• No results found

Hoezo negeer je me? : kwantitatief onderzoek naar de effecten van WhatsApp op de negatieve gevoelens tussen WhatsAppgebruikers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoezo negeer je me? : kwantitatief onderzoek naar de effecten van WhatsApp op de negatieve gevoelens tussen WhatsAppgebruikers"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kwantitatief onderzoek naar de effecten van WhatsApp op de

negatieve gevoelens tussen WhatsAppgebruikers

Naam: Niekus van Thiel Studentnummer: 10206868 Module: Bachelorscriptie

Opleiding: Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: drs. M.A. van Eenbergen Tweede lezer: drs. Y.M. Sastramidjaja Datum: 9-08-2016

(2)
(3)

Voorwoord

De huidige generatie jongeren, waartoe ik ook mijzelf kan rekenen, is steeds afhankelijker van digitale media voor sociale interactie. Media als Facebook, Twitter en WhatsApp zijn altijd binnen handbereik middels de nieuwste smartphones. Groepsgesprekken geven de mogelijkheid om moeiteloos met hele groepen mensen in contact te staan. Ik ben altijd bereikbaar. Mijn sociale kringen zijn altijd bereikbaar. Het nadeel hiervan is dat het lastig wordt om te ontsnappen aan de sociale omgeving. Een notificatie kan de rust elk moment verstoren. Maar ook wanneer de notificatie uitblijft, kijk ik op mijn telefoon om te kijken hoe dat eigenlijk komt.

Deze ontwikkeling in mijn eigen leven heeft mij doen besluiten om een kwantitatief onderzoek te doen naar de manier waarop jongeren omgaan met WhatsApp. In mijn persoonlijke omgeving zie ik een aantal irritaties ontstaan als gevolg van digitale communicatie. Het uitblijven van een reactie waar op een bericht waar spoed achter zit. Het constante getril van groepsgesprekken. Of die eindeloze stroom emoticons die mijn collega blijft sturen. Dit zijn de irritaties die ik aan de hand van kwantitatief onderzoek aan objectieve toetsen heb blootgesteld. Het resultaat is de bachelorscriptie die nu voor u ligt.

Tijdens mijn onderzoeksproces heb ik hulp ontvangen van verschillende mensen in mijn directe sociale omgeving. Daarnaast heb ik de mogelijkheid gekregen om mijn onderzoek kritisch te herzien. Ik wil de betrokkenen hiervoor bedanken.

(4)
(5)

Samenvatting

In dit onderzoek is geprobeerd antwoord te krijgen op de vraag of mediagebruik invloed heeft op een mogelijk verschil in leesgewoonten tussen Millennials en Generatie X. Hiervoor is een vragenlijst afgenomen bij 97 respondenten, waarvan 57 Millennials waren en 40 van Generatie X. Eerst is gekeken of er sprake was van een verschil in leesgewoonten tussen de generaties. Hier bleek dat Millennials en Generatie X hetzelfde scoren op gebied van lezen van boeken, tijdschriften en

internetartikelen. Op gebied van kranten bleek er wel sprake te zijn van een verschil. Daarnaast is er gekeken of er een verschil was in het gebruik van nieuwe media tussen de generaties. Er bleken verschillen te zijn op het gebied van internet en smartphone gebruik. Bij het gebruik van de computer bleken er geen verschillen te zijn. Vervolgens is er gekeken welke vormen van nieuwe media invloed hebben op de verschillende bronnen van leesmateriaal. Hier bleek de smartphone invloed te hebben op het lezen van kranten, de computer op het lezen van tijdschriften en op internetartikelen hebben alle vormen van nieuwe media invloed. Op het lezen van boeken bleek nieuwe media geen invloed te hebben. Tenslotte is er gekeken of het gebruik van bepaalde toepassingen van nieuwe media deze invloeden kunnen verklaren. Hieruit bleek dat bij de invloed van de computer op het lezen van kranten, standaardtoepassingen en het spelen van games een rol spelen. Voor het lezen van tijdschriften geldt dat productieve toepassingen een rol spelen. Voor het lezen van internetartikelen geldt dat van de computer downloaden en toepassingen voor vermaak van invloed zijn, van het internet zijn dit toepassingen met betrekking tot sociale doeleinden, forums, zakelijke toepassingen en online videogesprekken voeren, en voor de smartphone geldt dat toepassingen met betrekking tot contact en online video’s bekijken invloed hebben.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... Error! Bookmark not defined.

1. Inleiding ... 7

2. Theoretisch Kader ... 7

2.1 Eigenschappen van WhatsApp ... Error! Bookmark not defined. 2.2 Alternatieve non-verbale signalen ... Error! Bookmark not defined. 2.3 Synchrone interactie ... Error! Bookmark not defined. 2.4 Stroom aan berichten ... Error! Bookmark not defined. 2.5 Interdisciplinariteit ... Error! Bookmark not defined. 3. Probleemstelling ... 8

3.1 Probleemomschrijving ... 19

3.2 Relevantie ... Error! Bookmark not defined. 4. Methode... 19 4.1 Strategie en Design ... 23 4.2 Onderzoeksmethode ... 25 4.3 Operationalisering ... 26 4.4 Populatie en Sampling ... 26 4.5 Data-analyse ... 27 4.6 Ethische verantwoording ... 28 5. Resultaten ... 23 5.1 Datapreparatie ... 28 5.2 Data-analyse ... 30

5.2.1 Alternatieve non-verbale signalen. ... 31

5.2.2 Synchrone interactie ... 33

5.2.3 Stroom aan berichten ... 34

5.2.4 Eigenschappen van WhatsApp en negatieve gevoelens ... 36

6. Conclusie ... 28

5.1 Geen non-verbale signalen geen paniek ... 39

5.2 Synchrone interactie, liever niet ... 40

5.3 Geef me aandacht! ... 40

5.4 Hoofdvraag ... 42

5.5 Discussie ... 42

(7)

8. Bijlagen ... 46 8.1 Operationaliseringsschema ... 46 8.2 Vragenlijst ... 47 8.3 SPSS output ... 60 8.3.1 Factor Analyse ... 60 8.3.2 Aanname normaliteit ... 66

8.3.3 Aanname willekeurige fouttermen ... 70

8.3.4 Aanname onafhankelijkheid... 70

8.3.5 Aanname multicollineariteit ... 71 8.3.6 Regressie model inclusief controles ... Error! Bookmark not defined.

(8)

1. Inleiding

In 2015 bezaten 10,6 miljoen Nederlanders een smartphone (GfK, Trends in Digitale Media, 2015). Van deze smartphonebezitters maakt 9.8 miljoen gebruik van het medium WhatsApp. De

verwachting is dat het gebruik van digitale interactie de komende jaren zal toenemen (Newcom Research & Consultancy, 2016). In de huidige samenleving heerst verdeeldheid over de rol van digitale media in sociale interactie. Criticasters van smartphones en sociale media stellen vaak dat digitale media druk uitoefenen op het individu. In dit debat wordt te weinig rekening gehouden met de rol van het individu zelf. Dit onderzoek tracht bij te dragen aan de bestrijding van het

deterministisch karakter van het huidig debat over de rol van digitale media. Jongeren kunnen zelf invloed uitoefenen op hoe zij met een medium omgaan. De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek richt zich op de bewustwording van hoe de huidige, en toekomstige samenleving om kan gaan met digitale media.

Om dit doel te realiseren is in dit kwantitatieve onderzoek de focus gelegd op de manier waarop jongeren omgaan met WhatsApp als medium van interactie. Het mogelijke effect van eigenschappen van WhatsApp op de onderlinge irritaties tussen jongeren is onderzocht aan de hand van een multivariate regressieanalyse. De data is verzameld middels verspreiding van vragenlijsten onder jongeren. De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat is: Welk verband bestaat er tussen eigenschappen van WhatsApp en onderlinge irritaties tussen gesprekspartners? In dit onderzoek wordt het onderscheid gemaakt tussen jongeren die WhatsAppberichten verzenden en jongeren die WhatsAppberichten ontvangen. De verwachting is dat een aantal eigenschappen specifiek een effect heeft op de mate van irritaties van zenders van berichten en dat een aantal andere eigenschappen een specifiek effect heeft op de mate van irritaties van ontvangers van berichten.

In het volgende hoofdstuk zullen verschillende theorieën vanuit de

communicatiewetenschappelijke, sociologische en psychologische disciplines uiteengezet worden. Dit hoofdstuk vormt de basis voor de rest van dit onderzoek. In het hoofdstuk dat hierop volgt komt de vraagstelling aanbod. Het hoofdstuk ‘Methode’ zal verschillende argumenten voor

methodologische keuzes weergeven waarna de resultaten van de toetsen worden gedemonstreerd in Hoofdstuk 5. Tot slot zullen de resultaten worden gekoppeld aan de theorie in het laatste hoofdstuk.

(9)

2. Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk worden communicatiewetenschappelijke, sociologische en psychologische

theorieën geïntegreerd. Dit theoretisch kader zal de basis van de rest van dit onderzoek vormen. Om te beginnen worden overkoepelende theorieën over sociale interactie samengebracht. Vervolgens zullen deze theorieën worden afgebakend door ze toe te passen op sociale interactie via digitale media. Daarna worden eventuele sociale implicaties voor jongeren rondom digitale interactie besproken, om deze hierna te koppelen aan specifieke eigenschappen van WhatsApp. Tot slot zal worden beargumenteerd waarom interdisciplinaire aanpak de meest vruchtbare is om tot een beter begrip van het onderzoeksprobleem te komen.

