• No results found

Weg van het verleden : Amsterdamse grachten A.D. 2004

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weg van het verleden : Amsterdamse grachten A.D. 2004"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

weg van liet

verl~den;

Amsterdamse grachten A.D. 2004

doctoraalscriptie sociologie algemene sociologie

(2)
(3)

weg van het verleden;

Amsterdamse grachten A.D. 2004

doctoraalscriptie sociologie

algemene sociologie

pepijn nolet mei 2004

eerste begeleider: prof. dr. nico wilterdink tweede begeleider: dr. léon deben

(4)

inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. inleiding amsterdams verleden 1.1 monumentaliteit 1 .2 casestudy 1.3 methodiek 1.4 technieken theorieën

van heden en verleden

2.1 de mondialisering en de lokale identiteit 2.2 'geschiedenis' in de postmoderne zin 2.3 beleving en belevenis

2.4 heden en verleden

grachten

een specifieke geschiedenis

3.1 historisch overzicht 3.2 marktplaats (ca. 1000-1600) 3.3 handelsmetropool (ca. 1600-1850) 3.4 arbeidsstad (ca. 1850-1950) 3.5 dienstencentrum (ca. 1950-2000) 3.6 huidige belangen

3.7 vorm en functie van grachten

3.8 bruikbaarheid, duurzaamheid en schoonheid

institutionalisering

een algemene geschiedenis

4.1 op pauselijke instigatie

4.2 groei naar een collectief monumentenbeleid 4.3 de monumentenwetten

4.4 uitbreiding en integratie

4.5 monumentenzorg: groei en decentralisatie 4.6 bouwen aan identiteit?

monumentenzorg

heden

het amsterdamse heden

5.1 een publiek verlangen 5.2 acting local, thinking global? 5.3 het private initiatief

5.4 publiek-private samenwerking 5.5 de monumentenzorg nu 5.6 publieke belangen 5.7 behoud en reconstructie 5.8 grachten graven 5.9 het verleden nu

weg van het verleden

6.1 rol van monumentenzorg 6.2 identity polities 6.3 mechanisme 6.4 beperkingen 6.5 monument en moderniteit A. literatuurlijst B. vragenlijst C. overzicht antwoorden

D. integraal interview (voorbeeld)

3 9 16

27

34 47

(5)

pepijn nolet - scriptie algemene sociologie

1. inleiding, of: amsterdams verleden

Het kan verkeren ... zoals menige geschiedenis bewijst. Zo had men in een groot gedeelte van de 2oe eeuw nauwelijks aandacht voor het behoud van oude bebouwing in Amsterdam. De aanleg van de metro in de jaren '60 vereiste bijvoorbeeld de sloop van totale

bouwblokken in de Oostelijke binnenstad, waarmee een spoor van vernieling door de oude buurten werd getrokken. Het beleid richtte zich op een optimale bereikbaarheid van de binnenstad. iedereen zou met zijn auto tot in het stadshart van Amsterdam moeten kunnen doordringen. De Weesperstraat veranderde in een brede autoweg. Ook waren er

vergevorderde plannen om buurten als de Jordaan, de Pijp of de Kinkerbuurt omver te halen en te vervangen door moderne, aan de eisen van de tijd beantwoordende woningbouw.

Maar begin jaren '70 werden juist die "eisen van de tijd" ter discussie gesteld. Er kwam een omslagpunt in het denken, toen krakers, heemschutters en buurtbewoners in protest kwamen tegen de afbraakplannen. In het vervolg hiervan werd het wonen in de Amsterdamse binnenstad weer populair bij jonge mensen en ontstond in de jaren '80 een nieuwe 'hang naar stedelijkheid'. Zo kregen tegen de eeuwwisseling de (koop )huizen in het centrum de hoogste vierkante meterprijs van de gehele stad.

De aandacht voor het historische stadsbeeld van Amsterdam lijkt nu dan ook groter dan ooit. Tegenwoordig wordt sloop van panden in de binnenstad liever vermeden. Als afbraak dan toch onvermijdelijk is, moet de nieuwbouw aansluiting zoeken bij de architectuur in de omgeving. Hoe anders het geworden is, blijkt uit de omzichtige aanleg van de nieuwe metrolijn. Voor de nieuwe Noord-Zuidlijn past men de nieuwste tunnelboortechnieken toe, zodat geen huis zal hoeven te wijken. En wat betreft de auto treft de lokale overheid in deze tijd juist verschillende maatregelen om deze uit de omgeving van de grachtengordel te weren, waaronder bijvoorbeeld het voorstel om de Weesperstraat weer terug te brengen tot een éénbaansweg.

1. 1 monumentaliteit

Van groot belang voor het huidige aanzicht van de Amsterdamse binnenstad is de

bescherming van monumenten. Het stadshart bestaat voor een groot deel uit 1 reeuwse, of zelfs oudere, gebouwen, die haast allemaal even goed onderhouden zijn. Maar naast het behoud van deze monumenten, zijn er binnen de stad ook regelmatig discussies gevoerd over de wenselijkheid van reconstructie. In hoeverre moeten eerder gemaakte ruimtelijke ingrepen terug worden gedraaid, zodat de gebouwde omgeving van de stad weer in "authentieke staat" wordt teruggebracht? Een voorbeeld van een dergelijke discussie speelde in de zomer van 2002, toen burgers een actiegroep hebben opgericht om te komen tot de herbouw van het 19e eeuwse Paleis van de Volksvlijt aan het Frederiksplein. Voor de realisering van dit plan zou het 20e eeuwse gebouw van De Nederlandsche Bank afgebroken moeten worden. Maar ook minder ingrijpende plannen voor de openbare ruimte worden sinds een aantal jaren besproken en ook werkelijk overwogen, ook door de lokale overheden in Amsterdam. Een voorbeeld hiervan is het in 1999 binnen de gemeenteraad besproken voorstel om de gracht op het Rokin terug te brengen, waarmee de Amstel weer tot aan zijn

(6)

1. inleiding

Dam zou stromen. Het voorstel haalde het niet, maar nu is het in 2000 ingestelde Stadsdeel Centrum wel bezig om studies te maken rond het opnieuw uitgraven van verschillende gedempte grachten in de Jordaan, zoals de Lindengracht, de Anjeliersgracht of de

Elandsgracht. In het huis-aan-huis bezorgde blaadje 'Stadsdeel Centrum Nieuws' staat dat in het Programakkoord 2002-2006 de intentie is opgenomen om in de huidige collegeperiode ten minste één gracht te ontdempen.

In het haalbaarheidsonderzoek wordt onder meer gekeken naar de technische haalbaarheid van het ontgraven van een gracht in combinatie met de aanleg van een parkeergarage, naar maatschappelijke en naar financiële haalbaarheid. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek zal het dagelijks bestuur wellicht in het voorjaar van 2004 een keuze kunnen maken welke gracht ontdempt gaat worden. Naar verwachting zal het definitieve besluit tot uitvoering medio 2005 worden genomen. 1

Voor- en tegenstanders van de plannen laten niet alleen via de politiek hun mening over dergelijke thema's weten. Het onderwerp blijkt in Amsterdam te 'leven': het keert regelmatig terug in (lokale) media, zoals bij de televisiezender AT5, of in dag- en weekbladen als het Parool of de Echo. En, alhoewel het voorlopig nog steeds de vraag is of deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden, de planvorming lijkt op zich al een voorbeeld van een andere visie op de ontwikkeling van de stad.

