• No results found

De beoordeling van de gezochte confrontatie bij noodweer(exces)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De beoordeling van de gezochte confrontatie bij noodweer(exces)"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De beoordeling van de gezochte confrontatie bij

noodweer(exces)

(2)

Scriptie ter afsluiting van de master Publiekrecht: Strafrecht Universiteit van Amsterdam

Auteur: Sara van Gerven

Onder begeleiding van: mw. mr. C. Ganzeboom Tweede corrector: dhr. prof. mr. T. Blom

(3)

Abstract

In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe een beroep op noodweer(exces) bij een gezochte confrontatie in de rechtspraak wordt beoordeeld en in hoeverre deze beoordeling verenigbaar is met de grondslag van rechtsordehandhaving. Dit onderzoek is verricht aan de hand van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Hieruit is gebleken dat de gezochte confrontatie een geslaagd beroep op noodweer(exces) niet hoeft uit te sluiten.

De gezochte confrontatie kan een rol spelen bij de beoordeling van de verdediging van de specifieke rechtsgoederen en bij de beoordeling van culpa in causa. Indien de gedraging van verdachte – naar de kern bezien – als verdedigend kan worden aangemerkt en hij de agressieve reactie van de ander niet heeft uitgelokt, vormt de omstandigheid dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht geen belemmering voor een geslaagd noodweerberoep. Gelet op de grondslag van rechtsordehandhaving is dit wenselijk, aangezien het (latere) slachtoffer in deze situaties verantwoordelijk is voor het geweld. De verdachte verdedigt met zijn handelen de rechtsorde tegen deze schuldige agressor. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de wijze waarop de gezochte confrontatie in de rechtspraak wordt beoordeeld verenigbaar is met de grondslag van rechtsordehandhaving.

(4)

Inhoud

1. Introductie 6

1.1. Inleiding 6

1.2. Onderzoeksvraag en opbouw van het onderzoek 7

2. Noodweer(exces) 8

2.1. Algemeen 8

2.2. Noodweer 9 2.2.1. De verdediging van specifieke rechtsgoederen 9 2.2.2. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding 10 Ogenblikkelijk 10 Wederrechtelijk 12 2.2.3. De gebodenheid en de noodzaak van de verdediging 13 Subsidiariteit 13

Proportionaliteit 15 2.3. Noodweerexces 16

2.3.1. Noodweersituatie: de noodzaak tot verdediging 16 2.3.2. De hevige gemoedsbeweging 17 2.3.3. Dubbele causaliteit 17 3. Het handhaven van de rechtsorde als grondslag voor noodweer(exces) 19 3.1. De rechtsorde 19 3.2. Rechtsordehandhaving als grondslag voor art. 41 Sr 19 3.2.1. Het recht op zelfverdediging 20 3.2.2. Het handhaven van de rechtsorde 20 3.3. Verruimende en beperkende werking 21 4. De eigen schuld 23 4.1. Anterieure verwijtbaarheid 23 4.1.1. Categorieën 24 4.2. De plaats van de anterieure verwijtbaarheid binnen het noodweerrecht 25 4.2.1. Kritiek uit de literatuur 26 4.2.2. Een zelfstandige plaats voor de eigen schuld 28

5. De beoordeling van de gezochte confrontatie 30 5.1. De gezochte confrontatie en de grondslag van rechtsordehandhaving 30

5.2. Jurisprudentie 31

5.2.1. Uitnodiging tot confrontatie 31

5.2.2. Schietpartij Zoetermeer 32

5.2.3. Kapotte autoruit 33

5.2.4. Recente lagere rechtspraak 33

Ruzie op de weg 33

Poging doodslag met ijzeren buis 34

Vechtpartij Dapperstraat 35

5.3. De Zoetermeerse zaak en het onttrekkingsvereiste 36

(5)

5.4.1. De beoordeling en de rechtsordegrondslag 39

6. Conclusie 41

(6)

1. Introductie

1.1. Inleiding

Strafuitsluiting voor strafbare feiten, die zijn begaan ter gerechtvaardigde of begrijpelijke verdediging tegen een onrechtmatige aanranding, ‘is zo oud als de wereld’.1 Noodweer stamt

uit het oude, natuurlijke recht der zelfhandhaving en men zou het kunnen beschouwen als een laatste rest van de wettelijke eigenrichting.2

Noodweer is fundamenteel voor het strafrecht en behoeft in principe geen introductie.3 In de

rechtszalen is het de meest ingeroepen strafuitsluitingsgrond en ook het publiek kan zich over het algemeen een goede voorstelling maken van een klassieke noodweersituatie.4 Met het overzichtsarrest heeft de Hoge Raad in 2016 de vereisten voor een geslaagd beroep op dit recht afgebakend. 5

Aan het noodweerrecht ligt naast het recht op zelfverdediging het handhaven van de rechtsorde ten grondslag.6 Deze laatste grondslag houdt – kortgezegd- in dat de verdediger met zijn handelen niet alleen zichzelf, maar ook het recht van de publieke orde en veiligheid verdedigt. Op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 ligt deze taak in beginsel bij de politie. Wanneer er sprake is van noodweer neemt de verdediger de taak van de politie op zich door ‘law and order’ te verdedigen. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat de ‘goede burgers’ verschoond blijven van wederrechtelijke inbreuken op hun rechten en dat zij niet geconfronteerd worden met geweld.7 De verdediger zorgt hiermee in zekere zin voor een gevoel van veiligheid in de maatschappij en de samenleving moet in het kader van de rechtsordehandhaving dus gebaat zijn bij het optreden van de verdediger.8

Een complex onderwerp binnen het noodweerrecht betreft echter nog steeds de kwestie van het verwijtbaar veroorzaken van de noodweersituatie, ook wel het leerstuk der culpa in causa genoemd. Het komt in de praktijk regelmatig voor dat een beroep op noodweer(exces) wordt gedaan door een persoon die vrijwillig de confrontatie heeft opgezocht. Men kan zich echter

1 Hazewinkel – Suringa/Remmelink 1995, p. 313.

2 Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 41 Sr, aant. 1. 3 Ter Haar & Meijer 2009, p. 7.

4 Ter Haar & Meijer 2009, p. 7.

5 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest). 6 Ten Voorde, AA 2013, p. 591.

7 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 5. 8 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 5.

(7)

afvragen of degene die de confrontatie opzoekt, de geschikte persoon is om de rechtsorde te verdedigen. In welke mate is de grondslag van rechtsordehandhaving essentieel voor het noodweerrecht? En hoe wordt er in de rechtspraak gereageerd op situaties met een gezochte confrontatie? Is deze reactie wenselijk in het kader van de rechtsordehandhaving? Bovenstaande vragen zullen in deze scriptie worden behandeld.

1.2. Onderzoeksvraag en opbouw van het onderzoek

Naar aanleiding van het in de inleiding geschetste probleemkader luidt de onderzoeksvraag als volgt:

“Hoe wordt een beroep op noodweer(exces) bij een gezochte confrontatie in de rechtspraak beoordeeld en in hoeverre is deze beoordeling verenigbaar met de grondslag van rechtsordehandhaving?”

Teneinde de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal in het tweede hoofdstuk de Nederlandse noodweerregeling uiteengezet worden. Daarbij zal ingegaan worden op jurisprudentie en zienswijzen uit de literatuur. In het derde hoofdstuk zal de grondslag van rechtsordehandhaving behandeld worden. In hoofdstuk vier komt het leerstuk van de eigen schuld aan bod. Daarbij wordt bepaald op welke manier de noodweerbevoegdheid bij de eigen schuld in het geding komt, alsmede welke plaats de eigen schuld binnen het noodweerrecht heeft. In het vijfde hoofdstuk zal aan de hand van jurisprudentieonderzoek worden bepaald hoe er in de rechtspraak wordt gereageerd op een beroep op noodweer(exces) bij de gezochte confrontatie. Daarbij zal een oordeel gegeven worden over de verenigbaarheid met de grondslag van rechtsordehandhaving. Tenslotte zal in het laatste hoofdstuk de conclusie worden geschetst.

(8)

2. Noodweer(exces)

Wat zijn de voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces)?

2.1. Algemeen

Het recht op zelfverdediging is een mensenrecht dat onder andere is vastgelegd in art. 2 lid 2 sub a EVRM:

‘De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld.’

Op nationaal niveau is het noodweerrecht vastgelegd in art. 41 Sr. In het eerste lid komt de eigenlijke noodweer aan bod, terwijl lid 2 een plaats geeft aan het noodweerexces.9

1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van een eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.10

Sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1886 zijn dit algemene strafuitsluitingsgronden. Dit houdt in dat ze in beginsel ingeroepen kunnen worden ter uitsluiting van aansprakelijkheid van ieder strafbaar feit, hoewel het in de praktijk met name om geweldsdelicten gaat.11 De klassieke noodweersituatie wordt vaak als volgt omschreven: men moet zich ineens verdedigen tegen een plotselinge aanval van een onbekende.12 Uiteraard doen zich in de praktijk vaak veel gecompliceerdere situaties voor.