2.1 Sociale interactie

Sociale interactie is als het ware een het geven van een reactie op binnenkomende sociaal geladen handelingen. In de psychologie spreekt men van stimuli en respons (Roër, Bell & Buchner, 2014). Stimuli zijn binnenkomende prikkels waarop na gewaarwording een respons, of reactie, wordt geformuleerd. In de klassieke rolverdeling van zender en ontvanger van interactie wordt een stimulus ontvangen waarop een respons wordt geformuleerd. Bij face-to-face contact gebeurt dit direct, en, in het geval van een gesprek, over en weer en doorlopend. Echter, de informatie die een persoon als gevolg van communicatie ontvangt is niet altijd expliciet.

Socioloog Blumer (1969) tracht de traditionele rol van zender en ontvanger van

communicatie meer diepgang te geven. Blumer maakt een onderscheid tussen non-symbolische interactie en symbolische interactie. Non-symbolische interactie betreft sociale handelingen waarvoor interpretatie van de ontvangen informatie dieper dan de letterlijke betekenis van de ontvangen informatie niet nodig is. Symbolische interactie bestaat uit informatieve handelingen die gebaseerd zijn op een interpretatie van ontvangen informatie (Blumer 1969, p.8). De informatie die wordt geïnterpreteerd bestaat uit symbolen die de context of situatie verduidelijken, zoals

articulatie of lichaamstaal. Naast het klassieke onderscheid tussen zender en ontvanger bij sociale interactie wordt hierbij het belang van een derde actor geschetst: de context van het gesprek.

Erving Goffman is een andere socioloog die het belang van het onderscheid tussen expliciete en impliciete interactie onderstreept. Goffman (1983) beschrijft sociale rituelen als een toevoeging aan verbale communicatie waardoor een individu de betekenis achter sociale interactie kan interpreteren. Deze rituelen zijn een sociaal construct. Dit impliceert dat rituelen niet voor alle individuen hetzelfde zijn. De betekenis die aan een gebaar of handeling wordt toegekend kan tussen individuen of groepen enorm verschillen. Deze betekenis krijgt niet alleen vorm door interactie met anderen: de mens is instaat om in interactie te treden met zichzelf en zo het eigen gedrag te

(10)

interpreteren. Symbolische interactie is daarom een reflectief proces (Blumer, 1969, p.63). Een individu interpreteert de acties van anderen of van diens ‘hypothetische zelf’ en construeert op basis daarvan zijn eigen actie.

In sommige gevallen blijkt het onmogelijk om een passende reactie te formuleren op binnenkomende sociale stimuli (Simmel, 1903, p.146). Simmel beargumenteert hoe dit voor kan komen bij een overvloed aan sociale prikkels. Hij beschreef dit fenomeen in zijn werk over de opkomst van een metropool (Simmel, 1903). Inwoners van een metropool worden aan een enorme hoeveelheid sociale prikkels blootgesteld. Simmel stelt dat een individu een verdedigingssysteem tegen de sociale prikkels ontwikkelt: de blasé attitude (1903, p.148). De blasé attitude, of

“onverschillige houding” behoedt een persoon voor het continu moeten verwerken van waargenomen stimuli door op een groot deel van deze stimuli geen respons te geven.

De reactie van een face-to-face gesprekspartner is in principe direct. Door technologische ontwikkelingen is het echter steeds makkelijker om een gesprek te voeren zonder in de zelfde ruimte te staan. De mens heeft met behulp van mobiele apparaten toegang tot “hybride ruimtes” waarin sociale interactie kan plaatsvinden onafhankelijk van tijd en ruimte (e Silva, 206, p.263). In 2013 maakte ruim 90% van alle jongeren tussen de 18 en 25 jaar gebruik van een smartphone met mobiel internet (Korvorst & Sleijpen, 2014). Daarom is het noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen face-to-face en mediated-interaction. Deze vorm van interactie betreft de communicatie tussen mensen die via een bepaald medium verloopt, zoals een brief, een telefoon of een computer. Walther (1996) maakt dit onderscheid nog specifieker door te schrijven over Computer Mediated

Communication (CMC). Binnen CMC zijn de mogelijkheden voor het verzenden van non-verbale

signalen sterk beperkt, ten opzichte van face-to-face interactie. Dat wil niet zeggen dat CMC alléén de letterlijke betekenis van de verzonden informatie onderdeel doet uitmaken van de interactie. Non-verbale signalen zijn niet de enige vorm van informatie die een individu interpreteert. Walther (1996) formuleert de social information processing theorie. Deze theorie stelt, dat de kennis die een persoon heeft over de persoonlijkheid en achtergrond van een gesprekspartner wordt gebruikt om digitale berichten beter te interpreteren. Op deze manier wordt het ontbreken van non-verbale signalen in digitale interactie (deels) gecompenseerd.

Een opvallend kenmerk van digitale communicatie, wanneer vergeleken met face-to-face communicatie, is het verschil in reactietijd binnen een gesprek. Vanuit verschillende disciplines wordt onderscheid gemaakt tussen synchrone en asynchrone interactie (bijv. Grinter & Palen, 2002; Madell & Muncer, 2007; Walther, 1996). Asynchrone interactie kan in zekere mate onafhankelijk van tijd plaatsvinden (Walther, 1996, p.24). Synchrone interactie daarentegen betreft real-time

(11)

synchrone interactie zal in sterkere mate tijdsdruk voelen om een respons te vormen op binnenkomende stimuli dan een ontvanger van asynchrone interactie (Walther, 1996).

De bovenstaande paragrafen hebben een steeds verdergaande afbakening van het concept “sociale interactie” geleid. Ten eerste wordt het onderscheid tussen digitale en non-digitale

interactie gemaakt. Vervolgens wordt het verschil tussen synchrone en asynchrone interactie benadrukt. Binnen deze afbakening rijst echter een belangrijke vraag: in hoeverre zijn de

sociologische theorieën over traditionele sociale interactie van toepassing op digitale interactie met een synchroon of asynchroon karakter, van jongeren.

2.2 Jongeren in de hybride ruimte

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven communiceren jongeren deze eeuw veelvuldig met behulp van digitale media. Danah Boyd (2014) stelt dat ook de jongere generaties uit het verleden geneigd waren om technologische innovatie te omarmen. Mobiele telefoons en instant messaging diensten (IM) werden enthousiast ontvangen door jongeren. Daarentegen bleven de oudere generaties sceptisch. Tegenwoordig uit deze scepsis zich vooral in kritiek op de tijd die wordt

besteed aan sociale media en smartphones (Boyd, 2014). Het verschil in de houding ten opzichte van een bepaald medium tussen verschillende groepen heeft te maken met de verschillen in de

heersende ideologie binnen deze groepen, aldus antropologe Gershon (2010). Deze media-ideologie betreft een bepaalde consensus over hoe een medium gebruikt dient te worden. Een individu of groep baseert deze ideologie op de idioms of practice die relevant zijn binnen de sociale omgeving (Gershon, 2010, p.6. Dit zijn de ervaringen uit de praktijk die vanuit de sociale omgeving plaats worden bevestigd. Met andere woorden, de gebruiker van een medium bepaalt aan de hand van ervaringen van en binnen de sociale omgeving wat wel en niet binnen het medium past. Deze ideologie is dus vaak gelijk voor individuen binnen dezelfde vriendengroep (Gershon, 2010, p.7).

Een media-ideologie die jongeren vanaf jongs af aan van hun ouders meekrijgen is dat zij altijd bereikbaar dienen te zijn. Dat is het gevolg van de argumentatie van ouders om kinderen een mobiele telefoon te geven stelt socioloog en psycholoog Turkle (2011). Ouders willen altijd in contact staan met hun kinderen, en kinderen krijgen hiervoor een mobiele telefoon. De media-ideologie die kinderen ontwikkelen als gevolg van de eis, of verwachting van hun ouders, houdt bijvoorbeeld in dat kinderen opnemen wanneer zij gebeld worden door vader of moeder (Turkle, 2011. P. 246). Ouders doen ook de belofte dat zij altijd bereikbaar zijn voor hun kinderen. De media-ideologie van continue bereikbaarheid die bij de ingebruikneming van de eerste mobiele telefoon wordt gedaan draagt bij aan de continue bereikbaarheid die jongeren van elkaar verwachten.

De verwachting van continue bereikbaarheid draagt bij aan het synchrone karakter dat digitale interactie onder jongeren heeft. De verwachting is dan ook dat een sms of een bericht via

(12)

sociale media direct wordt beantwoord (Turkle, 2011). Er zijn groepen jongeren waarbinnen de enige geldende argumenten om niet te kunnen reageren op berichten het maken van een tentamen of het ontbreken van mobiel signaal zijn (Turkle, 2011). De mogelijkheid tot synchrone digitale interactie impliceert dan ook, dat jongeren verwachten dat synchrone interactie plaats zal vinden. Wanneer aan deze verwachting voldaan wordt dit ervaren als een bevestiging van de kracht van de band tussen de gesprekspartners volgens de socioloog Licoppe (2004). Behalve het tijdig reageren op een bericht resulteert continue bereikbaarheid in een toename in het aantal berichten dat wordt verstuurd. Jongeren gebruiken digitale media voor sociale bevestiging van de omgeving. Een gevolg hiervan is volgens de socioloog Murthy (2012) dat de huidige generatie jongeren de behoefte heeft om oppervlakkige ervaringen te delen met elkaar door middel van digitale berichten. Met andere woorden, jongeren versturen uit zichzelf steeds meer berichten waarop andere jongeren dienen te reageren in de vorm van nog meer berichten.