1. 2 casestudy

Het doel van deze doctoraalscriptie is om inzicht te krijgen in de algemene achtergronden en wijzigingen, die hebben geleid tot deze visie op de stad. De beleidsintentie om enkele grachten te ontdempen dient hiervoor als casestudy. Omdat het aannemelijk is dat de reconstructieplannen in het verlengde liggen van het succesvolle behoud van historische panden in de binnenstad, en samen lijkt te vallen met de wens van een aantal lokale monumentenorganisaties2, zal in deze scriptie hierbij specifiek de rol van

monumentenzorgers en hun denken en handelen onderwerp van onderzoek zijn. Dit onderzoek moet antwoord geven op enkele algemene onderzoeksvragen. In hoeverre hangt deze aandacht voor grachten samen met het optreden van de

monumentenzorgers? Waarom ontstaat juist op dit moment deze aandacht? Zijn er structurele veranderingen aan te wijzen, die een dergelijke wijziging in het denken over de openbare ruimte van de stad kunnen verklaren?

1. 3 methodiek

De opzet van deze explorerende studie is in eerste instantie gericht op het onderzoeken van

1 Stadsdeel Centrum Nieuws, nummer 6, 2003.

2

In 1999 verschenen over de plannen voor het Rokin in het Parool 7 ingezonden brieven, waarvan 2 geschreven waren namens de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad. Ook hebben monumentenorganisaties in 2000 actie gevoerd voor het ontdempen van grachten in de Jordaan. Zie verder hoofdstuk 4 (www.parool.nl).

(7)

1. inleiding

verschillende denkbare mechanismen, die kunnen leiden tot de beschreven veranderingen in het denken in en over de stad. Het onderzoek richt zich hierbij op een inventarisatie van afzonderlijke lange-termijnontwikkelingen in de (symbolische) betekenis van de

(Amsterdamse) openbare ruimte, en de sociale verhoudingen in de stad die deze

beïnvloeden. Uiteindelijk wordt gekeken in hoeverre deze ontwikkelingen nu van belang zijn voor de huidige sociale verhoudingen en het huidige beleid, en óf, en hóe, zij op elkaar inwerken.

De inrichting en opbouw van steden is op te vatten als een weergave van de sociale samenstelling van haar bevolking. Het is daarbij, ook met betrekking tot dit onderwerp, van belang om te realiseren dat slechts een beperkte groep zich intensief bemoeit met de ruimtelijke ordening. Beleid op ruimtelijk gebied kent meestal een aantal medestanders en tegenstanders, terwijl een grote groep bewoners er onverschillig tegenover staat, zeker totdat het beleid werkelijk is uitgevoerd.

( ... ) production of meaning is an essential component of cities, throughout history, as the built environment, and its meaning is constructed through a conflictive process between the interest and values of opposing social actors (Castells, 2004; 64).

De agendering van politieke thema's hangt samen met identity polities: een bepaalde groep met een bepaald doel, of identiteit, hoopt iets voor elkaar te krijgen en wendt daartoe hun invloed aan bij de machthebbers. Castells biedt voor deze dynamische verhouding een analytisch werkbare en verhelderende terminologie. Om groepen met identiteiten te kunnen plaatsen in machtsverhoudingen, onderscheidt deze auteur drie vormen en bronnen ervan. Ten eerste onderscheidt hij /egitimizing identity, waarmee dominante instituties van de samenleving hun dominantie ondersteunen. Een andere, tegengestelde positie wordt ingenomen door de resistance identity, die voortkomt uit verzet van mensen of sociale groepen met een afwijkende mening. Als ten slotte het verzet tot missie wordt om de eigen positie te veranderen, en daarmee ook een transformatie van de sociale structuur tot stand te brengen, is er sprake van een project identity (Castells, 2004; 7-10).

Een wijziging in het denken over de stad kan dus veroorzaakt worden door ontwikkelingen in de sociale verhoudingen op lokaal niveau. Ook meer substantiële veranderingen, als gevolg van het vertrek van bepaalde groepen of door de komst van nieuwe groepen met andere belangen, kortom, door wijzigingen in de bevolkingsopbouw van de stad, leiden tot verschuivingen in machtsverhoudingen tussen de bewoners. Zo ontstaan vaak wijzigingen in de functie die de openbare ruimte moet vervullen, waarvoor steeds gezocht zal worden naar een geëigende vorm. Dit proces verloopt overigens niet altijd even soepel of snel, omdat veranderingen in de gebouwde omgeving weerstand oproepen, of omdat bijvoorbeeld de economie veranderingen niet toestaat.

Maar ook bij zelfs min of meer gelijkblijvende sociale verhoudingen binnen een stad kunnen als gevolg van veranderingen op een hoger interdependentieniveau nieuwe inzichten of denkbeelden rijpen, die uiting kunnen krijgen in een ander gebruik van de stad. De

gebouwde omgeving krijgt door deze gewijzigde denkbeelden een andere symbolische betekenis.

(8)

1. inleiding

Welke van zulke processen zich hebben afgespeeld in Amsterdam en hoe zij mogelijk invloed hebben gehad op de case, is dus het onderwerp van onderzoek.

1.4 technieken

In de loop van dit onderzoek zijn daarbij de verschillende ontwikkelingen bestudeerd aan de hand van enkele deelvragen. Wat is de symbolische betekenis van monumenten, en

grachten in het bijzonder? Welke factoren hebben in het verleden invloed gehad op vormgeving en gebruik van de grachten, en als gevolg van welke sociale verhoudingen speelde dit zich af? Welke groepen hebben nu belang bij grachten en hoe organiseren deze groepen zich?

Het eerstvolgende (tweede) hoofdstuk plaatst het Amsterdamse beleid in een breder kader. In hoeverre is het uitgraven van grachten een Amsterdams fenomeen, of is dit een weerspiegeling van een breder waarneembaar fenomeen? Het uitgraven van grachten past in een (in ieder geval) nationale trend van herwaardering voor water in de openbare ruimte en, meer algemeen, in een 'nostalgische' trend naar bebouwing in historische stijl. In dit hoofdstuk is daarom aandacht voor literatuur, van architectuurtheoretische en sociologische oorsprong, waaruit verschillende mogelijke verklaringen voor dit verschijnsel kunnen worden geput. Er blijken algemene sociologische theorieën voorhanden te zijn, die verklaren waarom men in steden gebruik wil maken van historisch aandoende bebouwing. Deze literatuur geeft aan welke veranderingen, op een hoger interdependentieniveau dan de stad, invloed kunnen hebben gehad op een wijziging in de symbolische betekenis van de gebouwde omgeving in Amsterdam.

Het derde hoofdstuk geeft een overzicht van de verschillende (symbolische) betekenissen die de openbare ruimte, en grachten in het bijzonder, in de loop der tijd voor Amsterdammers heeft gehad, en welke daar nu nog actueel van zijn. Het hoofdstuk richt zich dus nadrukkelijk op de lokale situatie van Amsterdam. Aan de hand van een historisch overzicht, gebaseerd op secundaire literatuur, wordt nagegaan hoe het gebruik van grachten in de stad Amsterdam door de loop der tijden veranderd is, en in hoeverre dit invloed heeft gehad op de vormgeving. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt dan de vraag behandeld welke groepen in de huidige situatie belang hebben bij het bestaan en handhaven van grachten, óf bij het opnieuw uitgraven ervan. Oftewel, zijn er ook in de afgelopen tijd wijzigingen in het gebruik van grachten aan te wijzen, die de veranderingen in het beleid kunnen verklaren?

De monumentenzorg is zo'n relatief nieuw belang in de stad Amsterdam. Van groot belang voor het huidige aanzicht van de Amsterdamse binnenstad is immers de succesvolle zorg voor monumenten, zoals die de afgelopen eeuw tot stand is gekomen. Hoofdstuk vier onderzoekt op welke manier het monumentenbeleid voortkomt uit wijzigingen in

machtsverhoudingen tussen groepen. Hoe is de opkomst en institutionalisering van de monumentenzorg in (inter)nationaal verband verlopen? Jn dit hoofdstuk komt, eveneens op basis van secundaire literatuur, aan de orde hoe de verschillende overheden samenwerken met private monumentenbezitters en -liefhebbers om te komen tot behoud van de gebouwde

(9)

1. inleiding

omgeving. Daarbij wordt de vraag beantwoord in hoeverre deze partijen in de loop der tijd samenwerkten.