De noodweerbevoegdheid berust op een dubbele rechtsgrondslag. Enerzijds beschikt ieder mens over een natuurlijk zelfverdedigingsrecht en anderzijds wordt door het afwenden van de aanval de rechtsorde gehandhaafd.13 De Hullu meent dat dit sterke fundament niet veel zegt over de precieze grenzen van noodweer en noodweerexces: ‘Die grenzen zijn vermoedelijk ook

9 De Hullu 2015, p. 316. 10 Art. 41 Sr.

11 De Hullu 2015, p. 317. 12 Ter Haar & Meijer 2009, p. 8.

(9)

in beweging, en dat is niet verwonderlijk in een samenleving waarin veiligheid zo’n belangrijk thema is.’14

2.2 Noodweer

Voor een geslaagd beroep op noodweer dient er op grond van art. 41 lid 1 Sr sprake te zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

2.2.1. De verdediging van specifieke rechtsgoederen

‘Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien.’15 De Hoge Raad benadrukt in het overzichtsarrest dat de gedraging niet gericht mag zijn op een confrontatie of op deelneming aan een gevecht.16 Van Verseveld merkt aan de hand van dit arrest op dat de Hoge Raad het aanvallende karakter van de gedraging als een zelfstandige verwerpingsgrond plaatst in het wettelijke vereiste van de verdediging van specifieke rechtsgoederen.17 Daarnaast wijst Van Verseveld op de sterke werking van het oordeel dat de gedraging van aanvallende aard was: de rechter hoeft zich aldus niet meer te buigen over de overige vereisten uit het noodweerschema.18

De Hoge Raad lijkt daarnaast geen strenge eisen te stellen aan de vaststelling dat de gedraging, die naar uiterlijke verschijningsvorm aanvallend is, ook aanvallend is bedoeld.19

Op grond van art. 41 Sr bestaan de rechtsgoederen die verdedigd mogen worden uit ‘eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed’. Opvallend is dat het bij noodweer dus niet enkel om zelfverdediging gaat. Volgens De Hullu volgt uit de bevoegdheid tot verdediging van eens anders lijf, eerbaarheid of goed dan ook dat het bij noodweer mede om rechtsordehandhaving gaat.20

14 De Hullu 2015, p. 317.

15 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.3, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

16 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.3, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

17 Van Verseveld, DD 2016/34, p. 359. 18 Van Verseveld, DD 2016/34, p. 362. 19 Van Verseveld, DD 2016/34, p. 364. 20 De Hullu 2015, p. 317.

(10)

De aanranding van het lijf spreekt voor zich. De ernstigste misdrijven die men kan begaan bestaan immers uit geweld tegen personen en bedreigingen van het welzijn. Schendingen van het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit rechtvaardigen dan ook al snel een verdedigende reactie.21

Aanranding van de eerbaarheid ziet op de seksuele integriteit. De eer en de goede naam vallen hier echter niet onder.22 Belediging, scheldpartijen en discriminerend optreden vallen ook niet

onder het beperkte begrip ‘eerbaarheid’.23

Goederen worden over het algemeen uitgelegd als de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.24 Onstoffelijke objecten zoals huisvrede of lokaalvrede vallen hier dus niet onder. Een illegaal goed (zoals drugs) is niet uitgesloten van het begrip ‘goed’ uit art. 41 Sr.25

2.2.2. De ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding

Een aanranding in de zin van art. 41 Sr wordt doorgaans omschreven als een door de mens verrichte handeling die een aantasting of onmiddellijk dreigende aantasting van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed oplevert.26 Deze definitie wordt al sinds het bekende Asbak-arrest uit 1965 door de Hoge Raad gehanteerd.27

Ogenblikkelijk

De aanval dient voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) ogenblikkelijk te zijn. Dit vereiste houdt in dat de aanval noch te ver in de toekomst mag liggen, noch reeds voorbijgegaan mag zijn.28 Eenvoudiger gezegd mag de verdediging dus niet te vroeg en niet te laat worden

ingesteld.29 Volgens Machielse hecht men te veel waarde aan het begrip ‘ogenblikkelijk’. Hij

meent dat de term enkel te beschouwen is als een benadrukking van een noodweervoorwaarde die al in de bestanddelen ‘aanranding’ en ‘noodzakelijke verdediging’ besloten ligt. Dat de verdediging in een aanzienlijk tempo moet volgen op de aanranding is volgens hem een kenmerk van noodweer.30

21 Kelk 2016, p. 361.

22 Ter Haar & Meijer 2009, p. 30.

23 De Hullu 2015, p. 318; Ter Haar & Meijer 2009, p. 30.

24

Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 4.a. [online].

25 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.3, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

26 Ter Haar & Meijer 2009, p. 11.

27 HR 2 februari 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB3466, NJ 1965/262, m.nt. W.P.J. Pompe (Asbak).

28

Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, art. 41 Sr, aant. 4.

29 Ter Haar & Meijer 2009, p. 13. 30 Machielse 1986, p. 551.

(11)

In het Vrees-arrest miste de verdachte een geldig beroep op noodweer toen hij tot de aanval overging na bedreiging met een stuk ijzer en een moker door zijn buurman. Hierbij overwoog de Hoge Raad: ‘Enkel vrees dat men zal worden aangerand door iemand, die een dreigende

houding aanneemt, welke vrees zelfs denkbeeldig kan zijn, daar een dreigende houding bij een bedreiging kan blijven, kan nooit tot rechtvaardiging strekken van het al vast zelf tot den aanval overgaan en het daarbij begaan van een strafbaar feit.’31 Wil een beroep op noodweer slagen,

moet de ander de eerste slag hebben gegeven, de betrokkene hebben nagezeten, beetgepakt, of fysiek met dreigende vuist zijn genaderd.32 Enkel de angst voor een aanranding is dus onvoldoende onmiddellijk om tot zelfverdediging over te gaan.

Dat men niet hoeft te wachten tot de eerste klap is uitgedeeld volgde later uit het Asbak-arrest. Hier overwoog de Hoge Raad dat ook het onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding tot een noodweersituatie kan leiden.33

Maar wanneer is er sprake van onmiddellijk dreigend gevaar? In ieder geval niet in het geval van een ‘pre-emptive strike’. Dit begrip wordt door Fletcher als volgt uitgelegd: ‘In the case of

a pre-emptive strike, the defender calculates that the enemy is planning an attack or sincerely is likely to attack in the future, and therefore it is wiser to strike first than to wait until the actual aggression.’34 Gelet op het feit dat een pre-emptive strike gebaseerd is op een voorspelling van hoe de aanvaller zich waarschijnlijk zal gedragen in de toekomst, is deze ongeoorloofd.35

Volgens Fletcher is de precieze grens tussen onmiddellijk dreigend gevaar en een pre-emptive strike moeilijk vast te leggen.36 De Hullu meent dat deze bepaald wordt door de bijzondere

feiten en omstandigheden in het geval in kwestie, waarbij in ieder geval een objectieve toets moet worden doorlopen.37 Deze toets houdt in dat er naar uiterlijke verschijningsvorm sprake moet zijn van onmiddellijke dreiging, waarbij het rechtsgoed daadwerkelijk in gevaar is.

Voorts is van belang op te merken dat de ogenblikkelijke aanranding zich verder kan uitstrekken dan de tijd die gemoeid is met het voltooien van het delict.38 Hierbij kan specifiek gedacht worden aan het delict diefstal (aanranding van een goed). In dit geval kan nog wel een

31 HR 8 februari 1932, ECLI:NL:HR:1932:BG9439, NJ 1932, p. 617 (Vrees). 32 Kelk 2016, p. 358.

33 HR 2 februari 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB3466, NJ 1965/262, m.nt. W.P.J. Pompe (Asbak). 34 Fletcher 1990, p. 20.

35 Ter Haar & Meijer 2009, p. 16. 36 Fletcher 1990, p. 20.

37 De Hullu 2015, p. 321. 38 Kelk 2016, p. 358.

(12)

noodweersituatie bestaan wanneer het delict is voltooid, maar de dief nog steeds op de vlucht is. Het slachtoffer kan zich op die manier nog verweren tegen beschadiging van dat goed. Indien de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet meer mogelijk.39 In dat geval

wordt er niet voldaan aan de eis van ogenblikkelijkheid.