Deze toename in digitale interactie onder jongeren heeft niet noodzakelijk tot resultaat dat jongeren elkaar beter begrijpen, of hun gevoelens vaker en beter kunnen uitdrukken. Vanuit de communicatiewetenschappelijke discipline wordt de cues-filtered-out theorie opgesteld (Walther, 1996). Deze theorie stelt dat digitale interactie een beperkte vorm van communicatie is door het ontbreken van bepaalde non-verbale signalen. De non-verbale signalen die digitale berichten niet of onvolledig kunnen bevatten zijn bijvoorbeeld lichaamshouding, intonatie, gezichtsuitdrukkingen en het vermogen om emotie aan de gesprekspartner aan te passen (Derks, Fischer en Bos, 2007). Ook Goffman (1983) stelt dat mediated interaction beperkt is omdat de sociale rituelen slechts beperkt aan bod komen bij communicatie dat via een medium verloopt. Daarom lijkt het via digitale berichten ook lastig om de betekenis achter symbolen te interpreten, zoals het symbolisch interactionisme dit beschrijft.

Murthy (2012) weerlegt de kritiek op de negatieve gevolgen van digitale interactie voor de ontwikkeling van sociaal gedrag door te stellen dat sociale rituelen zich niet beperken tot non-digitale interactie. Digitale media, zoals Twitter, kennen verschillende rituelen die ook betekenis kunnen geven naast het geschreven woord. Murthy noemt onder andere foto’s, illustraties en leestekens. De zender van een digitaal bericht voegt bewust een symbolische betekenis toe aan de geschreven tekst, deze betekenis dient te worden geïnterpreteerd door de ontvanger. Een ander voorbeeld van een digitaal non-verbaal signaal is de emoticon, een icoon met een

gezichtsuitdrukking. De benaming voor deze gezichtsuitdrukkingen komt voort uit de combinatie tussen emotie en iconen, oftewel iconen waarmee emoties worden weergeven. Zowel zenders als ontvangers merken dat emoticons zich goed ontlenen voor het overbrengen van emotie in een positief, informeel gesprek (Derks, Fischer & Bos, 2007; Tu, 2002).

(13)

Naast de non-verbale signalen die bewust aan digitale berichten worden toegevoegd

interpreteert een lezer van een bericht ook de betekenis achter impliciete informatie die een bericht bevat. Gershon (2010) noemt deze informatie second-order information. Het betreft hier de

informatie die een bericht bevat naast de woorden in de tekst. Hierbij kan men denken aan achtergrondgeluiden die de locatie van degene aan de andere kant van een telefoonlijn kan verraden. Het symbolisch interactionisme is niet enkel toepasbaar op traditionele communicatie, waarop deze theorie oorspronkelijk gebaseerd was. Digitale berichten bevatten evengoed

informatie die door ontvangers geïnterpreteerd dienen te worden. Dit betekent dat het gedrag, of de respons, van een individu gebaseerd wordt op de interpretatie van de binnenkomende digitale stimuli.

Met andere woorden, in de huidige samenleving communiceren jongeren onderling vaak met behulp van digitale media. Deze vorm van sociale interactie kan onderworpen worden aan enkele sociologische theorieën over traditionele communicatie. Toch roept de vraag op wat de gevolgen zijn van toenemende digitale interactie voor jongeren.

2.3 Irritatie tussen jongeren

Zoals in de voorgaande paragraaf besproken interpreteren gesprekspartners meer dan enkel de woorden in digitale berichten. De impliciete en expliciete betekenis achter berichten wordt geïnterpreteerd. De interpretatie van een bericht komt niet altijd overeen met de betekenis die onbewust of bewust aan het verzonden bericht wordt gekoppeld. Dit kan het resultaat zijn van incongruente media-ideologieën van gesprekspartners (Gershon, 2010). Een media-ideologie is vaak enigszins hetzelfde binnen bepaalde vriendengroepen. Dit komt omdat zij een consensus hebben bereikt over de manier waarop zij met een bepaald medium omgaan, aldus Gershon. Wanneer hierover geen consensus is, kunnen digitale berichten irritatie opwekken tussen de

gesprekspartners. De email is een goed voorbeeld van een medium waar verschillende generaties er een andere ideologie op nahouden (Gerhson, 2010; Turkle, 2012). Oudere generaties gebruiken een email om informeel op de hoogte te blijven van elkaars sociale leven, jongeren stellen een mail juist formeel op. Informele digitale berichten bevatten vaak emoticons. De betekenis achter de

emoticons wordt geïnterpreteerd door de ontvanger van een bericht. Wanneer het informele karakter van een verstuurde emoticon niet overeenkomt met de manier waarop een bepaald medium gebruikt dient te worden kan dit irritaties opwekken bij de ontvanger van een bericht (Derks, Fischer & Bos, 2007; Madell & Muncer 2007;Tu, 2002).

Misinterpretatie van ontvangen emoticons is niet de enige bron van irritatie als gevolg van digitale interactie. Minsinterpretatie van second-order informatie kan evengoed irritaties opwekken. Wanneer de achtergrond informatie verkeerd wordt geïnterpreteerd is er sprake van ineffectieve

(14)

communicatie (Blumer, 1969). Het succes waarmee deze informatie kan worden geïnterpreteerd is deels afhankelijk van de kennis van de persoonlijkheid die gesprekspartners van elkaar hebben (Walther, 1996). Dit betekent dat berichten van mensen die de ontvanger minder goed kent vatbaarder zijn voor misinterpretatie, wat zou kunnen leiden tot irritaties. Een ander punt waarop second-order informatie irritaties kan opwekken is wanneer deze informatie ontbreekt. De mogelijkheid om informatie buiten de tekst om te kunnen interpreteren geeft de ontvanger meer kennis over de situatie van de zender van een bericht, wanneer deze kennis ontbreekt zorgt dit voor irritatie (Licoppe, 2004).

In de huidige samenleving hebben jongeren vrijwel altijd toegang tot mobiel internet. Met behulp van mobiele telefoons zijn zij altijd beschikbaar voor digitale sociale interactie met de omgeving. De media-ideologie van jongeren houdt onder andere in dat zij eisen dat hun verzonden bericht bij ontvangst direct wordt gelezen en hierop wordt gereageerd (Turkle, 2011). De media-ideologie van een individu staat niet vast maar verandert naar de rol die bij interactie wordt

ingenomen. Dit uit zich in verschillende verwachtingen tussen ontvangers en zenders van berichten. Ontvangers van een bericht kunnen niet altijd aan de eis van de zender voldoen, zij reageren vaak niet direct bij ontvangst. Dit verschil in de verwachting hoe met berichtgeving wordt omgegaan kan irritaties opwekken. De continue bereikbaarheid geeft jongeren geen excuus om niet direct te reageren op elkaar. Indien een reactie teveel tijd kost of zelfs uitblijft gaat dit ten koste van de kracht van de band tussen de gesprekspartners (Licoppe, 2004).

Zoals in de vorige alinea beschreven kan de media-ideologie van een persoon veranderen naar de rol die in sociale interactie wordt ingenomen. De verwachting van een zender van digitale berichten is dat er sprake is van synchrone interactie, omdat synchrone interactie mogelijk is. Een ontvanger van digitale berichten beroept zicht vaak op de asynchrone aspecten van het digitale medium om niet direct te hoeven reageren. Bij het ontvangen van een bericht dient een persoon eerst te lezen, te interpreteren om vervolgens een reactie te formuleren. Wanneer niet genoeg tijd wordt genomen om te reageren kan dit ervoor zorgen dat de volledige betekenis van een bericht niet goed wordt geïnterpreteerd (Tu, 2002). Daarom is synchrone interactie gevoelig voor het opwekken van irritaties tussen gesprekspartners. Tijdsdruk maakt digitale berichten niet alleen vatbaar voor misinterpretatie, het zorgt ook voor continue druk bij de ontvangst van digitale berichten. Jongeren voelen constant druk om te reageren op de binnenkomende berichten (Turkle, 2012).

De druk om te reageren op de binnenkomende berichten neemt volgens een aantal sociale wetenschappers toe wanneer de hoeveelheid berichten toeneemt (Turkle, 2012; Tu, 2002). Naast sociale interactie geeft continue bereikbaarheid werkgevers de mogelijkheid om buiten werktijd een

(15)

beroep te doen op hun werknemers (Middleton, 2007). Daarom kan een notificatie geassocieerd worden met stress van werk. Een vanzelfsprekende reactie op een overvloed aan binnenkomende stimuli zou volgens Simmel (1903) een onverschillige houding zijn. In dit geval zou dat betekenen dat de binnenkomende digitale notificaties genegeerd zouden kunnen worden (Church & de Oliveira, 2013). Toch blijkt het hebben van een onverschillige houding ten opzicht van binnenkomende stimuli niet altijd bestand tegen de effectiviteit van een notificatie. Psychologen Roër, Bell en Buchner (2014) betwijfelen of jongeren het vermogen hebben om een notificatie te negeren. Het doel van een geluidsnotificatie is immers om de aandacht van de ontvanger van het bericht te grijpen Daarom wordt de notificatie gevolgd door een volledige verplaatsing van de aandacht naar de telefoon (Roër, Bell & Buchner, 2014, p.38). Een herhaling van binnenkomende stimuli kan tot een herhaling van een respons leiden. De actie die dan volgt wordt in de psychologie een gewoonte genoemd (Neil, Wood & Quinn, 1998). Het horen van een geluidsnotificatie of voelen van een trillende telefoon zou dus moeten leiden tot de handeling om de telefoon te bekijken. Wanneer de stimuli dusdanig vaak wordt voorzien van eenzelfde respons kan het uitblijven van een stimulus irritaties opwekken. Het uitblijven van binnenkomende berichten kan het gevoel geven dat iemand buiten de sociale groep valt (Licoppe, 2004). Met andere woorden, het negeren van binnenkomende berichten is voor jongeren een lastige opgave. Daarbij kan het irritaties opwekken wanneer berichten uitblijven.

