• No results found

Heeft psychopathie twee kanten : vervlakt en reactief?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heeft psychopathie twee kanten : vervlakt en reactief?"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heeft psychopathie twee kanten: vervlakt en reactief?

Lara Inäbnit 29 Mei 2015

Universiteit van Amsterdam Datum: 29-05-2015

Studentnummer: 10301585 Begeleider: Arjen Noordhof Aantal woorden abstract: 167 Aantal woorden onderzoek: 5771

(2)

Abstract

Theoretische omschrijvingen van psychopathie en de

persoonlijkheidseigenschappen altruïsme en consciëntieusheid overlappen.

Verwacht wordt dat alle aspecten van psychopathie te maken hebben met een lage mate van zowel altruïsme als consciëntieusheid. Verder bestaat psychopathie uit primaire en secundaire psychopathie. Verwacht wordt dat neuroticisme en emotie, namelijk negatief en positief affect, bijdragen aan het onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie. De verbanden tussen psychopathie, persoonlijkheid en affect zijn hiervoor onderzocht aan de hand van de vragenlijsten Neuroticisme

Extraversion Openness – Five-Factor Iventory (NEO-FFI), Positive and Negative Affectivity Scales (PANAS) en de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP). Deze zijn

afgenomen in een psychologiestudenten sample (N=114) en een vrienden en familie sample (N=108). De hypotheses over de verbanden tussen psychopathie en

persoonlijkheid werden in dit onderzoek bevestigd. Persoonlijkheid verklaart een groot deel van de variantie van psychopathie. Als affect daaraan wordt toegevoegd, verklaart het niks extra’s. Altruïsme en consciëntieusheid blijken centraal te staan in de omschrijving van psychopathie. Neuroticisme en affect dragen bij aan het

(3)

Heeft psychopathie twee kanten: vervlakt en reactief?

In de huidige maatschappij is criminaliteit een probleem. Criminaliteit zorgt voor zowel financiële als emotionele schade, die in veel gevallen veroorzaakt wordt door geweldsdelicten (Huys, H., CBS). Om deze schade te verkleinen is het van belang om onderzoek te doen naar psychopathie, aangezien psychopathie geweld voorspelt (Neumann & Hare, 2008). Als men psychopaten vervolgens vergelijkt met niet psychopathische delictplegers is te stellen dat criminele psychopaten meer en verschillende delicten plegen (Hare, McPherson & Forth, 1988). Dat is de tweede reden om onderzoek te doen naar psychopathie. De derde reden is dat

psychopathische vergeleken met niet-psychopathische geweldsplegers minder goed behandelbaar zijn (Salekin, 2002, en Hemphill et al., 1998, aangehaald in Lynam & Gudonis, 2005). Na vrijlating recidiveren psychopaten bijvoorbeeld drie keer vaker dan niet-psychopathische geweldsplegers (Hemphill, Hare en Wong, 1998,

aangehaald in Miller & Lynam, 2012).

Het onderzoek naar psychopathie wordt gedaan bij de algemene bevolking zodat de effecten van criminaliteit en het in de gevangenis zitten geen invloed hebben op het concept psychopathie. Hierdoor krijgt men specifiek zicht op de kenmerken van psychopathie, zonder dat deze vervuild zijn met kenmerken die gerelateerd zijn aan criminaliteit (Widom & Newman, 1985, aangehaald in Kirkman, 2002). Psychopathie is terug te vinden bij de algemene populatie, aangezien niet alle psychopaten criminelen zijn (Hare, 1970, 1996, aangehaald in Kirkman, 2002).

(4)

(Hare, 2003, aangehaald in Dawel, O’Kearney, McKone, & Palermo, 2012; Neumann & Hare, 2008; Coid, Yang, Ullrich, Roberts & Hare, 2009). In dit onderzoek is daarom gebruikgemaakt van de algemene bevolking door een psychologiestudenten sample en een vrienden en familie sample te gebruiken.

Het is belangrijk dat in het huidige onderzoek zoveel mogelijk factoren worden uitgesloten die het begrijpen van psychopathie belemmeren, aangezien dit onderzoek een antwoord wil geven op de vraag wat psychopathie is. Het concept psychopathie bevat affectieve aspecten (bijv. het ontbreken van schuldgevoel en empathie), interpersoonlijke aspecten (bijv. het gebruiken van anderen voor

eigenbelang), zelf-refererende aspecten (bijv. jezelf als belangrijker zien dan anderen) en gedragsmatige aspecten (bijv. gebrek aan planning en vooruit denken) (Hare, Hart & Harpur, 1991). Deze kenmerken lijken erfelijk te zijn, manifesteren zich vroeg in de kindertijd en zijn relatief stabiel gedurende de adolescentie en in de

volwassenheid (Larsson et al., 2007, en Lynam, Caspi, Moffitt, Loeber & Stouthamer-Loeber, 2007, en Vinding, Frick & Plomin, 2007, aangehaald in Neumann & Hare, 2008). Persoonlijkheidseigenschappen ontwikkelen zich ook al vroeg (McCrae & Costa, 1999). Daar komt bij dat ieder individu persoonlijkheidseigenschappen heeft. In dit onderzoek wordt dan ook onderzocht welke persoonlijkheidseigenschappen verband houden met psychopathie om zo een beter beeld te krijgen van wat

psychopathie is.

Een belangrijke ontwikkeling in het begrijpen van psychopathie is dat de stoornis steeds vaker wordt bestudeerd vanuit een persoonlijkheidsperspectief

(5)

(Widiger en Lynam, 1998, aangehaald in Miller, Lyman, Widiger & Leukefeld, 2001). Zo’n persoonlijkheidsperspectief is het Five Factor Model (FFM). Dit representeert de structuur van persoonlijkheidseigenschappen. De theorie van

persoonlijkheidseigenschappen is voornamelijk beschrijvend. Als men naar de omschrijving van psychopathie en persoonlijkheidseigenschappen kijkt, komen de volgende beschrijvingen overeen. Zo worden psychopaten omschreven als

interpersoonlijk tegenwerkend (Lynam & Derefinko, 2005, aangehaald in Lynam & Gudonis, 2005) aangezien psychopaten anderen gebruiken om eigen doelen te behalen (Levenson, Kiehl & Fitzpatrick, 1995). De omschrijving van een lage mate van de persoonlijkheidseigenschap altruïsme komt overeen met het interpersoonlijke tegenwerkende aspect van psychopathie, omdat een lage mate van altruïsme het tegenovergestelde is van het je in de ander kunnen verplaatsen en rekening houden met zijn doelen. Bovendien omvat een lage mate van altruïsme egocentrisch

handelen (Hoekstra, Ormel & Fruyt, 1996). Verder wordt over het gedragsmatige aspect van psychopathie gemeld dat er een gebrek is bij plannen en vooruitdenken (Hare, Hart & Harpur, 1991) en dat psychopaten regels overtreden en daarmee

delicten begaan (Hare, McPherson & Forth, 1988). De omschrijving van een lage mate van de persoonlijkheidseigenschap consciëntieusheid komt overeen met het

gedragsmatige aspect van psychopathie, omdat een lage mate van consciëntieusheid het tegenovergestelde is van doen wat moet en nalaten wat niet mag. Bovendien omschrijft een lage mate van consciëntieusheid dat mensen op een ontspannen

(6)

de theoretische omschrijvingen van psychopathie en de

persoonlijkheidseigenschappen altruïsme en consciëntieusheid lijkt er op theoretisch niveau een verband te verwachten tussen psychopathie en een lage mate van

altruïsme en psychopathie en een lage mate van consciëntieusheid.

