• No results found

Het verband tussen de sociale acceptatie en de BMI bij kinderen tussen de 8 en 12 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen de sociale acceptatie en de BMI bij kinderen tussen de 8 en 12 jaar"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het verband tussen de sociale acceptatie en

de BMI bij kinderen tussen de 8 en 12 jaar.

Ferry Bussing (500703341) Onderzoeksthema: Gezondheid

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Faculteit Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum 14-06-2019

2e gelegenheid

(2)

2

Voorwoord

Beste lezer,

Mijn naam is Ferry Bussing. Voor u ligt het afstudeeronderzoek over de BMI en sociale acceptatie bij jongens in de leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar. Dit afstudeeronderzoek is geschreven ter afsluiting van de opleiding Eerstegraads Docent Lichamelijke Opvoeding aan de Hogeschool van Amsterdam. Voorafgaand aan het onderzoek kreeg de student de keuze om een onderwerprichting te kiezen. Het sociale aspect i.c.m. de BMI van de individuele leerling sprak mij het meeste aan en ik wilde mij hier graag verder in verdiepen. De

vakleerkracht Lichamelijke Opvoeding ziet tijdens de gymles immers andere dingen dan de groepsleerkracht. Zodoende kwam ik, samen met mijn klasgenoot Pieter Morselt, terecht in de onderzoekgroep van Anne den Uil. Anne heeft ons tevens geholpen bij het tot stand brengen van dit onderwerp. Het verwerken van de gegevens in SPSS vond ik lastig en daar heb ik hulp bij gekregen. Daarnaast vond ik het een erg leuke en leerzame ervaring als testafnemer bij de meetdagen van MAMBO onderzoek.

Graag wil ik een aantal personen bedanken voor de begeleiding, steun en bijdrage aan dit onderzoek. Allereerst wil ik de scholen en natuurlijk leerlingen bedanken voor hun inzet en ondersteuning gedurende de meetdag(en). Ik wil mijn afstudeerbegeleider Anne den Uil bedanken voor de prettige begeleiding, haar tijd en snelle reactie via de email gedurende de onderzoeksperiode. Als laatste wil ik graag mijn vrienden, familie en medestudenten bedanken die mij tot op dit punt van de opleiding hebben geholpen en gesteund.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn onderzoek.

Ferry Bussing

(3)

3

Samenvatting

Doel: In dit onderzoek is er gekeken of er een verband is tussen het gevoel van sociale acceptatie en de BMI van basisschool kinderen in de leeftijdscatagorie 8 tot en met 12 jaar. De deelvraag in dit onderzoek luidt: Is er een verband te zien is tussen het gevoel van sociale acceptatie en de BMI bij jongens in de leeftijdscatagorie 8 tot en met 12 jaar. Methode: De BMI werd berekend middels de formule massa (kg)/ lengte (m) * lengte (m). Voor het gevoel van sociale acceptatie is de competentie belevingsschaal voor kinderen (CBSK) gebruikt. Bij twee verschillende basisscholen in Amsterdam West is het onderzoek uitgevoerd. Aan het onderzoek deden hebben in totaal 462 basisschool kinderen deelgenomen waarvan 211 (46 %) jongens en 251 (54%) meisjes. Resultaten: Van de 211 jongens waren er uiteindelijk 98 jongens waarvan de BMI-score en de CBSK-score compleet waren. Doormiddel van een Spearman-Rho test is gekeken of er een verband is tussen de variabelen BMI en de sociale acceptatie bij jongens in de leeftijdscatagorie 8 tot en met 12 jaar. Ook is er gekeken naar jongens met BMI classificatie overgewicht en obesitas. Uit de Spearman’s-Rho test met alle jongens komt een zeer zwak verband zonder significante waarde (N=98) is 0,02 (r=0,02) met een p-waarde van 0,842 (p=0,842). Uit de Spearman’s-Rho test met jongens Bmi classificatie overgewicht en obesitas komt een zeer zwak verband zonder significante waarde (N=19) is 0,213 (r=0,213) met een p-waarde van 0,381 (p=0,381). Conclusie: Op de twee basisscholen waar de testen zijn afgenomen is geen verband tussen de BMI en het gevoel van sociale acceptatie te zien. Voor in de beroepspraktijk wordt er aangeraden te kijken naar andere factoren dan de BMI.

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inhoudsopgave... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 11 BMI ... 13 Zelfbeeld ... 13 Resultaten ... 15 Discussie ... 18 Conclusie ... 24 Literatuur lijst ... 24 Bijlagen ... 28

(5)

5

Inleiding

Leven zonder vrienden en vriendinnen schaadt de sociale en emotionele ontwikkeling. Het ondermijnt het zelfvertrouwen van het kind en daarnaast leert het kind niet hoe hij of zij met anderen moet omgaan. Het kind krijgt een vertekend beeld van zichzelf en ook op wat zich in zijn omgeving afspeelt (Ploeg, 2011). Vaak zijn kinderen welke geen vrienden hebben, de kinderen die op de een of andere manier uit de toon vallen binnen de klas. Dit kan zijn door uiterlijk, houding of gedrag. Kinderen met overgewicht vallen hier ook vaak onder

(Werkhoven, 2015).

Overgewicht komt in Nederland steeds vaker voor. Gemiddeld heeft 13,1% van de jeugd in de leeftijdscategorie 4 tot en met 11 jaar overgewicht en 3,3% obesitas. Van de kinderen van 4 tot en met 17 jaar oud had 13,5% in 2017 overgewicht, waarvan 2,8% obesitas. Jongens van 4 tot en met 11 jaar hebben vaker overgewicht dan meisjes. Bij obesitas is dit andersom. In de leeftijdsgroep 12 tot en met 17 jaar komt zowel overgewicht als obesitas meer voor bij meisjes dan bij jongens (Volksgezondheidenzorg, 2016). Uit recent onderzoek vanuit Gemeente Amsterdam blijkt dat 19% van de kinderen op de Amsterdamse basisscholen overgewicht of obesitas heeft ( GGD Amsterdam, 2017).

Overgewicht kan op verschillende manieren geconstateerd worden. De meest gebruikte meet methode is de BMI-schaal. BMI staat voor Body Mass Index. Deze index wordt wereldwijd gebruikt als indicator voor het overgewicht. De BMI is het lichaamsgewicht in relatie tot de lichaamslengte. De BMI wordt berekend met de formule: BMI = massa (kg)/ lengte (m) * lengte (m). De BMI wordt onder andere gebruikt om inzicht te geven in overgewicht en obesitas. Men spreekt van overgewicht bij een BMI van 25 en hoger. Men spreekt van obesitas bij een BMI van 30 of hoger. Voor kinderen gelden andere afkapwaarden voor overgewicht en obesitas dan voor volwassenen. Kinderen zijn in de groei en daarom zijn lengte, gewicht en dus ook de BMI afhankelijk van de leeftijd. Er zijn voor de

(6)

6

verschillende leeftijden vastgesteld. Zo ligt de overgewicht grens voor 10-jarigen op een BMI van 19,84 voor jongens en 19,86 voor meisjes (Kok et al; 2004).

Kinderen met ondergewicht en overgewicht kampen met risico’s. Aan beide categorieën zitten namelijk ernstige gevolgen vast. Kinderen met ondergewicht hebben een verhoogde kans op groeistoornissen en eetstoornissen (Beer, 2011). Kinderen met overgewicht lopen risico op andere gevolgen. Overgewicht kan namelijk leiden tot een verhoogde kans op suikerziekte, hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten en gewrichtsklachten (Daansen, 2010). Kinderen met (ernstig) overgewicht hebben meer kans op gezondheidsproblemen, zowel op jonge als op latere leeftijd. Ze hebben bijvoorbeeld een grote kans op glucose-intolerantie, verhoogde bloeddruk en hypercholesterolemie. Ook hebben kinderen met obesitas op latere leeftijd meer risico op hart- en vaatziekten. Wanneer iemand al vanaf jonge leeftijd

overgewicht heeft, zijn de gezondheidsgevolgen op latere leeftijd nog groter. Er zijn aanwijzingen dat dit op den duur een extra risico is voor het ontwikkelen van diabetes mellitus type 2 (Volksgezondheidenzorg, 2016). Niet alleen fysieke klachten zijn een gevolg van overgewicht. Ook psychosociale klachten komen om de hoek kijken.

