Retro-cue en Onset

Om de hoofdanalyse van het effect van retro-cue en sudden-onset op aantal correct uit te voeren, werden de Onset-Cue Same en Onset-Cue Switch condities samengevoegd tot een onset-cue conditie. Voordat de condities samengevoegd werden, werd er eerst met een Paired Sample T-test gekeken of de twee condities significant van

(13)

elkaar verschilden op aantal correct. Hieruit bleek dat de twee condities, Onset-Cue Same en Onset-Cue Switch, niet significant verschilden (t(15)=0.097, p= .924) en daarom samengevoegd konden worden tot een Onset-Cue conditie.

Vervolgens werd er gekeken naar het effect van retro-cue en sudden-onset op het aantal correct gerapporteerde items. Hiervoor werd een Factorial Repeated Measures

ANOVA met factoren retro-cue (cue, no cue) en Suddden-onset (onset, no onset) op aantal

correct uitgevoerd. Uit de analyse kwam een hoofdeffect voor retro-cue op het

gemiddelde correct naar voren, F(1,15) = 11.435, p= .004. Vervolgens werden er twee

Paired Sample T-tests uitgevoerd om een post hoc vergelijking te maken tussen de

condities (Onset-Cue vs. Onset-No Cue, No Onset-Cue vs. No Onset-No Cue). Uit deze analyses bleek dat de deelnemers significant beter scoorden wanneer er geen retro-cue aanwezig was (M=3.321, SD=0.510), dan wanneer er een retro-cue aanwezig was (M=3.234, SD=0.554), ongeacht of er wel (t(15)= -2,641, p= .019) of niet een onset was

t(15)= -2,812, p= .013. Dit was in lijn met de verwachtingen van beide hypotheses

(Removal en Attentional strengthening). In figuur 2 zijn de gemiddelde scores van de analyse weergeven.

Figuur 2. Gemiddelde scores van de condities op aantal correct.

3,1 3,15 3,2 3,25 3,3 3,35 3,4

No Onset-Cue Onset-Cue No Onset-No Cue Onset-No Cue

Gem id del d a an ta l c or rec t Conditie

(14)

Retro-cue

In de volgende analyse werd er gekeken hoe vaak het gecuede item correct werd beantwoord. Dit werd gedaan door te kijken naar het percentage cue correct in de No

Onset-cue conditie. Hieruit volgde zoals verwacht dat de deelnemers het gecuede item

meestal goed hadden (93,5%). Vervolgens werd er gekeken hoe vaak het gecuede item per conditie correct werd beantwoord. Zoals verwacht bleek uit een One-way Repeated

ANOVA met factor conditie (No Onset- Cue vs. Onset- Cue Same vs. Onset- Cue Switch) op cue correct dat de onset condities niet significant van elkaar verschilden op cue correct, F(1.403,21.045) = 0.958, p = .370. Dit hield in dat de deelnemers even vaak het gecuede

item correct hadden, ongeacht de conditie waarin ze zaten.

Figuur 3. Gemiddelde scores van de condities op cue correct.

Verder werd er met een One-way Repeated ANOVA met factor positie( 1, 2, 3, 4) op aantal cue responsie gekeken of het gecuede item vaak als eerste werd gerapporteerd. Hieruit bleek dat het aantal gerapporteerde gecuede items per positie significant verschilde, F(1.121,16.822) = 15.24, p <.001, η2 = 0.504. Met drie Paired Sample T-tests werd er gekeken welke posities van elkaar verschilden. Hieruit volgde dat

0,9 0,91 0,92 0,93 0,94 0,95 0,96 0,97

No Onset-Cue Onset-Cue Same Onset-Cue Switch

Gem id del d c ue c or rec t Conditie

(15)

de deelnemers significant vaker het gecuede item als eerste rapporteerden dan op de andere drie posities (waardes van t(15) ≤ 4.695, p≤.006). Daarnaast werd er gekeken of het gecuede item in alle condities even vaak als eerste werd gerapporteerd. Dit werd gedaan met een One-way Repeated ANOVA met factor conditie(No onset-Cue vs.

Onset-Cue Same vs. Onset-Onset-Cue Switch) op aantal cue responsie. De resultaten bleken niet

significant te zijn, F(2,30) = 3.220, p =.054, η2 = 0.177. Dit hield in dat de deelnemers het

gecuede item vaker als eerste rapporteerden, ongeacht of het onset item aanwezig was of niet, en of het onset item samenviel met het gecuede item of niet.

