• No results found

De rol van de externe en de emotionele eetstijl bij het vormen van implementatie intenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van de externe en de emotionele eetstijl bij het vormen van implementatie intenties"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

______________________________________________________________

De Rol van de Externe en de Emotionele Eetstijl bij het Vormen van Implementatie Intenties

‘‘Motivation is what gets you started. Habit is what keeps you going.’’ -Jim Ryun- _____________________________________________________________________

(2)

Naam: Robin Fohr

Collegekaartnummer: 10175350 Adres: Van Reigersbergenstraat 312 Telefoonnummer: 0622923028

Emailadres: robin.fohr@student.uva.nl

Onderzoeksinstelling: Universiteit van Amsterdam Begeleiders: Sanne de Wit & Colene Zomer Datum: 7-8-2015

Aantal woorden: 8.360

_____________________________________________________________________ ABSTRACT

Eerder onderzoek toonde aan dat het vormen van een implementatie intentie (II) kan zorgen voor onder andere gezonder snack- en sportgedrag. In de huidige studie formuleerden deelnemers een II gericht op externe cues en een doelintentie (DI) binnen een within-subject design. Aangezien individuen met een externe eetstijl eten in reactie op externe voedselcues zouden zij meer baat kunnen hebben bij II’s die gericht zijn op externe cues. Individuen met een emotionele eetstijl eten in reactie op interne cues. Verwacht werd dat de externe eetstijl een betere voorspeller zou zijn van de effectiviteit van II’s dan de emotionele eetstijl bij het implementeren van gezonde snackgewoontes. Tijdens deze studie hielden 35 vrouwelijke deelnemers vijf weken lang een snack- en sport dagboek bij via hun telefoon. Met behulp van de Dutch Eating Behavior

Questionnaire werden de eetstijlen gemeten. Daarnaast werd de gewoontesterkte voor en na het initiëren van de DI en II gemeten met behulp van de Self Report Habit Index. In de context van het algehele project Healthyways werd bovendien verwacht dat gezond snack- en sportgedrag vaker uitgevoerd zou worden na het vormen van een II dan na het vormen van een DI. Daarnaast werd verwacht dat individuen vaker volgens hun als-dan plan gezond gedrag uitvoeren dan volgens hun doelintentie. Er werd echter geen

verschillend effect gevonden van II’s en DI’s. Gezond gedrag werd tegenstrijdig aan de verwachting vaker uitgevoerd volgens doelintentie dan volgens als-dan plan. Tot slot bleek de externe eetstijl geen voorspeller van de effectiviteit van II’s. Vervolgonderzoek met aanpassingen in de opzet is van waarde om meer inzicht te krijgen in de effectiviteit van II’s.

(3)

Inhoudsopgave pagina Inleiding 4 Methode 10 Procedure 14 Resultaten 19 Conclusie en discussie 31 Literatuurlijst 38 Appendix 42

(4)

Inleiding

Het is momenteel dagelijks op de televisie te zien: mensen met overgewicht die meedoen aan leefstijlprogramma’s. Het is hen niet eerder gelukt gezonder te gaan leven. Deze mensen zijn echter geen uitzondering op de rest van Nederland, een groot deel van de samenleving kampt met dit probleem. Cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek laten zien dat in 2011 41,6% van de Nederlanders overgewicht had (CBS, 2011). Dat dit percentage nog steeds toeneemt wordt voornamelijk geweten aan een toename van voedselconsumptie en een afname van fysieke activiteit (Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, 2008). Het is voor veel mensen lastig minder voedsel te consumeren, wat hoogstwaarschijnlijk een gevolg is van de obesogene omgeving. In de obesogene omgeving is een overdaad aan voedselprikkels waar te nemen die ons

herinneren aan smakelijk, calorierijk voedsel (Swinburn & Egger, 2002). Het overgewicht dat hierdoor ontstaat heeft geen geringe gevolgen. Naast de medische gevolgen zoals hart- en vaatziekten, suikerziekte type 2, gewrichtsslijtage en een hoge bloeddruk hangt overgewicht tevens samen met angstsymptomen en stemmingsproblematiek (Bruggink, 2014). Bovendien vonden Lindwall, Gerber, Jonsdottir, Börjesson en Ahlborg (2014) in longitudinaal onderzoek dat fysieke activiteit samenhangt met een verlaagde kans op depressie, angst en andere mentale stoornissen. Het is dus van cruciaal belang dat er effectieve interventies en structurele oplossingen beschikbaar komen om processen die gewichtstoename stimuleren tegen te gaan en fysieke activiteit te bevorderen (Watson, Wiers, Hommel & de Wit, 2013).

Het is vanuit evolutionair perspectief gezond om opmerkzaam te zijn voor voedselprikkels in de omgeving. Echter, er is een groep te identificeren die hier gevoeliger voor is dan anderen, deze mensen zijn te classificeren als externe eters. Externe eters laten zich eerder dan anderen door voedselprikkels uit de omgeving tot eten verleiden, zoals de appetijtelijke geur en visuele aantrekkelijkheid van voedsel,

(5)

zonder dat zij hun werkelijke lichamelijke behoefte aan voedsel opmerken (Van Strien, 2006). Het is met name voor externe eters lastig om gezonder voedsel te consumeren op het moment dat ze geconfronteerd worden met een ongezonde voedselprikkel, zoals na het zien van een zak chips. Ondanks de intentie om een zak chips te laten liggen en een appel te eten, lukt dit vaak niet.

Volgens Gollwitzer & Sheeran (2006) geeft het hebben van een sterke intentie geen garantie op het behalen van een doel, doordat men kan falen in cognitieve controle. Hoewel de doelintentie er is, namelijk ‘Ik ga elke dag fruit eten’, worden de acties die benodigd zijn om het gewenste doel te behalen niet uitgevoerd (Webb & Sheeran, 2006). Dit wordt de intention-behavior gap genoemd (Sheeran, 2002). Intenties verklaren slechts 20 tot 30% van de verandering in gedrag (Gollwitzer, 1999) en deze zwakke samenhang is voornamelijk bepaald door goede intenties waar niet naar gehandeld wordt (Orbell & Sheeran, 1998). Een belangrijke verklaring voor het falen in cognitieve controle kan worden geboden vanuit de automaticiteit van bepaald gedrag (Aarts & Dijksterhuis, 2000). Aangezien het consumeren van voedsel van dagelijkse aard is en vaak in dezelfde setting voorkomt kunnen er gemakkelijk slechte gewoontes inslijten. Indien bijvoorbeeld het eten van chips een gewoonte is geworden, kan dit ervoor zorgen dat het doel (fruit eten) niet behaald wordt. Dit komt doordat gewoontegedragingen automatisch ingezet worden, veelal worden geleid door cues uit de omgeving en daardoor vaak weinig controle ondergaan (Bargh, Gollwitzer, Lee-Chai, Barndollar, & Trötschel, 2001).

Gewoontegedrag kan zeer nuttig zijn, hoe meer acties men onbewust kan uitvoeren, hoe meer ruimte er over blijft voor taken die onmiskenbaar bewuste

verwerking behoeven (Aarts & Dijksterhuis, 2000). In het voorbeeld van chips eten is de consequentie van het gewoontegedrag echter nadelig. Dergelijk gewoontegedrag waarbij de uitkomst geen waarde heeft kan ontstaan op het moment dat doelgericht gedrag vaak wordt uitgevoerd. Doelgericht gedrag wordt uitgevoerd als men een doel wenst te

(6)

behalen en gelooft dat het uit te voeren gedrag ervoor zal zorgen dat dit doel behaald wordt. Dit wordt verklaard vanuit de Duale Proces theorie (De Wit & Dickinson, 2009), die stelt dat gedrag wordt bepaald door habitueel tegenover doelgericht gedrag.

Doelgericht gedrag wordt gereguleerd door de causale relatie tussen de actie ofwel de respons (R) en de consequenties hiervan ofwel de uitkomst (O). Dit betekent

bijvoorbeeld dat iemand het geloof heeft dat het eten van chips (R) tot het stillen van trek leidt (O). Habitueel gedrag ontstaat wanneer bepaald gedrag veelvuldig is herhaald door de bekrachtigende waarde van de uitkomst (Thorndike, 1911) en wordt automatisch uitgevoerd ten gevolge van een kritieke cue uit de omgeving (Aarts & Dijksterhuis, 2000). Een bepaalde stimulus (S) zoals een zitbank zal bijvoorbeeld de R uitlokken. Deze SR associatie is zo sterk geworden dat de R kan plaatsvinden zonder de belonende waarde van de O. Door de automaticiteit van deze associatie wordt habitueel gedrag na het tegenkomen van de S gemakkelijker en sneller uitgevoerd dan doelgericht gedrag.

Aangezien gewoontes weinig controle vergen zou het waardevol zijn om van gezond gedrag een gewoonte te maken. De Duale Proces theorie biedt een verklaring voor de totstandkoming en het in stand houden van ongezonde gewoontes en kan tevens inzicht bieden bij het implementeren van gezonde gewoontes. Indien doelgericht gedrag (R) wordt gekoppeld aan een kritieke cue (S) hoeft er dankzij de S-R associatie geen bewuste keuze meer gemaakt te worden. De cue is genoeg om het gedrag te activeren (Bargh et al, 2001). Dit is wat er volgens Gollwitzer (1999) gebeurt tijdens het vormen van een implementatie intentie. Implementatie intenties (II) zijn simpele als-dan plannen die geanticipeerde risicosituaties linken aan instrumentele gedragingen. II’s specificeren wanneer, waar (als) en hoe (dan) zich te gedragen (Gollwitzer, 1999). Een voorbeeld is ‘als ik ’s avonds op de bank zit, dan eet ik een appel.’