Het zelfbeeld wordt als een van de meest bestudeerde constructen in de moderne sociale wetenschappen gezien. Het globale zelfbeeld wordt gedefinieerd als een algemeen gevoel van eigenwaarde (Harter, 2012). Verhofstad-Denève (1998) zegt dat het zelfbeeld onder te

verdelen is in zes structuren waarmee wij, onszelf, anderen en de relatie daartussen definiëren. Cognities, gedrag, gevoelens, karaktereigenschappen, conditie en het fysieke lichaamsbeeld spelen hierbij een rol. Het zijn de mentale processen waarmee wij een beeld maken van onszelf en anderen (Verhofstadt-Denève, 1998). Een positief zelfbeeld is een inschatting van jouw eigen kwaliteiten waar je goed in bent en trots op bent. Echter hoeft dit in het echt niet zo te zijn. Het zorgt ervoor dat je zelf een gevoel van respect en waardering krijgt zodat je de doelen en waardes in je leven tot uiting kan brengen (Korrelboom, 2000). Veerman et al. (1997) stellen dat het globale zelfbeeld onder te verdelen is in zes structuren. Deze structuren beschrijven zij in een handleiding, welke is gemaakt om het zelfbeeld van kinderen te meten. Deze zes structuren zijn: schoolvaardigheden, sociale acceptatie, sportieve vaardigheden, fysieke verschijning, gedragshouding en gevoel van eigenwaarde (Veerman et al. 1997). Er wordt beweerd dat kinderen met overgewicht vaker een lagere zelfwaardering hebben dan kinderen met normaalgewicht (Tang-P’eronard, 2008).

In dit onderzoek wordt gekeken naar de structuur sociale acceptatie. Sociale acceptatie is van groot belang bij kinderen. Het speelt een belangrijke rol in de algemene ontwikkeling van

(7)

7

jonge kinderen (Vékony et al. 2004). Voor de ontwikkeling van het kind stijgt het belang van relaties met leeftijdsgenoten aanzienlijk tijdens de basisschoolleeftijd (Hartup, 1992). Bij sociale acceptatie gaat het erom of het kind zich toegelaten en verbonden voelt met een groep (Renshaw, 1993). Het kind wordt gedreven vanuit de drang om gedrag en houding aan te passen aan anderen, om sociale interactie met anderen aan te gaan. Het gaat er dus om of het kind van zichzelf vindt dat hij of zij ‘erbij hoort’. Het onderzoek van Renshaw en Brown (1993) stelt dat op twaalfjarige leeftijd het zelfbeeld voornamelijk wordt beïnvloed door de zelfwaarde op het sociale vlak. Renshaw en Brown (1993) zeggen dat hoe meer kinderen sociaal geaccepteerd worden hoe meer vooruitgang er geboekt wordt qua zelfwaardering. Men zou, met andere woorden, kunnen zeggen dat kinderen die niet sociaal geaccepteerd worden minder progressie boeken qua zelfwaardering dan kinderen die meer sociaal geaccepteerd worden. Er wordt beweerd dat kinderen met overgewicht vaker een lagere zelfwaardering hebben dan kinderen met normaalgewicht (Tang-P’eronard, 2008). Mensen die angst voor afwijzing en afkeuring hebben binnen hun sociale kringen kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen (Fonagy & Target, 2002). Wanneer een kind een negatief zelfbeeld ontwikkelt kan dit ernstige gevolgen hebben voor zijn of haar toekomst. De sociale acceptatie is van groot belang bij de ontwikkeling van het kind (Vékony et al. 2004). Daarbij stelt Stodden et al. (2007) dat het zelfbeeld vanaf 8 jaar steeds belangrijker wordt. Een negatief zelfbeeld kan leiden tot het ontwikkelen van klachten of stoornissen, het zou zelfs kunnen dat een negatief zelfbeeld kan leiden tot suïcidale gedachten (Korrelboom, 2000). Volgens de Neef (2010) is het belangrijk om te voorkomen dat kinderen een laag zelfbeeld krijgen en kinderen die hier wel last van hebben een behandelplan aan te bieden (Neef, 2010). Het is belangrijk om het negatieve zelfbeeld te veranderen in een positief zelfbeeld.

Het model van Stodden et al. (2007) geeft een relatie weer tussen de motorische vaardigheden en het bewegen. Het zelfbeeld speelt ook een rol in dit model. Het model maakt onderscheid in leeftijd, namelijk onder de 8 jaar of 8 jaar en ouder. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat een kind vanaf 8 jaar een sterker cognitief vermogen krijgt. Het kind leert verbanden leggen en het kan zijn of haar eigen handelen beter reflecteren. Onder de 8 jaar zijn kinderen minder in staat om het eigen handelen te reflecteren (Stodden & Goodway, 2008). Kinderen onder de 8 jaar, waarvan zij van zichzelf denken dat zij een goede motorische ontwikkeling hebben zijn daadwerkelijk motorisch competenter dan kinderen die dit niet denken. Doordat kinderen denken dat zij motorisch competent zijn zullen zij meer bewegen, hierdoor worden zij daadwerkelijk ook motorisch competenter. Doordat kinderen meer gaan bewegen wordt het

(8)

8

risico op overgewicht en obesitas kleiner. Motorisch competent zijn en het meer bewegen beïnvloed het zelfbeeld. Hier wordt gesproken over een positieve spiraal. Kinderen die motorisch competent zijn en dus in die positieve spiraal zitten hebben meer kans op een positiever zelfbeeld dan kinderen die in een negatieve spiraal zitten (Stodden & Goodway, 2008). Een negatieve spiraal ontstaat doordat kinderen motorisch niet competent zijn en hierdoor minder gaan bewegen. Ook hier beïnvloed motorisch competent zijn en het bewegen het zelfbeeld. De kinderen in een negatieve spiraal denken van zichzelf dat zij motorisch niet competent zijn waardoor zij ook een lage mate van motorische competentie laten zien. Deze kinderen zijn ook minder vaak fysiek actief zijn en de kans op overgewicht en obesitas is groter. Het zelfbeeld is zowel een gevolg als een oorzaak om overgewicht en obesitas te ontwikkelen doordat een kind denkt dat hij of zij wel of niet motorisch competent is. Doordat kinderen vanaf 8 jaar en ouder een sterker ontwikkeld cognitief vermogen hebben werkt het bij hen net even anders, zo stelt het model van Stodden et al. (2007). Vanaf deze leeftijd werkt het zo dat het denken van motorisch competent zijn je motorisch competenter maakt, maar wanneer je motorisch competent bent beïnvloed dit ook jou denken over het motorisch competent zijn. Dat reflectievermogen heeft een kind onder de 8 jaar nog niet (Stodden & Goodway, 2008). Wanneer de kinderen van 8 jaar of ouder motorisch competenter worden gaan zij vaker bewegen. Deze kinderen beleven meer plezier en gaan daardoor nog meer bewegen. Doordat er meer bewogen wordt neemt de risico op overgewicht en obesitas af. Motorisch competent zijn en daarmee dus meer bewegen beïnvloed het zelfbeeld positief, ook bij kinderen van 8 jaar en ouder. Het zelfbeeld is hier een gevolg. Het model stelt dat door de positieve of de negatieve spiraal je een relatie kan zien tussen het zelfbeeld en het gewicht. In het figuur hieronder wordt weergegeven hoe de verschillende aspecten elkaar beïnvloeden en hoe die positieve of negatieve spiraal werkt. EC staat voor early childhood (onder de 8

(9)

9

jaar) en MC-LC staat voor middle- en late childhood (vanaf 8 jaar en ouder).

Figuur 1: Positive Spiral of Engagement (Stodden et al., 2007).

Uit eerder gedaan onderzoek is gebleken dat jongens van 4 tot 12 jaar vaker overgewicht hebben dan meisjes (Volksgezondheidenzorg, 2016). Dit terwijl het zelfbeeld bij jongens echter minder af neemt dan bij meisjes (Abramowitz et al., 1984). Meisjes met een hoog BMI worden meer gepest over hun gewicht dan jongens. Dit kan een aanleiding zijn tot een lager zelfbeeld bij meisjes tussen de 4 en 12 jaar (Tang-P’eronard, 2008). Kinderen met

overgewicht hebben meer moeite met motorische vaardigheden vanwege hun verhoogd totaalmassa (Goodway, Suminski, 2003). De ouders, groepsleerkracht maar ook de

gymdocent zouden op tijd moeten signaleren wanneer een kind uit de pas loopt op het gebied van motoriek of gewicht. De gymdocent is een belangrijk persoon omdat hij of zij degene is die het kind monitort in zijn of haar motorische ontwikkeling. De gymdocent is degene die het motorisch niveau van de activiteiten bepaalt en kan daarmee kinderen laten aanhaken of afhaken van die activiteit. Wanneer een kind motorisch achterloopt of een te zwaar gewicht ontwikkelt, kan de gymdocent tijdig aan de bel trekken en ervoor proberen te zorgen dat het kind niet in die negatieve spiraal terecht komt. Ook zal men het kind volgen in zijn sociale ontwikkeling. Wanneer een kind vaak alleen speelt of het kind moeite heeft met de activiteit, geeft dit een signaal af. Dan is het de taak van de gymdocent om ervoor te zorgen dat het kind in die positieve spiraal terecht komt.