Met een One-way Repeated ANOVA met factor cue responsie positie op aantal correct werd er gekeken of de positie waarin het gecuede item werd gerapporteerd een invloed had op het aantal correct. Uit de analyse kwam geen significant verschil naar voren. Vervolgens werd er gekeken of het aantal correct per conditie verschilde wanneer het gecuede item als eerste werd gerapporteerd. Dit werd onderzocht met een

One-way Repeated ANOVA met factor eerste cue responsie positie per conditie (No onset-Cue vs. Onset-onset-Cue Same vs. Onset-onset-Cue Switch) op aantal correct. Ook hier bleken de

resultaten niet significant te zijn. Het maakte voor het aantal correct niet uit op welke positie de deelnemers het gecuede item rapporteerden en in welk conditie de deelnemers zaten wanneer ze het gecuede item als eerste rapporteerden.

Onset

In deze analyse werd er gekeken naar hoe vaak het onset item correct werd beantwoord en of dit verschilde per cue conditie. In lijn met de verwachtingen bleken de deelnemers in 83,7% van de gevallen het onset item in de Onset–No Cue conditie correct gerapporteerd te hebben. Daarentegen liet een One-way Repeated ANOVA met factor conditie (Onset-No Cue vs. Onset-Cue Same vs. Onset-Cue Switch) op onset correct, tegen

(16)

de verwachtingen in, zien dat er een effect was van Cue conditie op het aantal onset correct, F(1.136, 17.044) = 13.23, p = .002. Met drie Paired Sample T-tests werd er gekeken welke condities van elkaar verschilden. Hieruit bleek dat de deelnemers in de

Onset-Cue Same conditie (M=0.947, SD=0.028) significant beter scoorden op onset

correct dan in de Onset-Cue Switch conditie (t(15)= 3,907, p= .001) en Onset-No Cue conditie (t(15)= 3.129, p= .007). Verder scoorden de deelnemers in de Onset-No cue conditie beter op onset correct dan in de Onset-Cue Switch conditie, t(15)= -3,994, p= .001. Hoewel er verwacht werd dat het onset item meestal correct gerapporteerd zou worden, werd er niet verwacht dat het onset correct zou afhangen van het wel of niet aanwezig zijn van een cue.

Figuur 4. Gemiddelde scores van de condities op onset correct.

Vervolgens werd er gekeken of het onset item als eerste werd gerapporteerd. Hiervoor werd er een One-way Repeated ANOVA met factor positie( 1, 2, 3, 4) op aantal

onset responsie uitgevoerd. Uit de analyse bleek dat het aantal onset responsie

significant per positie verschilde, F(3, 45) = 3.762, p =.017, η2 = 0.200. Uit de Paired Sample T-tests bleek dat de deelnemers significant vaker het onset item als eerste

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2

Onset-No Cue Onset-Cue Same Onset-Cue Switch

Gem id del d o nset c or rec t Conditie

(17)

rapporteerden (waardes van t(15) ≤ 3.483, p ≤ .021). Ook werd er gekeken of het onset item in elk conditie vaak als eerste werd gerapporteerd. Dit werd gedaan met een

One-way Repeated ANOVA met factor conditie (Onset-No cue vs. Onset-Cue Same vs. Onset-Cue Switch) op aantal onset responsie. Uit de analyse kwam een significant verschil naar

voren, F(1.046, 15.689) = 18.15, p <0.001, η2 = 0.548. Om erachter te komen welke

condities van elkaar verschilden, werden er drie Paired Simple T-tests uitgevoerd. Hieruit bleek dat de deelnemers in de Onset-Cue Same conditie (M=37.625, SD=18.711) significant vaker onset item als eerste rapporteerden dan in de Onset-Cue Switch conditie (t(15)= 4.323, p< .001) en Onset-No Cue conditie (t(15)= 4.187, p< .001). Verder rapporteerden de deelnemers in de Onset-No cue conditie(M=17.938, SD=3.043) vaker het onset item als eerste dan in de Onset-Cue Switch conditie (M=9.625, SD=7.518),

t(15)= -3,994, p= .001.