Een ander type intentie die Gollwitzer (1999) onderscheidt is een doelintentie (DI), deze specificeert een bepaald eindpunt in de vorm van gedrag of een resultaat. Een

(7)

voorbeeld is ‘ik ga elke dag fruit eten’. In een DI wordt niet gespecificeerd wanneer en hoe gedrag uitgevoerd zal worden. Verwacht wordt dat DI’s minder effectief zijn dan II’s doordat het hebben van een goede intentie alleen vaak niet leidt tot het bereiken van een doel (Orbell & Sheeran, 1998). Bovendien stelt Gollwitzer (1999) dat het vormen van II’s even effectief is bij het automatiseren van gedragsinitiatie als de consistente herhaling van gewoonten. Op het moment dat de kritieke cue wordt aangetroffen, wordt het gedrag automatisch uitgelokt (Aarts & Dijksterhuis, 2000). II’s zijn om deze reden vaak effectiever gebleken dan doelintenties (Gollwitzer & Sheeran, 2006).

Het effect van de simpele II’s is in verscheidene onderzoeken aangetoond, onder andere voor het verhogen van fruit- en groenteconsumptie (Armitage, 2007; Chapman, Armitage & Norman, 2009; Kellar & Abraham, 2005), voor het verhogen van het aantal sportmomenten (Milne, Orbell & Sheeran, 2002; Ziegelmann, Luszczynska, Lippke & Schwarzer, 2007) en op andere gebieden zoals het voltooien van persoonlijke projecten (Gollwitzer, Achtziger, Schaal & Hammelbeck, 2002). Bovendien bleek uit een meta-analyse van Adriaanse, Vinkers, De Ridder, Hox en De Wit (2011) dat II’s die werden gevormd om gezond gedrag te verhogen effectiever zijn dan II’s die werden gevormd om ongezond gedrag te verlagen. Om deze reden worden in de huidige studie positieve II’s gevormd.

In de voorgaande onderzoeken werd de effectiviteit van II’s bepaald doordat er in totaal meer gezond snack- en sportgedrag plaatsvond. De theorie achter II’s van

Gollwitzer (1999) stelt dat een specifieke stimulus het gezonde gedrag uitlokt. Voor zover bekend is dit principe nog niet aangetoond. Er zijn geen experimenten gevonden waarin werd onderzocht of het instrumentele gedrag uit de II daadwerkelijk was uitgelokt door de specifieke cue. Binnen het huidige onderzoek houden deelnemers sport- en

snackmomenten bij met behulp van een digitaal dagboek. Bovendien geven ze aan of het uitgevoerde gedrag in lijn was met de opgestelde II of DI. Om dit nader te illustreren kan

(8)

gedacht worden aan de II ‘Als ik thuis kom, dan eet ik een appel’. Indien er in dit geval op bijvoorbeeld het werk een appel wordt gegeten, is dit niet in lijn met de opgestelde II, aangezien het gedrag niet is uitgelokt door de cue ‘thuis komen’. Op deze manier kan bekeken worden of het gezonde gedrag wordt geïmplementeerd ten gevolge van de cue in de II. De hypothese is dat gezond gedrag gevormd door middel van een II vaker wordt uitgevoerd volgens het als-plan dan gedrag gevormd door middel van een DI wordt uitgevoerd volgens de doelintentie. Indien gekeken wordt naar het totaal aantal ingevulde sport- of snackmomenten wordt verwacht dat deelnemers relatief vaker sport- of snackmomenten invullen die in lijn zijn met hun als-dan plan dan met hun doelintentie.

De tweede vraag binnen deze studie richt zich op de externe en de emotionele eetstijl. De kans dat individuen met een externe eetstijl eten in reactie op een

waargenomen cue is groter dan bij anderen. De externe eetstijl is een van de drie

eetstijlen die gemeten worden met behulp van de Dutch Eating Behavior Questionnaire (Van Strien, Frijters, Bergers & Defares, 1986). Deze vragenlijst meet de schalen

emotioneel eten, extern eten en lijngericht eten. In de huidige studie zal gefocust worden op extern eten en emotioneel eten. Een voorgestelde verklaring is dat het eten in reactie op externe cues is gerelateerd is aan factoren die de perceptuele eigenschappen van voedsel reguleren, zoals een verhoogde activiteit in de somatosensorische cortex voor de lippen en tong (Volkow et al., 2003). Met externe cues worden situaties bedoeld die voorkomen in het leven van een individu, zoals locaties of terugkerende momenten (Achtziger, Gollwitzer & Sheeran, 2008). Emotioneel eten wordt gedefinieerd als de neiging om te overeten als reactie op emoties, bijvoorbeeld angst of irritatie. Hoewel emotionele activatie normaliter resulteert in een verlies van eetlust, reageren sommige individuen met excessief eten. De Psychosomatic theory (Van Strien, et al.,1986) stelt dat dit komt doordat interne activatiestaten worden verward met honger.

(9)

gedragsbehandelingen gericht op het verliezen van gewicht (Jeffery et al., 2000). Een mogelijke oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat verschillende eetstijlen andere

behandelingsmethoden verlangen. Zo werd in onderzoek van Troop (2013) gevonden dat het effect van II’s werd gemodereerd door lijngericht eten. Een hoge mate van lijngericht eten hing negatief samen met het eten van meer fruit en groenten, terwijl een lage mate van lijngericht eten positief samen hing met het eten van meer fruit en

groenten. Daarnaast bleken II’s uit onderzoek van Armitage (2015) effectief te zijn voor individuen die emotioneel eten, indien er interne cues werden gebruikt. Een voorbeeld van een II op basis van een interne cue is ‘Als ik moe ben, dan ga ik een appel eten.’ In het onderzoek van Armitage (2015) werd uitsluitend naar de emotionele eetstijl gekeken. Het lijkt echter aannemelijk dat II’s per eetstijl verschillen in effectiviteit.

Het is van grote waarde om per eetstijl een effectieve behandeling te vinden, zodat ieder individu de meest gunstige interventie krijgt bij het bevorderen van een gezonde leefstijl. Er zou als behandelingsmethode voor extern eten een rol weggelegd kunnen zijn voor II’s. De rol van de externe eetstijl bij het effect van II’s is voor zover bekend niet onderzocht en het effect is derhalve nog onbekend. Aangezien individuen die extern eten kwetsbaarder zijn voor eten in reactie op externe cues, zullen ze

waarschijnlijk meer baat hebben bij II’s die zich focussen op externe cues. Voorbeelden zijn ‘televisie kijken’, ‘koffiepauze hebben’ en ‘in de bus zitten’. In eerder onderzoek naar II werd veelal geen onderscheid gemaakt tussen externe en interne cues. In de huidige studie worden II’s gevormd op basis van uitsluitend externe cues. Extern eten wordt vergeleken met emotioneel eten, aangezien individuen die emotioneel eten waarschijnlijk minder baat hebben bij een interventie gericht op externe cues, doordat zij eten in reactie op een interne cue en de meest kritieke cue dus niet wordt aangepakt. Als hypothese is daarom gesteld dat de score op de externe eetschaal een betere voorspeller is van de effectiviteit van II’s dan de score op de emotionele eetschaal.

(10)

Deze studie is onderdeel van een groter onderzoeksproject, waarbij voor het eerst met behulp van een coach een kritieke cue wordt gezocht. Bovendien geven deelnemers vervolgens voor het eerst aan of II’s worden behaald doordat ze hun kritieke cue zijn tegengekomen. Resultaten naar voren gekomen uit deze studie kunnen nieuwe inzichten bieden wat betreft de werking van II’s en de interactie met individuele eetstijlen.

Voorwaarde voor het bestrijden van overgewicht op lange termijn is inzicht in

individuele verschillen en het realiseren van op maat gemaakte behandelingen (Van Strien, 2006).

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek zijn 56 deelnemers gestart. De werving van deelnemers is gegaan middels flyers, posters, krantenberichten en oproepen op de facebookpagina’s van het Voedingscentrum en Psychologie UvA. Vrouwen tussen de 18 en 35 jaar die gemotiveerd waren om meer te gaan sporten en gezonder te gaan snacken konden zich aanmelden. Als exclusiecriteria golden: minder dan drie ongezonde snackmomenten gedurende de basismeting, een (geschiedenis van) eetproblemen, meer dan vier dagen op vakantie gedurende de studie en een BMI lager dan 20 of hoger dan 35. Deelnemers met een BMI van 35+ wijken mogelijk te veel af op persoonlijkheidsvlak vanwege klasse 2 obesitas (World Health Organization, 2000) en door het risico op gewichtsverlies worden deelnemers met een BMI < 20 tevens uitgesloten. Tot slot was een telefoon met internet een vereiste, aangezien sport- en snackmomenten worden geregistreerd met behulp van het digitale dagboek op de telefoon.

Voor deelname aan dit onderzoek kregen deelnemers geen financiële beloning of proefpersoonpunten, de reden hiervoor is dat deelnemers intrinsiek gemotiveerd moeten zijn voor dit programma. Daarnaast moet er voor het vormen van een implementatie of

(11)

doel-intentie de intentie zijn om bepaald gedrag te veranderen (Orbell, Hodgkins & Sheeran, 1997).