Empirisch is er inderdaad een verband gevonden tussen psychopathie en een lage mate van altruïsme (Miller, Lynam, Widiger & Leukefeld, 2001) en tussen psychopathie en een lage mate van consciëntieusheid (Lynam, 2002, en Widiger en Lynam, 1998, aangehaald in Miller & Lynam, 2003). Neuroticisme, oftewel

emotionele stabiliteit-labiliteit, is ook een persoonlijkheidseigenschap van het FFM. Mensen met een hoge mate van neuroticisme hebben sterk de neiging angst te ervaren, hebben de neiging irreële ideeën te ontwikkelen en hebben een geringe beheersing van opwelling en driften, vergeleken met mensen die laag scoren op neuroticisme en die dus emotioneel stabiel zijn (Hoekstra et al., 1996).

Psychopathische individuen kunnen omschreven worden in kenmerken van hoge mate van neuroticisme waar het gaat om impulsiviteit, maar psychopaten kunnen tegelijkertijd in kenmerken van een lage mate van neuroticisme zoals zelfbewustheid omschreven worden (Lynam & Derefinko, 2006). Uit onderzoek is ook gebleken dat psychopaten zowel emotioneel stabiel als emotioneel instabiel kunnen zijn

(Levenson, Kiehl, Fritzpatrick, 1995). Op empirisch niveau ziet men dan ook terug dat psychopathie zowel met een hoge als met een lage mate van neuroticisme gelinkt is (Miller et al., 2001, Lynam, 2002, en Widiger en Lynam, 1998, aangehaald in Miller & Lynam, 2003).

(7)

In dit onderzoek wordt als eerste bekeken welke

persoonlijkheidseigenschappen op welke manier samenhangen met psychopathie. Dit wordt gedaan om een beter beeld te krijgen van het concept psychopathie. In eerder onderzoek zijn duidelijke verbanden aangetoond tussen psychopathie en de persoonlijkheidseigenschappen altruïsme en consciëntieusheid. In dit onderzoek willen we deze verbanden repliceren. De eerste hypothese in dit onderzoek is dan ook dat er een negatief verband is tussen altruïsme en psychopathie en een negatief verband tussen consciëntieusheid en psychopathie. Tussen de

persoonlijkheidseigenschap neuroticisme en psychopathie zijn verschillende verbanden gevonden. Voordat we hierover een hypothese kunnen opstellen moet eerst het concept psychopathie verder worden uitgediept.

Het concept psychopathie bestaat uit twee factoren, namelijk primaire

psychopathie en secundaire psychopathie. Primaire psychopathie is gerelateerd aan interpersoonlijke en affectieve componenten zoals egocentrisme, liegen, kilheid, verminderd schuld- en angstgevoel. Secundaire psychopathie is gerelateerd aan gedragsaspecten als impulsiviteit en vroeg-delict-gedrag (Hare, 1991, aangehaald in Miller, Gaughan & Pryor, 2008). Primaire psychopathie wordt gekenmerkt door verminderde en wellicht mogelijke vervlakte emoties, hetgeen een parallel vormt met een lage mate van neuroticisme. Secundaire psychopathie wordt gekenmerkt door impulsiviteit, hetgeen een parallel vormt met een hoge mate van neuroticisme

(Karpman, 1941, en Lykken, 1995, aangehaald in Del Gaizo & Falkenbach, 2008). Het verschil in primaire en secundaire psychopathie verklaart waarschijnlijk de

(8)

inconsistente resultaten tussen psychopathie en neuroticisme. Zo is goed voor te stellen dat in het ene sample meer primaire psychopathie voorkomt en in een ander sample meer secundaire psychopathie, wat tot gevolg heeft dat op het oog

tegenstrijdige verbanden gevonden worden tussen psychopathie en neuroticisme. De hypothese in dit onderzoek voor neuroticisme wordt daarom ook voor elke factor afzonderlijk bekeken. De hypothese voor primaire psychopathie voorspelt een negatief verband met neuroticisme. De hypothese voor secundaire psychopathie voorspelt een positief verband met neuroticisme.

Dit roept de vraag op of er twee vormen van psychopathie bestaan en of het concept psychopathie voor die twee vormen afzonderlijk geformuleerd zou moeten worden. Bij psychopaten die hoog scoren op primaire psychopathie zou dan de affectieve omschrijving passen, omdat de kern wordt gevormd door het missen van emotie. Bij psychopaten die hoog scoren op secundaire psychopathie zou dan de gedragsmatige omschrijving passen, omdat de kern wordt gevormd door

impulsiviteit. Wellicht dat twee soorten psychopathie onderscheiden kunnen worden als emotie erbij betrokken wordt.

In dit onderzoek wordt daarom naast persoonlijkheidseigenschappen ook gekeken in hoeverre emotie psychopathie kan verklaren. Er wordt zowel naar negatief als naar positief affect gekeken. Negatief affect bestaat uit een combinatie van negatieve emoties zoals angst en boosheid (Hicks & Patrick 2006). Positief affect bestaat uit positieve emoties zoals enthousiast, alert, actief en zelfverzekerd gedrag (Watson, Clark & Tellegen, 1988). Het concept psychopathie bevat verminderde

(9)

angst, wat zou betekenen dat men verwacht dat psychopathie een negatief verband heeft met negatief affect. Maar uit onderzoek is gebleken dat psychopathie niet geassocieerd is met abnormale lage angst en dat er geen bewijs is dat psychopaten geen angst ervaren (Schmitt & Newman, 1999; Hale, Goldstein, Abramowitz, Calamari & Kosson, 2004). Het is belangrijk hierbij weer onderscheid te maken tussen primaire en secundaire psychopathie. Primaire psychopathie heeft namelijk geen verband met angst en secundaire psychopathie heeft een positief verband met angst (Levenson, Kiehl & Fritzpatrick, 1995; Vitale, Smith, Brinkley & Newman, 2002; Hale et al., 2004). Het concept psychopathie zou op basis van de verschillende

verbanden met angst op deze manier ook kunnen worden opgesplitst. Negatief en positief affect wordt dan ook voor primaire en secundaire psychopathie afzonderlijk bekeken. Primaire psychopathie heeft mogelijk een vervlakt angstaffect wat mogelijk wijst op een vervlakt negatief affect. Vervlakt affect zou op theoretisch niveau

betekenen dat men geen verband met negatief en positief affect verwacht. In eerder onderzoek is er een negatief verband gevonden tussen primaire psychopathie en negatief affect en een positief verband tussen primaire psychopathie en positief affect. Deze verbanden waren weliswaar significant, maar niet heel hoog (Patrick, 1994; Del Gaizo & Falkenbach, 2008). Dit zou betekenen dat er eerder een verlaagd negatief affect is bij psychopaten met vooral primaire psychopathie dan een vervlakt affect, aangezien er wel verbanden zijn gevonden. Secundaire psychopathie heeft mogelijk een verhoogde mate van angst. Op basis van de omschrijving van secundaire psychopathie en negatief affect kan men op theoretisch niveau een

