• No results found

Ze laten GroenLinks liggen : milieugedrag onder jongvolwassenen in een duurzaam gëoriënteerde gemeente

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ze laten GroenLinks liggen : milieugedrag onder jongvolwassenen in een duurzaam gëoriënteerde gemeente"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Titel: Ze laten GroenLinks liggen

Naam: Janne Antine Hogervorst

Studentnummer: 5744121

Email: janne_hogervorst@hotmail.com

Opleiding: Bachelor Algemene Sociale Wetenschappen

Afstudeerrichting: Urban Studies

(2)
(3)
(4)

“If you think you're too small to have

an impact, try going to bed with a

mosquito in the room.”

(5)

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Eerste begeleider:

Drs. H. B. de Vries

Tweede begeleider:

Drs. O. J. L. Kranenburg

Student:

J. A. Hogervorst

Studentnummer:

5744121

Datum:

07 maart 2014

Milieugedrag onder jongvolwassenen

(6)
(7)

V

OORW

OORD

Ik ben heel milieubewust opgevoed, mijn vader bedacht bijvoorbeeld telkens weer nieuwe dingen om energie, water en voedsel te besparen. Verspilling was uit den boze. Ook de zonnepanelen lagen zodra het kon al op ons dak. Daarnaast werd het belang van natuurbehoud en het terugdringen van vervuil-ing door mijn ouders vaak benadrukt. Vervolgens liep ik als 10-jarig meisje van deur tot deur om geld in te zamelen voor de zeeschildpad die met uitsterven bedreigd werd. Ik acht een goed milieu nu, 14 jaar later, nog steeds als zeer belangrijk. Ik heb vorig jaar het vak Spatial Implications of Environmental Change gevolgd aan de Universiteit van Amsterdam waarin nogmaals benadrukt werd dat het milieu door menselijk handelen onder zware druk staat. En om tot een verbetering van het milieu te komen, zijn vaak grote en complexe ingrepen vereist. Complex omdat het overal en voor iedereen geldt. De overheid, burgers en het bedrijfsleven moeten hun krachten bundelen, en dat verloopt niet altijd soepel.

Maar ook ik als individu worstel met mijn idealen jegens duurzaamheid en mijn daadwerkelijke bijdrage aan het milieu of juist het minder bijdragen aan milieuvervuiling. Mijn gedrag ten opzichte het milieu laat vaak te wensen over en dat is in contrast met hoe ik over het milieu denk. Ik zie in mijn omgeving dat leeftijdsgenoten ook te kampen hebben met dit fenomeen.

Verscheidene vragen omtrent deze kwestie ontstaan. Het duurde dan ook niet lang om tot een onderwerp voor dit onderzoek te komen. Ik wilde milieugedrag onder jonge mensen gaan onderzoeken en welke factoren hier invloed op zouden kunnen hebben. Ik hoop dat de lezers van mijn scriptie leren over milieugedrag en dat doen met plezier.

(8)
(9)

SAMENV

A

TTING

In dit kwalitatieve onderzoek is de invloed van Haarlems gemeentelijk

milieubeleid op het milieugedrag van Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen onderzocht en gepoogd deze te verklaren. Hierbij was de onderzoeksvraag: In hoeverre speelt Haarlems gemeentelijk milieubeleid een rol bij het verklaren van milieugedrag onder Haarlemse GroenLinks-georiën-teerde jongvolwassenen? Er zijn 13 respondenten geïnterviewd door middel van semi-gestructureerde interviews. Daarbij is gevraagd naar hun milieuovertuig ingen, de oorsprong daarvan, milieugedrag en ten slotte de kennis en me-ningen die zij hebben over het Haarlems gemeentelijk milieubeleid.

Het milieu werd door de respondenten als belangrijk ervaren en zij voelde zich hier allen verantwoordelijk voor. De oorsprong van het milieugedrag dat zij vertonen is voornamelijk te herleiden naar de verkregen opvoeding. In sommige gevallen ligt deze oorsprong elders, bijvoorbeeld bij vrienden, collega’s en de media. De respondenten verschilden in de mate en frequentie van het uitvoeren van milieugedrag, maar over het algemeen kan gesteld worden dat iedere respondent bepaalde belemmeringen ervoer. Het gebrek aan geld en een overvloed aan gemakzucht zijn hierbij de meestvoorkomende obstakels. Ten slotte hadden de respondenten over het algemeen weinig kennis over het Haarlems gemeentelijk milieubeleid, waardoor een mening erover vaak achterbleef. Meningen die erover gegeven werden, waren veelal positief. Hier-mee concluderend, kan gesteld worden dat de invloed van Haarlems

ge-meentelijk milieubeleid op het bewuste milieugedrag van de respondenten nihil is. Echter kan niet gesteld worden dat het Haarlems gemeentelijk milieubeleid geen invloed heeft op de respondenten, aangezien zij wellicht wel invloed uitoefenen op onbewust milieugedrag van de respondenten. Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen of dit het geval is.

(10)

INHOUDSOPGA

VE

1. Inleiding blz. 10 2. Probleemstelling blz. 12 2.1 Theoretisch Kader blz.12 3. Vraagstelling blz. 22

3.1 Lacune in de sociale wetenschappen blz. 22

3.2 Onderzoeksvraag blz. 22 4. Methode blz. 23 4.1 Onderzoeksstrategie blz. 23 4.2 Locatie-verantwoording blz. 23 4.3 Respondenten-verantwoording blz. 24 4.4 Onderzoeksontwerp blz. 24 4.5 Respondentenwerving blz. 24 4.6 Onderzoeksmethode blz. 24 4.7 Operationalisering concepten blz. 25 4.8 Data-analyse blz. 26 5. Resultaten blz. 27 5.1 Algemene beschrijving blz. 27 5.2 Persoonlijke percepties en overtuigingen blz. 27

5.3 Milieugedrag blz. 30

5.4 Haarlems gemeentelijk milieubeleid blz. 34

6. Conclusie blz. 37

7. Discussie blz. 40

(11)

Appendix blz. 44 Appendix 1: Onderzoeksinstrument blz. 44

Appendix 2: Respondenten blz. 45 Appendix 3: Betekenis milieu blz. 45 Appendix 4: Waarde/belang milieu blz. 46 Appendix 5: Opvoeding: mate van invloed

en manier van invloed blz. 46 Appendix 6: Sociale omgeving blz. 47 Appendix 7: Verantwoordelijkheidsgevoel blz. 47 Appendix 8: Afval scheiden blz. 48

Appendix 9: Energie blz. 48

Appendix10: Consumptie blz. 48

Appendix11: Voedsel blz. 49

Appendix12: Vervoer blz. 49

Appendix13: Belemmeringen blz. 49 Appendix14: Verantwoordelijkheid derden blz. 50 Appendix15: Kennis over Haarlems milieubeleid blz. 50 Appendix16: Mening over Haarlems milieubeleid blz. 51

(12)

Onze ecologische leefomgeving staat onder druk, zij wordt bedreigd door tal van negatieve milieueffecten waar de mens grotendeels verantwoordelijk voor is. De opwarming van de aarde, ontbossing, luchtvervuiling en bodemvervuiling zijn hier slechts enkele voorbeelden van (Wolsink &Tellegen, 2008). De mens speelt zonder twijfel een grote rol binnen de teloorgang van het milieu. Dit karakteriseert zich in het feit dat in een periode van 40 jaar, tussen 1950 en 1990, de wereldbevolking verdubbeld is, graanconsumptie met een veelvoud van 2.6 is toegenomen, visconsumptie met 4.4, watergebruik met 3, energiegebruik met 5, industriële productie met 7, kunstmestgebruik met 10, lucht- en water-vervuiling met 20 en luchtverkeer met 70 (Stern, 2000). Nu, 24 jaar later, zullen deze cijfers naar alle waarschijnlijkheid groter zijn. Het besef dat een duurzamere wereld gewenst is voor de toekomst groeit zowel maatschappelijk als weten-schappelijk. Brundtland (1987), aangehaald in Wolsink & Tellegen (2008), heeft binnen de milieuproblematiek een wetenschappelijke definitie gegeven van wat de ontwikkeling richting deze duurzaamheid inhoudt:

‘Duurzame ontwikkeling betreft een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij het vermogen van toekomstige gene-raties in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien.’

Volgens Wolsink & Tellegen (2008) is milieuproblematiek ten eerste veroorzaakt door menselijke activiteiten en ten tweede moet het door mensen aangeduid en beoordeeld worden als een problematisch fenomeen. Deze twee aspecten staan centraal binnen het sociaal wetenschappelijk onderzoek naar drag. Na de aanduiding van een milieuprobleem wordt individueel milieuge-drag van mensen pas significant (Stern, 2000). Het oplossen van milieupro-blematiek is haalbaar als de overheid, het bedrijfsleven en particulieren hier naar handelen. De overheid is hierbij van groot belang omdat het door middel van beleid kaders creëert waarbinnen leden van de samenleving kunnen of moeten handelen (Wolsink & Tellegen, 2008). Binnen dit onderzoek wordt de gemeente Haarlem, vanwege haar milieuambities, als overheid centraal gezet. Ook komt de focus te liggen op GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen. Groen-Links-georiënteerd, omdat GroenLinkskiezers vaker milieuvriendelijk gedrag vertonen dan andersgestemden (Synovate, Politieke Baromater, 2010). Milieuge-drag en invloeden daarop worden onderzocht en daarom is het van belang om respondenten te vinden die ook daadwerkelijk milieugedrag vertonen, zo-doende GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen. In de onderstaande alinea wordt uiteengezet waarom de focus naast Haarlem en GroenLinks op jongvol-wassenen komt te liggen.