Wederrechtelijk

Dat het bij noodweer gaat om de bestrijding van onrecht, wordt tot uitdrukking gebracht in de eis van de wederrechtelijkheid.40 Volgens Machielse heeft wederrechtelijkheid in de zin van art. 41 Sr de betekenis van ongeoorloofd en rechtens verboden.41 Hij merkt op dat verschillende auteurs er in het verleden op hebben gewezen dat de term ‘aanranding’ op zichzelf al een dusdanig negatieve klank heeft, dat de toevoeging ‘wederrechtelijk’ overbodig zou zijn.42

Volgens Machielse zelf wijst de term ‘aanranding’ echter niet zonder meer op een rechtens verboden gedraging. Het woord ontleent zijn negatieve klank enkel aan het feit dat het wordt vereenzelvigd met een gebeuren tegen de wil van de getroffene.43

De Hullu stipt aan dat de voorwaarde van wederrechtelijkheid voornamelijk een praktische relevantie heeft, aangezien aanrandingen door de overheid immers zelden onrechtmatig zijn.44 In haar overzichtsarrest geeft de Hoge Raad hieromtrent het voorbeeld van een situatie waarin de politie rechtmatig dwangmiddelen toepast jegens een verdachte.45 Wanneer de overheid zich schuldig maakt aan het gebruik van dwangmiddelen die in strijd zijn met het folterverbod uit art. 3 EVRM ligt dit vanzelfsprekend anders. Ook in situaties waarbij de verdachte zich op zijn beurt verdedigt tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op de daarvóór gepleegde aanranding, is er geen sprake van een wederrechtelijkheid.46

Het vereiste van de wederrechtelijkheid dient ertoe escalaties te voorkomen.47 Op het moment dat iemand zich uit noodweer verdedigt, is die verdediging zelf immers geen wederrechtelijke aanranding en tegen een rechtmatige verdediging is geen noodweer toegelaten.48

39 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.4, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

40 Ter Haar & Meijer 2009, p. 11. 41 Machielse 1986, p. 570. 42 Machielse 1986, p. 538. 43 Machielse 1986, p. 539. 44 De Hullu 2015, p. 320.

45 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.4, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

46 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.4, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

47 De Hullu 2015, p. 320.

(13)

2.2.3. De gebodenheid en de noodzaak van de verdediging

De proportionaliteits- en subsidiariteitseis zijn samenhangende, niet altijd makkelijk van elkaar te onderscheiden eisen en worden in art. 41 Sr tot uitdrukking gebracht in de voorwaarde dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’.49 Dit houdt in dat de verdediging

noodzakelijk moet zijn geweest en het in de verdediging gepleegde strafbare feit moet daardoor geboden zijn.50 De subsidiariteit ligt besloten in de noodzaak van de verdediging. De

gebodenheid ziet op de proportionaliteit en is toegevoegd om ervoor te zorgen dat er geen wanverhoudingen ontstaan tussen de aanranding en de verdediging.51 De persoon van degene die zich op noodweer beroept kan bij deze eisen van belang zijn. Zo kan op grond van zijn hoedanigheid of bijzondere vaardigheden van de ene persoon meer worden gevergd dan van een ander.52

Subsidiariteit

Als er voor de verdachte geen noodzaak bestond om zich te verdedigen, wordt er niet voldaan aan de subsidiariteitseis en zal een beroep op noodweer niet slagen. Wanneer er zinvolle alternatieven bestonden waarvan het gebruik redelijkerwijs mocht worden gevergd is er geen sprake van zo’n noodzakelijke verdediging.53 Zo kan het in sommige situaties bijvoorbeeld

wenselijk zijn dat men vlucht of de politie inschakelt.54

Een belangrijk onderdeel van de subsidiariteit is het onttrekkingsvereiste. Hiervan is sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar ook had moeten onttrekken.55 In dergelijke gevallen zal een beroep op noodweer geen kans van slagen hebben.

Machielse vindt dat men (behoudens tegenindicaties) in beginsel niet hoeft te vluchten, omdat dat recht doet aan het bijzondere karakter van noodweer.56 Gelet op het feit dat noodweer in het teken staat van rechtsordehandhaving, is het volgens hem onbegrijpelijk dat het accent van de toetsing bij de noodzakelijkheid op de vluchtmogelijkheid wordt gelegd.57 De Hullu sluit zich

49 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.1, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

50 De Hullu 2015, p. 323. 51 De Hullu 2015, p. 323.

52 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.1, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

53 De Hullu 2015, p. 324. 54 Ter Haar & Meijer 2009, p. 43.

55 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.2, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

56 Machielse 1986, p. 655. 57 Machielse 1986, p. 655.

(14)

hierbij aan door te stellen dat een relativering van het onttrekkingsvereiste goed past bij de beleving van dit soort situaties door de gemiddelde burger. Volgens hem sluit relativering ook aan bij de werkelijkheid: ‘Achteraf, in de rechtszaal beoordeeld, kan vluchten of weggaan

immers als een verstandige oplossing worden betiteld, terwijl misschien tegelijkertijd moet worden geoordeeld dat het niet-kiezen voor die oplossing door de verdachte op het moment zelf begrijpelijk is geweest.’58 Volgens Meijer, Seuters & Ter Haar is dit vereiste door de Hoge Raad

inmiddels sterk genuanceerd: enkel wanneer sprake is van een evidente, veilige en voor de hand liggende vluchtmogelijkheid zal deze door de verdachte moeten worden benut.59 De onttrekking moet van verdachte kunnen worden gevergd. De Hoge Raad hanteert hierbij een open criterium waarbij het moet gaan om een ‘reëel alternatief’.60 Dat men zich niet aan een

aanranding hoeft te onttrekken kan zich ook voordoen in geval van aanranding van een ander.61 Iemands hoedanigheid – bijvoorbeeld die van politieambtenaar of van een op basis van art. 53 Sv optredend persoon – kan hierbij volgens de Hoge Raad van belang zijn.62

Een voorbeeld van een zaak waarin er volgens de Hoge Raad alle gelegenheid was om een minder schadelijke uitweg te vinden dan het plegen van geweld deed zich voor in 2017. Bij een ruzie gedroeg de aanvaller zich boos en agressief jegens de verdachte, zwaaiend met een vuurwapen. De verdachte is vervolgens naar zijn auto gegaan om een wapen te pakken en is teruggelopen naar de aanvaller. Daarna zijn er zowel door de aanvaller als door de verdachte schoten gelost, waarbij de aanvaller dodelijk is getroffen.63 De Hoge Raad oordeelde hier dat

de motivering van het Hof dat ‘voor de verdachte de reële mogelijkheid bestond om nadat het

eerdere conflict met het slachtoffer was beëindigd, weg te gaan en zich aan verder agressief gedrag van slachtoffer te onttrekken en dat van de verdachte ook gevergd mocht worden dat hij wegging’, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en niet onbegrijpelijk is.64 De ruime

uitleg van het onttrekkingsvereiste is hier volgens Advocaat-Generaal Vegter niet onbegrijpelijk. Het heeft niet alleen betrekking op de aanranding, maar ook op het voorkomen dat ‘de vlam opnieuw in de pan slaat’.65 Deze zaak zal in hoofdstuk 5 nader aan bod komen.

58 De Hullu 2015, p. 325.

59 Meijer, Seuters & Ter Haar 2013 p. 75.

60 HR 6 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3874, r.o. 2.4.2, NJ 2010/301 m.nt. M.J. Borgers.

61 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.2, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

62 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.2, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

63 HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:701, r.o. 2.4, NJ 2017/232, m.nt. N. Rozemond. 64 HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:701, r.o. 2.6, NJ 2017/232, m.nt. N. Rozemond. 65 HR 7 maart 2017, ECLI:NL:PHR:2017:271, par. 11 (concl. A-G P.C. Vegter).

(15)

Proportionaliteit

Nadat de noodzaak van de verdediging is vastgesteld, moet bepaald worden of de verdediging ook ‘geboden’ was. Voorheen bestond onduidelijkheid over de vraag of de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop dat is gebruikt nu onder de noodzakelijkheidstoets van subsidiariteit vielen of onder de redelijkheidstoets van de proportionaliteit. Van Verseveld merkt op dat de Hoge Raad deze onduidelijkheid weg lijkt te nemen in het overzichtsarrest.66

De keuze (bijvoorbeeld schieten of slaan) en de intensiteit (de hoeveelheid klappen, schieten op vitale of minder vitale lichaamsdelen) van de verdedigingswijze dienen bij de proportionaliteit getoetst te worden.67 Situaties waarin men van de verdediging af hoort te zien omdat het op te offeren belang niet in verhouding staat tot het te beschermen belang behoren ook tot de proportionaliteitstoets. Op dit onderdeel kunnen de proportionaliteits- en subsidiariteitseis dus met elkaar samenhangen.68

Volgens de Hoge Raad strekt de proportionaliteitseis ertoe niet dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.69 Belangrijk is dat evenredigheid niet wordt vereist: de precieze manier hoeft niet de beste te zijn.70 Of er sprake is van een redelijke verhouding dient beslist te worden aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het geval. De proportionaliteitseis is door de wetgever in het leven geroepen om wanverhoudingen tussen ‘doel en middel’ buiten de noodweerbevoegdheid te houden en excessen niet onbestraft te laten.71 Zo noemt de Hoge Raad

in haar overzichtsarrest het voorbeeld dat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding is met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen of een vuist.72

Het is volgens De Hullu niet de bedoeling geweest om de gekozen verdediging op een weegschaal te leggen en de vraag te stellen of de verdediging optimaal is geweest.73 Machielse is van mening dat enkel grove criteria, die per specifiek geval door de rechter ingevuld moeten

66 Van Verseveld, DD 2016/34, p. 364. 67 De Hullu 2015, p. 325.

68 Ter Haar & Meijer 2009, p. 57.

69 HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3895, r.o. 2.5.2, NJ 2010/391, m.nt. Y Buruma. 70 Meijer, Seuters & Ter Haar 2013, p. 75.