Kinderen ontvangen vaak hun eerste telefoon zodat zij bereikbaar zijn wanneer hun ouders daarom vragen (Turkle, 2012). Het is daarom niet wenselijk om een mobiele telefoon of de

notificaties volledig uit te schakelen. Toch lijken jongeren deze stap te ondernemen (Church & de Oliveira, 2013). Dit gaat ten koste van de bereikbaarheid van jongeren. Wanneer niet tijdig kan worden gereageerd op een bericht omdat een persoon minder bereikbaar is kan dit irritaties opwekken tussen gesprekspartners. Ten eerste irriteert een ontvanger zich aan de vele

binnenkomende berichten. Ten tweede irriteert de verzender zich aan het uitblijven van een reactie.

2.4 WhatsApp als nieuw medium

Zoals in de inleiding beschreven is WhatsApp een ongelofelijk populair medium voor digitale sociale interactie onder Nederlandse jongeren. Door de exponentiële toename in populariteit is de invloed van WhatsApp op sociale interacties tot op heden tot op heden een onderbelicht onderwerp binnen de sociale wetenschap: Whatsapp heeft simpelweg te kort een positie die gericht onderzoek

rechtvaardigt. Communicatiewetenschappers Church en Oliveira (2013) zijn uitzondering wat dit betreft. WhatsApp is in principe een dienst die zowel eigenschappen van de SMS bezit als van IM diensten. Een SMS-bericht kan onafhankelijk van tijd en ruimte verstuurd en ontvangen worden. Voor de intrede van mobiel internet werd door de provider een kleine vergoeding gevraagd voor elke 140 leestekens in een SMS-bericht. Tegenwoordig bieden providers van mobiele telefonie de

(16)

diensten steeds vaker gratis aan. Desalniettemin zien veel jongeren de SMS nog als een medium waar een beperking van het aantal tekens of woorden voor geld. WhatsApp is een medium dat haar gebruikers de mogelijkheid geeft om berichten te vesturen en ontvangen onafhankelijk van tijd en ruimte, net zoals de SMS doet. Het verschil tussen de twee is dat WhatsApp haar gebruikers de mogelijkheid geeft om onbeperkte hoeveelheid berichten te sturen van ongelimiteerde lengte. Voorwaarde is wel dat zowel zender als ontvanger gebruik kan maken van de app WhatsApp.

Naast de overeenkomsten met de SMS heeft WhatsApp ook veel overeenkomsten met IM diensten. Instant messaging gaf gebruikers van dit medium de mogelijkheid om met andere gebruikers in contact te komen via het internet. Contacten konden zo een gesprek voeren zonder dat zij geremd werden door een beperking van woordenaantal of beperking van het aantal

berichten. Hiernaast geeft instant messaging haar gebruikers de mogelijkheid om onafhankelijk van tijd te communiceren. De voorwaarde om aan instant messaging te kunnen deelnemen is dat beide contacten toegang hebben tot een pc met een internet verbinding. Deze voorwaarde maakte gebruikers van IM diensten in het verleden afhankelijk van fysieke ruimte (Levinson aangehaald in Kavoori & de Arceneaux, 2006). WhatsApp is een IM dienst die, mits een gebruiker toegang heeft tot mobiel internet, de mogelijk biedt om onafhankelijk van zowel tijd als ruimte onbeperkte berichten te verzenden. Church en de Oliveira (2013) noemen WhatsApp een Mobile instant messaging (MIM) dienstverlener.

Een WhatsApp profiel wordt gekoppeld aan het mobiele nummer van een persoon

(www.WhatsApp.com/faq, 2016). Dit betekent dat contacten elkaars telefoonnummer nodig hebben voordat zij elkaar WhatsAppberichten kunnen sturen. Uitgaande van het idee dat mobiele

telefoonnummers niet publiekelijk zijn hebben WhatsAppcontacten over het algemeen kennis over elkaars persoonlijkheid. Dit in tegenstelling tot veel online fora of chatsessies waar contact kan worden opgenomen zonder dat daar enige kennis over een gesprekspartner noodzakelijk is. De social information processing theory is daarom tot op zekere hoogte toepasbaar op de interpretatie van WhatsAppberichten. De berichten kunnen worden geïnterpreteerd aan de hand van kennis over de persoonlijkheid van gesprekspartners (Walther, 1996). Desalniettemin kunnen de

media-ideologieën betreffende WhatsApp verschillen tussen contacten. Kennis over elkaars persoonlijkheid betekent niet dat WhatsAppcontacten eenzelfde visie hebben op de manier waarop WhatsApp gebruikt dient te worden. Een voorbeeld hiervan kan men vinden in het gebruik van emoticons. WhatsApp is voor jongeren een medium voor informele gesprekken waardoor het zich uitstekend zou moeten kunnen lenen voor het gebruik van emoticons. Echter, emoticons lijken in een gesprek met een negatieve toon juist irritaties op te wekken (Derks, Fischer & Bos, 2007; Tu, 2002).

(17)

WhatsApp geeft haar gebruikers de mogelijkheid om bepaalde informatie over de

bereikbaarheid van contacten in te kunnen zien. De optie ‘laatst gezien’ geeft de tijd en datum door van wanneer een persoon de app voor het laatst heeft geopend. Tevens kunnen gebruikers van WhatsApp zien wanneer een WhatsAppbericht is verzonden, ontvangen,en ‘gelezen’ door middel van de optie ‘leesbewijzen’. Deze optie geeft door middel van een grijs vinkje naast een bericht aan dat het bericht succesvol is verstuurd. Een tweede grijs vinkje betekent dat het bericht succesvol is ontvangen. Wanneer de vinkjes blauw zijn heeft de ontvanger het gesprek geopend. De twee bovenstaande opties zijn voorbeelden van second-order informatie zoals Gershon (2010) deze beschrijft. De opties kunnen onafhankelijk van elkaar worden uitgeschakeld. De contacten van een persoon die de opties uitgeschakeld heeft kunnen de informatie over de bereikbaarheid dan niet langer inzien. De persoon zelf kan deze informatie bij al haar contacten zelf ook niet langer inzien. Wanneer een persoon second-order informatie niet langer ontvangt kan dit irritaties opwekken (Licoppe, 2004). Jongeren kunnen het gevoel krijgen dat zij genegeerd worden doordat informatie over de bereikbaarheid van een gesprekspartner wordt ontnomen. Het uitschakelen van de opties kan de angst op een zwakkere band tussen gesprekspartners versterken.

Het ontbreken van second-order informatie kan zoals in de vorige alinea beschreven

irritaties tussen gesprekspartners tot gevolg hebben. Dit betekent niet dat ‘leesbewijzen’ en de optie ‘laatst gezien’ niet voor dezelfde irritaties kunnen zorgen. Dit heeft te maken met de mogelijkheid tot synchrone interactie die WhatsApp haar gebruikers biedt. Door de continue bereikbaarheid is de verwachting van jongeren dat een WhatsAppbericht direct wordt gelezen, en dat hier direct op wordt gereageerd. Wanneer een zender van een bericht ziet dat het bericht is voorzien van twee blauwe vinkjes, kan hieruit geconcludeerd worden dat het bericht is gelezen door de ontvanger. De eis van de zender is dan dat een directe reactie volgt. Wanneer een tijdige reactie ontbreekt kan dit het gevoel geven van een zwakkere band tussen de gesprekspartners. Naast de irritaties die aan de kant van de zender worden opgewekt kunnen de opties die toegang bieden tot leesbewijzen en de “laatst gezien” ook irritaties opwekken bij de ontvanger van berichten. Wanneer informatie over diens bereikbaarheid wordt gegeven, zal een ontvanger druk voelen om direct te reageren (Turkle, 2011). Wanneer de berichten aanhouden, zal deze druk steeds groter worden (Tu, 2002; Walther, 1996). Zo kan informatie over de bereikbaarheid van WhatsAppgebruikers onderlinge irritatie tot gevolg hebben.

Het aantal ontvangen WhatsAppberichten kan onderlinge irritaties versterken. Dagelijks worden meer WhatsAppberichten verstuurd dan SMS berichten door de mogelijkheid om gratis onbeperkte berichten te versturen (Church & de Oliveira, 2013). Dit komt deels doordat WhatsApp de mogelijkheid biedt om passief deel te nemen aan groepsgesprekken. Een WhatsAppgroep zorgt

(18)

dat een verstuurd bericht door elk lid van de groep wordt ontvangen (www.WhatsApp.com/faq, 2016). Dit betekent dat voor elk verstuurde bericht in de groep een notificatie wordt ontvangen, zelfs wanneer een bericht niet voor de ontvanger is bedoeld. Wanneer de notificaties toenemen kan dit irritaties opwekken bij de ontvangers van de vele berichten. Het is mogelijk om de notificaties van groepsberichten van WhatsApp apart uit te schakelen, zowel per groep als alle groepsberichten. Jongeren proberen op deze manier te ontsnappen aan de stress die aan binnenkomende notificaties worden gekoppeld. Andere manieren om hieraan te ontsnappen zijn het uitschakelen van alle notificaties door een toestel op ‘stil’ te zetten of zelfs het uitschakelen van de mobiele telefoon (Church & de Oliveira, 2013). Het ontwijken van de notificaties is een verdedigingsmechanisme dat te vergelijken is met de onverschillige houding van inwoners van een metropool (Simmel, 1904). Een overschot aan binnenkomende stimuli worden genegeerd, de respons blijft vaak uit. Een probleem dat hierbij komt kijken is dat het ontvangen van digitale berichten een gewoonte is geworden. Door de continue bereikbaarheid worden steeds meer WhatsAppberichten verstuurd. Wanneer

WhatsAppberichten niet worden ontvangen of als de notificaties uitblijven kan dit irritaties opwekken bij jongeren (Licoppe, 2004).