Het blijkt niet goed mogelijk om uit bestaande literatuur voldoende informatie te putten over de sociale verhoudingen waartoe de hiervoor besproken ontwikkelingen hebben geleid en waarbinnen (mogelijk) het huidige voorgenomen beleid is ontstaan. Om een nader beeld te krijgen van hoe de geconstateerde ontwikkelingen op elkaar inwerken en hoe zij in Amsterdam hebben bijgedragen aan het nieuwe beleid, is eigen empirisch onderzoek uitgevoerd naar het veld van de Amsterdamse monumentenzorgers. Aan de hand van semi-gestructureerde vraaggesprekken ontstaat een beter inzicht in het veld van de Amsterdamse monumentenzorg, de achtergronden, de doelen en de wijze waarop deze bewerkstelligd worden. Welke sociale verhoudingen heeft de institutionalisering van de monumentenzorg in Amsterdam opgeleverd? Wat voor een belang hecht deze groep aan de inrichting van de openbare ruimte van de stad? Het vijfde hoofdstuk bestaat voornamelijk uit een weergave van de bevindingen van deze gesprekken.

De selectie van deze onderzoekselementen is gebaseerd op de website van bureau Monumenten en Archeologie (bMA) van de gemeente Amsterdam3, dat een overzicht geeft

van de in de stad aanwezige monumentenorganisaties. In de loop van januari 2004 is met elf organisaties contact opgenomen met de vraag of het mogelijk was een vraaggesprek te hebben met de (beleidbepalende) directeur of voorzitter. Een aantal organisaties delen echter hetzelfde adres en blijken in de praktijk niet voldoende te scheiden4. Ook waren er

enkele onbereikbare verenigingen, die ook na herhaalde pogingen geen reactie gaven, zoals 'Hendrick de Keijser' en 'Ons Amsterdam'. In een aantal andere gevallen was de organisatie relatief groot of gesloten, waardoor het moeilijk was direct contact te leggen met de

voorzitter, en in die gevallen is uiteindelijk een gesprek gevoerd met een andere

medewerker5. Op verzoek van sommige respondenten worden in dit verslag citaten hieruit

niet aan de persoon, maar aan de vereniging gekoppeld6. De gesprekken vertegenwoordigen dan ook niet persé 'het' standpunt van de organisatie, maar zijn vooral te beschouwen als de persoonlijke visie van mensen, die zich een groot gedeelte van hun tijd, soms professioneel, maar vaak ook vrijwillig, inzetten voor het behoud van de monumenten in Amsterdam.

Tussen de geïnterviewde partijen zitten enkele grote verschillen in aandachtsveld en organisatievorm. De verschillende benaderingen komen ook naar voren in de

respectievelijke doelstellingen. Een zinvolle indeling van de inhoudelijke verschillen wordt aangereikt door de koepel van particuliere monumentorganisaties Nationaal Contact Monumentenzorg (NCM), die onderscheid maakt in organisaties die zich bezig houden met restaureren, die monumenten beheren, die zich richten op studie en onderzoek en ten slotte de organisaties met draagvlakverbreding als doel. De gesprekspartners vertegenwoordigen

3 www.bmz.amsterdam.nl/adam/nl/monzorg.html, onder het kopje monumenten.

4

zoals Amsterdam Monumentenstad en Stadsherstel, of Stichting Open Monumentendag en Nationaal Contact Monumenten.

5

dit was het geval bij Stadsherstel (F), en bij de publieke organisaties.

6

De herkomst van de citaten wordt vermeld met een letter: elke letter verwijst naar een organisatie. Naar welke is te vinden in bijlage C, het complete overzicht van alle antwoorden.

(10)

1. inleiding

zowel landelijk georiënteerde als lokaal actieve organisaties, en zijn zowel publieke, door de overheid ingestelde instanties als private, door burgers opgezette verenigingen, NV's of stichtingen. Uiteindelijk zijn in de loop van februari 2004 met acht organisaties interviews gehouden, waarbij niet gesproken is met een instelling voor studie en onderzoek. De twee publieke instellingen (A, B) maken beleid en advies voor de Amsterdamse gemeente en de stadsdelen. Twee (private) organisaties (G, H) waarmee gesproken is, richten zich op het verband tussen het lokale beheer en het landelijke beleid, en zien vooral de

Rijksmonumentendienst of de staatssecretaris van OC&W als aanspreekpunt. De andere vier organisaties (C, D, E, F) zijn restaurerende, beherende of draagvlakvergrotende verenigingen binnen Amsterdam.

De interviews zijn ingeleid als onderdeel van een onderzoek naar het beeld van de stad onder monumentenzorgers en de rol hiervan binnen de samenwerking tussen private en publieke partijen. De opzet van de semi-gestructureerde vraaggesprekken streeft ernaar een aantal deelonderwerpen ter sprake te brengen. Het onderwerp van de uitgegraven grachten is hierbij slechts in de loop van het gesprek aan de orde gekomen. Eerst zijn enkele

algemene vragen gesteld over het belang van (afzonderlijke) monumenten voor de maatschappij, de mate waarin dit veranderd is en hoe de doelstelling van de organisatie hierop geënt is. Na een vraag over het belang van de omgeving voor monumenten is het voorgenomen beleid rond grachten aan de orde gesteld. Hierna zijn vervolgens weer meer algemene vragen gesteld over de positie van monumentenzorg in de sociaal-economische ontwikkeling van de stad. Hieraan gekoppeld is de vraag gesteld of reconstructie hiervoor als middel moet worden gezien, waarbij óók het onderwerp van de grachten weer ter sprake gebracht is. Ook zijn vragen gesteld over de rol van private partijen voor dergelijke meer publieke doelstellingen. Ten slotte is het onderwerp van toerisme aan de orde gebracht. Door dit als interviewer pas als laatste ter sprake te brengen wordt de ruimte gegeven aan geïnterviewden om dit onderwerp in een eerder verband zelf aan te snijden.

(11)

pepijn nolet - scriptie algemene sociologie

2. theorieën, of: verklarende achtergronden

De wens om Amsterdamse grachten weer uit te graven staat niet alleen. In Nederland realiseerde men de afgelopen 10 jaar op verschillende plekken een architectuur en

stedenbouw die letterlijk teruggrijpt op oude gebouwen of gebruik maakt van historiserende vormentaal. Zo is er bijvoorbeeld begin jaren '90 lang gepraat over het opnieuw opbouwen van het twee eeuwen eerder afgebroken kasteel Valkhof in Nijmegen. In Almere kampte men met het gevoel een herkenningspunt te ontberen en voltooide men onlangs een geheel nieuw kasteel met middeleeuws voorkomen. Ook worden er met groot succes complete woonwijken in historische stijl opgetrokken, zoals de wijk Haverleij in 's-Hertogenbosch, waarvan de stedenbouwkundige opzet voorziet in de bouw van kasteelachtige

woningbouwcomplexen, met daartussen groene grasvelden om op te golfen. Sommige van die kastelen hebben ook hun eigen 'slotgracht'.

De hausse aan dergelijke plannen is ook aanleiding voor publicaties in tijdschriften in de vakwereld van de ruimtelijk vormgeving 1. Hierin heet deze vorm van stedenbouw

'nostalgisch' en 'retro'. In het themanummer van S&RO wordt echter wel de intentie uitgesproken om de 'weemoed' te beschouwen als een eigentijds verschijnsel, dat in de eigentijdse context begrepen moet worden. Daartoe komen omgevingspsychologen, economen en filosofen aan het woord. Deze verklaren de tendens respectievelijk aan de hand van groeiend onbehagen in een tijd van grote veranderingen, de opkomende

marktwerking in de bouwwereld en een behoefte aan "collectiviteit". Sociologen kunnen met vergelijkbare verklaringen het fenomeen benaderen, waarvoor ook verschillende

sociologische literatuur en theorie voorhanden is. In dit hoofdstuk worden hierin twee

hoofdstromen onderscheiden en onderzocht op hun overeenkomsten en verschillen. Dit leidt uiteindelijk tot twee mogelijke verklaringen voor het ontstaan van de wens om grachten uit te graven in Amsterdam.