(10)

positief verband verwachten, aangezien beide de emotie boosheid en angst bevatten. Tussen secundaire psychopathie en positief affect lijkt op theoretisch niveau geen verband te zijn. Empirisch onderzoek ondersteund deze theorie. Er blijkt namelijk een positief verband te zijn tussen secundaire psychopathie en negatief affect, en geen verband tussen secundaire psychopathie en positief affect (Patrick, 1994).

Persoonlijkheidseigenschappen hebben ook met emotie te maken. Zo wordt neuroticisme uitgelegd aan de hand van emotionele stabiliteit c.q. labiliteit.

Emotionele stabiliteit, oftewel lage mate van neuroticisme, bevat mogelijk veel positieve emoties. Emotionele labiliteit, oftewel hoge mate van neuroticisme, bevat mogelijk veel negatieve emoties. Men zou dan verwachten dat neuroticisme positief samenhangt met negatief affect en negatief samenhangt met positief affect. Uit empirisch onderzoek blijkt dit ook het geval te zijn (Watson & Clark, 1992). Mensen met een hoge mate van consciëntieusheid willen waarschijnlijk negatief affect voorkomen en positief affect krijgen, aangezien die mensen doen wat moet en na laten wat niet mag. Hetzelfde zou kunnen gelden voor altruïsme, aangezien die mensen vriendelijk zijn naar anderen. Dit kan komen doordat positief affect voor vriendelijkheid zorgt of dat vriendelijk zijn voor positief affect zorgt. Hiermee voorkomt men waarschijnlijk negatief affect. Empirisch onderzoek sluit hierbij aan, omdat blijkt dat zowel consciëntieusheid als altruïsme negatief samenhangen met negatief affect en positief samenhangen met positief affect (Watson & Clark, 1992).

In het huidige onderzoek wordt naar verbanden met negatief en positief affect gekeken om te kijken in hoeverre emotie een bijdragen kan leveren aan het concept

(11)

psychopathie. Eerst wordt er gekeken wat voor verbanden er zijn tussen zowel negatief en positief affect en de persoonlijkheidseigenschappen neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid als wat voor verbanden er zijn tussen negatief en positief affect en primaire en secundaire psychopathie. De hypotheses voor de persoonlijkheidseigenschappen altruïsme en consciëntieusheid voorspelt voor beide een positief verband met positief affect en voor beide een negatief verband met negatief affect. De hypothese voor neuroticisme voorspelt een negatief verband met positief affect en een positief verband met negatief affect. De hypothese voor

primaire psychopathie voorspelt dat er geen verband is met zowel positief als negatief affect. De hypothese voor secundaire psychopathie voorspelt dat er geen verband is met positief affect en dat er een positief verband is met negatief affect. Vervolgens wordt gekeken of positief en negatief affect een deel van psychopathie kan verklaren. De hypothese hierover voorspelt dat positief en negatief affect psychopathie voor een deel verklaard als persoonlijkheid niet wordt meegenomen. Worden de persoonlijkheidseigenschappen wel meegenomen dan voorspelt de hypothese dat affect niks meer extra’s verklaard, omdat persoonlijkheid

waarschijnlijk positief en negatief affect bevat.

Tenslotte wordt er in dit onderzoek gebruikgemaakt van exploratieve analyses aan de hand van netwerken. Netwerken geven een wisselwerking tussen symptomen weer, oftewel items. In een netwerk kan men zien welke symptomen sterk met elkaar samenhangen en welke symptomen centraal staan (Borsboom & Cramer, 2013). In dit onderzoek wordt er een netwerkmodel gemaakt voor secundaire psychopathie en

(12)

neuroticisme. Door de verbanden tussen secundaire psychopathie en neuroticisme op item niveau te bekijken, kan er zicht komen welke items maken dat er een verband is. Wellicht verklaart dit wat maakt dat neuroticisme zo verschilt tussen primaire en secundaire psychopathie doordat bijvoorbeeld een bepaald neuroticisme item sterk verband heeft met een bepaald secundaire psychopathie item.

Samengevat wordt in dit onderzoek naar het concept psychopathie gekeken. Het concept psychopathie wordt geprobeerd te begrijpen door te kijken naar

verbanden met de persoonlijkheidseigenschappen altruïsme, consciëntieusheid en neuroticisme. Neuroticisme wordt voor primaire en secundaire psychopathie apart bekeken aangezien uit eerder onderzoek is gebleken dat psychopaten beiden kunnen zijn. Wellicht dat dit onderscheid erop wijst dat er twee soorten psychopaten zijn. Een psychopaat met veel emotie die reactief is en een psychopaat met weinig emotie. Vanwege het idee dat er wellicht twee soorten psychopaten zijn en dat het concept psychopathie opgesplitst zou moeten worden, is er in dit onderzoek ook gekeken naar negatief en positief affect. Er is in dit onderzoek gebruikgemaakt van

vragenlijsten die afgenomen zijn bij een psychologiestudenten sample en een

vrienden en familie sample. Er is gebruikgemaakt van twee samples om de gevonden resultaten met elkaar te kunnen vergelijken en zo eventueel dubbel bewijs te hebben voor de gevonden resultaten.

(13)

Methode

Deelnemers

Er deden 220 deelnemers mee, waarvan 114 deelnemers behoorden tot het psychologiestudenten sample en 108 tot het vrienden en familie sample. De deelnemers werden geworven via email, Facebook en proefpersonennet van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Psychologiestudenten van de UvA kregen een proefpersoon punt als beloning. De andere deelnemers kregen geen beloning.

Materiaal

Voor dit onderzoek is er gebruikgemaakt van een set vragenlijsten in

samenwerking met andere onderzoeken. Deze set vragenlijsten bestond uit de NEO-FFI (Neuroticisme Extraversion Openness – Five-Factor Iventory), PANAS (Positive and Negative Affectivity Scales), LSRP (Levenson Self-Report Psychopathy Scale), DASS

(Depression Anxiety Distress Scales), RRS-NL-EXT (Ruminative Resonse Scale), DACOBS (Davos Assesment of Cognitieve Biases Scale), Dutch Mental Health, GPTS (Green

Persecutory Thoughts Scales) en de BCSS (Brief Core Schema Scales).