Van de 58 deelnemers die aanwezig waren op de eerste testsessie hebben 36 de studie afgerond (62,07%). De gemiddelde leeftijd van deelnemers was 24,88 (SD = 3,53). Deelnemers hadden gemiddeld een BMI van 24,90 (SD = 2,35). Daarnaast hadden deelnemers een relatief hoog opleidingsniveau, 91,4% volgde een WO-opleiding of had deze opleiding afgerond, 5,7% volgde een HBO opleiding en 2,9% had een VWO-opleiding afgerond.

Materialen

Entry Questionnaire

De Entry Questionnaire omvat 24 items waarmee de demografische gegevens, inclusiecriteria, motivatie voor deelname en huidig sport- en snackgewoontes worden gemeten. De motivatie om meer te gaan sporten, meer gezond te snacken en minder ongezond te snacken wordt gemeten met een Likert-schaal met een bereik van 1 tot 7, waarbij 1 staat voor ‘helemaal niet gemotiveerd’ en 7 voor ‘zeer sterk gemotiveerd’. Ten slotte wordt de mate van structuur in het dagelijks leven uitgevraagd. Dit wordt gemeten met behulp van items die de vroegste begin- en laatste eindtijd over de afgelopen week meten van dagbestedingen, ontwaken en naar bed gaan en het nuttigen van maaltijden. Tot slot wordt gevraagd hoe gestructureerd de deelnemer haar leven vindt op een 7-punts Likert-schaal schaal van 1 ‘helemaal niet gestructureerd’ tot 7 ‘zeer sterk gestructureerd’.

Basismeting

De basismeting is vanaf dag 2 tot dag 9. Deelnemers ontvangen dagelijks om 9 uur ’s ochtends en 21 uur ’s avonds een sms-bericht met link naar het digitale dagboek.

(12)

Tijdens de basismeting houden deelnemers het soort snack of sport bij en daarnaast de hoeveelheid/duur, de locatie en het tijdstip van het snack- of sportmoment.

Dagboekmeting

Van dag 10 tot dag 38 houden deelnemers het digitale dagboek bij via de links uit de sms-berichten. Op dag 15, 22 en 37 ontvangen deelnemers additioneel een sms-bericht om 10 uur ’s ochtends om hun intenties te herhalen. Tijdens de dagboekmeting houden

deelnemers het soort snack of sport bij, de hoeveelheid/duur en of het lijn in was met het als-dan plan of de doelintentie.

Self-Report Habitual Index (SRHI)

De SRHI is een maat om gewoontesterke te meten. De SRHI wordt gedurende dit onderzoek tijdens testsessie 2 en 3 afgenomen met betrekking tot snack- en sportgedrag De SRHI omvat 12 items en meet de frequentie, automaticiteit en het gevoel van zelf-identificatie bij het beoogde gedrag. Een voorbeeldvraag is ‘Gedrag X is iets wat ik automatisch doe’. In de huidige studie wordt de SRHI afgenomen over de opgestelde DI en II, geplaatst bij “Gedrag X”. Indien de DI bijvoorbeeld is: ‘ik ga elke dag een appel eten’, gaan de vragen over dit gedrag. Antwoordopties variëren van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’ op een 7-punts Likert schaal. Totaalscores rangeren van 12 tot 84, waarbij een hoge score een grote gewoontesterkte representeert. De SRHI heeft een hoge interne consistentie ( α =0.95) en een hoge test-hertest betrouwbaarheid (α =.90) en lijkt goed samen te hangen met gedragstesten (Verplanken & Orbell, 2003). De SRHI wordt gewaardeerd als een betrouwbaar en valide instrument (Verplanken & Orbell, 2003; Adriaanse, de Ridder & Evers, 2010). Verandering van gewoontesterkte wordt in kaart gebracht door een verschilscore te berekenen voor snack- en sportgedrag tussen voor- en nameting.

(13)

Motivatie Tijdens de drie testsessies wordt de motivatie voor gezond snack- en sportgedrag gemeten. Tijdens de eerste testsessie wordt de motivatie gemeten zoals omschreven bij de entry questionaire. Tijdens de tweede en derde testsessie wordt bovendien gemeten inhoeverre deelnemers gemotiveerd zijn hun opgestelde snack- en sport plan uit te voeren. Dit wordt tevens gemeten met behulp van een 7-punt Likert-schaal, variërend van “helemaal niet gemotiveerd” tot “zeer sterk gemotiveerd.

Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ)

Binnen de DEBQ (Van Strien et al., 1986) zijn drie verschillende eetstijlen opgenomen, in de vorm van de schalen lijngericht, extern en emotioneel eten. Een voorbeeld-item uit elke schaal in de respectievelijke volgorde is: ‘Let je exact op wat je eet?’, ‘Als je iets lekkers ruikt krijg je dan de behoefte om dit te eten?’ en ‘Krijg je de behoefte om te eten als je angstig, gestrest of gespannen bent?’. Items worden gemeten aan de hand van een 5-punt Likert schaal van ‘Nooit’ tot ‘Zeer vaak’

De DEBQ wordt gewaardeerd als een valide en betrouwbaar instrument (Wardle, 1986). De DEBQ heeft een hoge interne consistentie (α=.95) en test-hertest betrouwbaarheid (α= .91-.95) (Hawks, Madanat & Christley, 2008). De 13 items tellende emotionele eetschaal en de 10 items tellende externe eetschaal hebben afzonderlijk ook een hoge betrouwbaarheid, respectievelijk (α =0.89 en α =.80) (Adriaanse, De Ridder & Evers, 2010).

Exit Questionnaire

De Exit Questionnaire meet met behulp van 21 items hoe de deelnemer het onderzoek heeft ervaren. Items meten de zorgvuldigheid van het bijhouden van het dagboek, de

(14)

ervaring van het monitoren, hoe leuk iemand het onderzoek vond, de motivatie voor deelname en of er verschil zat in de uitvoerbaarheid van de plannen. Tevens wordt gevraagd of een deelnemer ziek of op vakantie is geweest en of een deelnemer zich bewust was van het idee was achter het onderzoek. Deelnemers kunnen tot slot tips en aanvullingen geven en aangeven hoe tevreden ze zijn met Healthyways op een continue schaal van 0 ‘Helemaal niet tevreden’ tot 10 ‘Heel erg tevreden’.

Additionele metingen

Naast de metingen die meegenomen worden in het huidige onderzoek worden er metingen gedaan die voor het totale onderzoek ‘Healthyways’ van belang zijn en niet in de huidge studie geanalyseerd zullen worden. Deze metingen zijn de Baratt

Impulsiveness Scale (BIS) (Patton, Stanford & Barrat, 1995), de General Self-Efficacy Scale (GSE) (Teeuw, Schwarzer & Matthias, 1994), de Stop Signal Task (SST) (Logan, 1997) en de Fabulous Food Game (FFG) gebaseerd op een ontwerp van de Wit et al. (2012). Daarnaast worden er gewichts- en taillemetingen gedaan en wordt de BMI berekend.

Procedure

Deelnemers zijn via counterbalancing verdeeld over twee condities. In conditie 1 stellen deelnemers een II op voor snackgedrag en een DI voor sportgedrag en in conditie 2 stellen deelnemers een DI op voor snackgedrag en een II voor snackgedrag. Beide condities doorlopen het schema zoals te zien is in tabel 1. Dit schema zal vervolgens nader uitgelegd worden.

(15)

Tabel 1

Dagen Binnen de Studie Healthyways

Screening Dag 1 Dag 2-8 Dag 9 Dag 10-37 Dag 38

Testsessie 1 Basismeting Testsessie 2 Dagboekmeting Testsessie 3 Telefonisch: Check deelnemer criteria Entry Questionnaire Instructies digitaal dagboek Gewichtsmeting Taillemeting (on)gezonde snackmomenten: • Wat • Hoeveel • Waar • Wanneer Fysieke activiteit: • Wat • Hoe lang • Waar • wanneer FFG SST BIS/GSE/DBEQ * DI/II interventie SRHI (2x) Gewichts & taillemeting (on)gezonde snackmomenten: • wat • hoeveel Fysieke activiteit • wat • hoe lang Volgens plan/ doel? Exit Questionnaire GSE Gewichtsmeting Taillemeting SRHI (2x)

* De FFG, SST, BIS en GSE zijn taken die in de huidige studie niet worden uitgewerkt.

Screening

Nadat deelnemers zich via de website hebben aangemeld wordt er telefonisch contact opgenomen om informatie te geven over het onderzoek en om de exclusiecriteria uit te vragen. Indien deelnemers voldoen aan alle voorwaarden zal een eerste en tweede afspraak worden ingepland. Vervolgens krijgen ze een bevestiging per mail en wordt in de agenda met behulp van een proefpersooncode de eerste en tweede afspraak ingevoerd.

(16)

T1: Eerste Testsessie

De eerste testsessie is op dag 1 en duurt ongeveer 30 minuten, deze sessie is bedoeld om informatie te geven over de onderzoeksprocedure. Er wordt uitgelegd dat de coaches geen voeding- of sportdeskundigen zijn en dat de deelnemer zich elk moment zonder opgave van reden kan terugtrekken uit het onderzoek. Deelnemers krijgen een

informatiebrochure te lezen en ondertekenen een informed consent. Vervolgens wordt de entry questionnaire afgenomen en wordt er een gewichts- en taillemeting uitgevoerd. Ten slotte worden er instructies gegeven over de basismeting. Deelnemers worden verzocht aan het eind van de dag altijd aan te geven het dagboek waarheidsgetrouw te hebben ingevuld.