2. 1 de mondialisering en de lokale identiteit

De eerste theorie constateert dat de wereld aan het begin van de 21° eeuw een global vil/age

is geworden. Terwijl onze éne buren op vakantie zijn in een land aan de andere kant van de wereld, waar onze ándere buren oorspronkelijk vandaan komen, kunnen we op de televisie in onze eigen huiskamer live zien, wat zich in dat werelddeel op straat afspeelt. Er is in toenemende mate sprake van interdependentie tussen mensen in de vorm van internationale netwerken, in economische, politieke, affectieve en cognitieve zin. Deze voortgaande en versnellende mondialisering heeft vergaande gevolgen voor alle samenlevingsvormen.

Tegen deze achtergrond vormen grootschalige, fysieke ingrepen in het landschap één van de veranderingen in de Nederlandse samenleving. Onder invloed van groeiende welvaart en betere mobiliteitsmogelijkheden hebben de oorspronkelijk stedelijke, industriële functies zich in toenemende mate verspreid. Het onderscheid tussen stad en platteland is

1

Zoals in het blad Archis, history is future, #4, 2003; Detail in Architectuur, 2003; of Stedebouw & Ruimtelijke Ordening (S&RO), themanummer 'weemoed', 03/2003.

(12)

2. theorieën

minder groot geworden, terwijl het onderscheid tussen de afzonderlijke steden in

toenemende mate bepaald wordt in een onderlinge, nationale of zelfs mondiale verdeling van taken of specialisaties. Waar de ene stad zich bijvoorbeeld ontwikkelt tot een financieel of industrieel centrum, profileert de andere zich als universiteitsplaats en richten sommige steden zich sterker op een vermaaksfunctie. In bestaande steden is een andere

bevolkingsopbouw ontstaan, met een samenstelling die sterk afwijkt van vroeger wat betreft leeftijdsopbouw, opleidingsniveau of welvaart.

De veranderingen zijn in fysieke en getalsmatige zin nog relatief objectief te beschrijven, maar de meningen over de beleving ervan lopen nogal uiteen. Sommigen benadrukken een grotere sociale mobiliteit, waardoor een meer egalitaire samenleving kan ontstaan. Maar niet iedereen onderschrijft het positieve van de ontwikkelingen. Het is al jaren ondenNerp van debat in hoeverre de verstedelijking in eerste, en de suburbanisatie in tweede instantie, geleid heeft tot een afname van sociale cohesie (Castells, 2004; 63). Eén argument is bijvoorbeeld, dat als gevolg van dit moderniseringsproces vervreemding of een afname van affectieve bindingen zou ontstaan, omdat mensen zich in de buitenwijken steeds meer terugtrekken in hun privé-werelden (Sennett, 1971 ).

Anderen gaan ervan uit, dat in deze onoverzichtelijke wereld ook weer nieuwe behoeftes aan houvast ontstaan. De collectieve identiteiten van klasse of gedeelde werkervaringen veranderen in meervoudige en persoonlijke vormen van identiteit (Kumar, 1995; 122). De natiestaat verliest aan betekenis, maar mensen gaan een groter belang hechten aan andere bronnen van identiteit: dit kan religie, of ethniciteit zijn, maar vaak is het ook de eigen regio.

( ... )people resist the process of individualization and social atomization, and tend to cluster in community organizations that, over time, generate a feeling of belonging, and ultimately, in many cases, a communal cultural identity ( ... ). Thus, so emerged the paradox of increasingly local polities in a world structured by increasingly global processes (Castells, 2004; 64 ).

Deze vorm van 'productie van betekenis' is echter een defensieve daad: strijdend tegen het onbekende en oncontroleerbare klampen mensen zich vast aan bekende patronen. Het teruggrijpen op geschiedenis biedt zo voor mensen een contragewicht voor schaalvergroting en mondialisering. Hiermee geeft de behoefte aan een eigen herkenbare omgeving een mogelijke verklaring van de geconstateerde hang naar historische bouwstijlen:

Weemoed kan dan een bijna natuurlijke afweerreactie zijn tegen de snelle, grootschalige veranderingen van de mondiale netwerksamenleving. Het benadrukken van de eigen, vertrouwde plek, als baken van continuïteit, is even eigentijds als de mondialisering waarop het reageert, maar het heeft het begrijpelijkerwijs moeilijker om daarvoor een eigentijdse vormentaal te vinden. Er wordt instinctmatig of gemakshalve teruggegrepen op vertrouwde beelden 'van vroeger' (Feddes, 2003; 10).

Overigens gebeurt dit niet alleen op historische plekken. De trend onder prnjectontwikkelaren om woonwijken in bijvoorbeeld authentiek lijkende jaren '30-stijl te realiseren lijkt ook in te spelen op een veronderstelde wens tot een herkenbare buurt. Onderzoek naar recent

(13)

2. theorieën

zijn gaan wonen vanwege de architectuur, maar als gevolg van een individuele behoefte of zelfs noodzaak om te verhuizen. Wat niet wegneemt dat de bewoners, nu ze er wonen, wel grote waardering hebben voor de vormgeving van de wijk (Loos, 2001 ). Het hier

veronderstelde proces versterkt zichzelf dus in een liberale vrije-marktsamenleving door de marktwerking. In een tijdperk met grote ruimtelijke dynamiek, zijn openbare ruimtes en gebouwen die de indruk wekken al langer te bestaan, immers een schaars goed. Historische bebouwing krijgt hierdoor in beleving én economisch gesproken een grotere waarde, en mensen gaan er veel voorzichtiger mee om. Dan schuwt men ook het namaken van het 'oude' beeld niet.

2.2 'geschiedenis' in de postmoderne zin

Een tweede verklaring voor de trend kan liggen in een andere omgang met geschiedenis zelf. Lange tijd waren we overtuigd te weten in welke 'richting' de geschiedenis zich zou moeten ontwikkelen, maar deze ideologische zekerheid zijn we kwijtgeraakt2. Ook de identiteit van het veld van de ruimtelijke ordening kwam voort uit dit oorspronkelijke gevoel van 'richting'. "Architectuur en stedenbouw waren lange tijd het domein bij uitstek waar de utopische verbeelding gestalte kreeg, in bouw- en sloopwoede"3. Maar de afgelopen

decennia is er wereldwijd, en ook in Amsterdam, een tegenreactie merkbaar op het hierop gestoelde Modernisme, de architectonische stijl die vanaf begin 208

eeuw vanuit Europa opgang gemaakt heeft en vervolgens lang de dominante stroming is geweest. Deze bouwstijl, die overwegend gebruik maakt van beton, staal en glas, kwam voort uit de voortgaande industrialisering van de bouw en is vaak gekoppeld geweest aan moderne beschavingsidealen van een betere4 stedenbouw.

Als reactie hierop ontstond in de architectuur vanaf de jaren '70 het

postmodernisme. In zijn analyse van herkomst en betekenis van het woord postmodernisme betoogt Wilterdink dat het aannemelijk is dat de postmoderne stijl oorspronkelijk als een ontwikkeling binnen het architectonische veld gezien moet worden. Zoals in elk Cultureel veld, is vernieuwing hierin een functie van concurrentie tussen afzonderlijke architecten om reputatie, invloed en inkomen.