NEO-FFI

Het meten van de persoonlijkheidseigenschappen gebeurden aan de hand van de NEO-FFI die gebaseerd is op de FFM. De NEO-FFI vraagt aan de hand van vijf

(14)

domeinen de persoonlijkheidseigenschappen neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en consciëntieusheid uit. De vragenlijst bevat 60 items, 12 per domein, die op een 5-punt Likertschaal kunnen worden beantwoord, variërend van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Voorbeeldvragen zijn: “Ik voel me vaak de mindere van anderen”, “Ik vind het echt leuk om met mensen te praten”. De omscoring gebeurde zo als in de handleiding van de NEO beschreven staat. De NEO-FFI heeft voor Amsterdamse studenten een interne consistentie cronbach’s alpha’s van .84 voor neuroticisme, .64 voor altruïsme en .77 voor consciëntieusheid. De NEO-FFI wordt ook valide bevonden (Hoekstra, Ormel, Fruyt, 1996).

LSRP

De LSRP is een zelfrapportage vragenlijst die een indicator is voor

psychopathie (Walters, Brinkley, Magaletta & Diamond, 2008) bestaande uit 26 items die op een 4-puntsschaal kunnen worden beantwoord, variërend van 1 (Ik ga

volledig niet akkoord ) tot 4 (ik ga volledig akkoord). Primaire psychopathie bestaat uit 16 items en meet egoïsme, onverschilligheid en manipulatieve houding ten opzichte van andere. Secundaire psychopathie bestaat uit 10 items en meet impulsiviteit en een zelfvernietigende levensstijl (Levenson et al., 1995). Meestal wordt voor psychopathie de checklist van Hare gebruikt. Deze kan alleen afgenomen worden door een getraind iemand. De LSRP heeft overlap met de psychopathie checklist van Hare (Brinkley, Schmitt, Smith & Newman, 2001). Bovendien is de

(15)

LSRP geschikt voor dit onderzoek waarbij studenten, vrienden en familie de vragenlijsten zelf achter een computer hebben ingevuld. Voorbeeldvragen zijn: “Mensen die zo dom zijn opgelicht te worden, verdienen het doorgaans”, “Ik verveel me vaak”. Na omscoring kan men de scores in drie groepen verdelen. Een score van 58 of meer werd beschouwd als psychopathie, 48 of minder is geen psychopathie en alle scores daartussenin wordt als een gemixte groep gezien (Brinkley et al., 2001). De LSRP heeft voor betrouwbaarheid een cronbach’s alpha van .81 (Verschuere et al., 2014). Voor primaire psychopathie is de cronbach’s alfa .82 en voor secundaire psychopathie .61 (Miller, Gaughan & Pryor).

PANAS

Met de PANAS werd positief en negatief affect gemeten aan de hand van 20 items die gevoelens van mensen beschrijven (Watson, Clark, & Tellegen, 1988). Bij elk gevoel, die op een 5-punt Likertschaal kan worden beantwoord variërend van 1 (nooit) tot 5 (zeer), werd gevraagd om het gevoel van de afgelopen maanden. Voorbeeldvragen zijn: “Actief”, “overstuur”. De range van scores bij positief affect loopt van 10 tot 50, waarbij de hoogst score het hoogste niveau van positief affect is. Dit is idem dito voor negatief affect (Emmerik & Jawahar, 2006; Watson, Clark & Tellegen, 1998). De interne consistentie alfa voor positief affect is .86 en voor negatief affect .84. De test-hertest betrouwbaarheid voor positief affect is .63 en voor negatief

(16)

affect .60. Verder is de PANAS ook valide bevonden (Watson, Clark & Tellegen, 1998).

Procedure

De vragenlijsten werden in qualtrics ingevoerd tot een grote vragenlijst. De volgorde van de vragenlijsten was gerandomiseerd zodat de invloed van de volgorde geminimaliseerd werd. Hierdoor kreeg elke deelnemer een andere

volgorde. Dit is van belang omdat de ene vragenlijst het invullen van de vragenlijst die daarop volgt kan beïnvloeden. Bovendien zullen de vragenlijsten die zich aan het einde van de reeks bevinden eerder afgeraffeld worden.

Alle deelnemers kregen in een bericht een link die naar de vragenlijst

doorverwees. In het bericht stond het verzoek mee te doen met het onderzoek door de vragenlijst van ongeveer 45 minuten in te vullen. Dit bericht werd via email en Facebook verspreid. De email adressen en facebookcontacten voor het vrienden en familie sample was afkomstig van de eigen kennissenkring. De deelnemers in het psychologiestudenten sample konden ook zelf de vragenlijst opzoeken door naar de website voor proefpersoon punten voor UvA studenten te bezoeken. De

psychologiestudenten van de UvA moeten namelijk bepaalde hoeveelheid

proefpersoon punten verplicht behalen. Door aan een uur onderzoek mee te doen, valt er 1 proefpersoon punt te verdienen. Voor deze vragenlijst konden de

psychologiestudenten 1 proefpersoon krijgen. Wat het doel van het onderzoek was werd in alle gevallen niet verteld. Alleen de deelnemers die in de vragenlijst

(17)

aangegeven hadden een debriefing te willen ontvangen, werden achteraf op de hoogte gesteld van het doel van het onderzoek.

Statistische analyse

In dit onderzoek zijn verbanden bekeken tussen

persoonlijkheidseigenschappen, psychopathie en affect. Hiervoor is gebruikgemaakt van een spearman correlatie analyse, omdat niet alle data normaal verdeeld was. Er is gebruikgemaakt van pairwise delition voor de missing values. Dit houdt in dat proefpersonen die een van de drie vragenlijsten niet ingevuld hadden wel

meegenomen werden in de correlatie analyse voor de andere twee vragenlijsten. Verwacht werd dat zowel een hoge score op altruïsme als consciëntieusheid negatief correleren met een hoge score op de LSRP, positief correleren met een hoge score op positief affect en negatief correleren met een hoge score op negatief affect. Van neuroticisme werd verwacht dat bij een hoge score hierop er een negatieve correlatie is met een hoge score op primaire psychopathie, een positieve correlatie is met een hoge score op secundaire psychopathie, een negatieve correlatie is met een hoge score op positief affect en een positieve correlatie is met een hoge score op negatief affect. Verder werd verwacht dat een hoge score op primaire psychopathie geen correlatie heeft met negatief en positief affect. Van secundaire psychopathie werd verwacht dat bij en hoge score hierop er een positief verband is met negatief affect en geen verband is met positief affect.