Ook werd er gekeken of de positie waarin het onset item werd gerapporteerd een invloed had op het aantal correct. Hierbij was de One-way Repeated ANOVA met factor

onset positie(1,2,3,4) op aantal correct niet significant. Vervolgens werd er gekeken of

het aantal correct per conditie verschilde wanneer het onset item als eerste werd gerapporteerd. Uit de One-way Repeated ANOVA met factor eerste onset responsie positie per conditie op aantal correct kwam een significant resultaat naar voren, F(2, 30) = 4.418, p =.021, η2 = 0.228. Met Paired Sample T-tests werd gekeken welke condities van

elkaar verschilden. Hieruit bleek dat de deelnemers in de Onset-No Cue conditie significant beter scoorden op aantal correct dan in de OnsetCue Same conditie(t(15)= -3.265, p= .005) en Onset-Cue Switch conditie (t(15)= -2.224, p= .042).

(18)

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar wat er met zowel gecuede als niet gecuede items gebeurde. Uit de resultaten kwam naar voren dat retro-cue voor kosten zorgde. Dit was in lijn met zowel de Removal hypothese als de Attentional-strengthening hypothese. Wanneer er naar de retro-cue kosten werd gekeken, bleken de bevindingen meer in lijn te zijn met de Attentional-strengthening hypothese. Ook werd in dit onderzoek gekeken of retro-cue hetzelfde effect heeft op robuuste items als op fragiele items. Echter kon op basis van de resultaten hier geen uitspraken over gedaan worden. Uit de resultaten kwam namelijk naar voren dat de sudden-onset manipulatie niet geslaagd was.

Over het algemeen kwamen de resultaten uit dit onderzoek meer overeen met de

Attentional-strengthening hypothese en deels met de Removal hypothese. Eerst werd er

gekeken naar het retro-cue effect. Uit de resultaten kwam naar voren dat de gecuede representaties beter onthouden werden dan de niet gecuede representaties. Ook bleek dat de gecuede representaties sneller uit het geheugen werden opgehaald dan niet gecuede representaties. Dit kwam overeen met zowel de verwachtingen van de Removal hypothese als van de Attentional-strengthening hypothese. Beide hypotheses voorspelden namelijk dat retro-cue de gecuede representaties versterkt. Hierdoor zouden ze beter onthouden worden en sneller uit het geheugen opgehaald kunnen worden. Ten tweede werd er naar retro-cue kosten gekeken. Uit de resultaten bleek dat de aanwezigheid van retro-cue inderdaad voor kosten zorgde. Deze kosten bleken relatief klein te zijn. Gemiddeld werden er namelijk minimaal drie representaties onthouden, ongeacht of er wel of niet een retro-cue aanwezig was. Deze resultaten kwamen ook meer overeen met de Attentional-strengthening hypothese. Zo werd er op basis van de Attentional-strengthening hypothese verwacht dat er relatief weinig kosten

(19)

zouden zijn, omdat de niet gecuede representaties nog steeds aanwezig zouden zijn in het geheugen. Dit in tegenstelling tot de Removal hypothese waar grote kosten werd voorspeld. Verder bleek dat de kosten niet groter werden naarmate de tijd vorderde. Ook deze resultaten kwamen meer overeen met de Attentional-strengthening hypothese. Volgens de Removal hypothese worden de niet gecuede representaties namelijk actief uit het geheugen verwijderd. Dit zou betekenen dat zolang de gecuede representatie relevant is, de niet gecuede representaties actief uit het geheugen verwijderd worden. Als gevolg hiervan wordt er verwacht dat de kosten met de tijd groter worden. De

Attentional-strengthening hypothese stelt daarentegen voor dat de niet gecuede

representaties onveranderd blijven, ongeacht het verstrijken van de tijd.

In dit onderzoek werd ook gekeken of het retro-cue effect hetzelfde was voor robuuste items als voor fragiele items. Echter bleek uit de manipulatiecheck dat de

sudden-onset manipulatie niet geslaagd was. Volgens de resultaten werd de onset

representatie vaak onbewust eerder verwerkt dan de andere representaties. Echter bleek dat de onset representaties niet robuuster waren dan de niet onset representaties. Het zou kunnen dat de representaties wel robuuster zijn geworden, maar dat dit niet door de manipulatiecheck kwam. De deelnemers moesten immers steeds vier representaties onthouden, wat binnen de capaciteit van het visuele kortetermijngeheugen ligt. Het zou kunnen dat de deelnemers hierdoor ongeveer even veel onset representaties als niet onset representatie konden onthouden. Dit zou betekenen dat de sudden-onset manipulatie alsnog geslaagd zou kunnen zijn en dat de

onset representaties wel robuuster zijn geworden. Nadat er verder gekeken werd naar

de resultaten, bleek dat de onset manipulatie toch niet geslaagd was. Er werd namelijk verwacht dat een onset representatie onafhankelijk van andere factoren beter onthouden zou worden en ook sneller uit het geheugen gehaald zou kunnen worden. Dit

(20)

bleek echter niet het geval te zijn. Vanwege het niet slagen van de manipulatie kon er geen uitspraken gedaan worden over of het retro-cue effect hetzelfde was voor robuuste items als voor fragiele items.