WhatsApp biedt haar gebruikers een aantal eigenschappen die overeenkomen met vergelijkbare digitale media, zoals de SMS en IM diensten. WhatsAppberichten kunnen emoticons bevatten en gesprekspartners kunnen met hun gedeelde media-ideologie gesprekken beter interpreteren. Daarnaast geeft WhatsApp haar gebruikers de mogelijkheid om informatie over elkaars bereikbaarheid in te zien. Deze specifieke eigenschappen kunnen onderlinge irritaties tot gevolg hebben, zelfs als ze zijn uitgeschakeld. Daarnaast heeft de enorme hoeveelheid aan WhatsAppberichten die worden verstuurd en ontvangen een invloed op mogelijke onderlinge irritaties tussen WhatsAppgebruikers.

2.5 Interdisciplinariteit

Het onderzoeksprobleem dat in dit onderzoek naar voren komt overschrijdt de grenzen tussen de sociale wetenschappen. Het is niet mogelijk om via intradisciplinair onderzoek tot een goed begrip van het probleem te komen. Onderzoek naar de mogelijke irritaties tussen gesprekspartners bij gemedieerde communicatie dient communicatiewetenschappelijke, psychologische en sociologische theorieën en concepten te integreren. In dit onderzoek staan verschillende theorieën en concepten vanuit verschillende disciplines centraal. Interdisciplinair onderzoek naar irritaties tussen WhatsApp gesprekspartners is daarom noodzakelijk.

Onderzoek vanuit de discipline communicatiewetenschappen beperkt zich te vaak tot de beschrijving van een medium zelf. Het is noodzakelijk om de rol van de gebruiker van een medium en diens sociale omgeving mee te nemen. Sociale interactie via een bepaald medium wordt vanuit

(19)

de communicatiewetenschap vaak deterministisch benaderd als een sociaal fenomeen dat haar gebruikers weinig ruimte biedt om te bepalen hoe hiermee om te gaan. Een sociologische benadering is daarentegen dat de mens agency bezit. De mens is in staat om keuzes te maken en vorm te geven aan zijn eigen sociale interactie (???). Onderzoek naar de sociale implicaties van gemedieerde interactie, zoals interactie via WhatsAppberichten, dient

communicatiewetenschappelijke theorie te integreren met overkoepelende sociologische theorie over sociale interactie.

In het theoretisch kader komt naar voren dat verschillende sociale fenomenen zoals

continue bereikbaarheid, druk uitoefenen op het individu. Dit is een sociologische benadering van de sociale realiteit. Het is van belang om deze sociologische benadering te integreren met

psychologische theorie om tot een beter begrip van irritaties van een individu te komen. Irritatie is een gevoel dat binnen een individu tot stand komt, waarbij in het bestuderen van irritaties lessen worden getrokken uit psychologische literatuur. Sociologische theorieën over de druk van sociale fenomenen dienen geïntegreerd te worden met psychologische theorieën over gevoelens van het individu. Alleen zo kan tot een beter begrip worden gekomen over de gevolgen van druk van sociale fenomenen op gevoelens van het individu. Met andere woorden, om tot een beter begrip over de gevoelens van irritatie als gevolg van gemedieerde interactie te komen is het noodzakelijk om interdisciplinair onderzoek te verrichten. Alleen zo kunnen de sociale implicaties voor jongeren die interacteren via WhatsApp volledig onderzocht worden.

(20)

3. Probleemstelling

3.1 Probleemomschrijving

9,8 miljoen Nederlanders maken gebruik van het medium WhatsApp, waarvan ruim 7 miljoen gebruikers dagelijks berichten sturen (Newcom Research & Consultancy, 2016). WhatsApp heeft een aantal kenmerken die volgens sociaalwetenschappelijke theorie tot negatieve gevoelens van de gebruikers ten opzichte van elkaar zouden kunnen leiden. Het probleem dat in dit onderzoek centraal staat is dat huidig onderzoek naar nieuwe mediavormen zich teveel richt op de mediavorm zelf en niet genoeg op de gevolgen voor de band tussen gesprekspartners.

Huidig onderzoek naar WhatsApp is beperkt omdat het wereldwijd geen populair medium voor sociale interactie is (Statista, 2015). Onderzoek naar digitale mediavormen zoals de SMS en IM diensten zijn enigszins vergelijkbaar met WhatsApp. WhatsApp brengt deze vormen in wezen samen door haar gebruikers de mogelijkheid tot onbeperkte digitale interactie te bieden, onafhankelijk van tijd en ruimte (e Silva, 2006; Levinson, in Kavoori & Arceneaux, 2006. Het doel van dit onderzoek is om te toetsen wat de effecten van eigenschappen van WhatsApp zijn op onderlinge irritaties tussen gesprekspartners. Om dit doel te verwezenlijken zal getracht worden om de volgende hoofdvraag te beantwoorden: Welk verband bestaat er tussen eigenschappen van WhatsApp en onderlinge irritaties tussen gesprekspartners? Om deze vraag te beantwoorden wordt de vraag opgedeeld in drie deelvragen die elk het effect van een aparte eigenschap van WhatsApp zullen toetsen. Het is belangrijk dat hier een onderscheid wordt gemaakt tussen de rol van zender en ontvanger. Zenders en ontvangers van digitale berichten kunnen afwijkende media-ideologieën aanhouden voor hetzelfde medium. Daarom zal voor de beantwoording van de hoofdvraag een onderscheid worden gemaakt tussen irritaties bij de zender en irritaties bij de ontvanger. Dit onderscheid zal zich uiten in de beantwoording van de deelvragen. De deelvragen zijn onderverdeeld in elk vier hypothesen, twee hypothesen voor de mogelijke effecten voor jongeren als zender van WhatsAppberichten en voor jongeren als ontvanger van WhatsAppberichten.

De eerste toetsende deelvraag luidt: Hebben alternatieve non-verbale signalen van WhatsApp een effect op onderlinge irritaties tussen gesprekspartners? Deze vraag zal met behulp van vier hypothesen getoetst worden. De eerste twee hypothesen richten zich op het gebruik van emoticons als non-verbale signalen. Er heerst verdeeldheid over de effectiviteit van emoticons in huidig sociaalwetenschappelijke literatuur (Derks, Fischer & Bos, 2007; Gershon, 2010; Madell & Muncer, 2007). Gebruik van emoticons in WhatsApp wordt als negatief ervaren wanneer de

emoticons niet binnen de toon van het gesprek vallen. De zender van een WhatsAppbericht bepaalt over het algemeen de toon van het bericht. De ontvanger dient deze toon aan de hand van

(21)

emoticons te interpreteren. Daarom zal het onderscheid tussen jongeren die berichten verzenden en ontvangen worden meegenomen in de volgende hypothesen:

H1A : Het gebruik van emoticons heeft een effect op de mate van irritatie van een zender van een bericht.

H1B : Het gebruik van emoticons heeft een effect op de mate van irritatie van een ontvanger van een bericht.

De derde en vierde hypothese trachten de toepasbaarheid van de social information processing theorie op WhatsApp te toetsen (Walther, 1996). Ook hier spelen verschillende media-ideologieën een rol. Gershon (2010) stelt dat leden van dezelfde vriendengroepen vaak een ideologie delen, daardoor zou er minder sprake van onderlinge irritaties kunnen zijn wanneer gesprekspartners elkaar goed kennen. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen zender en ontvanger van berichten. Wanneer de zender van een bericht weet dat de ontvanger een bekende is, zouden gevoelens van irritatie kunnen worden ervaren als er sprake is van misinterpretatie van de ontvanger. Ontvangen berichten zouden volgens de information processing theorie minder vatbaar moeten zijn voor misinterpretatie. Daarom zou de mate van irritatie die jongeren als ontvanger van een bericht ervaren kunnen afzwakken. De laatste hypothesen van de eerste deelvraag luiden: H2A : De kennis over elkaars persoonlijkheid heeft een effect op de mate van irritatie van een

zender van een bericht.

H2B : De kennis over elkaars persoonlijkheid heeft een effect op de mate van irritatie van een

ontvanger van een bericht.

De tweede toetsende deelvraag komt voort uit de verschillende media-ideologieën die jongeren aannemen in verschillende rollen. WhatsApp biedt de mogelijkheid tot synchrone interactie, daarom verwachten zenders van berichten een directe reactie. Wanneer een bericht wordt ontvangen kan deze verwachting niet altijd door de ontvanger worden waargemaakt. De tweede deelvraag luidt: heeft de mogelijkheid tot synchrone interactie via WhatsApp een effect op de onderlinge irritaties tussen gesprekspartners? De deelvraag is wederom opgedeeld in vier hypothesen. De eerste twee luiden:

H3A : De verwachting van directe reactie op een WhatsAppbericht heeft een effect op de mate van irritatie van een zender van een bericht.

H3B : De verwachting van directe reactie op een WhatsAppbericht heeft een effect op de mate van irritatie van een ontvanger van een bericht.

(22)

Deze hypothesen zijn gebaseerd op het idee dat jongeren eisen dat een bericht direct wordt gelezen wanneer het wordt ontvangen, terwijl ontvangers deze eis niet altijd waar kunnen of willen maken (Tu, 2002; Turkle, 2011). Wanneer niet aan de verwachting, of eis, van een gesprekspartner kan worden voldaan wordt dit geïnterpreteerd als een bevestiging dat de relatie tussen zender en ontvanger afzwakt (Licoppe, 2004). De volgende hypothesen die het effect van de mogelijkheid tot synchrone interactie zal toetsen richt zich tot de leesbewijzen en optie ‘laatst gezien’. Deze opties zijn voorbeelden van second-order informatie die gesprekspartners kunnen interpreteren (Gershon, 2010). WhatsAppgebruikers ontvangen informatie over de bereikbaarheid van hun gesprekspartners (Church & de Oliveira, 2013). Het uitschakelen van deze informatiebronnen kan leiden tot irritaties volgens Licoppe (2004). Tevens kunnen de opties van WhatsApp onderlinge irritaties opwekken omdat ze aantonen wanneer een persoon bereikbaar is. Wanneer een persoon bereikbaar is maar de verwachting van directe reactie toch niet kan waarmaken kan dit irritaties opwekken (Turkle, 2011). De laatste hypothesen van deze deelvraag luiden dan ook:

H4A : De aanwezigheid van informatiebronnen die WhatsAppgebruikers ontvangen heeft een

effect op de mate van irritatie van een zender van een bericht.