Meinhold & Malkus (2005) en Wray-Lake, Flanagan & Osgood (2009) hebben verondersteld dat onderzoek naar milieugedrag onder jongeren nog in de kinderschoenen staat. Zelf hebben zij onderzoek gedaan naar milieugedrag onder adolescenten binnen de Verenigde Staten. Meinhald & Malkus (2005) stellen dat het aan de jongere generatie is om milieuproblematiek terug te dringen en een duurzamere toekomst te realiseren. In Nederland is iets derge-lijks alleen onderzocht in vergelijking met ouderen op landelijk niveau door het

INLEIDING

(13)

Sociaal Cultureel Planbureau (Verbeek & Boelhouwer, 2010). Een verrassende conclusie uit dit onderzoek is dat jongvolwassenen meer kennis hebben over milieubewuste zaken dan ouderen, maar dat ouderen er eerder naar handelen. Jongvolwassenen erkennen de milieuproblemen, maar handelen hier nauwelijks of te weinig naar. Hoe komt dat? Zouden GroenLinks-georiënteerde jongvol-wassenen hier meer naar handelen? En in hoeverre heeft Haarlems gemeentelijk milieubeleid hier invloed op?

(14)

PROBLEEMS

TELLING

2.1 Theoretisch Kader

Volgens Wolsink & Tellegen (2008) komen milieuproblemen voort uit menselijk gedrag en zijn mensen zowel de veroorzakers als de slachtoffers hiervan. Ver-andering van mentaliteit en gedrag zijn dan ook de ingrediënten voor het bevorderen van duurzame ontwikkeling (Wolsink & Tellegen, 2008). In dit the-oretisch kader wordt eerst in gegaan op sociaal-constructionistische opvattin-gen over gedrag vanuit de sociologie. Daarna wordt er aandacht besteed aan gedrag binnen de sociale psychologie aan de hand van gedragsmodellen van Ajzen & Fishbein (2010). Vervolgens wordt de invloed van effecten van beleid op menselijk handelen uiteengezet. Daaropvolgend wordt gedrag ten opzichte van het milieu besproken aan de hand van PEB (pro-environmental behavior) en NEP (New Environmental Paradigm). Dit milieugedrag wordt daarna gelinkt aan jongeren. Ten slotte zal een nieuw conceptueel model, gebaseerd op de be-handelde theorie, besproken worden. Dit model is samengesteld om bepaalde relaties tussen concepten te visualiseren en zal een belangrijke rol spelen bij de opzet van dit onderzoek.

Gedrag in de samenleving

Een manier om gedrag in een samenleving te verklaren kan aan de hand van het postmodernistische sociaal-constructionisme dat in 1967 geïntroduceerd werd door Berger & Luckmann in hun boek The Social Construction of Reality. Deze visie is geschikt binnen dit onderzoek naar milieugedrag omdat de focus niet ligt op formele, objectieve werkelijkheden, maar op de dagelijkse praktijken van mensen en wat deze voor hen betekent, hetgeen wat van groot belang zal zijn voor dit onderzoek. De vraag hoe individuen en groepen realiteit construeren staat binnen het sociaal-constructionisme. Volgens deze sociaalwetenschappe-lijke stroming is de werkelijkheid dynamisch, zij wordt gevormd door sociale in-terpretaties van wat mensen extern ontvangen uit de wereld rondom hen. Deze komen voort uit instituties en acties van anderen. Deze stroming legt nadruk op menselijke interacties en de betekenis die daaruit voortkomt (Bergen & Luck-mann, 1967).

Objectiviteit wordt verworpen omdat er geen realiteit buiten sociale interacties om bestaat, en in zoverre deze wel bestaat, is zij altijd sociaal gecon-strueerd. Sociale verschijnselen en dus ook gedrag zijn in werkelijkheid sociale constructies en bestaan pas als deze van andere zaken te onderscheiden zijn, vaak aan de hand van gemaakte (impliciete) afspraken binnen een samenleving. Een voorbeeld hiervan is dat milieuproblematiek pas als problematiek wordt erkend als deze door de samenleving zo ervaren en vervolgens gedefinieerd wordt (Wolsink & Tellegen, 2008). Ten slotte is kennis iets wat alleen in historische en sociaal-culturele context geplaatst kan worden omdat het voortkomt uit inter-menselijke communicatie processen (Berger & Luckmann, 1967). Milieu- problematiek is bijvoorbeeld ook historisch en sociaal-cultureel bepaald omdat het in de loop van de tijd door menselijke interacties betekenis heeft gekregen.

De werkelijkheid is dus gebaseerd op sociale constructies en daar han-delen individuen en de samenleving naar. Lewin & Grabbe (1948) hebben iets dergelijks al eerder waargenomen en passen dit expliciet toe op gedrag. Zij constateren dat menselijk gedrag samenhangt met wat er in de samenleving sociaal geaccepteerd is. Daar hangt een individu een positie aan vast waarin hij

(15)

zichzelf en anderen waarneemt binnen het sociale systeem waartoe hij behoort en dit creëert sociale percepties. Lewis & Grabbe (1948) stellen vervolgens dat gedragsverandering niet zozeer een gevolg is van kennisvergroting, maar eerder van een verandering van iemands sociale percepties. Om het voorbeeld milieu aan te houden: het gaat hierbij niet om de kennisvergroting over het milieu zelf, maar om de plek die het milieu inneemt binnen de sociale percepties van een individu. En om de sociale percepties van een individu te begrijpen, moet er gekeken worden naar de sociale psychologie.

Gedrag op individueel niveau

Een veel gebruikt model om gedrag te verklaren binnen de sociale psycholo-gie is het model van de Theory of Reasoned Action (TRA). Dit model is onder andere gebruikt om milieugedrag te verklaren (Verbeek & Boelhouwer, 2010; Wolsink & Tellegen, 2008) en daarmee relevant voor dit onderzoek. De Theory of Reasoned Action bestaat uit attitudes, subjectieve normen en gedragsintentie (Fishbein & Ajzen, 1975). Attitudes zijn overtuigingen die een individu over een bepaald gedrag heeft en subjectieve normen vertegenwoordigen de invloed van de sociale omgeving op die attitudes. Met sociale omgeving wordt de in-vloed van relevante mensen bedoeld, bijvoorbeeld die van vrienden. Ge-dragsintentie komt voort uit de attitudes en subjectieve normen (Gedragsinten-tie = attitudes + subjec(Gedragsinten-tieve normen) (Fishbein & Ajzen, 1975).

In 1991 voegde Ajzen hier een component aan toe, namelijk perceived behavioral control (Ajzen, 1991). Perceived behavioral control (PBC) houdt rekening met het gemak of de moeite die het individu nodig acht om bepaald gedrag uit te kunnen voeren. Dit wordt het Model of Planned Behavior (MPB) genoemd (zie figuur 1).

behavioral attidue subjective norms perceived behavioral control intention behaviour

(16)

Maar Ajzen & Fishbein blijven de gedragsmodellen aanvullen. De meest recente is die uit 2010, het model van Reasoned Action Approach (zie figuur 2).Gedrag is een samenkomst van vier onderdelen, de daadwerkelijke actie, het doel van de actie, de context van de actie en de tijd waarin het uitgevoerd wordt. Voor-dat dit gedrag ten uiting komt, zijn andere factoren van belang. Ten eerste de sociale achtergrond van een individu, doelend op opvoeding. Daaruit volgen overtuigingen: gedragsovertuigingen, normatieve overtuigingen en controle overtuigingen. Uit deze overtuigingen komen de facetten van het MPB terug (behavioral attitudes, subjective norms en PBC). Een laatste toevoeging aan dit model is Actual Control, dat zijn de relevante vaardigheden en mogelijkheden evenals beperkingen en belemmeringen die het uitvoeren van een bepaald gedrag beïnvloeden (Fishbein & Ajzen, 2010).

Uit bovenstaande theorieën, sociologische en sociaal-psychologische, blijkt dat gedrag niet enkel voortkomt uit bepaalde overtuigingen die men heeft over iets. Andere factoren spelen hierbij ook een grote rol. Berger & Luckmann (1967) stelden bijvoorbeeld dat instituties sociale percepties vormen bij mensen, bijvoorbeeld instituties die beleid ten opzichte van milieu voeren. En Fishbein & Ajzen (2010) merken op dat de sociale omgeving en mogelijkheden van een individu gedrag kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld familie en vrienden. Kortom, ook milieugedrag wordt beïnvloed door zowel interne als externe factoren. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de externe factor beleid, namelijk welke invloed effecten van beleid op individuen hebben.

Beleid

Engbersen (2009) heeft een boek gewijd aan de oneindig complexe relatie tus-sen wetenschap en beleid in Nederland. Hij neemt hierin vooral de onbedoelde effecten van beleid onder de loep, hij noemt de tragische, ironische gevolgen van beleid Fatale Remedies zoals de titel van zijn boek doet luiden. Volgens hem liggen oorzaken van onbedoelde effecten in beleid voornamelijk bij de imple-mentatie ervan. Dit zijn afwijkingen tussen oorspronkelijke intenties en be-leidsuitwerking in de praktijk.