(18)

Vervolgens is er een multipele regressie analyse uitgevoerd. De assumptie van normaliteit werd geschonden, maar dit was niet dusdanig dat het een probleem is voor de multipele regressie. De eerste keer was de totale score van de LSRP de afhankelijke variabelen. In model 1 werden de persoonlijkheidseigenschappen

neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid meegenomen. In model twee werd daar negatief en positief affect aan toegevoegd. Vervolgens werd model 1 en 2 omgekeerd in de multipele regressie meegenomen. Tot slot werden dezelfde modellen gemaakt, maar dan met secundaire psychopathie als afhankelijke variabelen. Verwacht werd dat affect een deel van psychopathie kan verklaren, maar als de

persoonlijkheidseigenschappen meegenomen worden dat dan het effect van affect wegvalt, omdat verwacht wordt dat persoonlijkheidseigenschappen een groter deel van psychopathie kan verklaren.

Ten slotte werd er nog een exploratieve analyse gedaan. Er is een

netwerkmodel gemaakt met de neuroticisme items van de NEO-FFI en de secundaire psychopathie items van de LSRP voor beide samples. Bij deze analyse zijn wel alle deelnemers eruit gehaald die missing values hadden en is er gewerkt met partiële correlaties. Omdat het een exploratieve analyse is, zijn er geen verwachtingen opgesteld.

Resultaten

Van de 270 deelnemers hebben 6 personen helemaal niks ingevuld en 44 mensen hebben de PANAS, NEO-FFI en LSRP niet ingevuld. Deze 50 deelnemers

(19)

zijn voor dit onderzoek onbruikbaar en zijn dan ook niet meegenomen in de verdere dataverwerking. Er bleven 220 deelnemers over die minimaal een van de drie

vragenlijsten hadden ingevuld. Vervolgens werden er eerst twee samples gemaakt op basis van de vraag of ze psychologie studeren op de Universiteit van Amsterdam (UvA). 114 Personen hebben hierop ja beantwoord en behoorden tot het

psychologiestudente sample. Dit sample bevatten 93 vrouwen en 21 mannen. De overige 108 personen behoorden tot het vrienden & familie sample. Dit sample bevatten 75 vrouwen en 33 mannen. Alle analyses zijn voor beide samples gedaan. Tabel 1

Percentage Score op de NEO-FFI voor Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieusheid Voor het Psychologiestudenten Sample en Vrienden & Familie sample.

Zeer laag

Laag Gemid. Hoog Zeer hoog Neuroticisme Psychologie Studenten 3.5 % 6.5 % 53 % 35 % 2 % Vrienden & Familie 5 % 14 % 45 % 31 % 5 % Altruïsme Psychologie Studenten 5.5 % 18 % 52.5 % 23 % 1 % Vrienden & Familie 5 % 22 % 57 % 14 % 2 % Consciëntieusheid Psychologie Studenten 7 % 22.5 % 57.5 % 13 % 0 % Vrienden & Familie 5 % 28 % 58 % 8 % 1 %

Note. Omscoring van ruwe scores aan de hand van bijlage G van de NEO handleiding

(Hoekstra, 1996)

Als eerste is er gekeken of er voldoende variantie is in de mate van psychopathie en de persoonlijkheidseigenschappen neuroticisme, altruïsme en

(20)

consciëntieusheid. Voor psychopathie gold dat als men 58 of hoger scoorde op de LSRP dat er dan sprake is van psychopathie, 48 of lager betekende geen

psychopathie en alles daartussen kon gezien worden als een mix van psychopathie. Op basis hiervan bleek 14% van psychologiestudenten sample psychopathie te hebben en 28% een gemixte vorm. In het vrienden en familie sample bleek 9% psychopathie te hebben en 35% een gemixte vorm. Voor de

persoonlijkheidseigenschappen is er ook voldoende variantie gevonden zoals te zien is in Tabel 1.

Er werd een spearman correlatie analyse uitgevoerd over de scores van de Tabel 2.

Spearman Correlatie Analyse over de NEO-FFI, LSRP en PANAS voor het Psychologiestudenten Sample en Vrienden & Familie sample.

sample NEO_N NEO_A NEO_C PA NA

Psychologie- studenten PA -.50** .24* .50** NA .74** -.29** -.20* LSRP_I .089 -.51** -.23* -.09 .04 LSRP_II .38** -.48** -.58** -.27** .24* LSRP_TOT .23* -.56** -.42** -.19* .13 Vrienden & Familie PA -.23* .22* .33** NA .65** -.22* -.17 LSRP_I .15 -.27** -.13 -.09 .09 LSRP_II .47** -.19 -.40** -.38** .16 LSRP_TOT .30** -.27** -.27** -.22* .13

Note. LSRP = Levenson Self-Report Scale; LSRP_I = primaire psychopathie;

LSRP_II = secundaire psychopathie; LSRP_TOT = LSRP_I + LSRP_II; NEO_N = neuroticisme; NEO_A = Altruïsme; NEO_C = Consciëntieusheid; PA = positief affect; NA = negatief affect.

**. Correlatie significant bij een p<.001 (2-tailed) *. Correlatie significant bij een p<.05 (2-tailed)

(21)

NEO-FFI, LSRP en de PANAS voor het psychologiestudenten sample en het vrienden en familie sample (zie Tabel 2). In beide samples zijn zowel altruïsme als consciëntieusheid significant negatief gecorreleerd met psychopathie. Dit is in overeenstemming met de verwachtingen. Neuroticisme is significant positief gecorreleerd met secundaire psychopathie, wat in overeenstemming is met de verwachting. Tussen neuroticisme en primaire psychopathie is er geen significante correlatie, terwijl de verwachting was dat er een negatief verband zou zijn. Verder blijkt dat alle persoonlijkheidseigenschappen een verband hebben met affect. Zo zijn zowel altruïsme als consciëntieusheid significant positief gecorreleerd met positief affect en significant negatief gecorreleerd met negatief affect. Alleen in het vrienden en familie sample was het negatieve verband tussen consciëntieusheid en negatief affect niet significant. Neuroticisme is significant negatief gecorreleerd met positief affect en significant positief gecorreleerd met negatief affect. Deze verbanden zijn allemaal volgens verwachting. Ten slotte is er nog naar de correlaties gekeken tussen psychopathie en affect. Primaire psychopathie is niet significant gecorreleerd met zowel positief als negatief affect zoals verwacht. Secundaire psychopathie is

significant negatief gecorreleerd met positief affect. Dit is tegen de verwachtingen in dat er geen verband zou zijn tussen secundaire psychopathie en positief affect. Verder is secundaire psychopathie alleen in het psychologiestudenten sample

significant positief gecorreleerd met negatief affect. Het positieve verband is volgens de verwachtingen.

(22)

Vervolgens is er een multipele regressie analyse uitgevoerd om te kijken in hoeverre de persoonlijkheidseigenschappen en affect psychopathie kunnen

verklaren. Als eerste werd de totaal score op psychopathie in de multipele regressie analyse als afhankelijke variabele meegenomen. In het eerste model werden de drie persoonlijkheidseigenschappen neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid

meegenomen en in model twee werd daar positief en negatief affect als voorspeller Tabel 3.