Als cruciaal voor de overgang naar het postmodernisme werd beschouwd 'de dood van de avant-garde'; de modernistische revolutie is uitgewoed, alle mogelijkheden zijn verkend, teruggrijpen op vroegere stijlen is onvermijdelijk. Kunst verliest volgens deze opvatting haar verheven karakter; de grenzen tussen 'echte' en banale of populaire kunst, tussen kunst en kitsch vervagen (Wilterdink, 2000).

2

Zo geldt in ieder geval de stelling van Fukuyama, die dit gevoel begin jaren negentig treffend onder woorden heeft gebracht in zijn boektitel 'het einde van de geschiedenis'.

3

Flaptekst van 'Utopie; utopisch denken. doen en bouwen in de twintigste eeuw', NIOD, 2002, geciteerd in redactioneel van S&RO, 84,3, pp.10

4

Bijv. sociaal rechtvaardiger, hygiënischer, of met meer flexibiliteit of een grotere beslissingsvrijheid voor de bewoner.

(14)

2. theorieën

In de architectuurtheorie heeft de term een vrij letterlijke betekenis als stroming het Moderne. Postmoderne architectuur grijpt terug op oude bouwstijlen, symbolen en verschijningsvormen. Op zich is dit teruggrijpen naar stijlkenmerken van eerdere architectonische modes niet nieuw: al ver vóór de 208

eeuw was de meeste architectuur gedeeltelijk eclectisch. De uitzondering was juist de Moderne beweging met haar misschien wel unieke afwijzing van alle voorgaande architectonische expressiemiddelen (Urry, 1990; 121 ). Het postmodernisme eigent zich deze wel toe, maar legt wel een 'complexe relatie met het verleden', dat het accepteert en verwerkt op een speelse, parodiërende of liefhebbende wijze (Kumar, 1995; 111 ).

In oppervlakkige beschouwing lijkt de huidige retro-stroming dan misschien verwant met deze stijl, maar ze wijkt in een aantal aspecten wel af van de definitie voor postmoderne architectuur5: zo is er nau\ivelijks sprake van ironie of van een hybride menging van oud en

nieuw. Veel meer dan in dit postmodernisme is er weer sprake van een letterlijke imitatie van historische bouwvormen. Hierbij is het overigens van belang om te bedenken, dat het postmodernisme een stroming was die slechts bepaald werd door een kleine elite. Juist ook de openbaarheid van de huidige discussie wijst op mogelijke andere machtsverhoudingen binnen het veld van de ruimtelijke ordening. In een aantal opzichten is de retro-trend dus, sterker dan het postmodernisme, een breuk met tradities in het veld van de ruimtelijke ordening, waar het vernieuwen lang centraal gestaan heeft.

Ook in de sociale wetenschappen heeft het concept van postmoderniteit, ontstaan vanuit het culturele veld, geleid tot een breder debat over de hedendaagse en toekomstige toestand in industriële samenlevingen. In sociologische theorie is het postmodernisme echter geen eenduidige benaderingswijze, onder meer omdat deze niet één geestelijk vader heeft. Vanaf de jaren '70 is het begrip wel steeds meer ingeburgerd geraakt en hebben verschillende auteurs bijdragen geleverd aan het ideeëngoed.

Een belangrijke vraag bij de beoordeling van het postmodernisme blijft de vraag of er sprake is van een continue ontwikkelingslijn of van een breuk met eerdere ontwikkelingen, dus of de industriële samenleving een dergelijk fundamentele transformatie heeft ondergaan dat een nieuwe naam gerechtvaardigd is (Kumar, 1995; 112). Eén van deze transformaties is een toenemende mediatisering en hiermee samenhangende esthetisering van ervaringen. Hieruit is een beleveniscultuur ontstaan, waarin schoonheid een direct onderdeel is van het sociale leven. Een tweede verandering is de door postmoderne auteurs gesuggereerde andere omgang met historie. De geschiedenis wordt 'dood' verklaard.

In the postmodernist view all periods are equal - equally full and equally empty, equally interesting and equally uninteresting ( ... ) What takes its place are simu/acra, images or representations of the past

-bul with no sense of the past that is represented. (Kumar, 1995; 145).

Het verleden verandert door beide veranderingen in ie~s waar mee gespeeld kan worden,

5

Zoals Jencks, misschien wel de naamgever van deze stroming, deze heeft gegeven. Zie ook: Jencks, C. (1977), The language of post-modern architecture.

(15)

2. theorieën

bruikbaar voor esthetische toepassingen: omdat er geen objectieve geschiedenis bestaat, schept elke generatie zijn eigen verleden, ontwerpen mensen hun eigen wortels. De gewenste geschiedenis wordt construeerbaar, omdat zij zelf een artefact is.

Deze gedachtegang over de specifieke rol van geschiedenis in de

beleveniscultuur vormt ook de basis voor recente stadssociologische literatuur. De weg is vrijgemaakt voor een andere omgang met historische gebieden, waarin een specifiek soort commercialisering van de gebouwde, historische omgeving zijn beslag krijgt. Een historische stadskern kan in dit verband 'lipservice to the pasf verlenen (Koolhaas), waar bezoekers met een "tourist gaze" (Urry) doorheen lopen. In de netwerkstad, waarin mensen door de groeiende mobiliteit op steeds grotere afstand wonen van de plek waar zij werken, en weer op een andere plek gaan recreëren, worden bepaalde stadsgedeelten steeds meer "fun city" (Flannigan), met als taak om te dienen als vermaakmachines met een reeks van geregisseerde experiences.

Steden worden niet meer gebouwd als centra van productie, maar als plekken van plezier (Urry, 1990; 123-126).

2. 3 beleving en belevenis

Hier zijn twee theoretische benaderingen geschetst, die beiden een achterliggende

verklaring kunnen geven voor het succes van retro-architectuur. Ten eerste kan theoretisch worden verondersteld, dat mensen in een uitdijende, mondiale samenleving behoefte hebben aan een eigen herkenbare plek, waarvoor de lokale geschiedenis een aangewezen middel lijkt. Een tweede theoretische verklaring ligt in de opkomst van het postmodernisme. Onder invloed van een groeiende drang naar esthetiek en de opkomst van het toerisme wordt de geschiedenis als iets construeerbaars gezien. Beide theorieën kunnen aanleiding zijn voor het ontstaan van nieuwe symbolische betekenissen van de gebouwde omgeving in het algemeen, en van de betekenis en de functies van grachten in het bijzonder.

De twee theorieën sluiten elkaar niet uit en gaan in de praktijk verbintenissen met elkaar aan. Zo is het juist mogelijk, omdát historie meer algemeen gezien wordt als een construeerbaar artefact, dat dit stijlmiddel wordt toegepast als aantrekkelijk imago voor een nieuwe wijk. En omdat de huidige, gelijkwaardige verhoudingen tussen steden vraagt om een grotere specialisatie van de afzonderlijke plekken, kiezen sommigen ervoor om zich te richten op de 'tourist gaze' waarmee de eigen historische bebouwing wordt bekeken.

Desalniettemin zijn er wezenlijke verschillen aan te wijzen tussen de twee

verklaringen. Geschiedenis (in de vorm van gebouwde omgeving) wordt namelijk in de beide verklaringen om andere redenen ingezet. Er zijn ook verschillen in de groep, waarvoor het gebruik van historie belangrijk wordt geacht, terwijl ook de theoretische veronderstellingen over de opkomst ervan anders zijn. Het verschil tussen beide benaderingen valt samen te vatten in de woorden beleving of belevenis.

Voor mensen die op zoek zijn naar een uitdrukkingsvorm voor gedeelde ervaringen is de realisering hiervan een noodzaak voor een hen passende beleving van de eigen

omgeving. Het is een defensieve daad tegen een gevoel van onbehagen dat voortkomt uit het versnellende mondialiseringproces. De in de gebouwde omgeving zichtbare

(16)

2. theorieën

cultuurhistorie is hiervoor een aangewezen middel. Men hoopt dat deze een voedingsbodem zal zijn voor een gevoel van continuïteit binnen een relatief beperkte groep mensen, met name de bewoners zelf. Als het uitgraven van grachten voortkomt uit deze behoefte aan beleving, dan betekent dit dat zij uitdrukking is van een hang naar het 'typisch

Amsterdamse'.