(10)

10

In een ander onderzoek werd de samenhang tussen globaal zelfbeeld, zelfbeeld over de fysieke verschijning en de BMI bij kinderen tussen 7 en 12 jaar onderzocht (Donnellan et al., 2007). In dat onderzoek is er ook gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes en is er in de studie gebruikt gemaakt van de CBSK-handleiding (Veerman & Straathof, 1997). Er is een negatief verband gevonden tussen het zelfbeeld over de fysieke verschijning en het BMI. Daarbij zou het verband voor meisjes zelfs sterker zijn dan voor jongens. Voor kinderen, met name meisjes, in de leeftijdscategorie 7 tot en met 12 jaar betekent dit een hogere BMI-waarde resulteerde in een lager zelfbeeld over de fysieke verschijning. Er is aangetoond dat de BMI daadwerkelijk in verband staat met het zelfbeeld (Donnellan et al., 2007). In het onderzoek van Donnellan et al. (2007) ging het over het zelfbeeld van de fysieke verschijning. In dit onderzoek gaat het over de sociale acceptatie. De sociale acceptatie is van groot belang bij de ontwikkeling van het kind (Vékony et al. 2004). Doordat het kind angst voor afkeuring heeft, binnen zijn of haar sociale kringen, kan een negatief zelfbeeld

ontwikkeld worden (Fonagy & Target, 2002). Ook is er recent onderzoek gedaan naar de samenhang tussen BMI, zelfbeeld over de fysieke verschijning en globaal zelfbeeld bij kinderen tussen de 7 en 12 jaar oud (Bakker, 2018). Daarnaast blijkt er een negatieve samenhang tussen globaal zelfbeeld en BMI. Deze samenhang is sterker voor kinderen met overgewicht. Doordat er nog weinig onderzoek is gedaan naar het verband tussen BMI en sociale acceptatie van jongens in de leeftijdscatagorie 8 – 12 jaar uit Amsterdam, is er op dit moment nog weinig kennis op dit vlak.

Het huidige onderzoek richt zich daarom specifiek op de samenhang tussen BMI en sociale acceptatie gemeten op Amsterdamse basisscholen. De onderzoeksvraag luidt: ‘Is er een verband tussen de BMI en de sociale acceptatie van jongens en meisjes in de

leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar?’ Er wordt hierin wel onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. De jongens van 4 tot en met 11 jaar hebben vaker overgewicht dan meisjes, terwijl meisjes in deze leeftijdscategorie weer meer obesitas hebben dan jongens (Volksgezondheid en zorg, 2016). Door de verschillen in gewicht en zelfbeeld tussen jongens en meisjes wordt de onderzoeksvraag opgesplitst in twee deelvragen: ‘Is er een verband tussen de BMI en sociale acceptatie bij jongens in de leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar?’; ‘Is er een verband tussen de BMI en sociale acceptatie bij meisjes in de leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar?

(11)

11

Hypothese

Er wordt beweerd dat kinderen met overgewicht vaker een lagere zelfwaardering hebben dan kinderen met normaalgewicht (Tang-P’eronard, 2008). Kinderen met overgewicht hebben bovendien minder kans op sociale relaties (Werkhoven, 2015). Ook komt dit doordat kinderen met een afwijkend gewicht vaker worden gepest dan kinderen die dit niet hebben (Heinberg, 2009; Smolak, 2009). Daarom wordt er verwacht dat kinderen met een hoge BMI een lagere sociale acceptatie hebben dan kinderen met een lagere BMI. Er wordt dus een negatief verband verwacht tussen de BMI-waardes en de Sociale acceptatie.

Echter wordt er wel verwacht dat het verband tussen BMI en de Sociale acceptatie bij meisjes sterker is dan bij jongens. Dit komt doordat meisjes over het algemeen een lager zelfbeeld hebben dan jongens en doordat meisjes meer gepest worden over hun gewicht dan jongens (Tang-P’eronard, 2008).

Methode

Het uitgevoerde onderzoek heeft een kwantitatief, observationeel karakter. De onderzoeker verzamelde de gegevens aan de hand van bestaand materiaal, namelijk de CBSK (Veerman & Straathof, 1997) en BMI. Het onderzoek werd gedaan op één moment. Het werd

cross-sectioneel uitgevoerd.

Proefpersonen

Het MAMBO (Meten Amsterdamse Motoriek Onderwijs) project wordt uitgevoerd vanuit het Lectoraat bewegingswetenschappen op de Hogeschool van Amsterdam. Het is een

onderzoeksgroep verbonden aan de Academie van Lichamelijke Opvoeding. De metingen van dit onderzoek zijn verricht op twee verschillende basisscholen uit Amsterdam. Hier zijn zowel de jongens als de meisjes getest. In dit onderzoek zijn alleen de gegevens van de 211 jongens uit de groepen 5 tot en met groep 8 (N=211) gebruikt. Het gaat hier om de leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar. De testen zijn afgenomen in de maanden oktober tot en met januari op schooldagen van maandag tot en met vrijdag. Alvorens het kind kon deelnemen aan het onderzoek is er bij de ouders/ verzorgers schriftelijke om toestemming gevraagd. De ouders/ verzorgers moesten actief toestemming geven, dit door het ondertekenen van een

(12)

12

toestemmingsformulier (zie bijlage 2.). De uiteindelijke populatie bestaat uit 462

Amsterdamse kinderen, waarvan 46 % (n=211) jongens en 54 % (n=251) meisjes. Het gaat hier om jongens en meisjes met een leeftijd van 8 tot en met 12 jaar.

Procedure

De verzamelde gegevens zijn: lengte, gewicht en zelfbeeld. De metingen vonden plaats in de gymzalen van de basisscholen en zijn verricht door een groep MAMBO-testafnemers. Deze groep testafnemers is gevormd door een aantal studenten van de opleidingen Voeding en Diëtetiek en Academie Lichamelijke Opvoeding (ALO), een onderzoeker en de coördinator van het MAMBO-project.

De lengte en het gewicht werden gemeten op een plek die werd afgeschermd van de gymzaal. Vaak was dit in het materialen hok achter een dikke mat, soms ook in de gang. Dit werd gedaan om ervoor te zorgen dat de privacy van de kinderen gewaarborgd was.

Om het zelfbeeld te meten is in dit onderzoek gebruik gemaakt van de competentie

belevingsschaal voor kinderen (CBSK) (Veerman & Straathof, 1997). De CBSK-vragenlijst (Veerman & Straathof, 1997) geeft een indruk hoe kinderen tegen zichzelf aankijken binnen de verschillende aspecten van zelfbeeld. De CBSK werd afgenomen tijdens de gymles. De klas werd in tweeën gesplitst. De ene helft van de groep deed de Shuttlerun test (Leger et al., 1988) en de andere helft van de groep vulde de CBSK in. De kinderen die de vragenlijst moesten invullen werden meegenomen naar de gang, dit werd gedaan zodat de kinderen de vragen rustig konden lezen en invullen zonder gestoord te worden door de kinderen van shuttle- run test. Er was één MAMBO-begeleider op ongeveer vier kinderen. Eerst werden er twee voorbeeldvragen gemaakt. Daarna mochten de kinderen aan de vragenlijst beginnen. Wanneer een kind een vraag niet begreep werd deze herhaald of voorgelezen door een begeleider. De vraag werd nooit uitgelegd om zo valide mogelijke resultaten te krijgen. Wanneer de kinderen klaar waren met invullen werd de vragenlijst gecontroleerd en daarna mochten zij rustig terug naar de gymzaal. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 15 minuten.

Meetinstrumenten

De relevante testgegevens voor dit onderzoek zijn de BMI van de leerling en CBSK subschaal sociale acceptatie. De CBSK is door verschillende testafnemers op verschillende scholen afgenomen. Hierbij werd een ruimte met zo min mogelijk afleiding ter beschikking gesteld. Er is een protocol nageleefd om de betrouwbaarheid van de testresultaten te waarborgen. De test is in stilte afgenomen en het was voor de kinderen niet toegstaan om met elkaar te overleggen.