H4B : De aanwezigheid van informatiebronnen die WhatsAppgebruikers ontvangen heeft een

effect op de mate van irritatie van een ontvanger van een bericht.

Tot slot zal de laatste toetsende deelvraag het mogelijke effect van de hoeveelheid WhatsAppberichten op de onderlinge irritaties analyseren. De vraag luidt: heeft de hoeveelheid WhatsAppberichten die worden ontvangen en verstuurd een effect op de onderlinge irritaties tussen gesprekspartners? Deze vraag zal met behulp van twee hypothesen getracht beantwoord te worden. De eerste hypothesen luiden:

H5A : De hoeveelheid berichten die via WhatsApp worden ontvangen heeft een effect op de mate van irritatie van een zender van een bericht.

H5B : De hoeveelheid berichten die via WhatsApp worden ontvangen heeft een effect op de mate van irritatie van een ontvanger van een bericht.

Deze hypothesen komen voort uit het feit dat jongeren enorm veel WhatsAppberichten sturen (Church & de Oliveira, 2013). Deze berichten worden verstuurd om sociale bevestiging vanuit de omgeving te krijgen (Murthy, 2012). Hypothese 5A toetst of de toename aan berichten die jongeren verzenden irritaties kan opwekken. Hypothese 5B tracht de mate van irritatie van jongeren die een toenemend aantal berichten ontvangt te toetsen. Uit de theorie blijkt dat jongeren geïrriteerd raken

(23)

door de vele inkomende berichten (Middleton, 2007; Turkle, 2011; Tu, 2002). In de geest van Simmel (1904) kan het zijn dat jongeren hier mee omgaan door een onverschillige houding aan te nemen en de berichten negeren. De laatste hypothesen die worden behandeld luiden als volgt:

H6A : De omgang met de stroom aan WhatsAppberichten heeft een effect op de mate van irritatie van een zender van een bericht.

H6B : De omgang met de stroom aan WhatsAppberichten heeft een effect op de mate van irritatie van een ontvanger van een bericht.

De laatste hypothesen komen voort uit het idee dat notificaties lastig genegeerd kunnen worden door jongeren (Roër, Bell & Buchner, 2014). WhatsApp biedt de mogelijkheid om notificaties per gesprek uit te schakelen. De mogelijkheid om notificaties uit te schakelen zou bij kunnen dragen aan de angst om genegeerd te worden (???). Hypothese 6A zal toetsen of dit irritaties kan opleveren onder jongeren die berichten versturen. Jongeren die berichten ontvangen zouden een

verdedigingssysteem in de vorm van een onverschillige houding kunnen aannemen (Simmel, 1904). Dit zou betekenen dat jongeren de ontvangen berichten wel degelijk zouden kunnen negeren.

3.2 Relevantie

Naast de bijdrage aan een maatschappelijke discussie kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan huidig wetenschappelijk onderzoek naar het gebruik van digitale media voor sociale interactie. Huidig wetenschappelijk onderzoek houdt zich te veel aan de grenzen van wetenschappelijke disciplines. Het is noodzakelijk om met behulp van interdisciplinair wetenschap tot een beter begrip van het onderzoeksprobleem te komen. Dit onderzoek integreert communicatiewetenschappelijke, sociologische en psychologische theorieën om tot nieuwe inzichten te komen.

Interdisciplinair onderzoek naar digitale media is niet geheel uniek. Turkle (2011) integreert psychologische en sociologische concepten om tot een beter begrip van problematiek omtrent jongeren en mobiele telefonie te komen. Echter, haar onderzoek naar mobiele telefonie is, net zoals veel wetenschappelijke onderzoeken, inmiddels achterhaald. Digitale communicatie kent als gevolg van technologische vooruitgang op het gebied van mobiele telefonie razendsnelle ontwikkelingen. De SMS en IM diensten worden in steeds mindere mate gebruikt, zeker door Nederlandse jongeren. Wetenschappelijk onderzoek naar digitale media is achterhaald omdat het de ontwikkelingen van mobiele IM diensten nog niet voldoende heeft kunnen meten. Naar het digitale medium WhatsApp is vrijwel geen wetenschappelijk onderzoek verricht. Dit interdisciplinaire onderzoek zal een bijdrage leveren aan huidige wetenschappelijke literatuur door theorieën over verschillende digitale media te integreren en te koppelen aan een zeer recent medium voor digitale interactie: WhatsApp.

(24)

4. Methode

4.1

Strategie en Design

De onderzoeksvraag zoals te zien in Hoofdstuk 3.1 richt zicht tot het mogelijke effect van sociale interactie via WhatsApp op de onderlinge irritaties tussen gesprekspartners. Het was noodzakelijk om dit effect te toetsen aan de hand van kwantitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek naar mogelijke sociale implicaties van mobiele telefonie, SMS en IM diensten heeft een meerwaarde gehad in het vormen van wetenschappelijke theorie. Licoppe (2004), Turkle (2011) en Tu (2002) hebben sociaalwetenschappelijke theorieën op een inductieve manier op kunnen stellen aan de hand van hun kwalitatief onderzoek. De noodzakelijke vervolgstap was om deze theorieën te toetsen aan de hand van kwantitatief onderzoek. Daarom bleek het enkel mogelijk om voor dit onderzoek de kwantitatieve onderzoeksstrategie te hanteren. Zo konden de theorieën die in het theoretisch kader aan bod zijn gekomen op een deductieve manier getoetst worden aan de hand van het medium WhatsApp.

De doelgroep van dit onderzoek betreft jongeren die WhatsApp gebruiken. De keuze voor deze doelgroep komt voort uit het gegeven dat jongeren het meest gebruikmaken van digitale media en specifiek WhatsApp om sociale interactie te faciliteren (Boyd, 2010; Church & de Oliveira, 2012; Grinter & Palen, 2002; Madell & Muncer, 2007; Turkle, 2011). Een groot voordeel aan onderzoek dat de kwantitatieve onderzoeksstrategie volgt is dat de resultaten kunnen worden gegeneraliseerd naar de volledige onderzoekspopulatie. Daarvoor is het wel noodzakelijk om in dit onderzoek een

kwantitatieve onderzoeksstrategie te volgen. Alleen zo kunnen de resultaten van dit onderzoek gegeneraliseerd worden naar alle jongeren die WhatsApp gebruiken.

In hoofdstuk 3.2 wordt de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek beargumenteerd. Hier komt naar voren dat wetenschappelijk onderzoek naar digitale media snel achterhaald is. Daarom is het van groot belang dat kwantitatief onderzoek naar de nieuwste media vormen wordt verricht. Een groot voordeel aan kwantitatief onderzoek is de mogelijkheid om het onderzoek te repliceren. Vervolgonderzoek naar nieuwe media kan aan de hand van dit kwantitatief onderzoek worden opgesteld. Kwalitatief onderzoek is in mindere mate herhaalbaar. Ook dit is een reden de onderschrijft waarom het noodzakelijk was om een kwantitatieve onderzoeksstrategie te hanteren in onderzoek naar fenomenen die zich razendsnel ontwikkelen, zoals digitale media.

De epistemologische positie die in dit onderzoek centraal staat is het positivisme. De positivistische benadering van kennis was noodzakelijk in dit onderzoek omdat hypothesen met betrekking tot het verband tussen eigenschappen van WhatsApp en onderlinge irritaties objectief getoetst dienden te worden. WhatsApp is een bestaande app waar veel jongeren gebruik van maken. Dit fenomeen kon

(25)

objectief gemeten worden en daardoor bleek het noodzakelijk om dit aan kwantitatief onderzoek te onderwerpen.

In dit onderzoek is een constructivistische ontologie aangenomen. Sociale fenomenen bestaan omdat zij worden gecreëerd door actoren. Uit het theoretisch kader komt naar voren dat actoren verschillende media-ideologieën naleven. Deze ideologie krijgt vorm doordat groepen een consensus bereiken als gevolg van onderlinge interactie. De media-ideologie is een sociaal construct dat druk uitoefent op actoren (Gershon, 2010). De onderzoeksvraag richt zich in dit onderzoek niet op de manier waarop een sociaal construct tot stand komt. In dit geval was het mogelijk beter geweest om aan de hand van een kwalitatieve onderzoeksstrategie tot een beter begrip van de sociale constructie te komen. Echter, de sociale constructen die druk uitoefenen op het individu worden als een gegeven beschouwd, waardoor alleen de invloed van deze sociale constructen en niet hun oorsprong relevant zijn in dit onderzoek. Dit onderbouwt de keuze voor kwantitatief onderzoek.

In dit onderzoek is een cross-sectioneel onderzoeksdesign gehanteerd. Dit design ontleent zich uitstekend voor de beantwoording van de onderzoeksvraag omdat het verband tussen eigenschappen van WhatsApp en onderlinge irritaties tussen gesprekspartners is getoetst. Cross-sectioneel onderzoek richt zicht tot de relatie tussen verschillende variabelen, door meerdere casussen of respondenten aan een vorm van een gestructureerd interview te onderwerpen. Aan de hand van dit onderzoeksinstrument zijn verschillende observaties gedaan voor elke respondent. De variatie tussen WhatsAppgebruikers is met een gestandaardiseerde methode gemeten om tot kwantificeerbare data te komen. Dit draagt bij aan de herhaalbaarheid van dit onderzoek, wat inhoudt dat vervolgonderzoek dezelfde gestandaardiseerde methode kan gebruiken om variatie tussen WhatsAppgebruikers te meten. Zoals eerder beschreven is dit noodzakelijk omdat digitale media als gevolg van razendsnelle technologische innovatie veel ontwikkelingen doormaakt.