(17)

De oorsprong van onbedoelde effecten van beleid ligt volgens hem in de sociologie omdat het van belang is menselijk handelen hierin te analyseren. Hij noemt vijf sociologische stromingen die volgens hem invloed hebben gehad op huidig beleid en onbedoelde effecten. Een aantal van deze stromingen kun-nen gekoppeld worden aan milieubeleid dat gedrag van individuen poogt te beïnvloeden. De eerste stroming is het functionalisme, menselijk handelen kan onbedoelde gevolgen voortbrengen. Het consumptiepatroon van een individu alleen al kan een onbedoeld gevolg voortbrengen, namelijk milieuvervuiling bijvoorbeeld. Een tweede stroming is het sociaal-constructivisme, gelijk aan het eerder genoemde sociaal-constructionisme. Deze legt de nadruk op subjecti-viteit en sociale interacties die tot milieuproblemen kunnen leiden welke men poogt op te lossen door middel van sociale interventies. De derde stroming is de rationale-keuze-theorie, individuele rationale keuzes botsen met andere actoren en de sociale omgeving en zo ontstaan er onbedoelde gevolgen die impact hebben op de samenleving. Bepaalde milieudoelstellingen, gesteld door de overheid, kunnen in strijd zijn met beoogde doelen van bijvoorbeeld bedrijven.

Engbersen (2009) probeert hier niet de essentie van beleid in een slecht daglicht te zetten, want het heeft wel degelijk vruchten afgeworpen in het verleden, maar stelt dat inzicht in dergelijke mechanismen in de toekomst bij kan dragen aan het verwezenlijken van realistischer sociaal beleid in Nederland.

Om volgens Engbersen beleid succesvol te implementeren is een balans tussen drie dimensies van belang. Dit zijn de functionele dimensie, de morele dimensie en de expressieve dimensie (Peters, 1992, aangehaald in Engbersen, 2009). Zie figuur 3.

(18)

De functionele dimensie benadrukt het belang van goede coördinatie van beleid om doelen te bereiken. Dit kan door menselijk handelen efficiënt te coördineren, bijvoorbeeld als een gemeente verduurzaming van inzameling en verwerking van huishoudelijk afval wilt bewerkstelligen, is participatie van haar inwoners nodig. Bij mislukking van deze dimensie zal dergelijk beleid een staat van desorganisatie bereiken en worden doelen niet bereikt. Bij de morele dimensie is het belangrijk dat er een vreedzaam verkeer bestaat tussen mensen. Dit houdt in dat mensen respectvol en dienovereenkomstig met elkaar en de omgeving omgaan en handelen. Vreedzaam verkeer is haalbaar door solidariteit en morele erkenning te uiten. Bij mislukking van deze beleidsdimensie treedt er anomie en onverschilligheid ten opzichte van elkaar op, of in het licht van dit onderzoek, ten opzichte van het milieu. Ten slotte is de expressieve dimensie binnen beleid van belang voor de vormgeving van individuele en collectieve identiteiten. Het is belangrijk dat de behoeften en waarden van een individu erkend worden binnen beleid. Het ontbreken van de expressieve dimensie kan leiden tot identiteitscrises en vervreemding van individuen die aan dergelijk beleid onderhevig zijn. Deze dimensie is daarom ook binnen milieubeleid van belang.

In dit onderzoek wordt het milieubeleid van de gemeente Haarlem onder de loep genomen. Op 29 maart 2007 is er door de raad en het college besloten dat Haarlem in 2030 als gemeente klimaatneutraal moet zijn en al in 2015 haar eigen gemeentelijke organisatie. De gemeente wilt zich een voor-beeldrol aanmeten en legt de focus naast klimaatneutraal ook op duurzame ruimtelijke ontwikkeling (Duurzaamheidsmonitor & Wet milieubeheer jaarverslag 2012, 2013). Er kan middels dit onderzoek nagegaan worden welke sociolo-gische stromingen herkend worden in haar milieubeleid en of de drie dimen-sies van milieubeleid op de juiste manier geïmplementeerd zijn. De gemeente Haarlem voert een stevig milieubeleid en is hiermee de aangewezen gemeente om het effect van milieubeleid op milieugedrag van individuen te onderzoeken. Zodoende wordt in de volgende paragraaf het begrip milieugedrag nader verk-laard.

Gedrag en milieu

Wolsink & Tellegen (2008) betwisten het bestaan van milieuvriendelijk gedrag. Veel gedragsvormen worden in het dagelijks leven milieuvriendelijk genoemd terwijl ze wel degelijk milieuonvriendelijk zijn. Ze leveren enkel een beperking aan negatieve milieu-effecten. Gedrag indelen in milieuvriendelijk en milieuon-vriendelijk is volgens hen nutteloos, omdat handelingen subjectief van aard zijn. Een individu hoeft geen milieuwaarden te geven aan een handeling. Milieuge-drag is daarom geen homogeen begrip en er bestaat ook geen sociaal weten-schappelijke consensus voor milieu-relevante gedragingen, omdat milieuaan-tasting een neveneffect is (Wolsink & Tellegen, 2008).

Volgens Tugara, Howarth & Borsuk (2010) is een aanduiding van mi-lieuvriendelijk gedrag juist van groot belang. Hij noemt dit pro-environmental behavior (PEB). PEB is volgens hem een interdisciplinair begrip waar zowel de economie, antropologie, sociologie en psychologie zich mee bezig houden. Tugara et al. (2010) stellen dat PEB een combinatie is van morele normen en rationale keuzes, waarbij rationele keuzes vooral een economische aard hebben. De morele normen zijn te plaatsen binnen een sociaal psychologisch

(19)

perspec-tief. PEB is te linken aan de norm-activity theory, een theorie waarbij van uitge-gaan wordt dat pro-social-behavior beïnvloed wordt door persoonlijke normen en waarden. De persoonlijke waarden worden bepaald door de mate van altruïsme (onbaatzuchtig handelen) en zorgen die een individu over een actie draagt. Uit empirisch onderzoek naar de norm-activity-theory is gebleken dat er twee typen gedrag zijn de onderscheiden: huishoudelijke gedragingen (afval sorteren, omgaan met energie) en gedrag dat de omgeving beschermt (petities tekenen, en de bereidheid tot het betalen van milieubelastingen). Er zijn twee voorwaarden voor de activering van persoonlijke normen: (1) men moet bewust zijn van de consequenties van de activiteit (AC) en (2) men moet zich verant-woordelijk voelen voor de actie (AR). Als iemand de eigen normen niet navolgt, kan dit leiden tot schuldgevoel, minderwaardigheidsgevoel en zelf-afkeuring. Conformeert iemand aan de eigen normen dan leidt dit tot trots, gevoel van veiligheid en eigenwaarde (Turaga, et al. 2010). Maar als de kosten van het conformeren aan normen hoger liggen dat het niet navolgen ervan, kan een individu de normen herdefiniëren. Ten eerste kan een individu de geactiveerde normen neutraliseren om zo actieonderneming ten opzichte van het milieu te vermijden. Ten tweede kan een individu het milieuprobleem ontkennen. Ten slotte kan het individu besluiten dat het zijn/haar verantwoordelijkheid niet is. En zo ontstaat er cognitieve dissonantie, men heeft een bepaalde overtuiging, maar handelt er bewust niet naar (Turaga, et al. 2010).

Stern (2000) is het in grote lijnen eens met de norm-activity-theory, maar heeft hier nog wat aan toe te voegen en heeft hierdoor een nieuwe theorie ontwikkeld: de Value-Belief-Norms theorie (VBN). Er zijn volgens Stern meer factoren dan alleen de persoonlijke normen die een actie verantwoorden. Stern onderscheidt drie waarden ten opzichte van milieugedrag: (1) de sociale altruïs-tische waarde (die besproken is in de norm-activity-theory en betrekking heeft op andere mensen); (2) de egoïstische waarde (individu handelt uit eigenbelang) en de (3) biosferische waarden (altruïstische overtuigingen over niet-menselijke wezens) (Turaga et al. 2010). Al deze waarden worden geactiveerd door AC en AR. De AC en de AR vinden hun oorsprong volgens Stern in NEP (New

Environmental Paradigm), een set van algemene overtuigingen jegens mens-milieu interacties en bepaalde basiswaarden van de mens die leeft in een samenleving die tot uiting komt in zelf-transcendentie (het zelf-belang overstij-gen), zelf-verbetering en tradities (Turaga et al. 2010).

Verder is het opvallend is dat linksgeoriënteerde kiezers zich meer be-kommeren om sociale kwesties en het milieu dan rechtsgeoriënteerde kiezers (Smeets, 2012). Dit is uitgebreid onderzocht in Amerika waar de democraat in vergelijking met de republikein zich veel socialer en duurzamer manifesteert. In Nederland is een dergelijk onderzoek eveneens verricht. Binnen dit onder-zoek is beleggingsgedrag onderzocht. Hieruit is naar voren gekomen dat linkse kiezers eerder duurzaam beleggen en socialer met geld omgaan dan rechtse kiezers (Smeets, 2012). Volgens Synovate, de Politieke Barometer (2010), zijn met name GroenLinksstemmers actief in het sociaal en duurzaam zijn. Zij doen hun partij eer aan door relatief veel met het openbaar vervoer te reizen en de auto laten staan, relatief veel biologische producten kopen en de bio-industrie af te keuren en vaker voorstander zijn van fair-trade dan anders gestemden.

(20)

duurzaam handelen dat gelijk staat aan het vertonen van milieugedrag. Bovenstaande theorieën pogen milieugedrag te verklaren. Hieronder volgt een afbakening tot het milieugedrag onder jongvolwassenen die uit-eindelijk centraal komen te staan in dit onderzoek.