(13)

13

BMI

De geselecteerde factoren zijn: leeftijd, sekse, lengte en gewicht. De leeftijd en sekse zijn verkregen vanuit de data van het MAMBO-project. De BMI is berekend aan de hand van de lengte en het gewicht. Wat betreft de betrouwbaarheid van de BMI meting moet de opmerking worden gemaakt dat dit afhankelijk is van de manier waarop informatie over gewicht en lengte is verkregen. In dit onderzoek zijn de meeting verricht door vooraf geïnstrueerde testafnemers. De testafnemers hebben voor het afnemen van de metingen instructie gehad en proef metingen gedaan. Om een zo betrouwbaar mogelijk resultaat te verkrijgen zijn alle testafnemers op de zelfde manier geïnstrueerd. De kinderen zijn met één weegschaal, de Seca Robusta type 813, gewogen. Deze weegschaal meet het gewicht op 0,1 kg nauwkeurig. Elk kind heeft op blote voeten op de weegschaal gestaan zonder zijn of haar schoenen/sokken. Het gewicht van het kind is door de testafnemer genoteerd in de Ipad. Vervolgens mocht het kind, rechtop staand op blote voeten, tegen de Seca lengtemeterpaal type 213 gaan staan. De

resultaten van deze meting zijn teven door dezelfde testafnemer genoteerd in de IPad. Middels een programma op de Ipad is de BMI van het kind automatisch uitgerekend.

Zelfbeeld

Om het zelfbeeld te meten is gebruik gemaakt van de Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK). Deze CBSK-handleiding (Veerman & Straathof, 1997) is de Nederlandse versie van het ‘self-perception profile for children’ van Susan Harter (Veerman & Straathof, 1997). De Competentiebelevingsschaal voor kinderen (CBSK) meet het zelfbeeld van het kind in zes domeinen, namelijk: sportieve vaardigheden, schoolvaardigheden, sociale vaardigheden, gedragshouding, fysieke verschijning (uiterlijk) en gevoel van eigenwaarde. Elke subschaal bestaat uit zes vragen die gescoord worden op een vierpuntsschaal. De handleiding (Veerman & Straathof, 1997) bestaat uit 36 vragen die het kind moet beantwoorden. Bij elke vraag worden twee typen kinderen omschreven. Het kind dat de handleiding invult moet kiezen op wie hij of zij het meeste lijkt. Na deze keuze volgt nog een keuze of dat helemaal waar is, of een beetje waar is. Een voorbeeld vraag: Sommige kinderen hebben een heel stel vrienden maar andere kinderen hebben niet zo veel vrienden. Het kind kiest één van de twee uitspraken die het beste past bij zichzelf. Daarna kiest het kind tussen: helemaal waar voor mij of een beetje waar voor mij. In dit onderzoek is de subschaal sociale acceptatie gebruikt waarbij de volgende vragen zijn gefilterd welke relevant zijn voor dit onderzoek. Hierbij gaat het om de vragen 2, 8, 14, 20, 26 en 32 van de CBSK. De CBSK (Van den Bergh & Van Ranst, 1998; Veerman et al., 1997) beschikt over goede psychometrische

(14)

14

kwaliteiten bij de kinderen. De factorstructuur van de competentiebeleving op de zes specifieke domeinen zijn voor de beide schalen bevestigd in een confirmatorische

factoranalyse en de subschalen beschikken over een hoge interne consistentie (Cronbachs alfa's liggen tussen 0,73 en 0,83 voor de CBSK. (Veerman et al., 1997).

Statistische analyse

De dataverzameling gebeurde via twee paden. Enerzijds zijn er de gegevens van de

deelnemers (geslacht, leeftijd en BMI). Deze werden ingevoerd via het programma TanGo (IPad) om vervolgens te worden geïmporteerd in het dataverwerkingsprogramma Excel. Daarnaast werd de CBSK afgenomen. Deze werd handmatig ingevuld op een papieren document. De resultaten werden ingevoerd in de, reeds bestaande, datamatrix in Excel. De definitieve datamatrix werd vervolgens geëxporteerd naar het statistisch softwareprogramma SPSS. 21.0.

Binnen de datamatrix worden vier verschillende variabelen waargenomen. Als eerste is er de variabele ‘geslacht’. Deze wordt binnen SPSS gedefinieerd als een nominale variabele. Verder zijn er de variabelen ‘leeftijd’ en ‘BMI’, welke binnen SPSS beschouwd kunnen worden als variabelen op het meetniveau scale. Tot slot is er de variabele ‘CBSK-score’. Dit is een ordinale variabele.

Eerst wordt er gekeken naar uitschieters doormiddel van een boxplot. Daarna worden de variabelen getoetst op normaliteit. Wanneer deze normaal verdeeld zijn wordt een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend. Uit deze analyse komt een r waarde. Dit is de

correlatiecoëfficiënt en die zegt iets over de sterkte van de p waarde. De r waarde loopt van -1 tot en met +1. De – of + zegt of het een negatief of positief verband is. In dit onderzoek wordt kleiner als (-)0,3 gezien als zeer zwak, (-)0,3 – (-)0,5 wordt gezien als zwak, (-)0,5 - (-)0,7 wordt gezien als matig, (-)0,75 – (-)0,8 wordt gezien als sterk, (-)0,85 - (-)0,95 wordt gezien als zeer sterk en boven de (-)0,95 wordt gezien als uitzonderlijk sterk (Doorn & Rhebergen, 2006). Dan wordt er naar de p waarde gekeken. P is de significante sterkte van het verband. Is de p waarde kleiner of gelijk aan 0,05, dan is het verband significant. Dit houdt in dat de kans weinig tot niet aanwezig is dat het verband op toeval berust. Wanneer de gegevens niet normaal verdeeld zijn wordt er een Spearman’s-rho test uitgevoerd. De spearman’s-Rho test kijkt of er een verband is tussen verschillende variabelen wanneer deze niet normaal verdeeld zijn. Uit deze test komen ook weer een p waarde en een r waarde. De schalen van de

(15)

15

jongens met de classificatie overgewicht of obesitas. Deze test is uitgevoerd om de waardes te vergelijken met het onderzoek van Bakker (2018) dat stelt dat er een sterkere samenhang

tussen het globaal zelfbeeld en BMI bevindt bij kinderen met overgewicht of obesitas.

De nulhypothese is dat er geen relatie te vinden is tussen de verschillende variabelen. Dit zal uitkomen wanneer de p waardes boven de 0,05 zijn. Wanneer de p waardes kleiner of gelijk zijn aan 0,05 wordt de nulhypothese verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen. Dan wordt ervan uit gegaan dat er een verband is tussen de twee variabelen.

Resultaten

Van de 462 kinderen waren er 211 jongens. Van de 211 jongens waren er 148 (N=148) jongens die de BMI test succesvol hebben afgerond en 150 (N=150) waarvan de CSBK-score genoteerd is. De andere jongens hebben geen CBSK-score en/of BMI-score. Van die 148 jongens hadden 35 jongens een BMI die geclassificeerd is als overgewicht of obesitas. In bijlage 1.1 worden de afkapwaarden weergegeven in de catagorie overgewicht en obesitas voor jongens in de leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar. In figuur 2 hieronder wordt de verdeling aangetoont van de leeftijd en het percentage van de 35 jongens die mee deden aan het onderzoek en een BMI hebben dat geclassificeerd wordt als overgewicht of obesitas.

(16)

16

Figuur 2. Verdeling van leeftijd van de 35 jongens met overgewicht of obesitas

De eerste stap is om te kijken naar uitschieters en werd middels een boxplot gedaan. In bijlage 1.2 is de boxplot te zien van de variabele BMI en in bijlage 1.3 is de boxplot van de variabele CBSK- score te zien. Bij de variabele BMI is er een uitschieter geconstateerd. Deze

uitschieter is wel meegenomen in de metingen, omdat er niet met zekerheid gezegd kan worden of deze uitschieter is veroorzaakt door het onnauwkeurig invoeren van de meetgegevens of dat het kind dat gemeten is een bovengemiddelde BMI heeft.

Door een Detrended normal Q-Q Plot en een normal Q-Q Plot te gebruiken wordt er de conclusie getrokken dat de variabelen niet normaal verdeeld zijn. Bijlage 1.4 en bijlage 1.5 toont de stippellijn de variabelen aan welke afwijkt van de rechte lijn oftewel de normale verdeling. Naast de Detrended normal Q-Q plot en de normal Q-Q Plot is gebruikt gemaakt van een extra test op normaliteit, namelijk de Kolmogorov-Smirnov test. De test, welke te zien is in bijlage 1.6 en 1.7, onderzoekt of de verdeling significant verschilt van de normale verdeling. De nulhypothese is dat de variabelen normaal verdeeld zijn. De p-waarde voor de CBSK-variabele in bijlage 1.6 is 0,000. Voor de BMI variabele in bijlage 1.7 is de

significante waarde ook 0,000. Beide variabele hebben een overschrijdingskans, oftewel significantie, van ≤0,05. De nulhypothese wordt verworpen, omdat de variabele van de CBSK test niet normaal verdeeld zijn.