71 Jansen, DD 2014/70, p. 737; De Hullu 2015, p. 325.

72 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.5.3, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)): zie HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5982, NJ 2008/233.

(16)

worden, passen bij deze complexiteit en het aspect van rechtsordehandhaving.74 Ook bij de proportionaliteitseis is er dus sprake van een ruime toetsing.

2.3. Noodweerexces

Een beroep op noodweer ziet op de rechtvaardiging van de strafbare handeling van de verdachte.75 Noodweerexces is een schulduitsluitingsgrond. Volgens Meijer, Seuters & Ter

Haar dient het zuiverder te worden gezien als een ‘verantwoordelijkheidsuitsluitingsgrond’.76 Wanneer er sprake is van noodweerexces worden de grenzen van een redelijke verdediging overschreden. Een plotselinge aanval kan hevige emoties teweegbrengen. Het is dan niet geheel ondenkbaar dat de gemiddelde burger onder bepaalde omstandigheden zijn zelfcontrole kan verliezen en in zijn verdediging de grenzen van de noodzakelijkheid overschrijdt.77

Het Nederlandse recht onderscheidt twee vormen: intensief en extensief noodweerexces. Bij het intensief exces gaat de verdediger verder dan geboden als onmiddellijk gevolg van de hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Hierbij handelt de verdediger disproportioneel terwijl de aanranding nog bezig is.78 Bij extensief exces gaat de verdediging te lang door en worden er nog handelingen verricht terwijl de aanranding al is geëindigd. Ook deze vorm valt onder het bereik van het noodweerexces.79 De Hoge Raad heeft zelfs een situatie waarin de verdediging die pas na afloop van de aanranding begon, onder noodweerexces gebracht.80 Mulder zag dit ‘tardief exces’ als een creatieve uitbreiding. Volgens hem kunnen de

emoties van de verdachte het vergeeflijk maken dat hij de tijdsgrens van de geoorloofde noodweer niet in acht nam.81

2.3.1. Noodweersituatie: de noodzaak tot verdediging

Voor alle bovenstaande varianten van noodweerexces geldt aanvankelijk dat verdediging noodzakelijk moet zijn geweest. Zonder de noodzakelijke verdediging is er geen noodweersituatie geweest en is een beroep op noodweerexces dus ook kansloos.82 Volgens De Hullu kunnen subsidiariteitsproblemen moeilijk door het noodweerexces worden opgevangen.

74 Machielse 1986, p. 663, 664; De Hullu 2015, p. 326. 75 Meijer, Seuters & Ter Haar 2013, p. 73.

76 Meijer, Seuters & Ter Haar 2013, p. 73. 77 Ter Haar & Meijer 2009, p. 93

78 Ter Haar & Meijer 2009, p.

79 De Hullu 2015, p. 327: HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5716, NJ 2007/148.

80 De Hullu 2015, p. 327: HR 18 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0467, NJ 1989/511 m.nt. G.E. Mulder

(Ruzie te Loon op Zand).

81 G.E. Mulder, annotatie bij HR 18 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0467, NJ 1989/511 (Ruzie te Loon op

Zand).

(17)

Hij zou een beroep op noodweerexces enkel willen uitsluiten wanneer er in het geheel geen noodzaak tot verdediging heeft bestaan. Het niet benutten van een vluchtmogelijkheid zou dan een succesvol beroep op noodweerexces niet direct in de weg hoeven staan.83

2.3.2. De hevige gemoedsbeweging

Voor het slagen van een beroep op het tweede lid van art. 41 Sr is tevens noodzakelijk dat men is meegesleept door zijn emotie.84 De hevige gemoedsbeweging kan bestaan uit vrees, angst, radeloosheid of drift.85 Wanneer blijkt van een vooropgezet plan heeft een beroep op noodweerexces geen kans van slagen. Broeierige gevoelens, zoals vijandschap en wraak worden door de formulering van de wet uitgesloten.86 Deze gevoelens worden gekarakteriseerd door een met bezinning verboden keuzevrijheid.87

2.3.3. Dubbele causaliteit

Doordat bij noodweerexces de grenzen van het noodzakelijke worden overschreden, verschuift de nadruk van de redelijkheid naar de causaliteit.88 Het tweede lid van art. 41 Sr kent een dubbele causaliteitseis: 1. De hevige gemoedsbeweging moet zijn veroorzaakt door de aanranding en 2. de disproportionele handeling moet het onmiddellijk gevolg zijn van die hevige gemoedsbeweging.89 Toch speelt de redelijkheid ook hier een belangrijke rol. De dubbele causaliteit wordt namelijk ingevuld aan de hand van de leer van de redelijke toerekening.90

Het karakter van deze tweevoudige eis is sterk beperkend. Zo mogen emoties die reeds eerder bestonden niet de oorzaak zijn van het disproportioneel handelen.91 De Hoge Raad oordeelde

in 2006 dat de veroorzaakte hevige gemoedsbeweging van doorslaggevend belang moet zijn, maar dat niet uitgesloten hoeft te worden dat andere factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.92 Volgens Ter Haar & Meijer kan dit arrest worden gezien als een sterke indicatie dat – ondanks de aanwezigheid van reeds bestaande gevoelens –

83 De Hullu 2015, p. 327; Ter Haar & Meijer 2009, p. 98. 84 Machielse 1989, p. 682.

85 Machielse 1989, p. 862; De Hullu 2015, p. 382: HR 24 juni 1895, W. 6699. 86 De Hullu 2015, p. 328.

87 Ter Haar & Meijer 2009, p. 99.

88 N. Rozemond, annotatie bij HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316. 89 Ter Haar & Meijer 2009, p. 101.

90 N. Rozemond, annotatie bij HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316. 91 De Hullu 2015, p. 328.

(18)

een confrontatie inderdaad een ‘andere dimensie’ zal moeten krijgen om te maken dat ontstane hevige emoties nog hoofdzakelijk aan de aanranding worden toegeschreven.93

Dat andere factoren meegewogen mogen worden, volgt tevens uit de tekst van de wet. Met ‘onmiddellijk gevolg’ geeft de wetgever aan dat de reactie op de aanranding een gevolg is dat de aanrander had kunnen verwachten. Hoe groter de ernst van de aanranding, hoe meer kans op een excessief gevolg.94 Vanwege het onmiddellijk gevolg dat moet bestaan tussen de hevige

gemoedsbeweging en de overschrijding van de proportionaliteit van de verdediging kan voorkomen worden dat zogenoemde afrekeningen straffeloos blijven.95

93 Ter Haar & Meijer 2009, p. 102. 94 Ten Voorde, Strafblad 2009, p. 555. 95 De Hullu 2015, p. 328.

(19)

3. Het handhaven van de rechtsorde als grondslag voor

noodweer(exces)

Wat houdt de grondslag van rechtsordehandhaving in en in hoeverre is deze essentieel voor de slagingskans van een beroep op noodweer(exces)?

3.1. De rechtsorde

Natuurwetten zijn per definitie van kracht. Deze wetten hebben geen behoefte aan een macht die hen in stand houdt.96 Hobbes omschreef het natuurrecht als de vrijheid van de mens om zijn eigen macht naar goeddunken te gebruiken voor het behoud van zijn eigen natuur of zijn eigen leven. Hierbij kiest de mens zelf het beste middel om in zijn zelfbehoud te voorzien.97 Volgens

Hobbes moeten de rechtsorde en de staat afgeleid worden uit de beginselen van het natuurrecht en de natuurwet. De natuurlijke toestand van de mens moet hierbij dus centraal staan.98

Natuurwetten beschrijven de feitelijke situatie en zijn om die reden nooit rechtvaardig. Juridische wetten omschrijven de wenselijke situatie en kunnen juist niet zonder een macht die hen in stand houdt. 99

De rechtsorde is een combinatie van macht en rechtvaardigheid: zij beschrijft en handhaaft de gewenste situatie. De rechtsorde is dan ook ontstaan uit de behoefte om de heersende macht te controleren.100 Juridische wetten proberen deze macht te bedwingen en van een morele ondertoon te voorzien. Op deze manier probeert de mens zijn leefomgeving niet alleen een beschrijving van krachten te laten zijn, maar tot een morele gemeenschap te maken. Omdat het recht altijd een wenselijke situatie voorschrijft, en niet de feitelijke, is handhaving, dus macht, essentieel voor de rechtsorde.101

3.2. Rechtsordehandhaving als grondslag voor art. 41 Sr

Zoals eerder besproken berust de noodweerbevoegdheid op een dubbele rechtsgrondslag: zelfverdediging en rechtsordehandhaving.