Jongeren en milieugedrag

Verbeek & Boelhouwer (2010) hebben in Nederland onderzoek gedaan voor het Sociaal Cultureel Planbureau naar het verschil in milieugedrag tus-sen jongvolwastus-senen (jonger van 35) en ouderen (ouder dan 55) die beiden over een zelfstandig huishouden beschikken. Zij hebben hun respondenten gevraagd naar hun handelen omtrent afval scheiden, energie besparen, water besparen, mobiliteit, wonen, vakantie en voeding. Hier is uit voortgekomen dat Nederlanders wel degelijk bewust zijn van het bestaan van milieuproblematiek. Maar deze erkenning leidt niet direct tot het vertonen van milieuvriendelijk ge-drag. Dit komt mede door de mate van kennis die men beschikt over

milieuvriendelijke alternatieven. Ouderen handelen eerder naar milieuvriende-lijke handelingen op basis van minder kennis. Jongvolwassenen hebben meer kennis over milieuvriendelijke alternatieven omdat zij er mee opgegroeid zijn, maar zijn meer sceptisch over hun individuele milieugedrag dan ouderen van-wege de beperkte invloed die zij hebben (Verbeek & Boelhouwer, 2010).

Mensen die milieuvriendelijke gedragingen vertonen doen dit niet altijd vanuit dezelfde overwegingen, sommige handelen uit eigenbelang en anderen uit maatschappelijk belang. De verschillende motieven hangen nauw samen met het type gedrag dat iemand uiteindelijk vertoont. Energiebesparende producten aanschaffen, is een voorbeeld van handelen uit eigenbelang. Afval scheiden is een voorbeeld van handelen uit maatschappelijk belang en kan gezien worden als solidair zijn met toekomstige generaties. Het solidair zijn met toekomstige generaties kan onderverdeeld worden in drie motieven: (1) soli-dariteit is belangrijk; (2) een andere keuze is er niet en (3) het individu beseft dat haar gedragingen effect zal hebben op de toekomst (Verbeek & Boelhouwer,

2010).

Er is sprake van een generatieverschil ten opzichte van milieugedra-gingen. In het beste geval zal het milieudiscours die de ouderen navolgen, plaats maken voor een nieuw milieudiscours waar milieuvriendelijk gedrag gezien zal worden als een noodzaak. Dit nieuwe discours kan vergeleken worden met het NEP (Turaga et al. 2010). Maar leeftijdsverschil speelt een belangrijke rol, ouderen houden meer rekening met toekomstige generaties, ook die al geboren zijn (kinderen en kleinkinderen). Jongvolwassenen denken niet of weinig aan de generaties die na hen komen. Ouderen handelen uit maatschap-pelijk belang. Jongvolwassenen handelen meer naar eigenbelang, kijkend naar het profijt dat zij hebben van hun gedrag. Als dit leeftijdsgebonden is, zullen de jongvolwassenen van nu waarschijnlijk als zij ouder zijn een heel milieubewuste generatie zijn. Als dit generatiegebonden is, zullen de jongvolwassenen van nu als zij ouder zijn alleen milieubewust handelen uit eigenbelang, maar dat dient de toekomst nog uit te wijzen. (Verbeek & Boelhouwer, 2010).

(21)

Sociale fenomenen op micro- en macro-niveau

Om een alomvattend beeld van al het bovengenoemde proberen te schetsen, wordt er gebruik gemaakt van het integratieve sociologische model van Ritzer (2011). Hij integreert micro en macro niveaus met objectieve en subjectieve dimensies (zie figuur 4). Het micro-niveau representeert persoonlijke problemen van mensen en het macro-niveau problemen van grote groepen, wellicht de samenleving als eenheid. De focus ligt in dit model op de relaties micro en mac-ro, zoals bij milieuproblematiek. Op micro-niveau zijn mensen bijvoorbeeld de veroorzakers van milieuvervuiling en op macro-niveau is het een probleem van de samenleving die dit moet oplossen.

Het macro-objectieve niveau bestaat uit de samenleving, bureaucratie en tech-nologie op grote schaal. Het macro-subjectieve niveau bevat de op grote schaal voorkomende niet-materiële normen en waarden die heersen in een samen-leving. Het micro-objectieve niveau verantwoordt gedragspatronen van actie en interacties op kleine schaal. Ten slotte zijn mentale processen waarin mensen sociale realiteit construeren op kleine schaal de kenmerken van het micro-sub-jectieve niveau. Elk niveau is volgens Ritzer (2011) even belangrijk, maar de onderlinge relaties tussen hen nog meer.

Verschillende niveaus en vooral de onderlinge relatie tussen hen zijn van

Figuur 4: Het integratieve (micro-macro) model (Ritzer, 2011)

I MACRO-OBJECTIVE

examples - society, law, bureaucracy, architecture, technology and language

II MACRO-SUBJECTIVE

examples - culture, norms and values

IIII MICRO-SUBJECTIVE

examples - perceptions, beliefs; the various facets of

the social construction of reality

III MICRO-OBJECTIVE

examples - paterns of behaviour, action and

interaction MACROSCOPIC MA CROSC OPIC SUBJEC TIVE MICROSCOPIC

(22)

Beleid, NEP en individuele percepties en overtuigingen (Fishbein & Ajzen, 2010) zullen hierin worden opgenomen om een totaal beeld te kunnen schetsen van milieugedrag en aan de hand hiervan kan milieugedrag onder linkse jongvol-wassenen onderzocht worden.

Integratiemodel milieugedrag

Er is aan de hand van de behandelde theorie een model samengesteld die de eerder genoemde concepten uit dit theoretisch kader integreert (zie figuur 5).

Maatschappij, beleid en percepties en overtuigingen hebben invloed op de in-tentie en de daadwerkelijke controle die milieugedrag beïnvloedt. De maatsch-appij vertegenwoordigt de op macro-niveau bestaande tendensen die heersen in een samenleving, zoals bijvoorbeeld het NEP (Turaga et al. 2010) en het maatschappelijk belang (Verbeek en

Boel-houwer, 2010). Deze tendensen zijn sociaal geconstrueerd zoals overeenkomt met het sociaal constructionisme (Berger & Luckmann, 1967). Want het milieu en de daarbij horende problematiek is pas problematisch als de samenle-ving dit zo ervaart (Wolsink & Tellegen, 2008). Het beleid verwijst naar het op macro-niveau gevoerde beleid dat invloed heeft en beïnvloed wordt door de maatschappij. Percepties en overtuigingen representeren het RAA- model van Fishbein & Ajzen (2010) en worden beïnvloed door de maatschappij en ge-voerd beleid.

Tussen maatschappij, beleid en percepties en overtuigingen is een onderscheid tussen macro en micro terug te vinden.

Maatschappij en percepties en overtuigingen hebben invloed op de intentie die een individu heeft om milieu gedrag te vertonen.

Maat-MACRO maatschappij MACRO beleid daadwerkelijke controle milieugedrag intentie MICRO percepties en overtuigingen

(23)

schappij en beleid beïnvloeden alle drie de daadwerkelijke controle (de rele-vante vaardigheden en mogelijkheden evenals beperkingen die het uitvoeren van milieugedrag beïnvloeden, (Fishbein & Ajzen, 2010)) van een individu. En samen bepalen de intentie en de daadwerkelijke controle de mate van milieuge-drag die Turaga et al. (2010) besproken hebben.

Belangrijk is dat de objectiviteit die Ritzer (2011) in zijn integratieve model voor sociale analyse gebruikt in dit model niet terugkomt. Omdat er een sociaal-constructionistische visie in dit model aangehouden wordt, en objecti-viteit daarbinnen verwerpelijk is. Verder zijn de relaties tussen de verschillende niveaus relevant omdat zij elkaar hier ook beïnvloeden.

Het integratiemodel milieugedrag (figuur 5) belichaamt de interdiscipli-nariteit van dit onderzoek. Sociologie en sociale psychologie komen hierin samen en smelten samen om milieugedrag te kunnen verklaren. Verklaringen voor milieugedrag worden gezocht in de

maat-schappij (sociologie) en in gevoerd beleid (sociologie) die weer invloed heb-ben op het individu (sociale psychologie). Vervolgens bestaat de maatschappij weer uit menselijke interacties die hun oorsprong vinden in het individu die ten slotte druk kan uitoefenen op het gevoerde beleid. De cirkel is rond. Bovendien is milieugedrag van zichzelf al een interdisciplinair begrip omdat het uitgevoerd wordt door individuen, maar gedefinieerd wordt door de maatschappij. Uitein-delijk is het slechts een optelsom van menselijke interacties die elkaar blijven beïnvloeden (Bergen & Luckmann, 1967).

De samenstelling van dit model met de integratie van concepten uit dit theoretisch kader geeft aanleiding om milieugedrag onder linkse jongvolwas-senen en de invloed van gevoerd milieubeleid in de gemeente Haarlem daarop te onderzoeken.

(24)

3.1 Lacune in de sociale wetenschappen

In hoofdstuk 2 is het theoretisch kader behandeld. Hierbij is inzichtelijk ge-worden welke factoren invloed hebben op milieugedrag van een individu. Het bleek dat naast persoonlijke percepties en overtuigingen van iemand, instituties van groot belang zijn. In figuur 5 zijn deze relaties inzichtelijk gebracht. Ook is uit onderzoek gebleken dat linkse kiezers eerder sociaal en duurzaam handelen en jongvolwassenen juist nog te weinig.

Uit de theorie is niet direct duidelijk geworden op welke manier milieugedrag specifiek voor jongeren wordt beïnvloed. Er worden genoeg handvatten ge-geven welke factoren van invloed kunnen zijn, maar deze zijn niet afdoende onderzocht. Een toetsing onder jongvolwassenen ontbreekt nog. Valt ook hier een link te leggen tussen de rol van instituties en uiteindelijk vertoond milieuge-drag?

3.2 Onderzoeksvraag

Vanuit het opgestelde theoretische kader is duidelijk geworden waar precies ruimte zit voor nader onderzoek. Om de relatie tussen de invloed van een instituut en uiteindelijk milieugedrag van jongeren te kunnen onderzoeken, zal er gekozen moeten worden voor een instituut. In dit onderzoek is gekozen voor Haarlems milieubeleid. Daarnaast zal er specifiek gekeken worden naar Groen-Links-georiënteerde jongvolwassenen. Een uitdieping van deze keuze komt aan de orde in hoofdstuk 4. De te onderzoeken link is samen te vatten in volgende onderzoeksvraag:

In hoeverre speelt Haarlems gemeentelijk milieubeleid een rol bij het verklaren van milieugedrag onder Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvolwass-enen?