In een postmoderne kijk op objecten zijn historische vormen vooral een middel tot belevenis. De theorie gaat uit van een lossere omgang met geschiedenis, wat leidt tot een relatief willekeurig citeren van historische vormen. Specifieke inheemse gebruiken of bouwmethoden is volgens deze benadering in zekere zin inwisselbaar door welk ander middel. Historische citaten geven een beeld zonder verhaal, en wijzen zo juist op een breuk met het werkelijke verleden. De belevenis die de gebouwde omgeving dan biedt, kan bovendien, mits goed geconstrueerd, gedeeld worden met elk willekeurig ander mens. Ze kan dan ook goed gebruikt worden om toeristen aan te trekken. Mocht het ontdempen van grachten samenhangen met deze ontwikkeling, dan zou dit voortkomen uit een wens naar een geconstrueerde, denkbeeldige geschiedenis, tegen de achtergrond van de opkomst van het toerisme.

2. 4 heden en verleden

Mogelijk zijn de bovenstaande theoretische verklaringen geldig en beïnvloeden zij de symbolische betekenis die wordt gehecht aan grachten in Amsterdam. Het zijn echter beide zeer algemene theorieën. Hierbij is het de vraag hoe sociologie greep kan krijgen op de wisselwerking tussen de mondiale cultuur en de lokale handelingen. Mondiale veranderingen hebben misschien wel invloed op het lokale niveau, maar het lokale handelen wordt in eerste instantie beïnvloed door lokale machtsverhoudingen. Uit deze casestudy kan immers ook blijken, dat het beleid rond grachten voortkomt uit specifieke sociale verhoudingen, die niet samenhangen met een gewijzigde benadering van plek of geschiedenis.

In het geval van het onderwerp van deze casestudy zijn bovendien niet voldoende historische bronnen van constante kwaliteit betreffende het onderwerp voorhanden, waaruit bewijzen voor lange-termijnveranderingen in het denken over de stad kan worden geput6.

Daarom is in het eigen empirisch onderzoek onder de Amsterdamse monumentenzorgers gekeken in hoeverre de bovenstaande theoretische verklaringen geldig zijn en de gedachten over grachten in Amsterdam beïnvloeden. Wel is het aan de hand van de literatuur mogelijk om de bestaande (symbolische} betekenissen van de grachten te reconstrueren, door te kijken naar de verschillende argumenten en de lokale sociale verhoudingen bij eerdere beslissingen rond deze elementen uit de openbare ruimte van de stad Amsterdam. Daarom

6

Een van de weinige constante bronnen die voorhanden is, zijn de verslagen van verschillende

gemeenteraadsvergaderingen, ten tijde van verschillende beslismomenten rond het dempen van grachten, bijv. in de jaren 1894, 1901, 1930. Deze gaan echter niet ver terug en zijn eerder interessant vanuit historisch en beleidssociologisch oogpunt, dan vanuit de vraag door welke veranderingen de houding ten opzichte van grachten gewijzigd is.

(17)

2. theorieën

zal het volgende hoofdstuk een historisch overzicht schetsen, op basis van secundaire literatuur, van de ontwikkeling rond het maken, dempen en opnieuw uitgraven van de Amsterdamse grachten. Onder welke omstandigheden zijn er eerder veranderingen in grachten doorgevoerd? En wat is het belang dat mensen in de loop der tijd hebben toegekend en nu nog hechten aan het bestaan van grachten in de Amsterdamse

binnenstad? Aan de hand daarvan ontstaat een indruk van de functies en betekenissen die grachten hebben gehad, of nog hebben.

(18)

pepijn nolet - scriptie algemene sociologie

3. grachten, of een specifieke geschiedenis

Eind 2003 is het groot nieuws in de lokale media: in dat jaar bezochten minder toeristen de stad Amsterdam. Volgens woordvoerders van belangenverenigingen geen reden tot paniek, want het is pas één jaar dat de aantallen afnemen, terwijl daar voldoende externe oorzaken voor aan te wijzen zijn: de uitbraak van SARS, de economische teruggang, de uitgebroken oorlog in Irak. Dat Amsterdam ondertussen ook slecht scoort op internationale

vergelijkingslijstjes wat betreft bijvoorbeeld de veiligheid of de lokale taxitarieven, dat vergeet men voorlopig liever even ...

De vraag, hoe Amsterdammers zelf naar grachten kijken, is in het licht van dergelijke actuele belangen misschien niet de belangrijkste: hoe buitenlanders aankijken tegen

Amsterdam als waterstad lijkt inderdaad een veel belangrijkere kwestie. Zien zij de stad als het Venetië van het Noorden, als een must om te bezoeken? Dergelijk strategisch denken over de eigen stad is niet alleen vele mensen in Amsterdam gaan bezighouden. De meeste steden doen tegenwoordig actief aan dergelijke city branding. Het doel hierbij is de

ontwikkeling van een communicatief imago, dat bijdraagt aan positieve associaties bij de potentiële bezoeker. Het idee erachter is dat dit beeld van de stad van groot belang is voor het aanlokken van een continue stroom toeristen én voor het aantrekken van nieuwe investeerders. Het is geen eenvoudige opgave, omdat het imago voor de verschillende groepen om verschillende accenten vraagt. Bovendien is er altijd kans dat onverwachte en onbeheersbare processen het zorgvuldig opgebouwde beeld in een heel ander perspectief plaatsen.

Ook in de sociale wetenschappen zijn we geïnteresseerd in de blik van de

buitenstaander. De buitenlander kan ons verbazen met een ongekleurde blik op onze eigen omstandigheden. Mede daarom worden er al een aantal jaren diverse toonaangevende buitenlandse sociologen uitgenodigd om hun visie op de stad Amsterdam te geven als visiting professor aan het 'Amsterdam Study Center for the Metropolitan Environment'. Zo ook Donald Olson, een historicus uit New York. Hem valt op, beschrijft hij in het boek

"Understanding Amsterdam" (2000), dat in Amsterdam slechts weinig veranderd is in de loop der tijden. In zijn ogen hebben algemene ontwikkelingen in de wereld niet geleid tot grote veranderingen in de vormgeving van de stad. Olson wijst er terecht op dat er in latere eeuwen slechts enkele gebouwen volgens de buitenlandse stijlmodes gebouwd zijn, en de Middeleeuwse individuele woning het meest toegepaste woningtype bleef.

"Amsterdam has remained unmistakably itself throughout the past four centuries ... Amsterdam seems somehow to have maintained until recently a degree of independence from genera! history" (Olson, 2000)

Al een korte wandeling door het Amsterdamse stadscentrum leert dat er weinig veranderd lijkt sinds de 1

?8

eeuw. Een nadere beschouwing leert echter, dat alhoewel de loop van de geschiedenis m_isschien nauwelijks tot uitdrukking is gekomen in de bebo~wing, er wel grote wijzigingen zijn aan te wijzen in het gebruik van de openbare ruimte. Als je de geschiedenis van het Amsterdamse publieke domein bekijkt, ben je misschien wel geneigd om te zeggen dat de aanwezigheid van bepaalde grachten hierin de enige constante is geweest. Maar wat zijn eigenlijk grachten? En hoe keken mensen in de 1

?8

eeuw zelf aan tegen de toen nog

(19)

3. grachten

maar net aangelegde grachtengordel? In welke zin is de betekenis van de grachten veranderd?