Basismeting

Gedurende 7 dagen krijgen deelnemers om 9 uur ’s ochtends en 21 uur ’s avonds een sms-bericht met een weblink via Qualtrics waarin zij sport- en snackmomenten kunnen bijhouden, dit is het digitale dagboek. Een matige tot intensieve fysieke activiteit van minimaal 20 minuten geldt als sportmoment. Een snack is elke consumptie die naast de drie reguliere hoofdmaaltijden wordt genuttigd, met uitzondering van drankjes. Er wordt uitgelegd dat het de bedoeling is dat deelnemers een reguliere week wat betreft snack- en sportgedrag beleven, lijkend op de periode voor de basismeting. In het dagboek wordt gevraagd het snack- of sportmoment zo specifiek mogelijk te omschrijven. Dit wordt gedaan door vragen over het soort snack- of sportmoment (wat?), de hoeveelheid of duur (hoeveel of hoelang?), locatie (waar?) en tijdstip (wanneer?) in te vullen. Bij de snacks wordt daarnaast gevraagd of deelnemers dit een gezonde of ongezonde snack vonden, dit wordt naar eigen inzicht ingevuld. Aan het eind van de dag dienen

(17)

ingevuld Het is van belang is om het digitale dagboek zo snel en specifiek mogelijk na een snack- of sportmoment in te vullen.

T2: Tweede Testsessie

De tweede testsessie is op dag 9 en duurt ongeveer twee uur. Om te beginnen krijgen deelnemers uitleg omtrent de sessie. Er worden tijdens deze sessie twee computertaken en vier vragenlijsten afgenomen. Vervolgens wordt met behulp van de basismeting het sport- en snack gedrag in kaart gebracht en wordt de interventie toegepast.

Ten eerste worden de computertaken Fabulous Food Game en Stop Signal Task afgenomen, de volgorde hiervan is gerandomiseerd over de deelnemers. Hieropvolgend worden er een aantal zelfrapportagevragenlijsten afgenomen, namelijk de: BIS, GSE en DEBQ. De genoemde computertaken en vragenlijsten maken deel uit van het grote project Healthyways, deze vallen niet binnen de invalshoek van het huidige onderzoek en worden daarom niet verder uitgewerkt. In de huidige studie zal slechts de DEBQ worden meegenomen.

Vervolgens is via counterbalancing bepaald of een deelnemer in de II-sport DI-snack conditie of in de II-DI-snack DI-sport conditie werd geplaatst. Er wordt altijd gestart met het vormen van een DI en vervolgens de II. De procedure gaat als volgt: Met behulp van motiverende gesprekstechnieken wordt de deelnemer gemotiveerd een DI en II te vormen op basis van de ingevulde gegevens uit de basismeting. De DI en II worden driemaal opgelezen en vijfmaal opgezegd. Vervolgens wordt een SRHI meting gedaan, waarin het afgesproken gedrag wordt gemeten. Het nieuwe dagboek van de komende vier weken wordt uitgelegd. In Figuur 1 is te zien wat deelnemers gedurende de

dagboekmeting dienen in te vullen. Daarnaast wordt uitgelegd dat er een extra vraag na het invullen van het snack- of sportmoment kan komen, namelijk ‘was dit in lijn met uw gestelde doel/plan?’ Bovendien wordt uitgelegd dat deelnemers wekelijks een sms-bericht

(18)

ontvangen om hun DI en II te herhalen. Ten slotte wordt een gewichts- en taillemeting gehouden en een derde afspraak ingepland.

Dagboekmeting

Gedurende 28 dagen krijgen deelnemers tweemaal daags een smsbericht op

overeenkomstige tijden als gedurende de basismeting. Deelnemers houden tijdens de dagboekmeting het soort snack- of sportmoment en de hoeveelheid of duur van dit moment bij. Daaropvolgend krijgen deelnemers afhankelijk van de toegewezen conditie de vraag of het sport- of snack moment volgens hun doel of als-dan plan was. Daarnaast krijgen deelnemers op dag 15, 22 en 37 een smsbericht met een link om hun DI en II te herhalen.

T3: Derde Testsessie

De derde testsessie is op dag 38 en duurt ongeveer 45 minuten. Om te beginnen wordt het verloop van de sessie uitgelegd. Tijdens deze sessie vullen deelnemers vier

vragenlijsten in, wordt het programma geëvalueerd en tot slot krijgen deelnemers een debriefing.

Ten eerste wordt de SRHI tweemaal afgenomen met betrekking tot de specifieke sport en snack intenties. Volgorde van afname is gerandomiseerd over de deelnemers. Hieropvolgend wordt de Generalised Self Efficacy Scale, een laatste taille- en

gewichtsmeting en de exit-questionnaire afgenomen. Daarnaast wordt mondeling gevraagd naar feedback met betrekking tot het programma en de coach.

Vervolgens wordt met behulp van grafieken getoond in hoeverre de sport- en snackmomenten zijn veranderd ten opzichte van de basismeting. Deelnemers worden bovendien gevraagd aan te geven of zij een van de planningsstrategieën als effectiever ervoeren. Tot slot krijgen deelnemers een debriefing waarin het onderzoeksdoel wordt

(19)

uitgelegd. Indien gewenst wordt er een nieuw of aangepast plan opgesteld. Deelnemers krijgen de vraag of er na vier weken nogmaals contact mag worden opgenomen om de ontwikkelingen te bespreken wat betreft sport- en snackgedrag. Ter afsluiting worden deelnemers ten zeerste bedankt en ontvangen zij de grafieken per e-mail.

Resultaten Deelnemers

Van de 58 deelnemers die zijn begonnen aan het huidige onderzoek zijn er 35 meegenomen in de analyses. Van de 23 deelnemers die niet zijn meegenomen zijn 14 deelnemers uitgevallen, daarnaast zijn 9 deelnemers geëxcludeerd vanwege verscheidene redenen te zien in figuur 1. Er bleek geen verschil in motivatie om meer gezond te snacken, minder ongezond te snacken en meer te sporten tussen de uitvallers en de deelnemers die het programma hebben voltooid.

Figuur 1. Redenen van Exclusie

0 1 2 3

te laag/hoog BMI te weinig dagen ingevuld wilde niet meer sporten eetproblematiek te weinig ongezonde snacks BMI meer dan 2 SD's hoger dan het gemiddelde

(20)

Zoals te zien is in tabel 1 zijn deelnemers voorafgaand aan het experiment niet verschillend tussen condities (II/DI interventie). De uitzondering hierop betreft de SRHI score op sport. De conditie II snacks heeft een significant hogere score op

sportgewoonte. Bij verdere exploratie blijkt dat de conditie II snacks tijdens T2 niet verschilt op de subschalen frequentie en op identiteit, maar wel op automaticiteit.

Conditie II snacks heeft een hogere gemiddelde score op sport- automaticiteit (M=20,14, SD =9,40) dan conditie II sport (M = 13,20, SD = 4,74) t = 2,530, p=,022. Er is

desondanks voor gekozen de analyses ook uit te voeren met de gemiddelde SRHI score, waarin ook de automaticiteit meegenomen wordt. Indien er een effect wordt gevonden zal deze met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Tevens is te zien dat deelnemers tussen condities net niet significant verschillend zijn wat betreft de score op de externe eetschaal. Dit betekent dat ook de analyses waarin de externe eetschaal is meegenomen met voorzichtigheid geïnterpreteerd zullen worden.

Per hypothese zijn er apart ook exclusies uitgevoerd. In de conditie II Sport zijn 4 deelnemers geëxcludeerd, die gedurende de basismeting nul keer hadden gesport, om te controleren voor een extreme percentuele verbetering die niet in verhouding is met de percentuele verbetering van andere deelnemers. Daarnaast is een outlier niet

meegenomen bij het toetsen van de hypothese over extern en emotioneel eten. Deze deelnemer scoorde meer dan 2 sd’s lager dan de gemiddelde score op extern eten. Tot slot zijn er twee deelnemers die tijdens de derde testsessie de SRHI niet hebben ingevuld op snackgewoonte, het was daarom niet mogelijk deze deelnemers mee te nemen voor het toetsen van de hypothese over snackgewoonte. In tabel 1 is het correcte aantal deelnemers weergegeven per conditie voor het toetsen van de hypotheses.

(21)

Tabel 1.

Het Aantal Deelnemers per Conditie (N), de Gemiddelden (M), Standaardafwijkingen (SD) en de Verschillen Tussen Condities Voor de Interventie Getoetst met een T-Toets.

II snacks II sport Verschil

N M SD N M SD t p T1 Leeftijd 17 24,8 3,5 18 24,9 3,7 ,027 ,979 BMI 17 25,6 2,0 18 24,2 2,5 1,75 ,089

Aantal dagen ingevuld 17 6,8 0,4 18 6,9 0,3 -,959 ,344

Gezonde snacks p/d 17 1,0 1,0 18 1,0 0,6 ,081 ,936 Ongezonde snacks p/d 17 1,8 1,0 18 1,7 0,8 ,476* ,638 Sportmomenten p/w 17 2,4 1,4 14 3,1 1,4 -1,28 ,210 Motivatie < ongezond 17 5,8 0,6 18 5,8 0,5 ,228 ,821 Motivatie > gezond 17 5,8 0,6 18 5,9 0,7 -,816 ,420 Motivatie > sport 17 5,7 0,6 18 5,7 0,9 -,075 ,941 T2

SRHI score sport 17 34,5 14,9 18 24,9 9,9

2,228* ,034** SRHI score snack

Score Externe Eetschaal Score Emotionele Eetschaal

16 16 16 28,8 30,3 33,0 15,5 4,6 7,8 17 18 18 30,3 33,2 34,5 9,6 3,6 6,6 -,342* -2,03 -,606 ,735 ,051 ,549

* Levene’s toets was significant, gekozen voor de p-waarden die controleert voor gelijke varianties. ** Significante p-waarde.