Verklaringen omtrent dit vraagstuk zijn gevonden aan de hand van onderstaan-de subvragen.

1. Hoe ziet het milieugedrag van Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvol-wassenen eruit?

2. Hoe is milieu gedrag van Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvolwass-enen te verklaren?

3. In hoeverre heeft het milieubeleid van de Gemeente Haarlem invloed op het milieugedrag van Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen?

Toelichting:

De subvragen ondersteunen de onderzoeksvraag. Om erachter te kunnen komen in hoeverre Haarlems gemeentelijk milieubeleid milieugedrag van Haar-lemse GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen beïnvloedt zal eerst gekeken moeten worden hoe milieugedrag er precies uitziet onder Haarlemse Groen-Links-georiënteerde jongvolwassenen (subvraag1). Vervolgens naar hoe dit milieugedrag te verklaren is (subvraag2) en ten slotte in hoeverre milieubeleid invloed heeft op het gedrag (subvraag3) om beantwoording op de onder-zoeksvraag te voltooien.

VRAA

GS

TELLING

(25)

4.1 Onderzoeksstrategie

Dit onderzoek is op kwalitatieve wijze uitgevoerd. In dit onderzoek wordt ge-poogd bepaalde oorzaken van gedragsfenomenen te verklaren. Daarom moest er interpretatief te werk gegaan worden om achterliggende gedachten, menin-gen (percepties en overtuiginmenin-gen) en motivaties (intentie en actual control) van milieugedrag onder Haarlemse jongvolwassenen te kunnen begrijpen. Kwali-tatief onderzoek is hiervoor beter passend dan kwantiKwali-tatief onderzoek. Bryman (2008) beschrijft waarom kwantitatief onderzoek niet past bij verklarende onder-zoeken en kwalitatief onderzoek wel. Ten eerste kenmerkt de kwantitatieve stra-tegie zich door een objectieve visie op sociale realiteit te hebben wat niet strookt met de subjectieve, sociaal constructivistische visie binnen dit onderzoek. Vol-gens de kwalitatieve strategie wordt de sociale wereld door de interactie tussen individuen geproduceerd. De betekenis die individuen geven aan fenomenen en elkaar staan centraal. Dit strookt vervolgens wel met de subjectieve, sociaal constructivistische visie binnen dit onderzoek. Ten tweede wordt binnen kwan-titatief onderzoek het feit dat mensen de wereld om zich heen interpreteren en betekenis geven, genegeerd. Ten derde wordt de betekenis van sociale fenome-nen binfenome-nen kwantitatief onderzoek vooraf al vastgezet (in vragenlijsten bijvoor-beeld) waardoor betekenis binnen kwantitatief onderzoek artificieel wordt. Ten vierde geeft kwantitatief onderzoek niet altijd inzicht in relaties met andere varia-belen naast de variavaria-belen die getoetst worden. Met kwalitatief onderzoek heeft de onderzoeker hier eerder toegang tot. Ten slotte ligt de focus van kwantitatief onderzoek op het meten van sociale verschijnselen en is niet van toepassing op dit onderzoek. De focus van kwalitatief onderzoek ligt op het begrijpen van sociale verschijnselen en de betekenis daarvan. Kwalitatief onderzoek leent zich daarom goed voor het begrijpen en verklaren van milieugedrag in de context van het dagelijkse leven van een individu (Bryman, 2008).

4.2 Locatie-verantwoording

De gemeente Haarlem is een voorbeeld van een organisatie die milieupro-blematiek erkent. Haarlem heeft een streven om in 2015 haar organisatie kli-maatneutraal te hebben. Dat houdt in dat het energie verbruik binnen de organ-isatie per saldo niet tot uitstoot van CO2 of andere broeikassen leidt. Vervolgens wilt de gemeente Haarlem in 2030 als stad klimaatneutraal zijn (De Groene mug). Een ambitieus doel, waarvoor de participatie van de Haarlemmers hard nodig is. Er is een platform opgericht, genaamd de Groene Mug, waar inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties elkaar inspireren en samenwerken om milieubesparende programma’s op te zetten. Er zijn acht hoofdthema’s waar de ontwikkeling van duurzaamheid in Haarlem een belangrijke rol binnen speelt: Eigen organisatie; Vergroening van energie; Verkeer en vervoer; Bebou-wde omgeving; Bedrijven en industrie; Groene economie; Ruimtelijke kwaliteit en Leefomgevingskwaliteit en gezondheid (Duurzaamheidsprogramma Haar-lem 2013).

Bovenstaande schetst een duidelijk beeld van het belang dat de meente Haarlem aan het milieu hecht en daar voeren zij beleid naar. De

ge-METHODE

(26)

locatie Haarlem geschikt voor dit onderzoek aangezien de rol van gemeentelijk milieubeleid bij het verklaren van het milieugedrag van GroenLinks-georiën-teerde jongvolwassenen hierin centraal staat.

Daarnaast was Haarlem als locatie ook geschikt vanwege het feit dat er veel connecties lagen voor de onderzoeker die bij dit onderzoek van goed van pas kwamen en die toegang verleend hebben tot respondenten.

4.3 Respondenten-verantwoording

Verbeek & Boelhouwer (2010) spreken in hun onderzoek van

jongvolwas-senen wanneer zij jonger dan 35 jaar oud zijn. De onderzochte doelgroep in dit onderzoek bestaat uit jongvolwassenen tussen de 21 en de 30 jaar oud. Er zijn tijdens de werving van respondenten binnen dit onderzoek geen 30 plussers aangetroffen, dus die zijn buiten beschouwing gebleven. Ten tweede moesten respondenten over een eigen huishouden beschikken om milieugedrag te kunnen onderzoeken, een belangrijk aspect omdat hierbij veel gedrag waar te nemen is, vanwege keuzes die een individu hierbinnen gedwongen is te ma-ken (Verbeek & Boelhouwer, 2010). Ten derde is de GroenLinksstemvoorkeur meegenomen. Doordat de Politieke Barometer (2010) heeft uitgewezen dat GroenLinkse kiezers socialer en duurzamer handelen, wordt verwacht dat zij eerder dan anders gestemden milieuvriendelijk gedrag vertonen en wellicht op de hoogte zijn van gevoerd milieubeleid. Een belangrijke factor omdat dit onderzoek de invloed van Haarlems milieubeleid op deze individuen onder de loep legt. Ten slotte is het een vereiste dat de respondenten allen gehuisvest zijn in de gemeente Haarlem.

4.4 Onderzoeksontwerp

Binnen dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar milieugedrag onder jongvol-wassenen in Haarlem. Het onderzoeksontwerp is daarom een casestudy, om-dat het onderzoek zich heeft afgespeeld op een specifieke locatie (Gemeente Haarlem) en binnen een specifieke doelgroep (GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen) (Bryman,2008). Ook past dit ontwerp goed binnen kwalitatief onderzoek omdat het specifieke verklaringen produceert voor het begrijpen van een sociaal fenomeen (milieugedrag). Deze casestudy verklaart dus de impact van een bepaalde implementatie op sociale processen, dit wordt ook wel een representative case genoemd (Bryman, 2008). Kortom, de impact van Haarlems milieubeleid op het sociale fenomeen milieugedrag van GroenLinkse jongvol-wassenen is onderzocht.

4.5 Respondentenwerving

De respondentenwerving is via snowball-sampling verlopen. Er is via Facebook contact gezocht met jongvolwassenen die lid zijn van de Haarlemse Groen-Linkspagina. Snowball-sampling houdt in dat op het moment dat er een respon-dent geïnterviewd is, er via hem/haar verder gezocht wordt naar responrespon-denten (Bryman, 2008). Dit heeft zich herhaald totdat er consistentie in de data ge-Svonden was. Consistentie houdt in dat er een punt is bereikt waarop concepten uit dit onderzoek volledige verzadiging bereikt hebben en er geen nieuwe

(27)

inzichten meer aan het licht kwamen (Bryman, 2008).

4.6 Onderzoeksmethode

Er zijn 13 Haarlemse jongvolwassenen gevraagd naar hun milieuovertuigingen, milieugedrag en kennis over Haarlems gemeentelijk milieubeleid aan de hand van semi-gestructureerde interviews. Dit zijn diepte-interviews die bepaalde onderwerpen van te voren vastlegt, maar die tijdens het interview kunnen af-wijken van de planning (Bryman, 2008). Na 13 interviews is er consistentie ont-staan binnen de verzamelde data.

Concept Society Policy Individual perceptions & beliefs Dimensie

Macro tegenover micro

Succesvolle implemen-tatie (op doelen gericht) tegenover onsuccesvolle implementatie (onbe-doelde gevolgen) Milieubewust tegenover milieu-onbewust Indicatoren Sociaal-constructivis-tische visie. Milieugedrag is sociaal geconstrueerd door de samenleving.

NEP (New Environmen-tal Paradigm)

Maatschappelijk belang

Gevoerd beleid ten opzichte van milieu. Te analyseren aan de hand van de functionele, morele en expressieve dimensies. Ook zal er binnen dit concept aan-dacht besteed worden aan de onbedoelde effecten van beleid.