96 Van der Sloot 2010, p 1.

97 Raes & Vandendriessche 2008, p. 43. 98 Raes & Vandendriessche 2008, p. 44. 99 Van der Sloot 2010, p. 1.

100 Van der Sloot 2010, p. 1. 101 Van der Sloot 2010, p 1.

(20)

3.2.1. Het recht op zelfverdediging

Het zelfverdedigingsrecht komt uit het natuurrecht en heeft betrekking op de menselijke drang tot zelfbehoud.102 In premoderne samenlevingen werd het als volstrekt redelijk gezien dat men

het ongelimiteerde recht had om zichzelf te verdedigen.103 Machielse merkt op dat ook de

Nederlandse auteurs van het vorige Wetboek van Strafrecht de nadruk legden op dit natuurrechtelijke aspect van de noodweerregeling. ‘Van Deinse verwoordt deze opvatting

aldus, dat de natuurrechten, waaronder begrepen het recht om op eigen kracht lichaam en goederen te verdedigen, aangeboren en onvervreemdbaar zijn, en geen inbreuk door de wetgever dulden als de overheid niet bij machte is deze rechten te handhaven. Wel is het de taak van de wetgever de grenzen van deze eigen bevoegdheid te trekken.’104

3.2.2. Het handhaven van de rechtsorde

Dat het recht op zelfverdediging niet absoluut is, blijkt uit de grenzen die eraan gesteld worden. Het natuurlijke instinct om zichzelf te beschermen kan immers niet de enige grondslag van art. 41 Sr zijn.105 Het zelfverdedigingsrecht is in de moderne samenleving alleen gerechtvaardigd wanneer de zelfverdediging een bijdrage levert aan de rechtsordehandhaving.106 De rechtsorde wordt bij een noodweersituatie namelijk verdedigd tegen een (schuldige) agressor.107 In beginsel ligt het handhaven van de rechtsorde bij de overheid. Volgens Ten Voorde is het denkbaar dat de zelfverdediging een vorm van assistentie aan de uitvoerende macht kan zijn. In dat geval ligt de nadruk op het afweren van onrecht in plaats van op de zelfverdediging.108

Wanneer de overheid niet in staat is om de burger voldoende te beschermen, wijkt het verbod van eigenrichting voor de noodweerbevoegdheid.109

Sangero omschrijft in zijn werk ‘Self-defence in criminal law’ de grondslag van rechtsordehandhaving als volgt: ‘The person attacked acts as the representative and protector

of society, public order and the legal system, since his actions are directed at neutralising a violation of the law. This is a ‘policing action’ as well, because if the police were present at the time of the event, they would not have acted in any other way than how the defender acted.’110

102 Ten Voorde, AA 2013, p. 591. 103 Ten Voorde, AA 2013, p. 592. 104 Machielse 1986, p. 523. 105 Machielse, 1986, p. 523. 106 Ten Voorde, AA 2013, p. 592.

107 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 4. 108 Ten Voorde, AA 2013, p. 592.

109 Machielse 1986, p. 532. 110 Sangero 2006, p. 68.

(21)

Door zijn handelen dient de aangevallen persoon het openbaar belang door daders af te schrikken en misdrijven te voorkomen. De afschrikfunctie heeft volgens Sangero een tweeledig karakter: enerzijds wordt de individuele agressor afgeschrikt door het afstoten van zijn aanval en anderzijds worden potentiële agressoren afgeschrikt als ze weten dat hun plan niet alleen gefrustreerd kan worden door de politie, maar ook door het slachtoffer of andere aanwezigen (‘eens anders lijf’ uit art. 41 lid 1 Sr). De wetenschap dat de bescherming van de rechtsorde aan de burger wordt gegeven, zorgt tevens voor een versterking van het veiligheidsgevoel bij het ‘law-abiding’ publiek.111 Rozemond en Ter Haar volgen deze omschrijving van Sangero en

voegen eraan toe dat de verdediger er door zijn optreden voor zorgt dat de gezagsgetrouwe burgers verschoond blijven van wederrechtelijke inbreuken op hun rechten en dat zij niet geconfronteerd worden met geweld.112

3.3. Verruimende en beperkende werking

De grondslag van de rechtsordehandhaving heeft zowel een verruimende als een beperkende werking voor het recht op zelfverdediging.

Ten aanzien van de verruimende werking mag op basis van de rechtsordehandhaving ook iemand anders verdedigd worden. In dat geval verdedigt de ‘noodhelper’ niet zijn eigen autonomie, maar de rechtsorde die de agressor met zijn gedrag schaadt.113 De woorden ‘eens

anders’ uit art. 41 Sr zijn dus een direct voortvloeisel uit de grondslag van rechtsordehandhaving.

De beperkende werking is volgens Rozemond & Ter Haar gelegen in het feit dat de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en de verdedigingsnoodzaak rechtstreeks voortvloeien uit de grondslag van de rechtsordehandhaving. De andere grondslag voor noodweer vereist ze namelijk niet.114 Bij de zelfverdedigingsgrondslag gaat het immers puur om het behoud van het eigen leven en de eigen natuur. Zoals eerder in hoofdstuk 3 besproken blijkt uit de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en de noodzakelijkheid dat ook de aanvaller slechts een mens is en niet al zijn rechten verliest. De bedoeling hierachter is dat excessief geweld de

111 Sangero 2006, p. 68.

112 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 5. 113 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 5. 114 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 6.

(22)

rechtsorde niet dient, maar daarop juist een inbreuk maakt.115 Ook de woorden ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ uit art 41 Sr vloeien dus voort uit de rechtsordehandhaving.

De grondslag van rechtsordehandhaving is onmisbaar voor het noodweerrecht; een beroep op noodweer kan enkel slagen als de rechtsorde bij het optreden van de verdediger is gebaat. Ook al is een verdediging noodzakelijk om zichzelf te beschermen, er is geen sprake van noodweer wanneer die handeling ‘the sense of security of the law-abiding public’ niet in enige mate versterkt.116

115 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2, p. 6. 116 Rozemond & Ter Haar, TPWS 2017/2 p. 5.

(23)

4. De eigen schuld

Op welke manier komt bij eigen schuld het recht op noodweer(exces) in het geding en wat zijn hier de gevolgen van?

4.1. Anterieure verwijtbaarheid

Bij het al dan niet aanvaarden van een beroep op noodweer(exces) speelt de anterieure verwijtbaarheid, de kwestie van het verwijtbaar veroorzaken van een noodweersituatie, een grote rol. Deze anterieure verwijtbaarheid wordt opgesplitst in twee vormen: de ‘dolus in causa’ en de ‘culpa in causa’.117 In het Nederlandse recht worden doorgaans echter alle gradaties van

de eigen schuld onder de noemer ‘culpa in causa’ geschaard.

Men spreekt van dolus in causa indien men de noodweersituatie opzettelijk heeft gecreëerd.118 Deze opzettelijke provocatie kan uit verschillende opzet-gradaties bestaan.119 Zo kan de dader bijvoorbeeld uit pure provocatie handelen door de confrontatie doelbewust op te zoeken. In deze gevallen is het nagenoeg zeker dat de provocatie zal leiden tot een aanranding, waardoor van straffeloosheid geen sprake meer kan zijn.120 Ook middels ‘dolus eventualis’, het

voorwaardelijk opzet, kan de doleuze vorm aanwezig worden geacht. In dit geval begeeft de dader zich in een situatie terwijl hij zich bewust is van de aanmerkelijke kans dat hij vervolgens uit noodweer zal moeten handelen.121

Wanneer de dader verwijtbaar in een noodweersituatie terecht is gekomen spreekt men van culpa in causa. In dit geval had de dader beter moeten weten dan zich in een situatie te begeven of in een situatie te blijven waarin hij in noodweer zou moeten handelen.122

Het feit dat in het Nederlandse recht in alle gevallen gesproken wordt van culpa in causa kan voor de nodige verwarring zorgen, aangezien de (zwaardere) doleuze vorm hier dus ook onder valt.123 In deze scriptie zullen de termen ‘anterieure verwijtbaarheid’, ‘eigen schuld’ en ‘culpa in causa’ als synoniemen worden gebruikt.

117 Ter Haar & Meijer 2009, p. 132. 118 Ter Haar & Meijer 2009. p. 132.

119 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b.

[online].