Er wordt voor een Spearman’s-Rho test gekozen omdat de variabelen niet normaal verdeeld zijn. De berekende correlatiecoëfficiënt uit de test met alle jongens (N=98) is 0,02 (rs=0,02) met een p-waarde van 0,842 (p=0,842). Uit de Spearman’s-Rho test met alle jongens komt

8 jaar 0% 9 jaar14% 10 jaar 20% 11 jaar 37% 12 jaar 29%

(17)

17

een zeer zwak verband die niet significant is. De correlatiecoëfficiënt die uit de test komt van alle jongens met overgewicht of obesitas (N=19) is 0,213 (r=0,213) met een p-waarde van 0,381 (p=0,381). Uit de Spearman’s-Rho test met alle jongens met overgewicht of obesitas komt een zeer zwak verband zonder significante waarde. Bijlage 1.8 en 1.9 geven de uitkomsten van deze tests weer. In tabel 2 is een overzicht te zien van de resultaten van de Spearman’s-Rho test.

Tabel 2 Testresultaten Spearman-rho test

Aantal Correlatiecoëfficiënt P-waarde Alle jongens

8-12 jaar oud

Jongens met overgewicht en obesitas 8-12 jaar oud 98 19 0,02 0,213 0,842 0,381

Figuur 3. Correlatiecoëfficiënt van alle jongens met overgewicht of obesitas

(18)

18

Discussie

Interpretatie van resultaten

Het doel van dit onderzoek was om te zien of er een verband is tussen de BMI en het gevoel van sociale acceptatie van kinderen tussen de 8 en 12 jaar. Er is geen significante waarde gevonden (p=0,842) met als gevolg dat de onderzoekshypothese wordt verworpen en de nulhypothese wordt aangenomen. Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat er in huidige vorm van het onderzoek geen verband gelegd kan worden tussen het gevoel van sociale acceptatie en de BMI bij jongens in de leeftijdscategorie 8 tot en met 12 jaar. De uitkomsten van het huidige onderzoek komen niet overeen met eerder gedaan onderzoek naar de relatie tussen het gevoel van sociale acceptatie van kinderen en de BMI.

Vergelijking andere onderzoeken

In tegenstelling tot de resultaten in het huidige onderzoek toont het onderzoek van

McCullough, Muldoon & Dempster (2009) aan dat kinderen tussen de acht en de negen jaar met overgewicht een lagere sociale acceptatie ondervinden. Het onderzoek heeft een

significant verband kunnen aantonen tussen de BMI en de score op de sociale acceptatie schaal binnen hun vragenlijst. Er is gebruik gemaakt van ‘The Self-Perception Profile for Children’ dat verschillende zelfperceptie domeinen omvat, waaronder academische

vaardigheden, sociale acceptatie, atletische competentie en fysieke uitstraling (Harter, 1985). Deze schaal van Harter (1985) is de Amerikaanse voorloper op de Nederlandse CBSK lijst en bevat net andere subschalen (Tuenter, 2017).

Ook het onderzoek van Stradmeijer, Bosch, Koops en Seidell (2000) toont aan dat kinderen met overgewicht kampen met een lager zelf waarde gevoel. Het onderzoek van Stradmeijer et al. (2000) heeft gebruik gemaakt van een Body-Esteem Scale om een doelgroep van jongeren in de leeftijdscategorie van tien tot en met zestien jaar te analyseren. Aan de hand van deze resultaten is een verband tussen overgewicht en een lager zelfwaarde gevoel gesignaleerd. Dit zelfbeeld uit zich vervolgens in een lagere sociale acceptatie (Anthony, Holmes & Wood, 2007).

Het onderzoek van Paxton et al. (2006) gaf ook aan dat jongeren met een verhoogde BMI vaker slachtoffer zijn van pesten dan leeftijdsgenoten met een normaal gewicht (Paxton et al.,

(19)

19

2006). Een verhoogde BMI is volgens onderzoekers een risicofactor om gepest te worden (Van Geel et al; 2014). Uit deze resultaten is ook gebleken dat de jongeren die werden gepest ook de laagste score bij sociale competentie hebben genoteerd. De pesters zelf beoordeelde hun eigen sociale competentie hoog in vergelijking met de rest van de jongeren. Deze resultaten komen overeen met de literatuur waaruit blijkt dat pesters een hoog gevoel van sociale competentie hebben (Asbroek, Sanders, Rijk & Bos, 2015). Echter worden pesters door de andere jongeren vaak het minst gemogen, ze zien dit zelf alleen niet in. Deze

resultaten zouden in lijn vallen met het verband tussen BMI en sociale acceptatie. Het gevoel van sociale competentie van een leerling zal lager zijn wanneer de leerling, naar aanleiding van overgewicht, gepest wordt (Van Geel et al., 2014). Ook zal het slachtoffer, in

tegenstelling tot de pester, daardoor ook een lagere sociale acceptatie ondervinden (Asbroek, Sanders, Rijk & Bos, 2015).

De resultaten van de bovengenoemde onderzoeken verschillen ieder met de resultaten van het huidige onderzoek. Dit kan verklaard worden door verschillende argumenten.

In de onderzoeken van McCullough et al. (2009) en Tuenter (2017) zijn de resultaten

afwijkend van het huidige onderzoek. Dit kan verklaard worden door het feit dat beide onderzoeken geen gebruik maken van dezelfde CBSK test om pest gedrag of het zelfbeeld

van jongeren te meten. Het onderzoek van Tuenter (2017) maakt gebruik van een zelf

opgestelde vragenlijst. In het huidige onderzoek is er gebruik gemaakt van de CBSK test. De CBSK meet het zelfbeeld van het kind in zes domeinen, namelijk: sportieve vaardigheden, schoolvaardigheden, sociale acceptatie, gedragshouding, fysieke verschijning (uiterlijk) en gevoel van eigenwaarde. In het huidige onderzoek is alleen gekeken naar de subschaal sociale acceptatie. De betrouwbaarheid van de CBSK is beoordeeld door aplha- coëfficiënten voor de interne consistentie per subschaal te berekenen. McCullough et al. (2009) heeft een onderzoek gedaan met behulp van de Self-Perception Profile for Children (Harter, 1985). Deze test heeft wel een betrouwbaarheid gemeten, maar dit is een Cronbach Alpha consistentie score van .69 (Shevlin, Adamson & Collins, 2003). De betrouwbaarheid is dus wel gemeten, maar deze is .05 lager dan de betrouwbaarheid van de CBSK-test, namelijk .74 op de subschaal sociale acceptatie (Egberink, 2005). De keuze van het soort test kan dus voor verschillende resultaten zorgen en is daarmee een verklaring voor de verschillen in de conclusie tussen de

onderzoeken.

(20)

20

wordt gebaseerd op het verschil in de geteste leeftijdcategorie. In het huidige onderzoek werd er gekeken naar kinderen in de leeftijdscategorie van acht tot en met twaalf jaar, in het

onderzoek van Stradmeijer et al. (2000) naar kinderen in de leeftijdscategorie van tien tot en met zestien jaar. Kinderen die zich in de puberteit bevinden, zijn veelal onzekerder en zijn vatbaarder voor wat andere van hun vinden. Kinderen die zwaarder zijn komen ook gemiddeld eerder in de puberteit dan lichtere kinderen. Daarnaast verschilt het per cultuur wanneer een kind in de puberteit terecht komt. Zo worden in verschillende culturen inwijdingsrituelen gehouden waar de overgang van kind naar (geslachtsrijpe) volwassene wordt voorgesteld (Crone, 2018). Vroege pubers voelen zich vaker onzeker omdat ze tijdelijk zwaarder zijn dan hun leeftijdsgenoten. Er is dus een verschil tussen leerlingen van

basisonderwijs en het voortgezet onderwijs qua denkwijze over het zelfbeeld. Dit is een verklaring voor een verschil in scores op de CBSK-score en vergelijkbare vragenlijsten omtrent sociale acceptie en zelfbeeld.

Als laatste kunnen de resultaten in het huidige onderzoek verschillen, omdat de testen maar bij twee scholen, Het Gein en Joop Westerweel, zijn afgenomen. De verschillen in cultuur binnen de Amsterdamse scholen verschilt per locatie. Er zijn veel verschillende buurten in Amsterdam en deze hebben verschillende waardes en overtuigingen tegenover overgewicht en sociale acceptie (Broekhuizen, 2012). Zuid-Europese landen, maar ook landen als Suriname, Marokko, Turkije en ontwikkelingslanden prefereren een stevig kind boven een mager kind. Overgewicht wordt in deze landen beschouwd als teken van welvarendheid en een goede gezondheid (McLaren, 2007). In veel niet-westerse culturen is slank ‘not done’ en heeft dik zijn aanzien. Wanneer er maar op twee scholen wordt gemeten is de test niet multicultureel en zou dit een verklaring voor het verschil in resultaat met de andere onderzoeken kunnen zijn.