(22)

De effectiviteit van implementatie intenties in vergelijking tot doelintenties. De eerste hypothese is getoetst met een 2x2x2 Repeated Measures ANOVA, waarbij tijd (voor/na) x snack- en sport scores als within-subjects variabelen zijn genomen en conditie (II/DI) als between-subjects factor. Met tijd wordt de basismeting bedoeld (voormeting) versus week 2, 3, 4 en 5 samengenomen (de nameting). In de eerste analyse is de afhankelijke variabele snack- en sportmomenten uit het dagboek. De hoeveelheid snack- en sportmomenten van voor en na de interventie zoals gerapporteerd door de proefpersonen is weergegeven in figuren 2a en b, uitgesplitst per conditie. Er wordt tegen verwachting geen interactie-effect gevonden van conditie en tijd F(1,33) < 1, p =,375. Het verwachte effect dat deelnemers die een II vormen meer gezond zouden snacken en meer zouden sporten dan deelnemers die een DI vormen wordt niet gevonden.

Daarnaast wordt er geen significant hoofdeffect van tijd gevonden F(1,33) =,450, p = ,507. Dit betekent dat er geen verschil wordt gevonden in hoeveelheid gezonde snacks en aantal sportmomenten voor en na de interventie. Om te toetsen of er bij sport- of snackmomenten apart genomen wel een verschil wordt gevonden, wordt voor sport en snacks tevens een aparte 2x2 Repeated Measures ANOVA getoetst. Hierbij wordt ten eerste als within-subjects variabele de voor en nameting op gezonde snacks ingevoerd en conditie als between factor. In deze analyse wordt voor gezonde snackmomenten tevens geen interactie-effect gevonden van tijd en conditie F(1,33) < 1, p = ,774 en evenmin wordt er voor sportmomenten een interactie-effect gevonden van tijd en conditie F(1,33) < 33, p = ,226.

Er is daarenboven getoetst of het aantal ongezonde snacks afneemt ten gevolge van de II/DI interventie. In figuur 3 is weergegeven hoeveel ongezonde snacks er werden geconsumeerd gedurende de voor en nameting uitgesplitst naar conditie. Hoewel er geen analyses per week zijn gedaan, is figuur 3a ter illustratie toegevoegd waarin het aantal ongezonde snacks per week is weergegeven. Wat betreft ongezonde snacks blijkt

(23)

uit een 2x2 Repeated Measures ANOVA dat er tevens geen interactie-effect van conditie en tijd is F(1,33) < 1, p = .915. Er wordt wel een hoofdeffect van tijd gevonden F(1,33) = 47,472, p <,001, dit betekent dat er een verschil is tussen de voor- en nameting op ongezonde snacks. Vervolgens blijkt uit een Paired Samples T-Test dat er een significante afname is van de consumptie van ongezonde snacks voor (M=1.73, SD =.16) en na de II/DI interventie (M = .66, SD = .06) t =6,992, p <,001.

Figuur 2a. De hoeveelheid geconsumeerde gezonde snacks per dag, uitgesplitst naar conditie.

Figuur 2b. De hoeveelheid uitgevoerde sportmomenten per week, uitgesplitst naar conditie. 0 0,5 1 1,5 2 voor na

Gezonde snacks

II snacks DI snacks 0 1 2 3 4 voor na

Sportmomenten

II sport DI sport

(24)

Figuur 3. De hoeveelheid geconsumeerde ongezonde snacks per dag voor en na de II/DI interventie, uitgesplitst naar conditie.

Figuur 3a. De hoeveelheid ongezonde snacks geconsumeerd per week uitgesplitst naar conditie.

De hypothese ‘II’s zijn effectiever dan DI’s’ wordt nogmaals getoetst met als afhankelijke variabele de snack- en sportgewoonte scores op de SRHI. In de tweede analyse wordt tevens een 2x2x2 Repeated Measures ANOVA uitgevoerd, waarbij tijd (T2/T3) x snack- en sport scores als within-subjects variabelen zijn genomen en conditie (II/DI) als between-subjects factor. In figuur 3 is te zien hoe er per conditie op de snack- en sportgewoonte werd gescoord.

0 0,2 0,4 0,6 0,81 1,2 1,4 1,6 1,82 voor na

Ongezonde snacks

II snacks DI snacks 0 1 2 3

Basisweek Week 2 Week 3 Week 4 Week 5

Ongezonde snacks per week

conditie II snacks conditie II sport

(25)

Figuur 3. Score op de gezonde snack- en sportgewoonte voor en na de II/DI interventie

gemeten met de SRHI.

Figuur 4a. Score op de gezonde snackgewoonte voor en na de II/DI interventie gemeten met de SRHI. 0 10 20 30 40 50 60 voor na

snack en sportgewoonte

II sport II snack DI sport DI snack 0 10 20 30 40 50 60 voor na

Gezonde snackgewoonte

II snack DI snacks

(26)

Figuur 4b. Scores op de sportgewoonte voor en na de II/DI interventie gemeten met de SRHI.

Er wordt opnieuw tegen verwachting geen interactie-effect gevonden van conditie en tijd F(1,31) = 1,276, p = ,267. Het verwachte effect dat proefpersonen meer baat zouden hebben bij een II dan bij een DI bij het implementeren van gezonde snack- en sportgewoonte wordt dus niet gevonden. Er wordt wel een significant hoofdeffect gevonden voor tijd waarbij voor (M = 29,16, SD = 1,99) en na (M = 45,98, SD = 1,83) de II/DI interventie F(1,33) = 43,399, p <,001. Dit betekent dat de score op de SRHI is toegenomen voor de gezonde snack- en sportgewoonte. Vervolgens zijn exploratief de sport- en snackgewoonte apart getoetst. In de figuren 4a en b is te zien hoe er apart op snack- en op sportgewoonte werd gescoord per conditie. Uit de 2x2 Repeated Measures ANOVA bleek geen interactie-effect van conditie en tijd voor gezonde snackgewoonte F(1,31) <1, p =,511 en wel een hoofdeffect van tijd voor gezonde snackgewoonte F(1,31) = 35,300, p < ,001. Wat betreft sportgewoonte werd tevens geen interactie-effect van conditie en tijd gevonden F(1,33) = 1,367, p = ,251 en wel een hoofdeffect van tijd F(1,33) = 28,037, p < ,001. Uit de aparte analyses komen dus dezelfde resultaten naar voren als uit de 2x2x2 Repeated Measures ANOVA.

0 10 20 30 40 50 60 voor na

Sportgewoonte

II sport DI sport

(27)

Gedrag gevormd door middel van een II wordt vaker uitgevoerd volgens plan dan gedrag gevormd door middel van een DI wordt uitgevoerd volgens doel.

De tweede hypothese is getoetst met een One Way ANOVA. Indien gekeken wordt naar het totaal ingevulde sport- of snackmomenten wordt verwacht dat

deelnemers hiervan relatief vaker sport- of snackmomenten invullen die in lijn zijn met hun als-dan plan dan met hun doelintentie. Snack- of sportmomenten uitgevoerd volgens als-dan plan of doelintentie zijn voor deze analyse gedeeld door het totaal aantal snack- of sportmomenten. In de analyse zijn sport en snacks uitgevoerd volgens plan/doel relatief van het totaal aantal sport-en snackmomenten meegenomen als afhankelijke variabele en conditie (II/DI) als factor.

In figuren 5a en 6a is weergegeven hoeveel gezonde snack- en sportmomenten gedurende de voor- en nameting werden uitgevoerd, waarbij tevens is weergegeven hoe vaak dit volgens als-dan plan was in de condities II snack en II sport (figuur 5) en volgens doelintentie in de conditie DI snack en DI sport (figuur 6). Hoewel de weken na de interventie in de analyses zijn samengenomen als een nameting, zijn er ter illustratie twee figuren toegevoegd (5b en 6b) waarin per week het aantal snack- en sportmomenten wordt getoond, waarbij ook is weergegeven hoe vaak dit volgens als-dan plan was.

0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 voor na

Conditie II

gezonde snacks en sport volgens als-dan plan

(28)

Figuur 5a. De gezonde snacks en sport gedurende de voor- en nameting voor conditie II snacks en II sport, waarbij de rechter kolommen de hoeveelheid snack- en sportmomenten uitgevoerd volgens doelintentie of als-dan plan weergegeven.

Figuur 5b. De gezonde snacks en sport per week voor condities II snacks en II sport.

Figuur 6a. De gezonde snacks en sport gedurende de voor- en nameting voor conditie DI snacks

en DI sport, waarbij de rechter kolommen de hoeveelheid snack- en sportmomenten uitgevoerd volgens doelintentie of als-dan plan weergegeven.

0 1 2 3 4 5 6

Conditie II

gezonde snacks en sport volgens plan 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 voor na

Conditie DI

gezonde snacks en sport volgens DI

(29)

Figuur 6b. De gezonde snacks en sport per week voor condities DI snacks en DI sport.