120 Ten Voorde, Wetboek van Strafrecht, art. 41, in: Tekst & Commentaar Strafrecht, 2014, aantekening 5.b.

[online].

121 Ter Haar & Meijer 2009, p. 132. 122 Ter Haar & Meijer 2009, p. 132. 123 Ter Haar & Meijer 2009. p. 132.

(24)

4.1.1. Categorieën

In zijn dissertatie onderscheidt Machielse drie categorieën van eigen schuld. De eerste categorie bestaat uit gevallen waarin het de dader erom te doen is geweest de ander tot een aanranding uit te dagen.124 Hierbij lijkt de subjectieve bedoeling van de verdachte doorslaggevend. Omdat

de verdachte in dergelijke gevallen opereert volgens een vooropgezet plan, handelt hij niet ter verdediging.125 Wegens het ontbreken van de verdedigingsnoodzaak kan een beroep op

noodweer(exces) dus niet slagen.

Tot de tweede categorie worden gevallen gerekend waarbij degene die een beroep op noodweer doet, de aanranding heeft voorzien en met het oog daarop zijn maatregelen alvast heeft genomen.126 Hierbij kan gedacht worden aan de verdachte die zich voorafgaand aan de confrontatie van een wapen heeft voorzien. Bij de tweede categorie kan de verdediging die men van tevoren heeft voorbereid, in tegenstelling tot bij de eerste categorie, weldegelijk noodzakelijk en geboden zijn.127 Dat zelfs in geval van verboden vuurwapengebruik een beroep op noodweer gehonoreerd kan worden, is gebleken uit het bekende Bijlmer noodweer-arrest, waarbij een vrouw in de Bijlmer had geschoten op twee overvallers.128 Het Hof oordeelde:

‘..weliswaar heeft het (onwettige) vuurwapenbezit de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging – en daarmee de noodlottige gevolgen – mogelijk gemaakt doch de onwettigheid van het bezit neemt niet weg dat het gebruik in dit geval wordt verontschuldigd door de paniek en angst waarin verdachte, overweldigd door de overal, heeft gehandeld.’129

De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van het OM met de overweging dat het Hof het vuurwapengebruik geboden, en een andere verdedigingsmogelijkheid niet aanwezig heeft geacht.130 Ten aanzien van de vraag of het vuurwapenbezit zonder vergunning aan een geslaagd beroep op noodweerexces in de weg kon staan, overwoog de Hoge Raad: ‘Het middel miskent

dat, gegeven ’s Hofs oordeel dat vuurwapen gebruik door de verdachte geboden was, de onwettigheid van het wapenbezit het Hof niet belette aan te nemen dat hier een geval van noodweerexces aanwezig is wegens het anders gebruiken van het vuurwapen dan noodzakelijk

124 Machielse 1986, p. 612. 125 Machielse 1986, p. 613. 126 Machielse 1986, p. 612. 127 Machielse 1986, p. 613.

128 HR 23 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8567, NJ 1986/56, m.nt. N. Keijzer (Bijlmer Noodweer). 129 HR 23 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8567, r.o. 5.3, NJ 1986/56, m.nt. N. Keijzer (Bijlmer

Noodweer).

130 HR 23 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8567, r.o. 6.3, NJ 1986/56, m.nt. N. Keijzer (Bijlmer

(25)

was.’131 Machielse concludeert hieruit dat het feit dat van een verboden vuurwapen gebruik is

gemaakt voor zowel het eerste als het tweede lid van art. 41 Sr niet van groot belang is.132 Nu in deze zaak het illegale vuurwapenbezit niet in de weg stond aan een succesvol beroep op noodweer, kan er in mijn opinie getwijfeld worden aan de bijdrage die de verdachte heeft geleverd aan de rechtsordehandhaving. Men zou immers kunnen betogen dat een verdachte door een vuurwapen bij zich te dragen niet bijdraagt aan de versterking van het algemene veiligheidsgevoel.

Ten slotte is er nog een grote restcategorie waarin de verdachte, hoewel het hem er niet om te doen was, toch de aanranding heeft veroorzaakt.133 De gevallen die tot deze categorie worden gerekend kennen een grote variatie: ook degene die alleen het gevaar niet uit de weg is gegaan, hoewel daarvoor wel goede reden was, valt hieronder.134

Remmelink maakt een vergelijkbaar onderscheid door te spreken van een ‘super-provocateur’, een minder agressieve provocateur en een verwijtbaar onvoorzichtig handelen.135

4.2. De plaats van de anterieure verwijtbaarheid binnen het noodweerrecht

Volgens Machielse zorgt een zelf veroorzaakte aanranding ervoor dat men heen en weer geslingerd wordt tussen twee standpunten: ‘Enerzijds verandert het feit dat de toorn waardoor

men zich laat meeslepen door de ander is opgewekt niets aan de noodweersituatie die men in het leven roept door op die provocatie in te gaan. Anderzijds stuit het tegen de borst, degeen die een ander uitlokt en uitdaagt een onbeperkt noodweerrecht toe te kennen.’136 Uit de

literatuur is gebleken dat beide standpunten van belang worden geacht voor de beoordeling van specifieke situaties.137 De mate van eigen schuld kan in die gevallen bijdragen aan het wel of

niet aanvaarden van een beroep op noodweer(exces).138

De vraag welke plaats het leerstuk van de eigen schuld binnen het noodweerrecht heeft, wordt niet door de wetgever beantwoord.139 In het verleden werd bij een beroep op noodweer(exces) de aanwezigheid van eigen schuld aan de hand van de wettelijke vereisten beoordeeld.

131 HR 23 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8567, r.o. 6.4, NJ 1986/56, m.nt. N. Keijzer (Bijlmer

Noodweer). 132 Machielse 1986, p. 614. 133 Machielse 1986, p. 612. 134 Machielse 1986, p. 614. 135 Remmelink 1995, p. 322, 323. 136 Machielse 1986, p. 609. 137 Vgl. De Hullu 2015, p. 329. 138De Hullu 2015, p. 330. 139 De Hullu 2015, p. 329

(26)

In 1989 deed zich een situatie voor op Aruba waarbij de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte verwierp.140 De verdachte had zich samen met anderen in een auto voorzien van aanduidingen van een politieke partij op de verkiezingsdag naar de plaats begeven die bekend stond als het bolwerk van de rivaliserende partij. Aldaar brachten zij de auto tot stilstand met geopende ramen. De aanhangers van de andere partij kwamen direct op de auto af en begonnen te slaan en te schoppen. De verdachte schoot vervolgens een van de belagers met een vuurwapen dood. Het Hof verwierp het beroep op noodweer en de Hoge Raad sloot zich daarbij aan. De verdachte had willens en wetens de agressie bij de aanhangers van de rivaliserende partij opgewekt. Zo kon onder deze omstandigheden het bewezenverklaarde niet worden aangemerkt als een feit geboden door de noodzakelijke verdediging tegen de aanranding.141

Destijds koppelde de Hoge Raad het handelen van de verdachte in algemene bewoordingen aan de vraag of de verdediging wel noodzakelijk en geboden was, dus aan de subsidiariteitstoets. Het al dan niet bestaan van een noodweersituatie hing af van de eigen schuld. Hierbij werden de termen ‘eigen schuld’ en ‘culpa in causa’ echter niet gebruikt.142 Er kon geen sprake zijn van

noodweer indien de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht of voorbereidingen had getroffen voor een eventuele toekomstige confrontatie. Jansen merkt hierover op dat ook in deze uitspraken de eigen schuld herkend kan worden aan de hand van de invloed die de verdachte heeft gehad in het ontstaan van de vechtpartij.143

4.2.1. Kritiek uit de literatuur

In de literatuur heerst over het algemeen de opvatting dat de anterieure verwijtbaarheid slechts kan fungeren als een beperkt corrigerende factor op de straffeloosheid.144 Aan de noodweerbevoegdheid moest een ruimer bereik worden toegekend.145 Zo is Machielse van mening dat alleen een wederrechtelijke gedraging, waarbij het de verdachte erom te doen is geweest de ander zijn zelfbeheersing te laten verliezen, een beroep op art. 41 Sr kan verhinderen.146 Remmelink wil zelfs enkel het noodweerrecht van een provocateur beperken.

140 HR 1 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB7687, NJ 1989/389 m.nt. Melai. 141 HR 1 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB7687, r.o. 5.2, NJ 1989/389 m.nt. Melai, 142 De Hullu 2015, p. 330; Jansen, DD 2017/63, p. 670.