Beschouwing van methode

In het huidige onderzoek zijn de CBSK-vragenlijsten afgenomen in groepjes van vier. De groepjes bestonden uit vier leerlingen met één leraar die het proces in de gaten hield. De re-sultaten hadden kunnen verschillen wanneer de leraar de vragenlijst één op één had afgeno-men. Dit kan ervoor zorgen dat er een vertrouwelijke sfeer ontstaat en de leerling zich daar-door meer op zijn of haar gemak voelt (Oskam, 2017). De leerling voelt dan geen druk van andere leerlingen om zich heen en zal niet het gevoel hebben dat hij of zij zich moet confor-meren.

Ook is ervoor gekozen om een vragenlijst af te nemen in de plaats van een interview. Met een vragenlijst is het goed mogelijk om een grote groep te kinderen te kunnen bevragen. Een

(21)

in-21

terview zou er echter kunnen voor zorgen dat een leerling meer achterliggende informatie geeft en degene die het interview afneemt kan doorvragen. Zo kan meer te weten gekomen

worden over het hetgene wat getest wordt (Fowler Jr, 2013). Ook is de data verzameld en

geanalyseerd in een leeftijdscategorie van acht tot en met twaalf jaar. Deze leerlingen en de antwoorden van de leerlingen zijn allemaal op dezelfde manier behandeld. Echter kunnen de leerlingen in deze leeftijdscategorie hele andere gedragingen, normen en waarden hebben dat gebaseerd is op het leeftijdsverschil. Doordat een kind vanaf acht jaar zijn reflectievermogen ontwikkeld en denkt dat hij motorisch competent is, gaat hij nog meer bewegen en wordt daadwerkelijk competenter. Door het vele bewegen neemt het risico op overgewicht af. Moto-risch competent zijn en daarmee dus meer bewegen beïnvloed het zelfbeeld positief (Stodden & Goodway, 2008). Een kind die de leeftijd van tien jaar bereikt ontwikkelt en beseft steeds meer wie en wat ze zijn en hoe andere tegen hen aankijkt. De groepsdruk en het erg bij willen horen speelt ook een rol (Verstraete, 2008). Daarnaast kan leeftijd ook effect hebben op de hormoon verhoudingen. Een leerling van twaalf jaar kan aan het begin van de puberteit zitten terwijl dit bij een jongen van acht jaar nog helemaal niet het geval is. Leeftijd is daarmee een belangrijke factor die de resultaten van dit onderzoek heeft kunnen beïnvloeden (Verhulst, 2005).

Conclusie m.b.t. de onderzoeksvraag

Het resultaat uit dit onderzoek moet voorzichtig worden geïnterpreteerd door de verschillende beperkingen van het onderzoek. Allereerst was de leeftijdscategorie te groot en daarmee niet nauwkeurig genoeg om een betrouwbaar resultaat te krijgen. Het resultaat uit het huidige on-derzoek had betrouwbaarder gemaakt kunnen worden als de analyses werden uitgevoerd per leeftijd. Nu is de conclusie met betrekking tot de onderzoeksvraag gebaseerd op een score van de gemiddelde leeftijd. Wanneer de leeftijden apart worden geanalyseerd zou dit andere resul-taten kunnen opleveren en dit zou ook kunnen betekenen dat het verband dat we in het huidi-ge onderzoek testen dus leeftijdshuidi-gebonden is. Op dit moment is dit niet met zekerheid zeghuidi-gen. Ten tweede kan het resultaat niet zomaar gegeneraliseerd worden, omdat het een resultaat is dat gebaseerd is op gegevens van twee scholen in Amsterdam. Amsterdam is een centraal punt met veel verschillende culturen en buurten (Broekhuizen, 2012). Veel cultuurgemeen-schappen wonen bij elkaar in de buurt waardoor een meting op twee scholen een vertekenend beeld kan geven. Wanneer dit toevallig twee overwegend blanke scholen zijn geweest geven de meetgegevens geen goede representatie van de gemiddelde Amsterdamse leerling.

(22)

22

Advies voor beroepspraktijk

Ik adviseer andere basisscholen dat ze de koppeling tussen BMI en sociale acceptatie wel in acht moeten nemen ondanks dat er uit het huidige onderzoek geen significant verband is aangetoond. Andere onderzoeken wijzen namelijk wel uit dat het verband er is en dit kan erop duiden dat het resultaat van het huidige onderzoek is aangetast door bepaalde

onbetrouwbaarheden in het meet- en/of analysegedeelte. Zoals hierboven ook al is benoemd moeten de resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd en zullen ze niet representatief zijn voor iedere onderwijssituatie. Wanneer deze resultaten niet voorzichtig worden

geïnterpreteerd is de kans erg groot dat er tijdens een onderwijssituatie een foute aanname wordt gemaakt. Dit omvat een fout waarbij de nulhypothese niet wordt verworpen terwijl dit wel het geval had moeten zijn. Dit zou voor het onderwijs kunnen betekenen dat een leerling met overgewicht enorme moeite heeft met de sociale acceptatie van andere leerlingen, maar dit niet erkend wordt door de school. De school gaat in dit geval uit van de nulhypothese, namelijk dat er geen verband is tussen overgewicht en sociale acceptatie. De school had beter voor de zekerheid de nulhypothese kunnen verwerpen om ervoor te zorgen dat er in ieder geval geen enkele leerling op school rondloopt met een probleem op het gebied van sociale acceptatie. In dit geval maken ze wellicht een verkeerde aanname, die ze veel tijd kan kosten, maar doen ze geen oog dicht voor problemen omtrent overgewicht en sociale acceptatie. Het onderwijs kan rekening houden met het mogelijke verband tussen overgewicht en sociale acceptatie door meerdere keren per jaar de CBSK test, of een vergelijkbare zelf perceptie test zoals de test van Harter (1985), af te nemen. Door de test meerdere keren per jaar in een schoolcarrière van een leerling af te nemen zorg je er als school voor dat je de leerling in de gaten kunt houden en eventueel kunt inspringen wanneer er mogelijk een probleem rondom deze leerling ontstaat. Het kan gezien worden als een preventieve manier om pestgedrag en lage sociale acceptatie tegen te gaan.

Advies vervolgonderzoek

Allereerst zal vervolgonderzoek de onderzoekspopulatie beter moeten verdelen zodat er een duidelijkere vergelijking gemaakt kan worden tussen de leeftijdscategorie van acht, negen, tien, elf en twaalf jaar oud. McCullough et al. (2009) toont aan dat kinderen tussen de acht en de negen jaar met overgewicht een lagere sociale acceptatie ondervinden. Zij hebben een specifiekere leeftijd getest waardoor zij wellicht een verband hebben kunnen constateren terwijl daar in het huidige onderzoek geen sprake van is. Op deze manier kan het

(23)

23

onderscheidingsvermogen namelijk beter in kaart worden gebracht. Een kind in de leeftijd van acht jaar denkt anders over hoe hij zichzelf ziet en hoe hij geaccepteerd wordt binnen de groep dan een kind van twaalf jaar waarbij de hormonen en pubertijd wellicht een rol spelen. Donders & Verschueren, (2004) noemt in het onderzoek dat wanneer kinderen de leeftijd van tien bereiken, ze steeds meer een gevoel voor wie en wat ze zijn in deze wereld ontwikkelen en beseffen hoe andere tegen ze aankijken. Ook zijn ze redelijk ontvankelijk voor groepsdruk en willen ze er immers heel graag bij horen (Verstraete, 2008). Zelfwaardering en sociale acceptatie op twaalfjarige leeftijd wordt niet alleen voorspeld vanuit de vroegere

zelfwaardering, maar ook vanuit de vroegere acceptatie door leeftijdgenoten. Dit zijn allemaal factoren die ondersteunen dat vervolgonderzoek specifieker met

leeftijdscategorieën moet gaan testen om uit te sluiten dat leeftijdsverschillen een rol spelen in de resultaten.

Ten tweede werd de CBSK-vragenlijst één op vier getest. Dit wordt betrouwbaarder wanneer de test één op één wordt afgenomen. Sterke punten van deze meetmethode zijn dat er geen incomplete lijsten worden ingeleverd en dat ze geen rekening houden met andere leerlingen die tegelijkertijd te test aan het afnemen zijn. Leerlingen zullen meer openstaan om te antwoorden op de vragen die zij gesteld krijgen waardoor de resultaten van het onderzoek betrouwbaarder zijn (Oskam, 2017).