3. 1 historisch overzicht

Om dit te bespreken zal de geschiedenis van Amsterdam in hoofdlijnen, in een aantal te onderscheiden perioden bekeken worden. Het Amsterdam van vroeger tijden is natuurlijk op tal van gebieden anders dan de huidige stad aan het IJ. Er zijn vele verschillen, niet alleen qua grootte, ook wat betreft de sociale samenstelling, de relatie met andere plaatsen, of de economische voorspoed en de bron daarvan. Desondanks zijn er wat betreft de ruimtelijke inrichting van de stad wel samenhangende perioden in de historie van de stad te

ondeïScheiden. Een bruikbare indeling van perioden biedt de Stadsatlas Amsterdam (Dijkstra, 1999). Alhoewel in dit boek vijf perioden onderscheiden worden, vanwege een nadere detaillering in de recente geschiedenis, blijkt voor een overzicht van de betekenis van grachten een indeling in vier perioden verantwoord te zijn.

Ten eerste valt de periode te onderscheiden tot 1600, waarin het vissersdorp

Amstelodamum verandert in een bloeiend handelscentrum. In de tweede periode, tot het jaar 1850, groeit Amsterdam uit tot een internationaal georiënteerde handelsmetropool, wat de inwoners een ongekende welvaart oplevert, maar treedt ook weer een periode van verval in. Met de opkomst van de Industriële Revolutie was de stad toe aan een grondige

economische reconstructie, wat zijn sporen nalaat. 1 n deze derde periode, van 1850 tot

1950, groeit bovendien het inwonersaantal onstuimig. De laatste te beschouwen fase loopt tot aan de huidige tijd, waarin de stad één van de kernen in een landelijk en internationaal netwerk van steden wordt.

De perioden zijn dus gedefiniëerd aan de hand van een verondersteld gelijke visie op de inrichting van de stad en dus nfet op gelijkblijvende sociale omstandigheden. Het

volgende overzicht maakt dan ook geen enkele aanspraak op volledigheid in historische zin. Binnen de periodes zou een veel grotere differentiatie moeten worden aangebracht om een verantwoord overzicht te kunnen geven van alle ontwikkelingen binnen de stad.

3. 2 marktplaats (ca. 1000-1600)

Amsterdam, de naam zegt het al, dankt haar bestaan aan een dam in de Amstel. Deze ingreep heeft grote gevolgen voor het vissersdorpje. Aan de monding van de rivier ontstaat een bron van welvaart, omdat achter de dam een besloten en rustige buitenhaven wordt aangelegd: het Damrak. Tegelijkertijd ontstaat op de plek van het huidige Rokin een rustige binnenhaven. Daarnaast is het nu mogelijk om de rivier over te steken, zodat de stad aan beide zijden van de Amstel kan uitbreiden.

De aanleg van de Dam is de eerste vorm van waterbeheer in en rond de stad en is feitelijk alleen mogelijk dankzij de 'uitvinding' van de gracht. Aan weerszijden van de Amstel graven de 13e_eeuwse Amsterdammers twee afleidingskanalen: via het Spui aan de

westzijde en via de (huidige) Grimburgwal aan de oostkant stroomt het rivierwater langs respectievelijk de Nieuwezijds en de Oudezijds Voorburgwal naar sluizen bij het IJ. Dit in

(20)

3. grachten

principe symmetrische systeem verandert door de situering van een ondergrondse

waterafvoer aan deze oostzijde van de Dam. Het water stroomt hierdoor sneller langs deze kant, zodat in vergelijking de oevers aan de westzijde vlakker kunnen zijn. Het is zo

aantrekkelijker om de eerste doorlopende kades aan het huidige Damrak te leggen, wat de basis legt voor latere asymmetrische functieverdelingen ten opzichte van de rivier. De markthandel in de plaats strekt zich langs de westzijde uit tot aan het Spui, terwijl aan de oostzijde havens en bijbehorende bedrijvigheid zich vestigen. De doorvoerhandel van graan, en later ook hout, spek en bont, vormt vanaf de tweede helft van de 14° eeuw tot in de 18° eeuw de basis voor de groeiende welvaart van Amsterdam (Jolles, 1999).

Amsterdam is gesticht door vissers, die zich achter het dijkenstelsel rond de Dam veilig waanden tegen het immer wassende water. Het aanleggen van de dam in de Amstel en de dijken was een collectieve noodzaak, waarmee men tevens op slimme wijze de behoefte aan een haven heeft opgelost. In het drassige waterland was vervoer over het water immers de enig denkbare manier van transport.

Waarschijnlijk is het juist de gemeenschappelijke bedreiging, afkomstig van het omringende water, die de hiertoe benodigde collectieve actie mogelijk heeft gemaakt. Bijzonder is, dat om de constructie van dijken te begeleiden, de eerste democratische instellingen zijn ingesteld. Dit waterschap (oftewel heemraadschap) is tot op de dag van vandaag verantwoordelijk voor de controle van de waterhuishouding. In deze raad zitten vertegenwoordigers van bewoners en eigenaren van land, bedrijven en gebouwen die het water gebruiken, onder leiding van een dijkgraaf. Deze instelling is compleet onafhankelijk van provinciale en gemeentelijke overheidsinstellingen of van politieke partijen en heeft ook het recht om belastingen te heffen 1.

3.3 handelsmetropool (ca.1600-1850)

Vanaf de 15° eeuw ontwikkelt de stad zich steeds meer tot een internationaal

handelscentrum. De overgang van een katholiek naar een protestant bestuur in 1578 brengt hernieuwde groei, versterkt door de val van Antwerpen in 1585. Ook ontstaan binnen de stad zelf vergaande initiatieven op het gebied van handel: de Verenigde Oost-Indische

Compagnie wordt opgericht in 1602, de West-Indische Compagnie volgt in 1621. Amsterdam wordt zo een internationaal centrum van handel, wetenschap en cultuur. De Gouden Eeuw breekt aan.

In de periode tussen 1612 en 1625 legt men het westelijk deel van de cirkelvormige grachtengordel aan: eerst wordt de Prinsengracht gegraven, later volgen de Heren- en Keizersgracht. Men overweegt eerst om op de plaats van de Keizersgracht een kopie te maken van het Lange Voorhout in 's-Gravenhage, maar laat dit idee (mede) om

economische redenen varen. Het doel van de nieuwe grachtengordel is dan ook vooral de profijtelijke toevoer van handelswaar tot aan de (pak)h.uizen aan de grachten mogelijk te maken. Om dezelfde economische redenen gaan de Amsterdammers ook over op het

1

(21)

3. grachten

maken van stenen bruggen in plaats van de houten wipbruggen. Maar ook speelt hierbij een rol dat men deze bruggen sierlijker vindt (Spies, 1991 ). Inderdaad wordt ook in het

gemeentelijk besluit de grachten aan te leggen niet alleen gesproken over het economisch belang, maar ook dat deze een 'cieraet deser stede' zullen vormen ... De sterke vervuiling van het water heeft een positieve reputatie echter altijd in de weg gestaan: in de 1 ren 188 eeuw wordt in literatuur en poëzie eigenlijk nooit over de grachten zélf gesproken in termen van schoonheid. Er was wel aandacht voor de huizen of de bomen, maar nooit voor het water. Multatuli rept bijvoorbeeld over "de grachten die ik zal laten dempen, zodra ik de macht heb, om Amsterdam te maken tot een der schoonste hoofdsteden van Europa" (cit. in Spies, 1991 ). Het is waarschijnlijk veroorzaakt, doordat het water ook de afvoer van

afvalstoffen van de steeds groeiende stad moet verzorgen. De grachtenpanden lozen hun vuilwateï direct op de grachten, maar de verversing via het IJ is slecht (Hogenus, 1997). Beslissingen rond grachten worden niet alleen meer genomen door de waterschappen. De besluitvorming rond grachten ligt in deze periode met name in handen van een kleine

bestuurselite, de regentenkliek. De rijke families hebben grote invloed op het beleid, alleen al omdat de regenten van de stad meestal uit deze kringen afkomstig zijn. Zo kan het

economisch nut de leiddraad worden voor de vormgeving van de grachtengordel. Dat waterhuishouding niet meer de belangrijkste factor voor de nieuwe uitbreidingen van het grachtenstelsel vormt, blijkt ook uit het gegeven dat de stedenbouwkundige vormgeving van de grachtengordel niet bepaald wordt door de reeds aanwezige agrarische polderpatronen2.