143 Jansen, DD 2017/63, p. 670.

144 Vgl. Ter Haar & Meijer 2009, p. 132 145 Jansen, DD 2017/63, p. 671.

(27)

Wanneer iemand zich verwijtbaar in een noodweersituatie begeeft, kan een beroep op noodweer volgens hem gewoon slagen.147

In zijn annotatie onder het Gezochte confrontatie-arrest pleit ook ’t Hart voor een beperkt corrigerend bereik. In deze zaak zijn de verdachte en zijn medeverdachte in een gevecht beland met het slachtoffer en andere aanwezigen in een café. Verdachte is daarna naar huis gegaan, heeft zich daar omgekleed en een mes gepakt om zich bij een nieuwe vechtpartij beter te kunnen verdedigen. Vervolgens is hij met zijn mededader naar het huis van het slachtoffer gegaan. Het slachtoffer kwam met enkele familieleden naar buiten. Toen zij verdachte nariepen, is verdachte teruggekeerd en heeft hij het slachtoffer met het mes in zijn buik gestoken.148 Het Hof verwierp het noodweerberoep van verdachte met de overweging dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht.149 De Hoge Raad overwoog dat in dit oordeel ligt besloten dat het Hof niet aannemelijk acht dat de verdachte heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke aanranding, of als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die door een zodanige aanranding werd veroorzaakt. Uitgaande van dat oordeel heeft het Hof het beroep op noodweer en noodweerexces volgens de Hoge Raad terecht verworpen.150 Volgens ’t Hart kan de argumentatie van het Hof worden gezien als verwant aan de ‘dolus/culpa in causa’-redenering.151 Net als bij de eerdergenoemde zaak in Aruba is ook in deze zaak de eigen schuld verdisconteerd bij de vraag of er sprake is van een noodzakelijke verdediging en dus of er zich wel een strafuitsluitingsgrond kan hebben voorgedaan. Volgens ’t Hart kan vastgesteld worden dat de eigen schuld de straffeloosheid dus wel kan opheffen, maar dat niet iedere vorm van eigen schuld dit effect heeft.152 Hij sluit zich aan bij bovenstaand standpunt van Machielse dat

‘alleen een wederrechtelijk gedrag dat de strekking heeft de ander uit zijn vel te doen springen’

de toepassing van art. 41 Sr kan verhinderen.153 Volgens hem wordt door middel van ‘eigen schuld-constructies’ de opheffing van de straffeloosheid eerder teruggedrongen dan uitgebreid. Vormen van de eigen schuld mogen slechts een beperkte correctie aanbrengen op de straffeloosheid op grond van strafuitsluitingsgronden.154

147 Hazewinkel-Suringa/Remmelink 1996, p. 323, 324.

148 HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8255, r.o. 5.1, NJ 1990/353 m.nt. A.C. ’t Hart (Gezochte

confrontatie).

149 HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8255, r.o. 5.2, NJ 1990/353 m.nt. A.C. ’t Hart (Gezochte

confrontatie).

150 HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8255, r.o. 5.3, NJ 1990/353 m.nt. A.C. ’t Hart (Gezochte

confrontatie).

151 A.C. ’t Hart, annotatie bij HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8255, NJ 1990/353, par. 2. 152 A.C. ’t Hart, annotatie bij HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8255, NJ 1990/353, par. 5.

153 A.C. ’t Hart, annotatie bij HR 24 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8255, NJ 1990/353, par. 5: Machielse

1986, p 617.

(28)

4.2.2. Een zelfstandige plaats voor de eigen schuld

Tegenwoordig heeft de eigen schuld een zelfstandige plaats als beoordelingsfactor bij een beroep op noodweer(exces).155 Deze zelfstandige plaats is volgens De Hullu een terechte

ontwikkeling: ‘Het gaat bij dit leerstuk niet zozeer om de noodzaak als wel om de

rechtvaardiging van de verdediging, om de vraag of een beroep op noodweer uiteindelijk kan worden gehonoreerd. Die rechtvaardiging kan door eigen schuld worden geblokkeerd. Weliswaar kan men dit thema bij een normatieve uitleg van het begrip ‘noodzakelijk’ ook wel in dat wettelijk begrip onderbrengen, maar in mijn ogen komt het nog beter tot zijn recht wanneer de (mate van) eigen schuld wordt benoemd als een zelfstandige en relevante, maar niet per se doorslaggevende beoordelingsfactor. (..) Het gaat om het totaaloordeel, waarbij aan alle bijzonderheden van het geval recht wordt gedaan.’156

In het Niet betaalde taxirit-arrest koppelde de Hoge Raad de eigen schuld los van de andere vereisten voor noodweer.157 In deze zaak was de verdachte met twee collega-taxichauffeurs naar het huis van een klant (later het slachtoffer) gegaan om een regeling voor een niet betaalde taxirit te treffen. Voorafgaand was de verdachte meerdere malen gewaarschuwd voor het agressieve gedrag van deze klant. Eenmaal aangekomen bij het huis van de klant ontstond een worsteling waarbij de verdachte en zijn collega’s door de klant werden belaagd met een koevoet. De verdachte heeft vervolgens de koevoet afgepakt en de klant op het hoofd geslagen.158 Volgens het Hof was er geen sprake van noodweer(exces) aangezien de verdachte

zich ‘willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten was.’159 Volgens de Hoge Raad sluit dat oordeel niet uit dat ten

aanzien van de gedragingen van de verdachte sprake was van een noodzakelijke verdediging in de zin van art. 41 Sr. De overweging van het Hof was niet voldoende om te kunnen aannemen dat er sprake was van een zodanige ‘eigen schuld’ van de verdachte dat dit een beroep op noodweer(exces) in de weg zou kunnen staan. Rozemond vat dit oordeel als volgt samen: ‘Zich

willens en wetens in een situatie begeven waarin een agressieve reactie van een ander is te verwachten, levert nog niet een vorm van eigen schuld op die te vergelijken is met het uitlokken van een agressieve reactie door provocatie waardoor een verdachte uit is op een confrontatie.

155 Kelk 2016, p. 375. 156 De Hullu 2015, p. 331.

157 HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:AU8087, NJ 2006/509 m.nt. Y Buruma (De niet betaalde taxirit).

158

HR 29 november 2005, ECLI:NL:PHR:2006:AU8087, par. 6 (concl. A-G G. Knigge).

(29)

Er moet derhalve meer aan de hand zijn dan het zich willens en wetens in een riskante situatie begeven of in zo’n situatie blijven.’160

In zijn annotatie onder het Niet betaalde taxirit-arrest zegt Buruma tevreden te zijn met het oordeel van de Hoge Raad. Hij is ook van mening dat het iemand niet noodzakelijk mag worden tegengeworpen dat hij zich welbewust in een situatie begeeft waarin hij geweld kan verwachten, maar waarin toch niet gezegd kan worden dat hij erop uit is geweld te provoceren. Aangezien recht niet voor onrecht hoeft te wijken, betekent ook dat degene die in zijn recht staat niet elk risico op een confrontatie hoeft te mijden.161

Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad blijkt dat culpa in causa als correctiefactor zijn eigen plek behoudt.162 Van Verseveld merkt op dat het hier nog steeds om een correctie achteraf gaat: ‘De rechter dient eerst na te gaan of verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden en

zich overeenkomstig de vereisten van noodweer(exces) heeft verdedigd en dan pas de vraag te beantwoorden of de verdachte wel een beroep op noodweer(exces) toekomt omdat hij die noodweersituatie zelf heeft uitgelokt’.163 Gedragingen van de verdachte die aan de aanranding

zijn voorafgegaan, worden door de Hoge Raad geschaard onder culpa in causa.164 Dit is dus een aparte beoordelingsfactor die niet meer gekoppeld wordt aan de subsidiariteitseis.165 Het ‘uitlokkingsvereiste’ is volgens de Hoge Raad noodzakelijk voor culpa in causa: zelfs het bewust en bewapend opzoeken van de confrontatie is niet meer voldoende.166 Jansen

concludeert uit het Overzichtsarrest dat de ‘culpa-in-causablokkade’ behoorlijk is ingeperkt.167

160 Rozemond 2011, p. 123.

161 Y. Buruma, annotatie bij HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:AU8087, NJ 2006/509. 162 Van Verseveld, DD 2016/34, p. 370.

163 Van Verseveld, DD 2016/34, p. 370.

164 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.7.1, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

165 Jansen, DD 2017/63, p. 671.

166 Jansen, DD 2017/63, p. 671: HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.7.1, NJ 2016/316, m.nt. N.

Rozemond (Overzichtsarrest noodweer(exces)).

(30)

5. De beoordeling van de gezochte confrontatie

Hoe wordt een beroep op noodweer(exces) bij een gezochte confrontatie in de rechtspraak beoordeeld en is deze manier wenselijk in het kader van de rechtsordehandhaving?

5.1. De gezochte confrontatie en de grondslag van rechtsordehandhaving

Indien de gedraging van de verdachte – naar de kern bezien – niet als verdedigend, maar als aanvallend moet worden beschouwd, is er geen sprake van een noodweersituatie. Dit is het geval indien de gedraging bijvoorbeeld gericht is op een confrontatie of deelname aan een gevecht.168 De gedraging van verdachte dient dus van verdedigende aard te zijn.