Als laatste kan er gekeken worden naar andere meetmethodes om het zelfbeeld, en de daaronder vallende sociale acceptatie, te meten. Uit recent onderzoek gebruikt Stalenhoef (2011) een andere schaal voor het meten van ‘ervaren sociale acceptatie’. De test bestaat uit een schaal van de Schoolse Vragen Lijst. Het doel hiervan is om de houdingen en opvattingen van kinderen in de leeftijdscategorie negen tot zestien jaar, die van belang zijn voor het leerproces op school, te verzamelen en in kaart te brengen. De ervaren sociale acceptatie wordt getest aan de hand van 80 stellingen welke weer zijn onderverdeeld in drie schalen. Onder de subschaal welbevinden, staat onder andere ‘sociaal aanvaard voelen’. Dit komt overeen met de subschaal ‘sociale acceptatie’ van de CBSK test. Aan de hand daarvan is er een nieuwe schaal ontwikkeld met behulp van zowel de CBSK als de SVL. De nieuwe schaal is tot stand gekomen door de totaalscore op de subschalen ‘sociaal aanvaard voelen’ (SVL) en ‘sociale acceptatie’ (CBSK) te vergelijken. Neem het gemiddelde van deze naar vaste

maatstaf gemaakte scores en er ontstaat een nieuwe uitkomst. De ervaren sociale acceptatie is niet alleen gemeten op schoolniveau (SVL), met deze nieuwe manier nu ook buitenschools (CBSK). De samenhang van de nieuwe samengestelde schaal is gemeten met Cronbach’s

(24)

24

Alpha. De schaal wordt met goed beoordeeld (α = .88) wanneer men kijkt naar de interne samenhang (Stalenhoef, 2011). Als deze consistentie vergeleken wordt met enkel de CBSK test die in het huidige onderzoek is gebruikt (α = .74), dan is de consistentie van de nieuwe geconstrueerde schaal dus .14 hoger op de schaal van Cronbach’s Alpha (Egberink, 2005).

Conclusie

Er is getracht antwoord te geven op de vraag in hoeverre de BMI en sociale acceptatie van jongens in de leeftijdscategorie acht tot en met twaalf jaar in verband met elkaar staat. Het huidige onderzoek toont geen significant verband aan tussen de BMI en de sociale acceptatie bij jongens tussen de acht en de twaalf jaar. Dit zou betekenen dat kinderen met

overgewicht normaal sociaal geaccepteerd wordenen dat docenten hier dus geen rekening

mee hoeven te houden.

Echter moeten de resultaten van het huidige onderzoek wel voorzichtig worden geïnterpreteerd. Er zijn beperkingen in de methode van het huidige onderzoek die de resultaten in twijfel trekken. Daarom is het voor de beroepspraktijk essentieel om het mogelijke verband niet compleet af te schrijven om op deze manier het zekere voor het onzekere te nemen. Daarnaast is het van belang dat er vervolgonderzoek wordt gedaan met behulp van de aanbevelingen in het huidige onderzoek om met meer zekerheid te stellen dat er geen verband bestaat tussen de BMI en sociale acceptatie van een leerling.

Literatuur lijst

Abramowitz, R. H., Petersen, A. C., and Schulenberg, J. E. (1984). Changes in self-image during early adolescence. In Offer, D., Ostrov, E., and Howard, K. (eds.), Patterns of Adolescent Self-image. Jossey-Bass, San Francisco.

(25)

25

Anthony, D. B., Holmes, J. G., & Wood, J. V. (2007). Social acceptance and self-esteem: Tuning the sociometer to interpersonal value. Journal of personality and social psychology, 92(6), 1024.

Asbroek, D. J. M., Sanders, K., Rijk, N. D., & Bos, S. E. M. (2015). Betrokkenheid bij pesten en zelfbeeld in de laatste drie groepen van de basisschool (Bachelor's thesis).

Baarda, D.B., de Goede, M.P., & van Dijkum, C. (2014). Basisboek statestiek met SPSS. Noordhoff.

Beer, R., & Tobias, K. (2011). Module A: Weten. In K. T. Renee Beer, Eten zonder angst

(pp. 13-20). Bohn Stafleu van Loghum.

BMI jongens en meisjes | Voedingscentrum. (2010). Geraadpleegd 29 november 2018, van

https://www.voedingscentrum.nl/professionals/kindervoeding-0-4-jaar/babyenkindervoeding/bmi-jongens-en-meisjes.aspx

Broekhuizen, J., Van Wonderen, R., & Boers, J. (2012). Samenleven met verschillen: signaleren van spanningen en versterken van vertrouwen in Amsterdamse buurten. Gemeente Amsterdam. Bureau Onderzoek en Statistiek.

Crone, E. (2018). Het puberende brein: Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Prometheus.

Daansen, P. (2010). Leven met obesitas. In P. Daansen, Psychopraxis (pp. pp 22-25). Https://link.springer.com/article/10.1007/s12484-010-0019-0

Donders, W., & Verschueren, K. (2004). Zelfwaardering en acceptatie door leeftijdgenoten. Kind en adolescent, 25(2), 45.

Donnellan, M. B., Trzesniewski, K. H., Conger, K. J., & Conger, R. D. (2007). A three-wave longitudinal study of self-evaluations during young adulthood. Journal of Research in Personality, 41, 453-472. doi:10.1016/j.jrp.2006.06.004

Doorn, P. ., & Rhebergen, M. . (2006, december 15). 10. Correlatie en Regressie. Geraapleegd 23 november 2018, van http://www.let.leidenuniv.nl/history/RES/stat/html/les10.html Egberink, I. J. L. (2005). Kwaliteitsbepaling competentie belevingsschaal voor kinderen gebruikmakend van item respons theorie (Bachelor's thesis, University of Twente).

Fonagy, P., & Target, M. (2002). Early intervention and the development of self-regulation. Psychoanalytic Inquiry,

(26)

26

Gemeente Amsterdam. (2016). Kerncijfers Amsterdam 2016. gemeente amsterdam.

Harter, S. (2012). The construction of the self: Developmental and sociocultural foundations. New York: Guilford Press.

Harter. S. (1985). Manual for the self-perception profile for children:(revision of the perceived competence scale for children). University of Denver.

Hartup, W. W. (1992). Friendships and their developmental significance. In H. McGarle Ed.), Childhood Social Development: Contemporary Perspectives (pp. 175–205). New York, Lawrence Erlbaum.

Heinberg, L. J. & Thompson, J. K. (2009). Obesity in youth: Causes, consequences, and cures. Washington, DC: American Psychological Association.

J, v. d. (2011). De sociale ontwikkeling van het schoolkind. juli:

https://link.springer.com/chapter/10.1007/978-90-313-8387-0_7.

Korrelboom, C.W. (2000). Versterking van het zelfbeeld bij patiënten met persoonlijk-heidspathologie: ‘hot cognitions’ versus ‘cold cognitions’. Directieve Therapie, 20, 2282-302.

McCullough, N., Muldoon, O., & Dempster, M. (2009). Zelfperceptie bij kinderen met overgewicht en obesitas: een cross-sectionele studie. Kind: zorg, gezondheid en ontwikkeling , 35 (3), 357-364.

McLaren, L. (2007). Socioeconomic status and obesity. Epidemiologic reviews, 29(1), 29-48. Neef de M (2010) Cognitief gedragstherapeutische behandeling van een negatief zelf

beeld.PsychoPraktijk 2 (4): 28–31

Neumark-Sztainer, D., Wall, M., Eisenberg, ME, Story, M., & Hannan, PJ

(2006). Overgewicht en gedragsbeheersing bij adolescenten: longitudinale en seculaire trends van 1999 tot 2004. Preventieve geneeskunde , 43 (1), 52-59.

Oskam, E. (2017). Communiceren met verschillende communicatievormen op situatieniveau, signaalniveau en symboolniveau. In Totale communicatie (pp. 103-136). Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

(27)

27

Renshaw, P. D., & Brown, P. J. (1993). Loneliness in middle childhood: concurrent and longitudinale predictors. Child Development, 64, 1271-1284.\

Shevlin, M., Adamson, G., & Collins, K. (2003). Het zelfperceptieprofiel voor kinderen (SPPC): een meervoudige-golfslaganalyse met meerdere indicatoren met behulp van LISREL. Persoonlijkheid en individuele verschillen , 35 (8), 1993-2005.

Smolak, L. & Thompson, J. K. (2009). Body image, eating disorders, and obesity in children and adolescents: Introduction to the second edition. In L. Smolak & J. K. Thompson (Eds), Body image, eating disorders, and obesity in youth: Assessment prevention, and treatment (pp. 3 – 14). Washington DC: American Psychological Association.

Stalenhoef, J. (2011). Ervaren sociale acceptatie van hoogbegaafde kinderen en de

verklarende rol van sociale cognities, het type onderwijs en zelfbeoordeling van de sociale vaardigheden (Master's thesis).

Stodden, D. F., & Goodway,. (2008). Theoretisch model - Stodden(2008).pdf. Geraadpleegd 26 oktober 2018, van

https://www.dropbox.com/home/Afstudeeronderzoek%20Motoriek%20%26%20Gezo ndheid%202017/Literatuur?preview=Theoretisch+model+-+Stodden(2008).pdf Stodden, D.F., Langendorfer, S.J., & Roberton, M.A. (2007). Associations among motor

skill competence and physical fitness and physical activity in children and adults. Manuscript in preparation.