Achtergrondfactoren (behavioral attitude, subjective norms en perceived behavioral control) Persoonlijke normen en waarden

(28)

w

4.7 Operationalisering concepten

Concepten die van belang zijn bij de uitvoering van dit onderzoek zijn de concepten die genoemd worden in het integratiemodel van milieugedrag om milieugedrag onder Haarlemse jongeren te verklaren. (zie figuur 5 in het theore-tisch kader). Hierboven een schematheore-tische weergave:

Aan de hand van dit conceptschema is er een onderzoeksinstrument samengesteld die gediend heeft als leidraad tijdens het afnemen van de semi-gestructureerde interviews (zie appendix 1).

4.8 Data-analyse

De transcripties van de 13 interviews zijn gecodeerd volgens richtlijnen die Bryman (2008) opgesteld heeft voor kwalitatief onderzoek. Bryman (2008) biedt onder andere het Framework voor thematische analyse aan, samengesteld door het National Centre for Social Research in het Verenigd Koninkrijk. Binnen het Framework wordt de kwalitatieve data geordend door een raamwerk te

maken van centrale thema’s en subthema’ s die vervolgens schematisch in tabel-len weergegeven worden. Bij het thematiseren van de data is eerst gekeken naar de responsies per interviewvraag om die vervolgens te groeperen op basis van overeenkomende elementen. Hieruit kunnen thema’s onderscheiden worden. Er is hierbij gebruikt gemaakt van kleurcodering om de thema’s waar te kunnen nemen voordat zij in een tabel weergegeven werden. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten besproken aan de hand van deze tabellen en ondersteund door enkele citaten.

Intention Actual Control Environmental behavior (milieugedrag) Bereidwilligheid tegenover onwilligheid Mogelijkheden tegenover belem-meringen Milieubewust handelen tegenover niet

milieu-bewust handelen AR De sociaal altruïstische waarde De egoïstische waarde De biosferische waarde Eigenbelang De combinatie van Society en Individual perceptions & beliefs.

De combinatie van Society, Policy en Individ-ual perceptions & beliefs.

Huishoudelijke ge-dragingen

Gedragingen die de omgeving beschermt

PEB

Komt uiteindelijk voort uit Intention en Actual Control.

(29)

5.1 Algemene beschrijving

In dit hoofdstuk worden de resultaten besproken die voortgekomen zijn uit de 13 gehouden semi-gestructureerde interviews met GroenLinks-georiënteerde Haarlemse jongvolwassenen. Van de 13 respondenten zijn er 5 man en 8 vrouw. De jongste is 22 jaar oud en de oudste 29. De gemiddelde leeftijd bedraagt 25.3 jaar oud (zie appendix 2). Het kortste interview duurde 16.23 minuten en het langste 47.33 minuten. Het gemiddelde interview bedroeg 24.41 minuten.

De resultaten worden besproken aan de hand van drie onderscheiden hoofdthema’s: Persoonlijke percepties en overtuigingen; Milieugedrag en het Haarlems gemeentelijk milieubeleid. Aan de hand van deze thema’s worden de deelvragen beantwoord die bijdragen aan een antwoord op de onder-zoeksvraag in hoofdstuk 6. Per thema worden bevindingen uiteengezet aan de hand van de door de respondenten beantwoorde vragen die terug te vinden zijn in het onderzoeksinstrument (zie appendix 1). Hierbij wordt gebruik ge-maakt van schematische weergaven van subthema’s volgens het Framework (Bryman, 2008).

5.2 Persoonlijke percepties en overtuigingen

Uit het theoretisch kader is gebleken dat gedrag onder andere voort komt uit de persoonlijke percepties en overtuigingen van een individu (zie figuur 5). In deze paragraaf wordt om daar inzicht in te krijgen eerst de betekenis die jongvolwas-senen geven aan het milieu besproken. Vervolgens worden de normen, waarden en overtuigingen die zij hebben jegens het milieu behandeld. Daarna wordt de oorsprong van deze waarden en overtuigingen uiteengezet. Ten slotte wordt de verantwoordelijkheid van de respondenten zelf besproken.

Betekenis

De respondenten hebben te kennen gegeven het milieu een veelzijdig, breed begrip te vinden (zie appendix 3). Milieu wordt in alle gevallen geassocieerd met natuur en in veel gevallen met de directe leefomgeving, de mens, de planeet, kwetsbaarheid, toekomst en bewust handelen. Met het begrip na-tuur worden enerzijds regenwouden, oceanen en het klimaat bedoeld die van mondiale aard zijn. Anderzijds bevat de natuur volgens de respondenten het nabije strand, duinen en bossen. De directe leefomgeving is de stad waarin zij leven. Hoewel zij dat niet altijd expliciet noemen, verwijzen zij hierbij wel naar hun eigen leefomgeving, de stad Haarlem . Verder zien zij de mens vaak verant-woordelijk voor negatieve milieu-effecten, en vinden dat het milieu kwetsbaar is. De helft benadrukt tijdens de definiëring van het milieu dat het noodzakelijk is dat de mens milieuproblemen in de toekomst weet te beperken/op te lossen en dat een bepaalde bewustwording omtrent handelen een begin is hierbij. Hieronder vat respondent 5 zijn definitie van het milieu samen:

“Bij milieu is mijn eerste associatie toch wel meer de natuur en dergelijken, maar eigenlijk is het ook veel meer dan dat. Omdat er, ja, in de term naar mijn idee er toch ook wel een menselijke connotatie zit. Wat deels het omgaan met de natuur is, maar ook het omgaan

RESUL

TA

TEN

(30)

leefomgeving dus ik denk.... de natuurlijke aspecten van elke leefomgeving of zoiets..” – Respondent 5.

Belang

Alle respondenten achten het milieu belangrijk, 5 respondenten achten het zelfs heel belangrijk (zie appendix 4). Het belang uit zich in het voortbestaan ervan (nu en in in de toekomst), het behoud ervan en de mogelijkheid tot het bezoe-ken ervan, doelend op natuurgebieden (strand, bos, duinen, etc.). Circa de helft geeft aan dat er zorgvuldig, bewust, zuinig en fatsoenlijk omgegaan moet worden met het milieu. Respondent 7 verwoordt dit als volgt:

“Behoud van een gezond milieu moet gaan boven persoonlijk gewin. Ik vind dat milieu belangrijker moet worden gesteld dan nu is. Vooral in de politiek. Behoud van de natuur is gewoon heel belangrijk. Dat wordt onderschat. De mogelijkheid om het bos in te gaan, naar het strand... Niemand wil daar in de troep leven. Olie, aangespoelde shit. Het is een heel belangrijk onderdeel van de levensvreugd van mensen. Een schoon milieu.”

– Respondent 7.

Maar niet iedereen deelt dit met respondent 7. Vijf respondenten geven aan dat zij het milieu belangrijk vinden, maar dat het te ver van hun af staat of dat hun pogingen tot een schoner milieu een te lage impact hebben waardoor zij het nut er minder van inzien.

Opvallend is dat slechts 1 respondent het belang van de aarde als planeet benoemd, wat zou kunnen betekenen dat de respondenten over het algemeen doelen op het belang van een schoon milieu in de nabije leefomge-ving.

Oorsprong overtuigingen

Nu het belang en de betekenis van milieu besproken zijn, gaat er gekeken worden naar waar die opvattingen vandaan komen, beginnend met op-voeding. Opvoeding heeft invloed gehad op de percepties en overtuigingen van respondenten jegens het milieu. Toch is de mate van deze invloed zeer verdeeld onder de respondenten. Twaalf respondenten geven aan beïnvloed te zijn door hun opvoeding waarvan 4 een beetje en 4 heel veel (zie appendix 5). Concrete voorbeelden waarin de invloed van opvoeding op milieuhandelen tot uiting kwam, waren: het scheiden van afval, het besparend omgaan met energie (lichten uit, CV laag, geen kranen laten lopen) en zuinig en zorgzaam omgaan met voedsel (biologische aanschaf ervan en/of verspilling voorkomen). Voor-beelden van de invloed van opvoeding op opvattingen over natuur waren: het lid zijn van milieuorganisaties (Greenpeace, WNF, Animal Planet), veel de natuur opzoeken (wandelen en kamperen) en het bezoeken van natuurgerelateerde kennis verrijkende centra (musea en natuurparken). Toch werden ouders niet als milieuhelden gezien en werd het milieuhandelen volgens de respondenten in sommige gevallen verklaard door het motief geldbesparing. Het antwoord van respondent 3 op de vraag welke rol opvoeding speelde bij de vorming van haar milieuopvattingen schetst een goed beeld hiervan.

“Ja wel zeker een grote rol ja... Vooral ook wat recyclen betreft. Mijn moeder was wel echt van het plastic en alles recyclen en uhh ja en ook qua eigen groente verbouwen....

(31)

…..Maar qua aarde enzo.. Ik was bijvoorbeeld als kind wel lid van het Wereld Natuur-fonds. Maar verder waren mijn ouders ons niet de les aan het lezen over het klimaat enzo. Verder wel dat we de lichten uit moesten doen enzo, maar dat is natuurlijk ook finan-cieel.... …..En ook wel bijvoorbeeld, we gingen ook wel naar bepaalde musea, Naturalis enzo. Waar je echt wel wat leert over de natuur en omgeving.” – Respondent 3.

Daar waar opvoeding een behoorlijke stempel achterlaat op de milieuopvat-tingen van een respondent, doet de sociale omgeving dat veel minder (zie appendix 6). Dit heeft in 5 gevallen te maken met dat zij zichzelf binnen hun sociale omgeving zien als degene die anderen dient te beïnvloeden. Respon-dent 8 haar verhaal over de invloed van haar vrienden op haar milieuopvattingen typeert dit onder andere.