Er blijkt een significant effect van conditie op gezonde snack- F(1,33) = 6,993, p = ,012 en sportmomenten F(1,33) = 9,207, p = ,005. Indien met een Paired Samples T Test wordt getoetst blijkt dat in de conditie II snacks en II sport (M = ,307, SD = ,256) tegen verwachting minder vaak gezonde snack- en sportmomenten volgens het als-dan plan worden uitgevoerd dan in de conditie DI snacks en DI sport (M = ,697, SD = ,256) (t = -7, 848, p < ,001) gezonde snack- en sportmomenten volgens de doelintentie worden uitgevoerd. Dit betekent dat de DI effectiever blijkt in het uitvoeren volgens de afgesproken doelintentie.

De mate van extern eten is een betere voorspeller van de effectiviteit van

implementatie intenties dan de mate van emotioneel eten bij het implementeren van gezonde snackgewoontes.

De derde hypothese is getoetst door middel van een multipele regressieanalyse. Waarbij conditie, externe eetscore en emotionele eetscore op de respectievelijke volgorde zijn ingevoerd met behulp van de enter methode. De afhankelijke variabelen zijn voor deze hypothese de snackgewoonte-score op de SRHI, ongezonde snackmomenten en

0 1 2 3 4 5 6

Conditie DI

gezonde snacks en sport volgens plan

(30)

gezonde snackmomenten. Om dit te toetsen is de percentuele verbetering berekend van gezonde en ongezonde snacks met behulp van de formule (nameting gezonde snacks / voormeting gezonde snacks)-1 x 100%. Ten eerste werd vastgesteld dat de variabelen percentuele verbetering gezonde snacks, percentuele verbetering ongezonde snacks en de verschilscore van de SRHI snacks normaal verdeeld zijn en onderling niet correleren. Vervolgens blijkt uit de toetsingsresultaten dat geen van de ingevoerde voorspellers een significante voorspeller is van de effectiviteit van II’s op de percentuele verbetering van zowel ongezonde snacks als gezonde snacks. De resultaten van deze analyses zijn te zien in tabel 2. Tot slot blijken deze variabelen de verschilscore van de SRHI score op snacks ook niet te voorspellen.

Tabel 2.

De Resultaten van de Multipele Regressieanalyse Voor Ongezonde en Gezonde Snacks en voor SRHI Score op Snacks. df F p B R2 Percentuele verbetering OS Conditie 1,28 1,342 ,256 -,687 ,046 Extern eten 2,27 ,653 ,529 ,002 ,046 Emotioneel eten 3,26 ,547 ,655 ,028 ,059 Percentuele verbetering GS Conditie 1,28 ,139 ,712 -,151 ,005 Extern eten 2,27 ,181 ,836 -,022 ,013 Emotioneel eten 3,26 ,396 ,757 ,042 ,044 Percentuele verbetering SRHI GS Conditie 1,30 ,382 ,541 2,969 ,013 Extern eten 2,29 ,258 ,774 ,299 ,017 Emotioneel eten 3,28 ,166 ,918 ,012 ,018

(31)

Conclusie en discussie

In de huidige studie is getest of men gezond gedrag kan realiseren dankzij het vormen van een implementatie intentie in vergelijking tot een doelintentie. Gollwitzer (1999) stelde dat een specifieke cue gezond gedrag kan activeren als deze cue aan een instrumentele handeling wordt gekoppeld met behulp van een als-dan plan. Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat men meer baat heeft bij implementaties intenties dan bij doelintenties bij het implementeren van een gezonde snack- of sportgewoonte. Daarenboven stelde Gollwitzer (1999) dat deze effectiviteit ook daadwerkelijk te wijten was aan de gevormde S-R associatie, oftewel doordat een specifieke cue het gezonde gedrag uitlokt (Aarts & Dijksterhuis, 2000). Indien gekeken werd naar het totaal

ingevulde sport- en snackmomenten werd verwacht dat deelnemers hiervan relatief vaker sport- of snackmomenten invullen die in lijn zijn met hun als-dan plan en dus uitgelokt door een specifieke cue, dan in lijn met hun doelintentie.

De resultaten uit dit onderzoek waren echter niet in lijn met de verwachtingen. Er is geen verschil gevonden tussen het vormen van een II of een DI op gezond snack- en sportgedrag. Dit wijst erop dat men in het huidige onderzoek niet meer baat heeft gehad bij het vormen van een II dan bij het vormen van een DI voor het implementeren van gezond gedrag. Bovendien bleek dat er na de interventie überhaupt niet gezonder werd gesnackt of meer werd gesport, ongeacht de intenties. Ongezond snacken nam wel af na de interventie, echter werd hierbij tevens geen verschil gevonden bij het vormen van een DI of een II.

Daarenboven was het effect wat betreft gedrag uitgevoerd volgens als-dan plan of doelintentie tegengesteld aan de verwachting. Gedrag gevormd door middel van een DI werd vaker uitgevoerd volgens doelintentie dan gedrag gevormd door middel van een II volgens als-dan plan.

(32)

De bevinding dat gezond gedrag even vaak werd uitgevoerd na het vormen van een DI en een II is in strijd met de vooraf opgestelde hypothese die gebaseerd was op eerder onderzoek van onder andere Gollwitzer & Sheeran (2006). Het is echter voor zover bekend voor het eerst dat een deelnemer twee verschillende plannen vormt, een DI en een II. Mogelijk kan het niet gevonden effect van II’s resultaat zijn van de opzet van het huidige onderzoek. Deelnemers moesten het als-dan plan en het doel herhalen, maar kregen geen herinnering aan hun plan of doel mee en zouden het doel en als-dan plan door elkaar gehaald kunnen hebben. In de exit questionnaire gaven drie deelnemers aan dat het snackdoel een als-dan plan was geworden. Dit bleek dus alleen in de conditie II sport DI snack voor te komen. Het lijkt er daarom op dat dit niet gold voor de conditie II snack DI sport. Deze deelnemers zijn in de huidige studie niet uitgesloten van analyses gezien het geringe aantal deelnemers, het uitsluiten van deelnemers die het als-dan plan en doel door elkaar hebben gehaald zou echter een verbetering zijn voor

vervolgonderzoek.

Een mogelijke verklaring voor het veranderen van het doel naar een als-dan plan in uitsluitend de conditie II sport DI snack is dat deelnemers tijdens het opstellen van het snackdoel de dagboekgegevens te zien kregen van de basismeting. Hierin stond duidelijk aangegeven wanneer en waar deelnemers (ongezonde) snacks consumeerden. Mogelijk heeft het bewust worden van de situaties waarin ongezonde snacks werden

geconsumeerd ertoe geleid dat deelnemers die een snackdoel hadden gevormd toch na de tweede sessie een als-dan plan maakten over waar en wanneer ze gezonde snacks zouden consumeren. Een oplossing hiervoor is per conditie aanpassen welke details

gespecificeerd worden gedurende de dagboekmeting. In de conditie II snacks worden in dat geval zoals in de huidige studie de locatie en het tijdstip gespecificeerd en in de conditie II sport wordt slechts gespecificeerd wat voor soort snack en de hoeveelheid hiervan.

(33)

Gezonde snackmomenten bleken niet te zijn toegenomen, ongeacht DI/II interventie, hoewel er wel een afname was van ongezonde snackmomenten. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deelnemers die zich aanmelden voor

leefstijlprogramma’s met name gemotiveerd zijn om minder te snacken dan om meer gezond te snacken. Er wordt echter geen verschil gevonden tussen de motivatiescores op minder ongezond snacken en meer gezond snacken. Een andere mogelijke verklaring, die tevens geldt voor het niet vinden van een verschil van voor en na de interventie wat betreft sportmomenten, is dat deelnemers tijdens de basismeting al meer gaan sporten en gezond gaan snacken dan representatief is. Mogelijk heeft het invloed tijdens de

basismeting dat deelnemers net zijn begonnen met een leefstijlprogramma en dat ze moeten bijhouden of ze sporten en snacken. Toekomstig onderzoek zou dit kunnen verbeteren door de basismeting van deelnemers af te nemen voordat er een testsessie is geweest met de coach. Bovendien zou er als extra items tijdens de tweede testsessie kunnen worden toegevoegd hoe representatief de basismeting was gemeten met een 7-punts Likert schaal en tevens een item met wat er normaalgesproken anders zou gaan. Het item over de representativiteit zou eventueel als covariaat meegenomen kunnen worden in de analyses.

Een ander punt van kritiek is dat veel deelnemers voor het einde van het

programma stopten of te weinig dagen invulden. Deelnemers die uitvielen bleken echter even gemotiveerd te zijn als deelnemers die niet uitvielen. En motivatie leek dus geen reden voor uitval. Aangezien deelnemers gedurende het programma vijf weken dagelijks snack- en sportmomenten bij dienen te houden kan dit veel vergen van deelnemers. Persoonlijkheid speelt mogelijk een rol bij het volhouden van het programma. Met name consciëntieuze mensen zouden meer geneigd kunnen zijn het programma af te ronden en dit zijn mogelijkerwijs ook de mensen die zich net zo zullen houden aan hun DI als aan hun II. In dat geval is het goed verklaarbaar dat er geen verschil wordt gevonden van

(34)

effect tussen II’s en DI’s. Hiervoor kan worden gecontroleerd door tijdens de eerste testsessie een korte vragenlijst over consciëntieusheid af te nemen, zoals bijvoorbeeld de subschaal uit de Big Five persoonlijkheidstest die consciëntieusheid meet. Een andere oplossing is het voorkomen van uitval door bijvoorbeeld wekelijks een bericht te sturen met een motiverende tekst. Daarnaast rapporteert 22,6% van de deelnemers tijdens de derde sessie technische problemen te hebben ondervonden bij het invullen van het dagboek. Dit percentage is gebaseerd op de deelnemers die niet zijn uitgevallen, aangezien deze gegevens van de uitgevallen deelnemers niet verkregen zijn. Mogelijk kunnen de technische problemen demotiverend werken en voor vervolgonderzoek zou het daarom nuttig zijn om over te gaan op een beter werkend systeem voor het invullen van snack- en sportmomenten.