Multipele Regressie Model voor Totaal Score van Psychopathie met daarbij de

Persoonlijkheidseigenschappen Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieushied in Model 1, Positief en Negatief Affect in Model 1* en beiden 1ste Modellen samen in Model 2.

Psychologiestudenten sample Vrienden & Familie sample

β p Β p Model 1 NEO_N -.001 .99 .21 .04 NEO_A -.502 <.001 -.21 .04 Model 1* NEO_C PA NA -248 -.20 .12 .004 .04 .24 -.17 -.26 .18 .09 .03 .07 Model 2 NEO_N .83 .53 .23 .11 NEO_A -.51 <.001 -.21 .04 NEO_C -25 .01 -.15 .15 PA .03 .76 -.09 .41 NA -.10 .41 -.06 .66

Note. Psychologiestudenten sample: R² = .39 voor model 1, ∆R² = .004, p = .71 voor model 2;

Vrienden & Familie sample: R² = .17 voor model 1, ∆R² = .01, p = .55 voor model 2. Psychologiestudenten sample: R² = .06 voor model 1*, ∆R² = .33, p <.001 voor model 2; Vrienden & Familie sample: R² = .09 voor model 1*, ∆R² = .1, p = .02 voor model 2.

toegevoegd. In tabel 3, Model 1, is te zien dat persoonlijkheid 39 % van de variantie in psychopathie verklaart binnen het psychologiestudenten sample en 17% binnen het vrienden en familie sample. Affect voegt dan in model 2 significant niks toe. Dit

(23)

is volgens de verwachtingen. Vervolgens is eerst affect in model 1 meegenomen (zie tabel 3, Model 1*). Dan verklaart affect 6% van de variantie in psychopathie binnen het psychologie sample en 9% binnen het vrienden en familie sample. Alleen het effect van positief affect is hierbij significant. Dit effect valt weg als de

persoonlijkheidseigenschappen als voorspellers worden meegenomen zoals verwacht.

Tabel 4.

Multipele Regressie Model voor Secundaire Psychopathie met daarbij de

Persoonlijkheidseigenschappen Neuroticisme, Altruïsme en Consciëntieusheid in Model 1, Positief en Negatief Affect in Model 1* en beiden 1ste Modellen samen in Model 2.

Psychologiestudenten sample Vrienden & Familie sample

β p Β p Model 1 NEO_N .14 .08 .41 <.001 NEO_A -.37 <.001 -.01 .89 Model 1* NEO_C PA NA -.41 -.24 .20 <.001 .01 .04 -.27 -.40 .20 .004 <.001 .03 Model 2 NEO_N .25 .04 .47 <.001 NEO_A -.38 <.001 -.01 .93 NEO_C -.44 <.001 -.22 .02 PA .11 .22 -.22 .02 NA -.11 .33 -.15 .22

Note. Psychologiestudenten sample: R² = .48 voor model 1 ∆R² = .01, p = .35 voor model 2;

Vrienden & Familie sample: R² = .30 voor model 1 ∆R² = .06, p = .01 voor model 2. Psychologiestudenten sample: R² = .12 voor model 1*, ∆R² = .38, p<.001 voor model 2; Vrienden & Familie sample: R² = .20 voor model 1*, ∆R² = .16, p <.001 voor model 2.

Vervolgens is secundaire psychopathie als afhankelijke variabele meegenomen in de multipele regressie analyse. In het eerste model werden de drie

(24)

Legenda

• Secundaire psychopathie • Neuroticisme meegenomen en in model twee werd daar positief en negatief affect als voorspeller toegevoegd. In tabel 4, Model 1, is te zien dat persoonlijkheid 48% van de variantie in secundaire psychopathie verklaart binnen het psychologiestudenten sample en 30% binnen het vrienden en familie sample. Affect voegt vervolgens alleen in het

vrienden en familie sample nog 6% als verklarende variantie significant toe. Ook hier is weer alleen het effect van positief affect significant. Tegen te verwachting in

verklaart positief affect in het vrienden en familie sample nog een deel van psychopathie ondanks dat de persoonlijkheidseigenschappen meegenomen zijn.

Tot slot is er nog een exploratieve analyse gedaan. Er is een netwerkmodel gemaakt voor beide samples met de secundaire psychopathie items van de LSRP en de neuroticisme items van de NEO-FFI. Op schaal niveau lijken er vergelijkbare

Figuur 1. Netwerkanalyse van Psychologiestudenten sample met de Secundaire

(25)

verbanden te zijn tussen de samples. Op item niveau blijken de verbanden tussen de samples te verschillen. Er is echter een verband wat in beide samples terug te vinden is. Dit is het verband tussen het achtste neuroticisme item en het 18de item van de

LSRP. In het vrienden en familie sample is dit verband het meest duidelijk, zoals

Figuur 2. Netwerkanalyse van Vrienden & Familie sample met de Secundaire psychopathie

Items van de LSRP en Neuroticisme Items van de NEO_FFI.

te zien is in figuur 2. Het achtste neuroticisme item omschrijft: “Ik word vaak kwaad om de manier waarop mensen me behandelen”. Het 18de LSRP item omschrijft: “De

meeste van mijn problemen zijn te wijten aan het feit dat andere mensen mij gewoonweg niet begrijpen”. Verder wordt het 8ste neuroticisme item het meest

omringt met andere LSRP items.

Legenda

• Secundaire psychopathie • Neuroticisme

(26)

Discussie

In dit onderzoek is het concept psychopathie onderzocht. Er is gebleken dat psychopaten een lage mate van zowel altruïsme als consciëntieusheid hebben. Dit betekent dat psychopaten inderdaad gezien kunnen worden als interpersoonlijk tegenwerkend op een egocentrische en competitieve manier en hierbij de normen van de maatschappij overtreden. Vervolgens is het concept psychopathie in dit onderzoek opgesplitst in de twee factoren primaire en secundaire psychopathie. Psychopaten met veel secundaire psychopathie hebben een hoge mate van neuroticisme. Dit betekent dat secundaire psychopathie verband heeft met

emotionele labiliteit en impulsiviteit. De hypothese voor primaire psychopathie was het omgekeerde, namelijk een verband met een lage mate van neuroticisme en dus emotioneel stabiel. Er is alleen in dit onderzoek geen verband gevonden tussen

primaire psychopathie en neuroticisme. Er kan dus geen conclusie getrokken worden of primaire psychopathie nu verband heeft met emotionele stabiliteit of labiliteit, of dat primaire psychopathie daarin wellicht fluctueert.

De vraag of men onderscheid kan maken tussen een psychopaat die

emotioneel stabiel is en een psychopaat die emotioneel labiel is, wordt hiermee niet ondersteund. Wellicht dat emotie het idee dat men het concept psychopathie kan opsplitsen ondersteund aangezien uit eerder literatuur blijkt dat primaire

psychopathie geen verband heeft met angst en secundaire psychopathie juist wel verband heeft een hoge mate van angst en boosheid.