Hoewel er in eerder onderzoek grote retro-cue kosten werden gevonden, bleek uit de resultaten van dit onderzoek geen evidentie te zijn voor de Removal hypothese (Gressmann & Janczyk, 2016). Dit zou te maken kunnen hebben met de strategie die de deelnemers toepasten tijdens dit onderzoek. In de genoemde studies was het voordeliger voor de deelnemers om, zoals gesteld door de Removal hypothese, alleen de gecuede representatie in het geheugen vast te houden. Tijden het onderzoek werd namelijk steeds maar één representatie getest. In dit onderzoek werd er echter naar alle vier de representaties gevraagd. Hierbij was het voordeliger om, zoals gesteld door de

Attentional-strengthening hypothese alle representaties vast te houden in het geheugen.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de hypotheses elkaar niet uit hoeven te sluiten. Naast de Removal en Attentional-strengthening hypotheses, zijn er meer hypotheses die het retro-cue effect proberen te verklaren. Het zou kunnen dat deze hypotheses onder verschillende omstandigheden voor een betere prestatie op een retro-cue taak kunnen zorgen. In een vervolg onderzoek zou daarom hiernaar gekeken kunnen worden door het huidige paradigma aan te passen aan de verschillende hypotheses.

(21)

Literatuurlijst

Astle, D. E., Summerfield, J.,Griffin, I., & Nobre, A. C. (2012). Orienting attention to locations in mental representations. Attention Perception & Psychophysics, 74, 146-162.

Griffin, I. C., & Nobre, A. C. (2003). Orienting attention to locations in internal representations. Journal of Cognitive Neuroscience, 15, 1176-1194.

Makovski, T., & Jiang, Y. V. (2007). Distributing versus focusing attention in visual short- term memory. Psychonomic Bulletin & Review, 14, 1072-1078.

Makovski, T., Sussman R., & Jiang, Y. V. (2008). Orienting attention in visual working memory reduces interference from memory probes. Journal of Experimental

Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 34, 369-380.

Moorselaar, D., Olivers, C. N. L., Theeuwes, J., Lamme, V. A. F., & Sligte, I. G. (2015).

Forgotten but not gone: Retro-cue costs and benefits in a double-cueing paradigm suggest multiple states in visual short-term memory. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 41(6), 1755-1763.

Mulckhuyse, M., Talsma, D., & Theeuwes, J. (2007) Grabbing attention without knowing: Automatic capture of attention by subliminal spatial cues. Visual Cognition, 15, 779-788, doi:10.1080/13506280701307001

Souza, A. S., & Oberauer, K. (2015). Time-based forgetting in visual working memory reflects temporal distinctiveness, not decay. Psychonomic Bulletin & Review, 22, 156–162.

Souza, A. S., & Oberauer, K. (2016). In search of the focus of attention in working memory: 13 years of the retro-cue effect. Attention, Perception, & Psychophysics,

78, 1839-1860.

(22)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3(a) show f b when the start of a later cycle is chosen as a reference frame, illustrating that the recovery of neighbors after a full shear strain cycle (at the arrow) improves

context of rapid onset natural disasters (as well as other types of humanitarian emergencies) in a general form – presenting to practitioners the multiple types of and

In this paper we look at memory cues in our environment by comparing the effect of cue modality (odor, physical artifact, photo, sound, and video) on the number of

Dit kan gebeuren bij veranderende intensiteit van de verlichting, supporters die plots Bengaalse vuren aansteken of bij klimatologische veranderingen (regen, sneeuw,

Reliability and validity of the International Cooperative Ataxia Rating Scale: a study in 156 spinocerebellar ataxia patients.. Weyer A, Abele M, Schmitz-Hubsch T, Schoch B, Frings

This is also sug- gested by the second-syllable priming effect: The final segmental overlap between the second-syllable prime naan and BANAAN (i.e., /nan/) still facilitated

Figure 5 Mavrilimumab one- compartment Michaelis- Menten model (MM; solid line) and target- mediated drug disposition (TMDD; dashed line) model, in which the base parameter values

Presumably, whole-word primes in the present experiments activate their corresponding entries in the mental lexicon, and the competition between target and non-target words creates