Uit de huidige studie blijkt dat gezond gedrag vaker volgens doelintentie door middel van een DI dan volgens als-plan door middel van een II wordt uitgevoerd. Dit is tegenovergesteld aan de vooraf opgestelde hypothese. Een verklaring hiervoor is dat het als-dan plan lastiger te behalen is doordat men de cue uit het plan wel moet tegenkomen voor het uitvoeren van het plan. Indien er bijvoorbeeld een dag geen lunchpauze is geweest, kan er niet meer aan het genoemde als-dan plan voldaan worden. Om hiervoor te controleren zou er aan het dagboek als extra vraag toegevoegd kunnen worden ‘bent u vandaag de cue tegengekomen uit uw als-dan plan?’

Hoewel tegen verwachting het als-dan plan relatief minder vaak werd behaald dan de doelintentie, is de huidige studie de eerste waarin een coach helpt met het vinden van een kritieke cue om een als-dan plan op te stellen. Daarnaast is dit de eerste studie die controleert of deelnemers hun II of DI halen om zo te toetsen of de effectiviteit van II’s daadwerkelijk te danken is aan de S-R associatie. Het principe zoals gebruikt in de huidige studie kan van waarde zijn bij het opzetten van vervolgonderzoek.

(35)

De tweede vraag binnen de huidige studie richtte zich op de externe en emotionele eetstijl. Aangezien individuen die extern eten extra kwetsbaar zijn voor externe voedselcues werd verwacht dat individuen die extern eten meer baat hebben bij II’s gebaseerd op externe cues dan emotionele eters. De resultaten uit het onderzoek zijn echter in strijd met de hypothese. Conditie, extern eten en emotioneel eten bleken geen voorspellers van het effect op gezond en ongezond snackgedrag. Echter werd er in eerste instantie geen effect gevonden van II’s en is het experiment dus vooralsnog niet geslaagd. Het is daarom lastig een voorspellend effect te vinden. Bovendien verschilden de

condities voor de DI/II interventie net niet significant op de externe eetschaal (p = ,051). In de conditie II snacks scoorden deelnemers (niet significant) lager op extern eten dan in de conditie II sport. Dit betekent dat in de II snack conditie deelnemers mogelijk minder baat hadden bij een interventie gericht op externe cues dan in de II sport conditie. Dit maakt het lastiger de resultaten te interpreteren. Voor vervolgonderzoek moeten er tevens meer deelnemers worden verzameld om mee te nemen in de regressieanalyse. In het huidige onderzoek zijn slechts 33 deelnemers meegenomen. Mogelijk zou er met meer deelnemers tevens geen verschillende score worden gevonden tussen de condities op de externe eetschaal.

Een algemeen kritiekpunt op het hele onderzoek is dat sporten en snacken niet helemaal vergelijkbaar zijn wat betreft het vormen van II’s. Voor snacken wordt namelijk een bestaand moment vervangen, terwijl er voor sporten een nieuw moment wordt gecreëerd. Uit onderzoek van Verplanken en Wood (2006) blijkt dat een oude gewoonte vervangen lastiger is dan een nieuwe gewoonte vormen. In dat geval zou de percentuele verbetering van sportmomenten dus groter moeten zijn dan de percentuele verbetering van gezonde snackmomenten. Echter wordt in het huidige onderzoek geen verschil in percentuele verbetering gevonden voor sport vergeleken met gezonde snacks. Dit zou mogelijk met de opzet van het onderzoek te maken kunnen hebben, deelnemers

(36)

specificeren heel duidelijke cues tijdens de basismeting wat betreft gezond en ongezond snacken. Deelnemers rapporteren namelijk ongezonde snacks die vervangen kunnen worden door gezonde snacks. Dankzij de cues waarop ongezond gesnackt wordt kan een duidelijke II worden gevormd die gebaseerd is op dagelijks terugkerende situaties in het leven van de deelnemer. Voor sporten zijn er echter veel minder aangrijpingspunten om een II te maken.

Als suggestie voor vervolgonderzoek zouden deelnemers gedurende de

basismeting kort bij kunnen houden per dag wat ze doen in hun vrije tijd, waarbij het met name gaat om de momenten waarop ze zouden kunnen gaan sporten, maar iets anders doen, zoals televisie kijken of achter de computer zitten. Aangezien het niet de bedoeling is dat dit als een inbreuk op de privacy wordt ervaren, kan er worden benadrukt dat privémomenten niet ingevuld hoeven te worden. Als er een dergelijk rooster wordt bijgehouden kan er tijdens de tweede sessie nauwkeuriger een specifieke cue worden gevonden voor het vormen van een II met betrekking tot sport.

Een laatste algemeen kritiekpunt is dat de score van gewoontesterke op sport verschilde tussen condities. In de conditie II snack DI sport scoorden deelnemers hoger op sportgewoonte dan in de conditie DI snack II sport. Er is dus meer ruimte voor een percentuele verbetering in de conditie DI snack II sport. Er is echter geen verschil van tijdseffect gevonden tussen de condities wat betreft gewoontesterkte en voor dit kritiekpunt kan in vervolgonderzoek met name worden gecontroleerd door meer deelnemers te werven.

Opgesomd kan gesteld worden dat er in de huidige studie nog geen voordeel werd gevonden van II’s. Bovendien bleken II’s niet vaker volgens een als-dan plan te worden uitgevoerd dan DI’s volgens een doelintentie. Tot slot bleek de externe eetstijl geen voorspeller te zijn van de effectiviteit van II’s. Voor al deze punten zijn suggesties genoemd voor vervolgonderzoek. Mogelijk ligt het slechts aan het geringe aantal

(37)

deelnemers en de opzet van het huidige onderzoek dat er nog geen positieve resultaten zijn gevonden voor II’s. Vervolgonderzoek is nodig aangezien een groot aantal mensen slechte gewoontes heeft. Wat betreft overgewicht zijn er nog weinig werkzame

interventies, terwijl overgewicht ernstige fysieke en psychische gevolgen met zich meedraagt. Door onderzoek naar het implementeren van gezonde gewoontes zoals gezond snacken en sporten kan er een geschikte oplossing komen die overgewicht op de lange termijn aanpakt.

(38)

Literatuurlijst

Adriaanse, M. A., Vinkers, C. D., De Ridder, D. T., Hox, J. J., & De Wit, J. B. (2011). Do implementation intentions help to eat a healthy diet? A systematic review and meta-analysis of the empirical evidence. Appetite, 56(1), 183-193.

Allison, D. B., Kalinsky, L. B., & Gorman, B. S. (1992). A comparison of the psychometric properties of three measures of dietary restraint. Psychological Assessment, 4(3), 391.

Armitage, C. J. (2007). Effects of an implementation intention-based intervention on fruit consumption. Psychology and Health, 22(8), 917-928.

Armitage, C. J. (2015). Randomized test of a brief psychological intervention to reduce and prevent emotional eating in a community sample. Journal of Public Health, fdv054.

Bandura, Albert. "Social cognitive theory of self-regulation." Organizational behavior and human decision processes 50.2 (1991): 248-287.

Bargh, J. A., Gollwitzer, P. M., Lee-Chai, A., Barndollar, K., & Trötschel, R. (2001). The automated will: nonconscious activation and pursuit of behavioral goals. Journal of personality and social psychology, 81(6), 1014.

Bruggink, J.W. (2014, 8 januari). Obesitas gaat vaak samen met chronische aandoeningen. Webmagazine Centraal Bureau voor de Statistiek.

Opgehaald 2 juni 2015, van http://www.cbs.nl/nl

NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-3939-wm.htm

Chapman, J., Armitage, C. J., & Norman, P. (2009). Comparing implementation intention interventions in relation to young adults’ intake of fruit and vegetables.Psychology and Health, 24(3), 317-332.

(39)

Van Duyn, M. A. S., & Pivonka, E. (2000). Overview of the health benefits of fruit and vegetable consumption for the dietetics professional: selected literature. Journal of the American Dietetic Association, 100(12), 1511-1521.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54, 493-503.

Gollwitzer, P. M. (1993). Goal achievement: The role of intentions. In W. Stroebe & M. Hewstone (Eds.), European review of social psychology, 4, 141-185. Chichester: Wiley. Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement:

A meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38, 69-119.

Hawks, S. R., Madanat, H. N., & Christley, H. S. (2008). Behavioral and biological associations of dietary restraint: A review of the literature. Ecology of Food and Nutrition, 47(5), 415-449.

Herman, C. P., & Polivy, J. (1980). Restrained eating. In A. J. Stunkard (Ed.), Obesity. London: WB Saunders.

Jeffery, R. W., Epstein, L. H., Wilson, G. T., Drewnowski, A., Stunkard, A. J., & Wing, R. R. (2000). Long-term maintenance of weight loss: current status.Health

psychology, 19(1S), 5.

Kellar, I., & Abraham, C. (2005). Randomized controlled trial of a brief research‐based intervention promoting fruit and vegetable consumption. British journal of health psychology, 10(4), 543-558.

Larsen, J. K., van Strien, T., Eisinga, R., Herman, C. P., & Engels, R. C. (2007). Dietary restraint: intention versus behavior to restrict food intake. Appetite,49(1), 100-108. Lindwall, M., Gerber, M., Jonsdottir, I. H., Börjesson, M., & Ahlborg Jr, G. (2014). The

(40)

burnout: A longitudinal study of Swedish healthcare workers. Health Psychology, 33(11), 1309.