(27)

Uit dit onderzoek is gebleken dat primaire psychopathie geen verband heeft met zowel negatief als positief affect. Dit zou kunnen betekenen dat primaire psychopathie verband heeft met vervlakt affect, maar de vraag is of de PANAS wel vervlakt affect kan meten. Het zou dus kunnen zijn dat er geen sprake is van vervlakt affect. Is er wel sprake van vervlakt affect, dan is de vraag welk affect dan vervlakt is. Uit eerder onderzoek lijkt het erop dat er mogelijk sprake is van een vervlakt

angstaffect. Dit onderzoek kan hierover geen conclusies trekken. Verder is gebleken dat secundaire psychopathie een zwak positief verband heeft met negatief affect en een sterker negatief verband heeft met positief affect. Het lijkt er dus eerder op dat psychopaten een verminderd positief affect hebben dan een versterkt negatief affect.

Verder is uit dit onderzoek gebleken dat alle drie de

persoonlijkheidseigenschappen verband hebben met affect. Dit wijst erop dat de persoonlijkheidseigenschappen het aspect affect bevatten. Affect verklaart dan ook niks extra’s als de persoonlijkheidseigenschappen als voorspeller voor de totale psychopathie worden meegenomen. Opvallend is dat het effect van positief affect sterker is dan het effect van negatief affect. Het positieve affect effect blijft zelfs in het vrienden en familie sample na toevoeging van persoonlijkheid nog steeds een deel van secundaire psychopathie verklaren. Het lijkt erop dat positief affect een grotere rol speelt bij psychopathie dan gedacht.

Exploratieve analyses laten zien dat er een neuroticisme item sterk

samenhangt met een secundair psychopathie item. Namelijk het achtste neuroticisme item van de NEO-FFI: “Ik word vaak kwaad om de manier waarop mensen me

(28)

behandelen” en het 18de secundaire psychopathie item van de LSRP: “De meeste van

mijn problemen zijn te wijten aan het feit dat andere mensen mij gewoonweg niet begrijpen”. Het neuroticisme item is mogelijk sterk van belang voor het verband tussen neuroticisme en secundaire psychopathie, omdat dat item als meeste wordt omringt door andere secundaire psychopathie items. Dit is het duidelijkste bij het vrienden & familie sample waar het verband tussen secundaire psychopathie en neuroticisme ook het hoger is vergeleken met het psychologiestudenten sample. Het neuroticisme item omschrijft reactieve agressie aangezien het over kwaad worden gaat naar aanleiding van wat andere doen. Het secundaire item gaat ook over andere mensen. Dit sluit mogelijk goed aan bij het idee dat psychopaten met veel secundaire psychopathie reactief reageren.

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste is dit onderzoek gedaan aan de hand van een lange online vragenlijst. Dit zorgde ervoor dat niet alle deelnemers het serieus ingevuld hebben en het einde van de vragenlijst mogelijk afgeraffeld werd. Bovendien zijn zelf rapporterende vragenlijsten al niet zo

betrouwbaar. Ten tweede zijn de gebruikte vragenlijsten mogelijk niet geschikt om alle vragen van dit onderzoek daadwerkelijk te kunnen beantwoorden. Ten slotte bevatten beide samples veel meer vrouwen dan mannen. Dit is niet representatief voor de algemene bevolking.

In vervolg onderzoek is het handig om een gelijke vrouwen mannen verhouding te hebben zodat dit representatief is voor de algemene bevolking en zodat eventueel naar de verschillen tussen vrouwen en mannen gekeken kan

(29)

worden. De betrouwbaarheid van de ingevulde vragenlijsten zou verhoogd kunnen worden door de deelnemers in het lab een korte vragenlijst te laten invullen. Verder is hierbij handig om niet de LSRP te gebruiken, maar de psychopathie checklist van Hare. Deze wordt vaker gebruikt voor psychopathie en de resultaten zijn daardoor makkelijker met andere onderzoeken te vergelijken. Bovendien moet deze vragenlijst door een getraind iemand worden afgenomen. De andere gebruikte vragenlijsten moeten dan antwoord kunnen geven op de vragen rondom het concept

psychopathie. Aan te raden is om een vragenlijst te gebruiken die daadwerkelijk vervlakt affect kan meten en onderscheid kan maken in soorten affect waardoor men weet welk affect vervlakt is. Dit zou een toevoeging kunnen zijn voor het begrip primaire psychopathie. Verder zou het interessant zijn om er vragenlijsten aan toe te voegen die verschillende soorten agressie en reactiviteit meten om zo meer

duidelijkheid te geven waar secundaire psychopathie uit bestaat.

Het onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie kan op meerdere manieren onderzocht worden. Zo is in dit onderzoek gebruikgemaakt van mensen uit de algemene bevolking. Het zou interessant zijn om psychopaten die zich in de algemene bevolking bevinden te vergelijken met psychopaten die in de gevangenis zitten. Door deze twee groepen van psychopaten met elkaar te vergelijken, krijgt men misschien een beter beeld van de kenmerken van een psychopaat die delicten pleegt en een psychopaat die op een andere manier zijn of haar doelen bereikt binnen bijvoorbeeld het bedrijfsleven. Wellicht dat een psychopaat binnen het bedrijfsleven

(30)

een hogere mate van primaire psychopathie heeft en een psychopaat in de gevangenis een hogere mate van secundaire psychopathie.

Ten slotte zou het voor vervolg onderzoek interessant zijn om vragenlijsten over psychopathie, persoonlijkheid, emotie en agressie op meerdere momenten bij dezelfde personen af te nemen. Bij voorkeur al vanaf de kindertijd. Door mensen voor langere tijd te volgen levert dit informatie op over de ontwikkeling van de gemeten aspecten. Verder zou het extra bewijs opleveren als er al vanaf jonge leeftijd sprake is van een lage mate van zowel altruïsme en consciëntieusheid en daarbij een verhoogde mate van psychopathie. Hierbij zou ook weer het onderscheid tussen primaire en secundaire psychopathie gemaakt moeten worden voor de aspecten neuroticisme, emotie en agressie.

In dit onderzoek zijn de aspecten van het concept psychopathie terug

gevonden. Hierbij is het idee ontstaan dat die aspecten mogelijk op te splitsten zijn voor verschillenden soorten psychopathie. Namelijk in psychopaten die emotioneel vervlakt zijn en wellicht vanuit het afgevlakte angstaffect delicten plegen en

psychopaten die emotioneel labiel zijn, vanuit emotie impulsief reageren, mogelijk reactief agressief zijn en daarvanuit delicten plegen. Uit dit onderzoek blijkt alleen dat deze mogelijkheid er eventueel is op basis van primaire en secundaire

psychopathie. Als dit onderscheid in vervolg onderzoek wel duidelijk gevonden wordt, is dit mogelijk klinisch relevant.