Stradmeijer, M., Bosch, J., Koops, W., & Seidell, J. (2000). Family functioning and psychosocial adjustment in overweight youngsters. International Journal of Eating Disorders, 27(1), 110-114.

Tuenter, J. (2017). Het Verband tussen Body Mass Index, Lichaamsbeeld en Slachtofferschap van Pesten onder Scholieren: Ouderlijke Steun als moderator? (Master's thesis).

Veerman J. W., Straathof M. A., Treffers P. D., Van den Bergh B. R., & Ten Brink L.

T. (1997). Competentiebelevingsschaal voor kinderen (CBSK). Lisse: Swets &

Zeitlinger.

Verhofstadt-Denève, L. (n.d.). Adolescentiepsychologie. Uitgeverij Garant, Leuven/Apeldoorn, 1998, 237 pp.

(28)

28

Verstraete, B. (2008). Het sociaal wenselijk antwoorden bij adolescentenenquêtes. Vrije universiteit brussel.

Vékony, A., Aggelen-Gerrits, M. H. V., van Aken, M. A., & Goudena, P. P. (2004). De rela-tie tussen zelfwaardering en gehechtheid aan ouders bij zevenjarige kinderen. Pedago-giek, 24(2), 124-137

Volksgezondheid en zorg. (2016, november 24). Retrieved from Kinderen met overgewicht en obesitas 2017:

https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/overgewicht/cijfers-context/huidige-situatie#!node-overgewicht-kinderen

Vrolijk, M. (2015). Pesten en narcisme: Verschillen tussen pestrollen en het interactie-effect met sekse (Master's thesis).

Werkhoven, A. M. (2015). De Relatie tussen Pesten en Schooluitval: Moderatie van Vrienden en Zelfbeeld? Leiden University Repository.

Bijlage

Bijlage 1. Relevante SPSS Output.

Bijlage 1.1 Afkapwaarden verschillende leeftijden BMI jongens Voedingscentrum, 2010

(29)

29

8 jaar Vanaf 18,44 Vanaf 21,60

9 jaar Vanaf 19,10 Vanaf 22,77

10 jaar Vanaf 19,84 Vanaf 24,00

11 jaar Vanaf 20,55 Vanaf 25,10

12 jaar Vanaf 21,22 Vanaf 26,02

(30)
(31)

31

Bijlage 1.3 Normaliteitstest CBSK-score

(32)

32

(33)

33

Bijlage 1.6

Tests of Normality

Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Statistic df Sig. Statistic df Sig.

CBSK-score ,145 38 ,043 ,915 38 ,007

Bijlage 1.7

Tests of Normality

Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Statistic df Sig. Statistic df Sig.

BMI-score ,158 38 ,017 ,919 38 ,009

Bijlage 1,8 Spearman Rho test, het verband tussen BMI en CBSK score van alle jongens tussen 8 en 12 jaar

(34)

34

Bijlage 1.9 Spearman Rho test, het verband tussen BMI en CBSK score van alle jongens tussen 8 en 12 jaar met overgewicht of obesitas

(35)

35

Amsterdam, 24-11-2017

Geachte ouders en verzorgers,

De Slootermeerschool gaat in samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam onderzoek doen naar de bewegingsontwikkeling van haar leerlingen.

Studenten en onderzoekers van de HvA zullen juf Mariëtte en juf Joy (vakleerkrachten bewegingsonderwijs) tijdens de gymles helpen met het afnemen van verschillende beweegtesten.

Verder zullen lengte en gewicht van uw kind gemeten worden (met sportkleding aan)

Bovendien zullen er 2 vragenlijstjes afgenomen worden over

1. Beweeggedrag (bijvoorbeeld wandelen/fietsen naar school, sporten). Deze korte vragenlijst wordt voor de groepen 3 t/m 5 naar de ouders verstuurd. 2. Zelfbeeld: vragen over hoe kinderen hun eigen vaardigheden inschatten Voor meer informatie en filmpjes over dit project kijk op: hva.nl/mambo (motoriek) en https://youtu.be/pkEZn9ENDbM (fitheidsmetingen).

De resultaten van deze testen kunnen worden gebruikt om de gymlessen aan te laten sluiten op het niveau van de kinderen.

De HvA gebruikt alleen anonieme gegevens.

Met alle gegevens wordt zeer zorgvuldig omgegaan. Alleen de gymdocent en enkele medewerkers van de Hogeschool van Amsterdam kunnen de scores inzien. Ook u kunt de gegevens van uw kind inzien als u dat wilt en daarover vragen stellen aan de juf.

De eerste beweegtesten zullen plaatsvinden op 6 en 7 december tijdens de reguliere gymles. Alle kinderen doen mee met de test, bij bezwaar worden de scores niet genoteerd.

Graag zouden wij willen weten of u toestemming geeft dat uw kind jaarlijks deelneemt aan de testen, afgenomen door de studenten en onderzoekers van de

(36)

36

HvA. We zouden u daarom willen verzoeken het formulier in te vullen en met handtekening in te leveren bij de groepsleerkracht.

Wanneer u besluit geen toestemming te geven, zou u dan i.p.v. een handtekening willen noteren:

“geen toestemming”, dan weten we waar we aan toe zijn. Met vriendelijke groet,

Ilse Kat (i.t.kat@hva.nl)

Anne den Uil (a.r.den.uil@hva.nl) &

Mariëtte Beijnvoort en Joy de Groot, vakleerkrachten bewegingsonderwijs

Toestemmingsverklaring tot deelname aan de beweegtesten (altijd invullen, óók bij geen toestemming)

Voornaam kind: ____________________________________ Klas: _____________ Achternaam kind:

___________________________________ Mag uw kind vanaf nu jaarlijks meedoen?

Ja / Nee (omcirkel wat van toepassing is)

Het onderzoek wordt uitgevoerd door studenten en onderzoekers van de

Hogeschool van Amsterdam, die hiertoe een speciale training hebben gekregen. Dit project wordt onder verantwoordelijkheid van dr. M. Janssen uitgevoerd. Ik heb kennisgenomen van het doel van dit onderzoek. Ook ben ik ervan op de hoogte dat:

* deelname vrijwillig is. Ik verplicht mij tot niets en kan ook op het laatste

moment nog besluiten dat mijn kind hieraan niet deelneemt, zonder enige consequentie voor mij of mijn kind. * de resultaten en gegevens van het onderzoek alleen anoniem en vertrouwelijk bewaard en bewerkt worden.

(37)

37

* ik het recht heb te weten wat de resultaten zijn van het onderzoek bij mijn

kind en wat ermee gebeurt.

Daartoe onderteken ik deze verklaring. Naam ouder/verzorger:

______________________________________________________________ _ Handtekening ouder/verzorger:

________________________________________________________________ Datum: ___________ - ___________ - ___________

(38)

38

Bijlage 3 Turnitin | Ephorus

Beste Ferry Bussing,

Het document is ingeleverd bij Turnitin | Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Het unieke nummer dat aan het document is toegekend is: e824d9df-833b-4609-9a03-66229e64a2f3.

We raden je aan deze pagina uit te printen of op te slaan. Inlevercode: 4016AONDPA

Datum: vrijdag 21 juni 2019 10:06:28 uur CEST Jouw gegevens:

Ferry Bussing 500703341

ferry.bussing@hva.nl

Bussing 700503341 A. den Uil Je docent:

Ramon Stuart r.stuart@hva.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To screen the potential protective effects of multiple hydrolysates on barrier function, we first measured Trans Epithelial Electrical Resistance (TEER) of confluent layers of

Met een effectiever fungicide (in dit onderzoek bupirimaat) kan met minder middel hetzelfde resultaat worden behaald. Deze aangepaste gewasbehandelingstechniek kan waarschijnlijk

After repeated doses of DOX we observed significantly more sarcomeric disintegration, significantly reduced viability, reduced mitochondrial function and consequently

Currently, a frugivore group is not explicitly included, since herbivores are assumed to consume leaves and therefore influence the mortality of autotroph stocks,

161 Vervolgens geeft de Hoge Raad een aantal uitzonderingen op deze regel: de rechter kan ook ter weerlegging oordelen dat het alternatieve scenario (a)

Accordingly, this thesis applies critical security studies, (neo-)orientalism and feminist theory to the media portrayal of European female foreign fighters in French and

Uiteindelijk blijkt dat vooral de lange aanwezigheid van de Tataren in Polen en hun goede integratie in de Poolse samenleving de belangrijkste factor was voor

To conclude, this paper set out to understand if and how new popularized media, such as traditional political satirical infotainment, affect political