Logan, G. D., Schachar, R. J., & Tannock, R. (1997). Impulsivity and inhibitory control. Psychological Science, 8(1), 60-64.

Orbell, S., & Sheeran, P. (1998). ‘Inclined abstainers’: A problem for predicting health‐ related behaviour. British Journal of Social Psychology, 37(2), 151-165.

Patton, J. H., & Stanford, M. S. (1995). Factor structure of the Barratt impulsiveness scale. Journal of clinical psychology, 51(6), 768-774.

Schachter, S., Goldman, R., & Gordon, A. (1968). Effects of fear, food deprivation, and obesity on eating. Journal of Personality and Social Psychology, 10(2), 91.

Sheeran, P. (2002). Intention—behavior relations: A conceptual and empirical review. European review of social psychology, 12(1), 1-36.

Snoek, H. M., van Strien, T., Janssens, J. M., & Engels, R. C. (2006). The effect of television viewing on adolescents’ snacking: individual differences explained by external, restrained and emotional eating. Journal of Adolescent Health,39(3), 448-451.

Swinburn, B., & Egger, G. (2002). Preventive strategies against weight gain and obesity. Obesity reviews, 3(4), 289-301.

Van Strien, T. (2006). Emotioneel en extern eten. Het verschil en de therapie [Emotional and external eating. The difference and the therapy]. De Psycholoog, 41, 193-198.

Van Strien, T., Frijters, J. E., Bergers, G., & Defares, P. B. (1986). The Dutch Eating Behavior Questionnaire (DEBQ) for assessment of restrained, emotional, and external eating behavior. International Journal of Eating Disorders, 5(2), 295-315. Teeuw, B., Schwarzer, R., & Jerusalem, M. (1994). Dutch general self-efficacy

scale. Retrieved November, 22, 2010.

(41)

Verhoeven, A. A., Adriaanse, M. A., Ridder, D. T., Vet, E., & Fennis, B. M. (2013). Less is more: The effect of multiple implementation intentions targeting unhealthy snacking habits. European Journal of Social Psychology, 43(5), 344-354.

Verplanken, B., & Orbell, S. (2003). Reflections on Past Behavior: A Self‐Report Index of Habit Strength1. Journal of Applied Social Psychology, 33(6), 1313-1330.

Wardle, J. (1987). Eating style: a validation study of the Dutch Eating Behaviour Questionnaire in normal subjects and women with eating disorders. Journal of psychosomatic research, 31(2), 161-169.

Watson, P., Wiers, R. W., Hommel, B., & de Wit, S. (2014). Working for food you don’t desire. Cues interfere with goal-directed food-seeking. Appetite, 79, 139-148. Webb, T. L., & Sheeran, P. (2006). Does changing behavioral intentions engender

behavior change? A meta-analysis of the experimental evidence.Psychological bulletin, 132(2), 249.

de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: A case for animal-human translational models. Psychological Research-Psychologische Forschung, 73, 463-476.

De Wit, S., Niry, D., Wariyar, R., Aitken, M. R. F., & Dickinson, A. (2007). Stimulus-outcome interactions during instrumental discrimination learning by rats and humans. Journal of Experimental Psychology: Animal Behavior Processes, 33(1), 1.

World Health Organization. (2000). Obesity: preventing and managing the global epidemic (No. 894). World Health Organization.

Ziegelmann, J. P., Luszczynska, A., Lippke, S., & Schwarzer, R. (2007). Are goal intentions or implementation intentions better predictors of health behavior? A longitudinal study in orthopedic rehabilitation. Rehabilitation Psychology, 52(1), 97.

(42)

Appendix

GESPREKSPROTOCOL FORMULEREN DOEL- EN IMPLEMENTATIE INTENTIE Conditie: DI sporten – II snacken

Algemene aandachtspunten:

- voor de andere conditie (DI snacken - II sporten), geldt dezelfde leidraad/gesprekstechniek. De voorbeeldzinnen in dit protocol dienen dan alleen uiteraard te worden aangepast. - probeer als coach zo veel mogelijk een gidsende rol aan te nemen, en niet te veel te sturen. Laat pp zelf met ideeën en oplossingen komen, als ze willen veranderen lukt dit alleen als ze dit echt zelf willen, en dit ook zelf bedenken.

- een empathische houding is zeer van belang. Probeer je in te leven in (de situatie van) de pp. Wees niet afstandelijk, de motiverende gespreksstijl vereist een meer warmere, haast vriendschappelijke houding. In het gesprek is het de bedoeling dat jullie een team vormen, gaan samenwerken.

- eerst ga je de doel intentie vormen, in dit geval voor sporten. Daarna de implementatie intentie, in dit geval voor snacken. De II zal meer tijd in beslag nemen, dit is normaal. - gebruik geen onderzoeks- of wetenschappelijke termen. Zeker niet de woorden ‘doel intentie’ of ‘implementatie intentie’ gebruiken.

- de tekst in het groen is de tekst die je kan zeggen. Dit hoeft niet letterlijk, maar vormt een leidraad voor het gesprek.

- maak aantekeningen tijdens het gesprek zodat je later makkelijker terug kunt komen op bepaalde voorbeelden of situaties.

1) Introductie, band opbouwen, “engageren”

(voorbeeld, hoeft niet letterlijk): “Je hebt een aantal tests ingevuld, en nu is het tijd voor het laatste onderdeel van deze dag. Ik wil graag samen met jou een blik werpen op je snack- en je sportgedrag. Ik wil nog een keer benadrukken dat het belangrijk is om eerlijk te zijn in je antwoorden. Niets is raar, niemand is perfect, en pas als je eerlijk kan zijn over je gedrag, kan ik je proberen te helpen goede handvaten te bieden om het te veranderen. Sowieso zal ik nooit persoonlijke informatie van jou naar buiten brengen, dus alles wat je vertelt is vertrouwelijk. Heb je verder nog vragen voordat we beginnen?”

2) SPORTEN

2A) Gedrag verduidelijken, “focussen”

“Ik heb in je dagboek van de afgelopen week gezien dat je … keer hebt gesport. Kan je me iets meer vertellen over de sport die je doet?”

(43)

“Wat zou je willen verbeteren in je sportgedrag?” Gebruik het antwoord op deze vraag om

straks tot de vorming van een doel intentie te komen. Richt je alleen op het doel op zich, en gebruik actieve werkwoordsvormen. Dus wel bijv. “Ik ga meer sporten”, en niet: “Ik wil proberen op maandag naar een bodypump-les te gaan.”

”Wat voor voordelen zou deze veranderingen voor jou teweeg brengen?” “Wat voor gevoel zou je krijgen als deze verandering je lukt?”

“Hoe belangrijk is deze verandering voor jou?”

2B) Verandering detecteren, “ontlokken”

Als duidelijk is wat het doel is, ga je kijken in hoeverre er ambivalentie is tussen het nu uitgevoerde gedrag (niet/minder sporten) en het gewenste gedrag (meer sporten). Richt je hierbij op verandertaal: bevestig en bekrachtig dit soort taal, stel meer vragen hierover en pas reflectief luisteren toe.

Wanneer pp ook veel behoudtaal laat horen, probeer het dan om te buigen in verandertaal. Wanneer pp bijv. zegt ‘maar het lukt me toch niet’, kan je iets zeggen als: ‘je denkt dat het een hele uitdaging voor je wordt om meer te gaan sporten. Maar je vertelde net ook het belang van gezonder eten: je denkt dat je er fitter en gelukkiger door gaat voelen’, of: ‘maar net had je het erover hoe je je zou voelen als het wel zou lukken, probeer weer eens aan dat gevoel te denken’.

Vragen die je kunt stellen zijn:

”Wat voor voordelen zou deze veranderingen voor jou teweeg brengen?” “Wat voor gevoel zou je krijgen als deze verandering je lukt?”

“Hoe belangrijk is deze verandering voor jou?”

Stel jezelf de vraag of de pp klaar is voor de verandering. JA of NEE JA -> ga door naar stap 2C

NEE -> richt je weer op de ambivalentie tussen te veranderen gedrag en gewenst gedrag benadruk de autonomie van de pp: alleen zijzelf kan de verandering teweeg brengen

geef haar zelfvertrouwen; benadruk alle dingen die al goed gaan

2C) Samenvatting en planning maken

Vat kort samen wat jullie besproken hebben. Vorm nu samen met de pp de doel intentie voor sporten. Als het goed is, is die al voorbij gekomen bij punt 2B.

Vraag vervolgens aan de pp om de doel intentie 3x op te schrijven en vijf keer hardop uit te spreken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sindsdien is de aandacht voor de fysieke en sociale omgeving als belangrijke deter- minant van gezondheid sterk toegenomen door het groeiende inzicht dat alleen aandacht

Elk krygt sijn deel van Godt, en wort na 't werk vergolden, Na dat hy Lant, en Kerk beschut heeft, of gehoônt, Godt borgt wel, maar de schult en wert niet quyt gescholden,..

E.H.G. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw.. logsvloten uit de Oostzee

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

Op middellange termijn, als rekening gehouden wordt met de kosten van aflossing en te betalen rente (niveau 2), zijn de vooruitzichten iets minder gunstig. Op basis van hun

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Dan het privaat-publieke vraagstuk: de Sportas is niet iets waar ik altijd direct met mijn handen voor op elkaar ga omdat ik vind dat het geld dat we daarin steken uit