“Umhh. Bij mijn vrienden zijn wel bepaalde milieuovertuigingen aanwezig die ik ook wel met ze deel. Ze zijn er niet zo fel in geloof ik.. Zij hebben het er nooit echt uit zichzelf echt over. Wat ik inderdaad ook wel grappig vind. Want als je het dan bijvoorbeeld over een documentaire hebt, dan zeggen zij ook: oja wat erg ofzo. Maar als ik dan begin over stadsoevers ofzo dan kijken mensen je vaak toch ook wel een beetje raar aan. Zo van: huh waar heb je het over. Dus ik denk dat ik hun meer beïnvloed dan zij mij.” – Respondent 8.

Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan milieubewuste vrienden/ collega’s/kennissen te hebben, maar het bespreken van milieugerelateerde onderwerpen gebeurt weinig. Als het wel gebeurt, worden tips en informatie over voedsel en energiebesparing voornamelijk uitgewisseld. Er wordt door vier respondenten te kennen gegeven dat, als dit soort uitwisselingen plaatsvinden, de respondent daar geïnspireerd van raakt en gestimuleerd door wordt. Toch geven slechts twee respondenten aan dat zij daadwerkelijk beïnvloed worden door hun sociale omgeving.

Naast opvoeding en sociale omgeving spelen ook andere factoren een rol bij de vorming van milieuopvattingen. Berichtgevingen in het nieuws zijn daar een voorbeeld van. Ook het kijken van documentaires die bepaalde

milieu-problematiek aankaarten, hebben invloed. Deze kunnen in sommige gevallen zelfs het gedrag van respondenten veranderen. Zo koopt respondent 3 geen kleding meer die geproduceerd is in Bangladesh na het zien van een docu-mentaire. En ook respondent 2 heeft haar gedrag ten opzichte van consumptie aangepast, iets wat zij vandaag de dag nog naleeft:

“Nou bijvoorbeeld ik had een keer gelezen dat dat umhh bij het maken van spijkerbroek-en, dat er heel veel water wordt gebruikt. Dus sindsdien koop ik geen spijkerbroeken meer. ” – Respondent 2.

Eigen verantwoordelijkheidsgevoel

Alle respondenten voelen zich verantwoordelijk voor een schoon milieu (zie appendix 7). Iets minder dan de helft voelt zich tegelijkertijd niet invloedrijk genoeg. Een derde geeft aan dat hij/zij zich meer in zou kunnen zetten voor een schoon milieu. Ook ongeveer een derde vindt dat deze verantwoordelijkheid moeilijk te combineren is met zijn/haar dagelijkse leven. Het zien van resultaat

(32)

beseft dat lak hebben aan het milieu geen optie is en dat iedereen verantwoor-delijkheid moet dragen om een schoon milieu te realiseren. Sommige respon-denten zien het als een taak voor de toekomst, wanneer zij bijvoorbeeld een gezin en een groter huis bezitten. Slechts drie respondenten geven aan daad-werkelijk iets te doen met deze verantwoordelijkheid door er nu naar te hande-len. Respondent 13 zegt er het volgende over:

“Ik ben wel iemand die heel erg na kan denken over wat er over 10 of 20 jaar aan de hand is met de wereld of mijn gezin om het zo te zeggen. Maar op

dage-lijkse basis ben ik er niet zo heel erg mee bezig.” – Respondent 13.

De persoonlijke percepties en overtuigingen van de respondenten belichamen dat het milieu belangrijk is (het bestaan en het onderhoud van natuur) en dat er veel waarde aan gehecht wordt. Dit wordt deels gevormd door hun opvoeding. En deels door berichtgevingen in het nieuws en het kijken van documentaires. De sociale omgeving heeft ook wel invloed maar naar het lijkt aanzienlijk minder. De respondenten voelen zich verantwoordelijk voor het milieu, maar worstelen met het handelen hiernaar. Leiden de gehechte waarden aan het milieu, externe invloeden en eigen verantwoordelijkheidsgevoel tot het uiten milieugedrag? Hoe de respondenten naar het milieu handelen, wordt in de volgende paragraaf behandeld.

5.3 Milieugedrag

Er is de respondenten gevraagd hoe en wanneer zij milieubewust handelen binnen huis, bij afval scheiden, energie besparen, water besparen, consu-meren, zuinig zijn, je verplaatsen en het kiezen van bepaald voedsel (Verbeek & Boelhouwer, 2010). In deze paragraaf wordt eerst het milieugedrag van de respondenten besproken. Daarna worden de ervaren belemmeringen hiervan uiteengezet. De paragraaf eindigt met het beantwoorden van de eerste twee deelvragen.

Milieubewust handelen binnenshuis omvat volgens de respondenten het afval scheiden, energie besparen en water besparen.

Afval scheiden

Alle 13 respondenten scheiden glas, een groot deel, 10 van de 13 respondent-en, scheidt ook papier (zie appendix 8). Het is opvallend dat 9 van de 13 respon-denten plastic niet scheiden, 2 responrespon-denten soms en slechts 2 responrespon-denten wel. Respondent 9 zet hieronder uiteen waarom hij geen plastic scheidt.

“Plastic dat scheid ik niet, maar dat is ook gewoon wel uit gemakzucht. Ook omdat ik dan drie of vier zakken moet hebben in mijn kamer. En ik heb best wel een kleine kamer. Dat gaat stinken en dat is kut.” – Respondent 9.

Vooral het klein wonen kwam vaak naar voren. Vier respondenten zijn bijvoor-beeld al ruimte kwijt aan het papier/glas scheiden en zien geen mogelijkheid tot het creëren van meer ruimte voor het scheiden van plastic. Andere

(33)

huisgenoten/partners die nader besproken zullen worden bij de belemmerin-gen die respondenten ondervinden bij het uitvoeren van milieuhandelinbelemmerin-gen.

Energie

Daar waar mogelijk hebben de respondenten bewust voor groene energie ge-kozen. Slechts 1 respondent koos voor grijze energie, 6 respondenten hebben groene energie en de overgebleven respondenten hebben geen invloed op het kiezen van hun energieleverancier, maar zouden als het kon voor groene energie kiezen (zie appendix 9). Bij energie besparen noemen de respondenten vrijwel allemaal het uitschakelen van lichten en het laag zetten van de verwarming als er geen gebruik van gemaakt wordt. De helft geeft aan consequent spaarlampen te gebruiken en apparatuurgebruik te beperken. Ongeveer een derde is actief bezig met water besparen, dit gebeurt meestal door middel van het aanschaffen van een waterbesparende douchekop, een zuinige wasmachine of door minder lang te douchen. Ten slotte worden energiezuinige labels en ECO-standen op apparaten niet vaak genoemd, slechts 2 keer. Hieronder combineert respondent 7 het besparen van water en energie bij het kopen van een nieuwe afwasma-chine.

“Toen ik met mijn vriendin een nieuwe wasmachine mocht uitkiezen, van mijn

schoonouders gekregen, vandaar. Toen wilde ik wel voor een energiezuinige gaan ja. Een normale machine gebruikt zo 12 liter per afwasbeurt, terwijl deze maar 6. Dat scheelt de helft.. en als je hem dan goed volgeladen draait, dan is dat tegenwoordig nog voor-deliger dan afwassen met de hand.” – Respondent 7.

Consumptie

De meeste respondenten proberen te letten op hun consumptie, slecht 4 respondenten letten hier niet op. Letten op consumptie uit zich in überhaupt weinig kopen, het kopen van ecologische schoonmaakmiddelen; zuinige appa-ratuur en tweedehands spullen (soms bewust, soms vanwege financiële be-perkingen om dingen nieuw te kopen). Verder zien 8 respondenten zichzelf niet als doorsnee consument omdat zij student zijn en niet veel te besteden heb-ben.

“Uhmm, Ja. Ik koop überhaupt niet verschrikkelijk veel nieuwe dingen. Ook niet echt geld voor. Maar ik vind het ook niet zo belangrijk om bijvoorbeeld altijd de nieuwste telefoon te hebben, of 50 broeken. En ja en als ik dingen koop dan uhh dan vind ik kringloop-winkels ook wel heel leuk en ummhh verder uhh ik vervang dingen ook niet zo snel. Dus uhh ja pas als iets echt helemaal oud en op is, dan denk ik: toch maar een nieuwe.” – Respondent 5.

Ongeveer een derde zegt kapotte spullen te repareren of te laten repareren voordat iets nieuws aangeschaft wordt. Iets minder dan de helft duidt hun con-sumptiegedrag aan met zuinig. Onder zuinig leven valt volgens deze respon-denten het besparen van water en energie en het minimaliseren van consumptie en dan met name voedsel.

(34)

Voedsel

Het was opvallend dat elke respondent op zijn/haar manier bezig was met be-wust eten. Voor de een was dat twee keer per week geen vlees eten in plaats van zeven dagen. Voor de ander was dat vegetarisch eten, afgewisseld met vega-nistisch. Weer anderen leggen de focus op biologisch voedsel waarbij vlees en zuivel de boventoon voeren (zie appendix 11). Het vegetarisch, veganistisch en biologisch eten hebben naast de milieuovertuigingen in veel gevallen ook een eigenbelang. In die gevallen zijn respondenten er van overtuigd dat die manier van eten bijvoorbeeld gezonder is. Een citaat van respondent 4 geeft dit goed weer:

“Biologisch.. ja soms.. Ik ben er wel bewust bezig... Ik probeer ook echt de kip te vermij-den. Gewoon qua gezondheid enzo.. Want dat vertrouw ik gewoon voor geen reet.. Dus op zo’n manier let ik er wel op ja..” – Respondent 4.

Meer dan de helft van de respondenten geeft aan zuinig met voedsel om te gaan door het weggooien ervan te voorkomen. Dit heeft naast milieuovertuig-ingen in sommige gevallen ook een financiële beweegreden.