Een voordeel van cross-sectioneel onderzoek is dat uitsluitend de relatie tussen variatie wordt gemeten. De observaties worden allemaal in relatief dezelfde tijdsperiode gedaan waardoor de data onafhankelijk van veranderingen in tijd zijn. Walther (1996) roept op tot longitudinaal onderzoek naar asynchrone interactie omdat ontvangers en zenders kennis over elkaars

persoonlijkheidskenmerken opdoen. WhatsApp wordt vooral gebruikt voor het onderhouden van non-virtuele sociale relaties, niet voor het aangaan van nieuwe sociale relaties. Dit blijkt uit het feit dat WhatsApp accounts worden gekoppeld aan het mobiele telefoonnummer

(www.WhatsApp.com/faq, 2016). Daarom hebben gebruikers van WhatsApp al kennis over elkaars persoonlijkheidskenmerken. Cross-sectioneel onderzoek naar synchrone interactie zou deze kennis over elkaars persoonlijkheidskenmerken kunnen betrekken in de resultaten.

(26)

Tevens ontleent cross-sectioneel onderzoek zich uitstekend voor vervolgonderzoek. De onderzoeksvraag richt zich tot de relatie tussen de twee concepten ‘eigenschappen van WhatsApp’ en ‘onderlinge irritaties tussen gesprekspartners’. Vervolgonderzoek zou het causale verband tussen bovenstaande concepten kunnen onderzoeken door middel van experimenteel onderzoek als dit onderzoek aantoont dat er sprake is van een verband. Daarnaast zouden positieve gevoelens die bij WhatsAppgebruik worden ervaren onderzocht kunnen worden, om een completer beeld te krijgen van de gevoelens die bij WhatsAppgebruik worden ervaren.

4.2

Onderzoeksmethode

De onderzoeksgegevens zijn voor dit onderzoek verzameld door middel van het verspreiden van digitale vragenlijsten onder de respondenten. De resultaten konden ten opzichte van elkaar vergeleken worden om de relatie tussen eigenschappen van WhatsApp en onderlinge irritaties tussen gesprekpartners te toetsen. Deze methode verhoudt zich ook goed ten opzichte van de verschillende wetenschappelijke disciplines die zijn geïntegreerd. Eigenschappen van WhatsApp zijn vanuit de communicatiewetenschap gemeten door middel van een vragenlijst. De mate van sociale druk die een WhatsAppgebruiker ervaart als gevolg van de continue bereikbaarheid is door middel van het opstellen van een vragenlijst vanuit het sociologisch perspectief meetbaar gemaakt. Tevens kon een vragenlijst het effect van sociale druk op de mogelijke irritaties van een individu meetbaar maken vanuit psychologisch perspectief. De perspectieven en concepten vanuit de

communicatiewetenschap, sociologie en psychologie zijn door middel van een vragenlijst meetbaar gemaakt waardoor deze data onderling te integreren is. Daardoor ontleent een vragenlijst zich goed voor interdisciplinair onderzoek naar het verband tussen eigenschappen van WhatsApp en de onderlinge irritaties tussen gesprekspartners.

Het voordeel van de vragenlijst als onderzoeksmethode is dat het een goedkope en snelle manier is van data verzamelen voor de onderzoeker en respondent. Dit betekent dat dit onderzoek een groot aantal jongeren mee kan nemen in het de dataverzameling, wat bijdraagt aan het bereiken van de onderzoeksdoelstelling: de bevindingen kunnen gemakkelijker worden

gegeneraliseerd naar jongeren in het algemeen. De respondent heeft niet in direct contact gestaan met de afnemer van de vragenlijst. Dit is de herhaalbaarheid van het onderzoek ten goede gekomen omdat vragen niet op verschillende manieren gesteld konden worden door verschillende

interviewers. Dit betekent dat een deel van het onderzoeksinstrument gebruikt kan worden voor vervolgonderzoek naar WhatsAppgebruik of andere digitale media. De vragen betreffen

voornamelijk stellingen waar een score van 1 tot en met 5 op een likert-schaal aan gegeven kon worden. Een score van 1 betekent dat de respondent het ‘helemaal oneens’ was met de stelling. Een 5 betekent dat de respondent het ‘helemaal eens’ was met de stelling.

(27)

4.3

Operationalisering

Het operationaliseringsschema terug te vinden in Bijlage 8.1 onder ‘schema 1’. Aan de hand van dit schema is het onderzoeksinstrument, de vragenlijst, opgesteld, zie hiervoor Bijlage 8.2. Het eerste concept, ‘onderlinge irritaties tussen gesprekspartners’ is onderverdeeld in twee sub-concepten. Walther (1996) stelt dat communicatie bestaat tussen een zender en een ontvanger van interactie, daarom is gekozen voor deze verdeling. Het eerste sub-concept ‘Irritaties van de zender’ is verdeeld in twee indicatoren. De eerste luidt: ‘irritatie door uitblijven reactie’. Deze indicator komt voort uit het idee dat jongeren de kracht van de sociale band met gesprekspartners onder andere baseren op een tijdige reactie op een verzonden bericht. De laatste kolom in het operationaliseringsschema weergeeft voor elke indicator welke vragen in de vragenlijst zijn meegenomen om de indicator te meten. De irritatie door uitblijven van een reactie wordt gemeten aan de hand van de vragen 8D, 8G, 10D&11F, 13D&14F en 17B uit de vragenlijst. De vragen 10 en 11 en de vragen 13 en 14 zijn met elkaar gecombineerd. Dit heeft te maken dat de respondenten eerst werd gevraagd of zij de

informatiebronnen aan- of uitgeschakeld hadden. Deze vragen zijn van te voren hetzelfde gecodeerd.

De tweede indicator richt zich tot eventuele misinterpretatie van de informatiebronnen. De informatie is niet altijd zuiver en daardoor kan misinterpretatie tot irritatie leiden (Licoppe, 2004). Tevens kan ontbreken van informatie leiden tot dezelfde irritaties (Gershon, 2010). Deze indicator wordt met de vragen 10A&11B, 10C&11D, 13A&13B en 13C&14D gemeten.

Het tweede sub-concept dat zal bijdragen aan de meting van het concept onderlinge

irritaties zijn de irritaties van de ontvanger. Dit sub-concept is onderverdeeld in twee indicatoren. De eerste behandeld de irritatie door misinterpretatie van een ontvangen bericht. Deze indicator komt voort uit het idee dat alternatieve non-verbale signalen niet de volledige betekenis achter een bericht kan omvatten (Blumer, 1968; Goffman, 1986; Walther, 1996). De vragen 6E, 7E en 5F worden gebruikt om deze indicator te meten. De laatste indicator omvat de druk om direct te reageren bij een ontvangen bericht. De respondenten worden hier middels de vragen 8F, 10B&11C, 10E&11E, 13E&14E, 15C naar gevraagd. De indicator komt voort uit de bevindingen van Turkle (2011) en Tu (2002) dat de verwachting van directe reactie van een zender druk uitoefent op de ontvanger van een bericht.

Het tweede concept, ‘eigenschappen van WhatsApp’ is onderverdeeld in drie

sub-concepten. Het eerste sub-concept richt zich tot het gebruik van alternatieve non-verbale signalen. Dit sub-concept is verder opgedeeld in twee indicatoren. De eerste indicator behandeld de

effectiviteit van emoticons (Derks, Fischer & Bos, 2007; Madell & Muncer, 2007; Tu, 2002). Deze indicator zal gemeten worden aan de hand van de vragen 5E, 6A, 6B, 6C, 6D en 6E in de vragenlijst.

(28)

De tweede indicator die het effect van alternatieve non-verbale signalen zal toetsen behandeld de kennis over elkaars persoonlijkheidskenmerken. Op deze manier wordt het mogelijke effect van de social information processing theory op de interpretatie van WhatsAppberichten getoetst (Walther, 1996). De vragen die hiervoor gebruikt worden zijn 7A, 7B, 7C en 7D.

Het tweede sub-concept, ‘mogelijkheid tot synchrone interactie’ wordt ook verdeeld over twee indicatoren. De eerste richt zich tot de verwachting van directe reactie (Licoppe, 2004; Turkle, 2011. De vragen in de vragenlijst die in de data-analyse worden meegenomen om dit effect te meten zijn: 8C, 8D, 8E. Tevens wordt het mogelijke effect van de informatiebronnen over bereikbaarheid meegenomen (Church & de Oliveira, 2013; Gershon 2010; Licoppe, 2004). Deze indicator wordt aan de hand van de gecombineerde vragen 10F, 11G, 13B, 13F, 14C en 14G gemeten.

Tot slot richt het derde sub-concept zich op de onbeperkte stroom aan berichten en diens indicatoren ‘hoeveelheid berichten’ (Church & de Oliveira, 2013; Licoppe, 2004; Turkle, 2011). Deze indicator wordt aan de hand van 18A, 18B, 18C, 15A en 15B gemeten. De tweede indicator

behandeld de ‘omgang met de stroom aan berichten’. Deze indicator zal aan de hand van 16A, 16B, 16C, 16D en 16E het effect van het uitschakelen of negeren van de notificaties meten (Roër, Bell & Buchner, 2014; Simmel, 1904).

4.4

Respondenten

De onderzoekspopulatie betreft jongeren die gebruik maken van WhatsApp. Jongeren wordt hier gedefinieerd als mannen en vrouwen tussen de 15 en 29 jaar oud. De respondenten zijn via

Facebookgroepen waar de onderzoeker geen deel van uitmaakte geworven. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat de respondenten buiten het sociale netwerk van de onderzoeker zijn

geworven. De respondenten zijn daarom geen bekenden van de onderzoeker. De gebruikte

Facebookgroepen waren die van een aantal middelbare scholen, HBO-instellingen en universiteiten. Onder de respondenten werd een waardebon van €50,- verloot. Het streven was dat de vragenlijst door 200 verschillende respondenten zou worden ingevuld. Uiteindelijk zijn N=148 respondenten meegenomen in de data-analyse.