Behandeling zou aangepast kunnen worden op basis van het soort

(31)

meer baat bij een behandeling die gericht is op emotie regulatie vergeleken met een psychopaat waarbij er sprake is van afgevlakt affect. Bij een persoon met afgevlakt affect helpt mogelijk een behandeling waarbij men emoties leert herkennen. De verbanden tussen persoonlijkheid en psychopathie kan bijdragen aan de preventie van psychopathie. Als blijkt dat bijvoorbeeld de combinatie van een lage mate van altruïsme en consciëntieusheid voorspellend is voor het ontwikkelen van

psychopathie, dan kan men op basis daarvan al vroeg ingrijpen door die kinderen extra in de gaten te houden en preventieve interventies voor psychopathie toe te passen. Dit zou zowel veel financiële als emotionele schade beperken aangezien op jonge leeftijd het makkelijker is om gedrag te veranderen en nieuw gedrag aan te leren.

(32)

Literatuurlijst

Borsboom, D., & Cramer, A. O. (2013). Network analysis: an integrative approach to the structure of psychopathology. Annual review of clinical psychology, 9, 91-121.

Brinkley, C. A., Schmitt, W. A., Smith, S. S., & Newman, J. P. (2001). Construct validation of a self-report psychopathy scale: does Levenson's self-report psychopathy scale measure the same constructs as Hare's psychopathy checklist-revised?. Personality and Individual Differences, 31(7), 1021-1038.

Coid, J., Yang, M., Ullrich, S., Roberts, A., & Hare, R. D. (2009). Prevalence and correlates of psychopathic traits in the household population of Great Britain. International journal of law and psychiatry, 32(2), 65-73.

Dawel, A., O’Kearney, R., McKone, E., & Palermo, R. (2012). Not just fear and sadness: Meta-analytic evidence of pervasive emotion recognition deficits for facial and vocal expressions in

psychopathy. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 36(10), 2288-2304.

Del Gaizo, A. L., & Falkenbach, D. M. (2008). Primary and secondary psychopathic-traits and their relationship to perception and experience of emotion. Personality and Individual Differences, 45(3), 206-212.

Hale, L. R., Goldstein, D. S., Abramowitz, C. S., Calamari, J. E., & Kosson, D. S. (2004). Psychopathy is related to negative affectivity but not to anxiety sensitivity. Behaviour Research and Therapy, 42(6), 697-710.

Hare, R. D., Hart, S. D., & Harpur, T. J. (1991). Psychopathy and the DSM-IV criteria for antisocial personality disorder. Journal of abnormal psychology, 100(3), 391.

Hare, R. D., McPherson, L. M., & Forth, A. E. (1988). Male psychopaths and their criminal careers. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 56(5), 710.

Hicks, B. M., & Patrick, C. J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: analyses of suppressor effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness, and anger-hostility. Journal of abnormal psychology, 115(2), 276.

Hoekstra, H. A., Ormel, J. & de Fruyt, F. NEO Persoonlijkheids vragenlijsten Revised NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) en NEO Five-Factor Inventory (NEO-FFI): Professionele

Handleiding.

Huys, H., Centraal bureau voor de statistiek. (z.j.). Schade door criminaliteit. Opgehaald 18 februari 2015 van

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/88B99DE7-E3E0-4238-9EF8-0EC353B3FE8E/0/index1041.pdf

Kirkman, C. A. (2002). Non‐incarcerated psychopaths: why we need to know more about the

psychopaths who live amongst us. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 9(2), 155-160. Levenson, M. R., Kiehl, K. A., & Fitzpatrick, C. M. (1995). Assessing psychopathic attributes in a noninstitutionalized population. Journal of personality and social psychology, 68(1), 151.

Lynam, D. R., & Gudonis, L. (2005). The development of psychopathy. Annu. Rev. Clin. Psychol., 1, 381-407.

McCrae, R. R., & Costa Jr, P. T. (1999). A five-factor theory of personality. Handbook of personality: Theory and research, 2, 139-153.

Miller, J. D., Gaughan, E. T., & Pryor, L. R. (2008). The Levenson Self-Report Psychopathy Scale An Examination of the Personality Traits and Disorders Associated With the LSRP Factors. Assessment, 15(4), 450-463.

Miller, J. D., & Lynam, D. R. (2003). Psychopathy and the five-factor model of personality: A replication and extension. Journal of Personality Assessment, 81(2), 168-178.

Miller, J. D., & Lynam, D. R. (2012). An examination of the Psychopathic Personality Inventory's nomological network: a meta-analytic review. Personality Disorders: Theory, Research, and Treatment, 3(3), 305.

Miller, J. D., Lyman, D. R., Widiger, T. A., & Leukefeld, C. (2001). Personality disorders as extreme variants of common personality dimensions: Can the five factor model adequately represent psychopathy?. Journal of personality, 69(2), 253-276.

Neumann, C. S., & Hare, R. D. (2008). Psychopathic traits in a large community sample: links to violence, alcohol use, and intelligence. Journal of consulting and clinical psychology, 76(5), 893.

(33)

Patrick, C. J. (1994). Emotion and psychopathy: Startling new insights. Psychophysiology, 31(4), 319-330.

Verschuere, B., Uzieblo, K., De Schryver, M., Douma, H., Onraedt, T., & Crombez, G. (2014). The inverse relation between psychopathy and faking good: not response bias, but true variance in psychopathic personality. The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 25(6), 705-713.

Vitale, J. E., Smith, S. S., Brinkley, C. A., & Newman, J. P. (2002). The reliability and validity of the Psychopathy Checklist–Revised in a sample of female offenders. Criminal justice and behavior, 29(2), 202-231.

Walters, G. D., Brinkley, C. A., Magaletta, P. R., & Diamond, P. M. (2008). Taxometric analysis of the Levenson self-report psychopathy scale. Journal of personality assessment, 90(5), 491-498.

Watson, D., & Clark, L. A. (1992). On traits and temperament: General and specific factors of

emotional experience and their relation to the five‐factor model. Journal of personality, 60(2), 441-476.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social psychology, 54(6), 1063.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In zijn genoemd artikel komt de heer Verkerk na een alleszins duidelijk en logisch betoog, „geïnspireerd door Limperg’s leer” tot de conclusie: „dat het ont­

More explicitly, to evaluate the spatial error of the masked data, one should calculate the local divergence index using the nearest-neighbor hierarchical spatial clustering with the

Serum concentrations of CC16 have been associated with injury of the alveolar- capillary membrane, and are nowadays often used as a biomarker of injury to the alveolar

Om schade aan beschermde natuur te voorkomen, gaan de waterschappen werken volgens de voorschriften van de eigen, goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.. volgens de

Alle wateren in Nederland zijn beïnvloed door de mens, maar voor geen enkel type is dit zo zeer het ge- val als voor stedelijke wateren: de grachten en singels in steden.. Ze

This paper will address the question of whether the Investment Court System (ICS) proposed by the European Commission is in conformity with the right to a fair trial as elaborated

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Uit de resultaten kwam naar voren dat opgelost conflict in de congruente conditie tot een kleine mate van positief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie.. Dit is