Vervoer

Er wordt bijna geen gebruik gemaakt van de auto om ergens te geraken. Slechts 1 van de 13 respondenten heeft een auto. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat er vaak geen beschikking over is, want 5 autoloze respondenten zouden er 1 overwegen als de mogelijkheden er waren. Ook heeft het te maken met het feit dat 8 respondenten gratis kunnen reizen met het openbaar vervoer. Toch geven 4 autoloze respondenten aan af en toe gebruik te maken van een geleende auto. Elke respondent maakt veel gebruik van de fiets, en naast de 8 studenten nog 4 die het openbaar vervoer regelmatig gebruiken. Dat het reizen per fiets en openbaar vervoer milieubewust is, wordt door veel respondenten gezien als een gewenste bijkomstigheid. De respondenten geven aan dat ze hun type vervoer voornamelijk uitkiezen op grond van praktische en financiële overwegingen, maar over het algemeen wel stil staan bij de milieu-effecten daarvan. Zo blijkt uit een antwoord van respondent 1 op de vraag welk vervoer zij tijdens vakanties kiest.

“Ik denk wel na over wat het handigst en goedkoopst is. Ik ben me wel bewust van dat het vliegtuig wel erg vervuilend is, maar ik vermijd het niet. Dus als ik naar het buitenland ga, dan is dat meestal wel prijs en praktisch afhankelijk.” – Respondent 1.

Alle respondenten hebben wel eens met het vliegtuig gevlogen en zijn niet van plan deze te vermijden. 4 van de 13 respondenten zijn zich bij de keuze van een vakantievoertuig bewust van de vervuilende effecten die het vliegtuig veroor-zaakt en kiezen er voor om naast de kosten van een vliegticket een milieucom-pensatie te betalen. De 9 andere respondenten doen dit niet alhoewel zij zich wel bewust zijn van de negatieve milieu-effecten.

Belemmeringen

De belemmeringen die de respondenten ervaren variëren. De belemmering met de grootste deler is de financiële, 12 respondenten geven te kennen

(35)

hier-door beperkt te worden in het milieugedrag (zie appendix 13). Zij doelen hierbij op kosten bij de aanschaf van biologisch voedsel, ecologische producten, dure ledlampen, energiezuinig witgoed, fair-trade producten, duurzaam vervoer, het steunen van goede doelen, milieucompensatie bij vliegen, etc.

“Ja ik ben natuurlijk student. En heb dus niet zoveel geld om altijd de juiste dingen aan te schaffen..” – Respondent 12.

Iets minder dan de helft geeft aan dat gemakzucht ook een belemmering is, sommige handelingen kosten in hun ogen te veel tijd, moeite en worden als onpraktisch ervaren zoals respondent 1 hieronder typeert:

“..dan zit mijn gootsteen verstopt, dan tief ik er gewoon zo’n fles ontstopper doorheen. Vreselijk spul is dat.. Maar dan is het te veel moeite.. Geen idee om mijn gootsteen op een andere manier te ontstoppen. En het is vaak, ik zit al heel erg hoog meestal met dingen die ik in mijn hoofd, waar ik mee bezig ben... Dus dan is het op zo’n moment ge-woon inderdaad puur gemakzucht van: ok het moet even snel tussendoor. Dus zo doen we het.” – Respondent 1.

Andere milieuhandelingen worden belemmerd door het gebrek aan ruimte, zoals bij het scheiden van plastic, 4 respondenten noemden dit. Ook bestonden er belemmeringen die buiten de respondent om aanwezig zijn. Zoals het wonen in een monumentaal pand waar enkel glas niet vervangen mag worden door dubbelglas. In zes gevallen werd belemmering ervaren door nalatig isolatieon-derhoud van de woningbouw of de huisbaas . Maar ook worden er 4 respon-denten tegengehouden in hun milieugedrag door huisgenoten en/of partners die het scheiden van afval of het energiegebruik niet duurzaam toepassen. En dat de gemeente Haarlem in het centrum niet de mogelijkheid tot het scheiden van Gft-afval aanbiedt, wordt door 3 respondenten als belemmering ervaren, omdat ze dat wel zouden willen doen. Ten slotte geven 3 respondenten aan het moeilijk te vinden om zijn/haar eenpersoonshuishouden duurzaam en efficiënt in te vullen wat zij zien als een belemmering.

Deelconclusies

Nu de bevindingen van persoonlijke percepties en overtuigingen en daad-werkelijk milieugedrag besproken te zijn, wordt er nu getracht antwoord te geven op de eerste twee subvragen.

Hoe is milieu gedrag van Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvol wassenen te verklaren?

De intentie van gedrag komt onder andere voort uit de persoonlijke percepties en overtuigingen van iemand (Ajzen & Fishbein, 2010). De respondenten vinden allen het milieu, gedefinieerd als de natuur, leefomgeving, mens en planeet, belangrijk en hechten daar waarde aan. Deze denkwijze komt naar alle waar-schijnlijkheid voort uit hun opvoeding. Zij geven verder te kennen dat hun sociale omgeving (waarmee voornamelijk gedoeld wordt op vrienden, naast collega’s en kennissen) weinig invloed heeft. Hiernaast worden sommige

(36)

re-sterk beïnvloed door berichtgevingen in de media (het nieuws, documentaires, etc.).

Hoe ziet het milieugedrag van Haarlemse GroenLinks-georiënteerde jongvolwassenen eruit?

Twee respondenten hebben hun eigen milieugedrag omschreven als ‘semi’, wat typerend is voor veel respondenten. Zij geven te kennen zij wel degelijk bezig zijn met bepaalde vormen van het milieu ontzien, maar tegelijkertijd nog veel te weinig.

“Semi.. umhh.. Want ik heb bij mijn huishouden een beetje het idee dat ik er een beetje tussen in hang. Wat natuurlijk best wel vervelend is, want ik zou er wel meer strict bij willen zijn. Umhh.. uhhh Verwarming probeer ik bijvoorbeeld altijd laag te zetten, maar ik slaap slecht als het koud is dus dan zet ik hem weer hoog. En dan vergeet ik hem natuurlijk ook wel eens uit te zetten. Dus dat is niet optimaal qua mijn gevoel.” – Respondent 10.

Slechts één respondent is actief bezig met het milieu te ontzien in zijn dagelijkse leven en de rest probeert er op zijn/haar manier rekening mee te houden daar waar het mogelijk is en makkelijk blijft. Respondent 9 omschrijft dit als volgt:

“En verder ben ik milieubewust waar het kan, maar ik richt mijn leven niet in aan de hand van het milieu. Dus het is niet dat dat heel centraal staat. Dat ik vanuit dat oogpunt mijn hele leven en huis inricht, dat niet. Tis meer ja of ik er geld voor heb uhh, de kennis er over heb of mogelijkheden heb, dan doe ik het graag.” -Respondent 9.

De respondenten ervaren veel belemmeringen tijdens het uitvoeren van milieu-handelingen die verklarend kunnen zijn voor bepaald milieugedrag. Een eerste belangrijke belemmering is het financieel niet breed hebben (het zich geen milieuvriendelijke producten kunnen veroorloven) en een tweede is gemakzucht (de milieuhandeling kost teveel tijd en/of moeite) en een derde belemmering is onmacht (belemmerd worden in hun milieuhandeling door krachten van buitenaf).

In de volgende paragraaf wordt besproken in hoeverre Haarlems ge-meentelijk milieubeleid invloed heeft op dit ‘semi-milieugedrag’ van de respon-denten.

5.4 Haarlems gemeentelijk milieubeleid

Deze paragraaf dient antwoord te geven op de laatste deelvraag. Hierin gaat gekeken worden naar wie de respondenten naast zichzelf verantwoordelijk acht-en voor eacht-en schoon milieu acht-en wat de respondacht-entacht-en wetacht-en van het Haarlems gemeentelijk milieubeleid en wat zij daar van vinden en op welke manier dit hun gedrag eventueel beïnvloed.

Verantwoordelijkheid derden

Vrijwel elke respondent vond naast zichzelf, de overheid verantwoordelijk voor het milieu, 12 van de 13 respondenten gaven dit aan (zie appendix 14). Ook

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat is de houding bij verschillende beleggers ten opzichte van het beleggen in duurzaam vastgoed, hoe moet risico en rendement voor duurzaam vastgoed worden gedefinieerd en welk

De centrale probleemstelling van het onder- zoek is: wat kan gezegd worden over de aanvraag en uitvoering, inclusief kwaliteit, van forensisch onderzoek naar dierenmishandeling en

Dankzij deze derde dimensie wordt het mogelijk naar de structuur van de werkelijkheid te verwijzen, en over deze structuur te praten en vooral te denken (Jorna, 2002 p. Mutaties

Omdat de faciliteiten voor kennis- en informatieverspreiding gemaakt worden voor de formele gang van zaken van het Friese bibliotheeknetwerk, zal er van uitgegaan worden dat alleen

Bij de praktijktoets zijn de bevindingen uit de eerste fase, de (mogelijke) preventieve maatregelen voor de geselecteerde fraudevormen, voorgelegd aan verschillende focusgroepen

Er wordt in het Actieplan 2017 niet toegelicht waarop de prioritaire thema’s Senioren en veiligheid en Verwarde personen wel met stip zijn opgenomen in het

minder CO 2 uitstoten. Er kan niet automatisch vanuit worden gegaan dat wanneer automobilisten in jaar x duurzaam autorijden zij het in jaar y nog doen, vandaar dat er jaarlijks

Selectiecriteria te lezen is, zijn er voor de criteria over duurzaam bouwen voor architecten en adviseurs maximaal 74 punten te behalen en voor de uitvoerende partijen 66 punten..