4.5

Data-analyse

De data die door middel van vragenlijsten is verzameld is met behulp van het programma IBM SPSS verwerkt om de hypothesen te toetsen. De hypothesen zoals weergegeven in Hoofdstuk 3.1 is met behulp van een multivariate regressieanalyse getoetst om te bepalen of er sprake is van een

significant effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabelen. Voor elke deelvraag zijn twee multivariate regressieanalyses verricht. Het concept onderlinge irritaties is

(29)

berekenen van het mogelijke effect op de twee afhankelijke variabelen zijn alle

onafhankelijke variabelen samen in een model gestopt om tot de best passende

regressieformule te komen. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in Hoofdstuk

5.

4.6

Ethische verantwoording

In dit onderzoek worden jongeren gevraagd naar mogelijke irritaties ten opzichte van

gesprekspartners, ofwel mensen die dicht bij ze staan. Daarom zijn de respondenten in de vragenlijst direct gewezen op het feit dat de gegevens anoniem worden verwerkt. Zowel op de eerste als op de laatste pagina konden de respondenten de volgende belofte terugvinden: “Het onderzoek is volledig anoniem en u bent te allen tijde vrij om van deelname af te zien.” Zie hiervoor de vragenlijst in Bijlage 8.2.

5. Resultaten

5.1

Datapreparatie

De vragenlijst is ingevuld door 221 respondenten, waarvan 51 respondenten vroegtijdig zijn gestopt met de vragenlijst. In totaal zijn 170 respondenten meegenomen in de eerste data-analyse waarvan 60 mannen en 110 vrouwen. Tevens bleken 100 respondenten WO of HBO te hebben gevolgd. Daarentegen waren 70 respondenten minder hoogopgeleid, zij hebben de middelbare school of MBO gevolgd. Tevens zijn op basis van verschillende criteria een aantal outliers geconstateerd. De uiteindelijke data analyse is verricht met de data verkregen van N=148.

Tabel 1 – Factoranalyse

Cluster Aantal

variabelen

KMO Verklaarde

variantie

Irritaties zender 9 variabelen .78 48.9%

Irritaties ontvanger 8 variabelen .58 45.4%

Alternatieve non-verbale signalen 8 variabelen .52 48.1% Mogelijkheid tot synchrone

interactie

6 variabelen .57 51.6%

Stroom aan berichten 7 variabelen .57 56.6%

(Bron: eigen onderzoek)

In de vragenlijst werden de respondenten gevraagd om hun mening te geven over bepaalde stellingen, en in hoeverre deze van toepassing zijn op zichzelf. Voor alle antwoordmogelijkheden

(30)

werd een waarde van een tot en met vijf toegekend. Vervolgens werden clusters gevormd met de gemiddelde score van bepaalde variabelen. Deze clusters zijn op basis van het theoretisch kader gevormd en bevestigd met behulp van een factor analyse. De resultaten van een factor analyse zijn schematisch weergegeven in Tabel 1.

Irritaties van de zender vormt het eerste sub-concept. De 9 variabelen die dit concept vormen zijn te verdelen over twee clusters: irritatie door uitblijven reactie en misinterpretatie informatiebronnen. Er zijn op basis van de factor analyse geen variabelen uit de data-analyse gelaten. De Kaiser-Meyer-Olkin measure of sampling adequacy (KMO-toets) gaf een sterke waarde van .78. Deze waarde wordt als meer dan voldoende beschouwd om de patronen van correlatie die uit de factor analyse komen aan te nemen (Field, 2013). De twee clusters verklaren samen 48.9% van de variantie. De resultaten van de factor analyse zijn in de bijlage (Bijlage 8.3.1) weergegeven.

Het tweede sub-concept dat in tabel 1 is opgenomen vormt de irritaties van de ontvanger. Vraag 7a is op basis van de KMO-toets buiten beschouwing gelaten in verband met een correlatie van lager dan .3 met de andere variabelen. Dit betekent dat acht resterende variabelen de clusters ‘misinterpretatie ontvangen berichten’ en ‘druk om direct te reageren’ verklaren. De KMO-toets gaf een matige waarde van .58. Toch kan de data uit de factoranalyse worden aangenomen (Field, 2013, p.685). De acht variabelen verklaren 45.4% van de variantie.

De alternatieve non-verbale signalen wordt onderverdeeld in twee clusters. De acht variabelen verklaren samen 45.4% van de variantie. De KMO-toets gaf een matige waarde van .52, desalniettemin kan deze waarde als voldoende worden beschouwd. Op basis van de KMO-toets is vraag 7b buiten beschouwing gelaten. Deze voldeed niet aan het criterium van een onderlinge correlatie boven de .3. De alternatieve non-verbale signalen kunnen worden onderverdeeld in de clusters: ‘gebruik van emoticons’ en ‘kennis over persoonlijkheid’.

Het volgende sub-concept behandeld de mogelijkheid tot synchrone interactie. De

gecombineerde vragen 10c&11d en zijn buiten beschouwing gelaten in verband met een correlatie beneden het criterium van .3 met andere variabelen. De resterende zes variabelen verklaren samen 51.6% van de variantie. De KMO-toets gaf een matige waarde van .57, deze waarde wordt wel als voldoende aangenomen. Mogelijkheid tot synchrone interactie kan op basis van de KMO-toets worden onderverdeeld in twee clusters: ‘verwachting van directe reactie’ en ‘informatiebronnen over bereikbaarheid’.

Tot slot wordt de stroom aan berichten onderverdeeld in zeven variabelen. De vragen 15a, 15b en 16e zijn niet meegenomen in de data-analyse in verband met onvoldoende correlatie met andere variabelen. De KMO-toets gaf wederom een matige, maar voldoende waarde van .57. De

(31)

zeven variabelen worden onderverdeeld in twee clusters die samen 56.6% van de variantie verklaren. De clusters betreffen: ‘de hoeveelheid berichten’ en ‘omgang met berichten’. Tabel 2 – Crohnbach’s Alpha’s per indicator.

Cluster Indicatoren Crohnbach’s Alpha

Irritaties zender Irritatie door uitblijven reactie α =.69 Misinterpretatie informatiebronnen α =.50 Irritaties ontvanger Misinterpretatie ontvangen bericht α =.48 Druk om direct te reageren α =.50 Alternatieve

non-verbale signalen

Gebruik emoticons α =.72

Kennis over persoonlijkheid α =.48 Mogelijkheid tot

synchrone interactie

Verwachting directe reactie α =.42 Kennis over persoonlijkheid α = 56 Stroom aan berichten Hoeveelheid berichten α = 74 Omgang met stroom aan berichten α =.64 (Bron: eigen onderzoek)

Tabel 2 weergeeft de interne consistentie van de indicatoren aan de hand van de Crohnbach’s Alpha. Het is mogelijk om te twijfelen aan de interne consistentie van een variabele wanneer de Crohnbach’s Alpha < .7. In dit onderzoek is besloten om niet de matige waarden van de Crohnbach’s Alpha’s maar de theorie, zoals besproken in het theoretisch kader, leidend te laten zijn voor de data-analyse. In de Hoofdstuk 6.5 ‘Discussie’ zal nogmaals worden stil gestaan bij de

eventuele gevolgen van een matige interne consistentie.

5.2

Analyse

De data is op enkele vragen na verzameld met behulp van likert-schalen. Respondenten werden gevraagd om aan te geven in hoeverre een stelling wel of juist niet op hen van toepassing was. Doordat de data op deze manier is verzameld zijn de variabelen allemaal verdeeld op interval/ratio niveau. De data wordt parametrisch getoetst met behulp van een multivariate regressie. Dit houdt in dat de data aan bepaalde voorwaarden moet voldoen voordat er getoetst kan worden. Op basis van de Cook’s distance worden de resultaten van 22 respondenten buiten de multivariate regressie gelaten. Het criterium hiervoor is: Cook’s D < 4 / N-1. De tweede voorwaarde is de voorwaarde van multicollineariteit. Op basis van toetsing is er geen sprake van multicollineariteit, de variabelen verklaren unieke delen van de variantie. De Tolerance scores blijven allen boven de .1 en onder de 1.0, zie hiervoor tabel 11 in Bijlage 8.3.5.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The Potsdam Gait Study (POGS) will examine the effects of 10 weeks of power training and detraining on leg muscle power and, for the first time, on complete gait

Tabel 8.23 Effectbeoordeling ; 1=geen effect.; 2a=wel effect(en), maar significant negatieve gevol- gen zijn uit te sluiten omdat instandhoudingsmaatregelen voldoende zijn;

In het bovenstaande fragment gebeuren er verschillende handelingen in één beurt. Esra begint het gesprek met een groet, gevolgd door een “hoe-gaat-het’ vraag. Vervolgens stelt Esra

Therefore, according to Figure 3-2 in Chapter three of Robinson‟s Triadic componential framework based on his Cognition Hypothesis, this phase is an example of

Nietemin, dit is steeds belangrik om hiervan kennis te neem, want dié taalkwessies lei tot ander kwessies wat deur forensiese taalkunde aangespreek word, soos

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Het verbeteren van de benutting en/of de fluxen in het bedrijfssysteem wordt echter via maatregelen gerealiseerd die gericht zijn op andere zaken zoals bijvoorbeeld een

De inkomensdaling wordt in elk van de Deelgebieden (Wei- degebied, Droogmakerijen, Zuidelijk en Oostelijk Flevoland) slechts zeer ten dele gecompenseerd doordat boeren extra