We hebben in het overzichtsarrest van de Hoge Raad tevens gezien dat voor het aannemen van culpa in causa, de correctie achteraf, sprake moet zijn van een bijzondere omstandigheid en dat het bewust en/of bewapend opzoeken van de confrontatie niet meer voldoende is.169 Deze toets ziet op de gedragingen van verdachte die aan de aanranding zijn voorafgegaan. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid indien verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie heeft opgezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.170

Gelet op bovenstaande kan men zich afvragen hoeveel ruimte er nog is voor culpa in causa bij een gezochte confrontatie, indien al is vastgesteld dat er sprake is van een noodweersituatie en dus van een – naar de kern bezien – verdedigende gedraging van de verdachte. Er is dan immers al vastgesteld dat de gedraging niet gericht was op een confrontatie of deelname aan een gevecht.

Aangezien de noodweerbevoegdheid mede gegrond is op het handhaven van de rechtsorde, zou men zich daarnaast ook kunnen afvragen in hoeverre iemand die rechtsorde nog verdedigt indien hij zelf de confrontatie opzoekt.

Eerder bleek in hoofdstuk 3 nog dat de grondslag van rechtsordehandhaving van essentieel belang is voor het noodweerrecht; een beroep op noodweer kan enkel slagen als de rechtsorde bij het optreden van de verdediger is gebaat.

168 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.3, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

169 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.7.1, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

noodweer(exces)).

170 HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.7.1, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest

(31)

Hoe de gezochte confrontatie na de komst van het overzichtsarrest wordt beoordeeld, zal geïllustreerd worden aan de hand van onderstaande jurisprudentie.

5.2. Jurisprudentie

5.2.1. Uitnodiging tot confrontatie

In de avond van 31 december 2010 heeft er een aanvaring plaatsgevonden tussen een verdachte en het latere slachtoffer, waarbij het slachtoffer is geslagen. De verdachte is vervolgens met twee andere jongens weggereden. Het slachtoffer heeft de verdachte later die avond gebeld en hem uitgedaagd om het uit te komen vechten. Toen zij even later op de afgesproken plek arriveerden en uit de auto stapten, is het slachtoffer naar hen toegerend en heeft hij de verdachte geslagen. Toen het slachtoffer even later naar zijn vrienden rende om hen te helpen, zag hij de verdachte opnieuw bij de auto staan. Hij is toen naar de verdachte teruggekeerd. Het slachtoffer sloeg verdachte op zijn hoofd, waardoor de verdachte door zijn benen zakte. Op dat moment stak de verdachte een het mes in het been van het slachtoffer.171

Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van noodweer omdat ‘verdachte zich, ondanks het

feit dat hij wist dat er gevochten zou gaan worden – slachtoffer had hem daartoe immers uitgedaagd – met anderen en bewapend met een mes heeft begeven naar de afgesproken plek. Daardoor heeft verdachte de confrontatie en de kans op escalatie bewust opgezocht, terwijl hij er ook voor had kunnen kiezen dit niet te doen.’172

De Hoge Raad casseert en verwijst naar het overzichtsarrest waarin onder andere is bepaald dat de enkele omstandigheid dat een verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel, onvoldoende is voor het aannemen van culpa in causa.173 Het oordeel van het Hof dat de verdachte de confrontatie bewust heeft opgezocht terwijl hij er ook voor had kunnen kiezen dit niet te doen, is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van eigen schuld en daarmee ontoereikend gemotiveerd.174

Uit de conclusie van Advocaat-Generaal Vellinga blijkt wellicht de gedachtegang van de Hoge Raad. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden van het Hof volgt dat, hoewel de verdachte zich naar het slachtoffer heeft begeven, het slachtoffer degene is die begonnen is met vechten, zich van de verdachte heeft verwijderd, opnieuw naar de verdachte is toegegaan en hem

171 HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:864, r.o. 2.3, NJ 2016/461, m.nt. N. Rozemond. 172 HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:864, r.o. 2.3, NJ 2016/461, m.nt. N. Rozemond.

173 HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:864, r.o. 3.2, NJ 2016/461, m.nt. N. Rozemond: HR 22 maart 2016,

ECLI:NL:HR:2016:456, r.o. 3.7.1, NJ 2016/316, m.nt. N. Rozemond (Overzichtsarrest noodweer(exces)).

(32)

opnieuw heeft geslagen. Pas toen de verdachte door dat geweld door zijn knieën zakte, heeft hij het slachtoffer neergestoken.175 Deze passiviteit van de verdachte ten tijde van de aanranding wijst erop dat er geenszins sprake was van uitlokking door provocatie die de aanvaarding van het noodweer beroep in de weg kan staan.

5.2.2. Schietpartij Zoetermeer

Bij een partycentrum in Zoetermeer is ‘s nachts een ruzie ontstaan waarbij de verdachte en het latere slachtoffer betrokken zijn. Het slachtoffer was die avond zeer boos en agressief en liep bovendien met een vuurwapen te zwaaien. De verdachte is na de ruzie naar zijn auto gelopen en heeft daar zijn eigen pistool gepakt. Hierna is hij teruggegaan naar de plaats van de eerdere confrontatie en heeft hij bij de auto van een hem bekend meisje gestaan. Het slachtoffer is vervolgens met zijn vuurwapen op de verdachte afgelopen. Vervolgens hebben zowel het slachtoffer als de verdachte op elkaar geschoten, waarbij het slachtoffer dodelijk is geraakt.176 De verdachte werd vervolgd en deed een beroep op noodweer. Het Hof oordeelde dat het onttrekkingsvereiste in deze zaak aan de verdachte kan worden tegengeworpen. Het weggaan en een nieuwe confrontatie voorkomen kon naar ’s Hofs oordeel in de gegeven omstandigheden van de verdachte worden gevergd. Aangezien de verdachte niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om weg te gaan, kon hij geen beroep doen op noodweer.177

De Hoge Raad verwierp het tegen dat oordeel gerichte cassatieberoep met de overweging dat het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en niet onbegrijpelijk is.178

Opmerkelijk aan deze zaak is dat culpa in causa niet wordt genoemd. In zijn conclusie stelt Advocaat-Generaal Vegter hieromtrent: ‘Er is verschil tussen een gedraging gericht op

confrontatie (in het kader van culpa in causa) en - zoals in het onderhavige geval - de plicht om zich zo te gedragen dat een confrontatie wordt voorkomen (in het kader van het onttrekkingsvereiste).’179 Aangezien het oordeel van het Hof nou eenmaal niet inhoudt dat de verdachte de confrontatie heeft opgezocht of een aanval van het slachtoffer heeft uitgelokt, behoeven de klachten van de steller volgens hem hieromtrent geen nadere bespreking.180

175 HR 13 maart 2016, ECLI:NL:PHR:2016:358, par. 16 (concl. A-G W.H. Vellinga). 176 HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:701, r.o. 2.4, NJ 2017/232, m.nt. N. Rozemond. 177 HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:701, r.o. 2.4, NJ 2017/232, m.nt. N. Rozemond. 178 HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:701, r.o. 2.6, NJ 2017/232, m.nt. N. Rozemond. 179 HR 7 maart 2017, ECLI:NL:PHR:2017:271, par. 12 (concl. A-G P.C. Vegter). 180 HR 7 maart 2017, ECLI:NL:PHR:2017:271, par. 12 (concl. A-G P.C. Vegter).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tussen twee punten op de rand van de schijf wordt een staaf AB met lengte 1 meter bevestigd.. De punten op de rand van de schijf hebben een constante snelheid van

Mijns inziens heeft de Hoge Raad bedoeld te zeggen dat ook voor de beoordeling van een beroep op noodweerexces de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moeten

De reglementering verplicht dat er een risicoanalyse wordt uitgevoerd voor alle werksituaties en dat er een actieplan wordt opgesteld om geleidelijk de beste toestand van welzijn

onderzoeken [B] MRI (meest gevoelig), botscintigrafie of CT is geïndiceerd indien conventionele röntgenfoto’s onduidelijk zijn.. Heuppijn (bij kinderen, zie 19M) 17 D RX

De Hoge Raad heeft de laatste decennia veel aandacht besteed aan het uiteenzetten en afbakenen van de voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer(exces). Dat is

vatten. Daarom zijn in overleg met verschillende deskundigen 59 gemeenten uitgekozen, die op grond van het beschikbare cijfermateriaal en de algemene indruk representatief

De verruiming van de grenzen van noodweer wordt niet langer gerechtvaardigd met een beroep op meer ruimte voor het recht op zelfverdediging, maar ook met een beroep op

Temperatuurverdeling zonder koeling en verwarming waarbij de ventilatoren op 20Hz draaien Indien er niet wordt gekoeld of verwarmd zijn de temperatuurverschillen over de tafel