In de loop van de 188

eeuw stagneert de groei van de Amsterdamse economie en treedt een periode van verval in. Aan de vormgeving van de openbare ruimte verandert lange tijd niets wezenlijk, omdat het economisch minder goed gaat met de stad. Alhoewel dit in eerste instantie veel bouwkundig verval veroorzaakt, is het uiteindelijk ook belangrijk gebleken voor het behoud van het aanzicht van de binnenstad, omdat het simpelweg ontbrak aan middelen oni grote reconstructies uit te voeren (Prins, 2004 ).

3.4 arbeidsstad (ca.1850-1950)

Maar in de periode vanaf 1850 verandert het voorkomen van de stad ingrijpend. De stad heeft in dat jaar 250.000 inwoners en groeit stormachtig naar 511.000 inwoners in 1900. De stad komt, zij het relatief laat, onder invloed van de Industriële Revolutie. De economie krijgt nieuwe impulsen, richt zich minder op de zee en oriënteert zich meer op handel over land. De nieuwe bedrijvigheid in de stad bestaat uit groothandelsbedrijven, financiële instellingen en fabrieken (Spies, 1992; Dijkstra, 1999). De ontwikkelingen vragen om een nieuwe visie op de ruimtelijke ordening van de stad. De herstructurering van de openbare ruimte vindt plaats met een tweeslachtig beleid: enerzijds zet men in op vestiging van grootschaliger

bedrijvigheid, maar men wil ook het pittoreske behouden. Er verschijnen grotere gebouwen in de stad, zoals het Centraal Station. Dit is gebouwd op aangeplempte eilanden in het IJ.

2

(22)

3. grachten

Weliswaar sloopt men hiervoor dus geen bebouwing, wel blijkt hieruit hoe het oorspronkelijk belangrijke scheepvaartverkeer ondergeschikt raakt aan het nieuwe spoorwegvervoer.

Met deze, aan het eind van de 198

eeuw op gang gekomen industrialisatie, ontstaan ook grote verschuivingen in de sociale verhoudingen in de stad. De nieuwe werkgelegenheid trekt grote groepen arbeidskrachten van buiten de stad aan. Tegelijkertijd vertrekt de elite juist uit de stinkende, vieze stad, waarna hun panden aan de grachten worden omgebouwd tot kantoren. De economische belangen van de nieuwe groep eigenaren van grotere, industriële bedrijven heeft een grote invloed op het ruimtelijk beleid. Het eensgezinde pleidooi van hygiënisten, estheten en volkshuisvesters voor radicale ingrepen is maar matig succesvol (Meurs, 2000; 526). Pas vanaf het begin van de 208

eeuw groeit de aandacht voor de woonomstandigheden voor het proletariaat. Langzaamaan wint de sociaal-democratie aan invloed en worden gemeentebes!uiten in toenemende mate democratisch genomen. De overheid richt zich dan eerst voornamelijk op het bouwen van nieuwe wijken buiten de historische binnenstad. Voor de binnenstad wordt ingezet op een beleid van cityvorming: de oude steden worden niet meer voor bewoning geschikt bevonden en moeten vooral plaats bieden aan zakelijke functies, zoals kantoren, winkels en industrie (Prins, 2004; 8-11 ). Een belangrijk onderdeel van de herstructurering van de stad is het dempen van grachten3.

In de Jordaan worden in het kader van het plan Huet vanaf 1867 diverse grachten in de Jordaan volgegooid. Hiermee worden volgens de bestuurders van de stad een aantal problemen in één klap opgelost. Het eerste argument is van hygiënische aard: grachten zijn immers nog steeds een open riool. In de praktijk verschuift het dempen van enkele grachten deze problemen slechts naar de overblijvende grachten, omdat men de oorzaken van de stankoverlast niet wegneemt (Zantkuyl, 1991; 12). Een tweede argument dat een rol speelt, is de wens om tot een 'moderner aanzicht' van de stad te komen. Dit is met name van belang vanwege de organisatie van de Wereldtentoonstelling van 1883 in de stad; met demping ontstaan representatieve, brede boulevardachtige straten (de Vries, 1996; 11 ). Maar het belangrijkste argument vloeit voort uit de noodzaak om de toegankelijkheid van de stad vergroten. Allerlei gedetailleerde plannen om Amsterdam "levend te houden" houden direct verband met de verkeerssituatie (Jolles, 1999; 40).

De stad met haar perfecte waterinfrastructuur moet in de loop van de 198

eeuw de overgang maken naar 'vervoer over land'. Er komt een uitsplitsing tot stand van goederen-en mgoederen-ensgoederen-enstromgoederen-en. De stad wás al geruime tijd zeker niet waggoederen-enluw meer. De vele koetsgoederen-en in de stad leidden in de 198

eeuw al tot veel ongelukken en veroorzaakten bovendien grote geluidsoverlast. Nu worden ook welfbruggen over grachten vervangen door vlakke bruggen, waar de voertuigen eenvoudiger overheen kunnen (Spies, 1992). Meer structurele

aanpassingen om het 'asdragend gemotoriseerd verkeer' beter door te kunnen later dringen blijken realiseerbaar zonder slopen: de benodigde ruimte is al aanwezig, maar is in gebruik als gracht. Was het water er tot dan toe voor het vervoer, en de kade er voor de handel, nu

3 Eén van de eerste dempingen is die van de Goudsbloemgracht in 1857, wat de Willemsstraat is geworden. In de 19e eeuw vonden 40 dempingen plaats, in de 20e eeuw nog eens 30. Zie ook: De drooglegging van Amsterdam, Een onderzoek naar gedempt stadswater, Bureau Monumentenzorg Amsterdam, mei 1996.

(23)

3. grachten

biedt het profiel de mogelijkheid om de volledige breedte te benutten als transportruimte. Grote afbraakprojecten zoals in Parijs zijn dus niet nodig. Bijkomend voordeel is dat hiertoe bovendien geen kosten voor onteigening van panden gemaakt hoeft te worden, terwijl de hoge kosten voor onderhoud en vernieuwing van walbeschoeiïngen en bruggen komen te vervallen (de Vries, 1996; 12).

In eerste instantie levert het dempen van grachten dan ook niet veel weerstand op. Pas in 1884 is er in de gemeenteraad een werkelijk debat over de noodzaak van de ingrepen (Spies, 1992; gemeenteblad 1894 11, 1122), maar de genoemde argumenten overtuigen de meerderheid. Door inmenging van burgers verloopt het anders rond de eeuwwisseling met het voornemen voor nieuwe dempingen. In 1901 vat de dienst Publieke Werken het plan op om de Reguliergracht te dempen. De raadsleden Sutorius en Spakler menen dat deze gracht door hun "nadenkende voorgangers" bij wijze van reserve voor de verkeersbehoefte van de toekomst was bestemd. Het plan om deze erfenis "dankbaar en bescheiden te aanvaarden", teneinde hier een brede verbindingsweg tussen het stadshart en de buitenwijken aan te leggen, wekt een golf van verontwaardiging (Mak, 1991; 4 ). Het verzet krijgt een strijdkreet met de titel van de brochure, gepubliceerd door de schilder Jan Veth: 'Stedeschennis!'. De Reguliergracht blijft onaangetast en het verzet leidt snel daarna tot het oprichten van een nieuwe monumentenorganisatie ...

Het was de eerste in een lange reeks acties waarin de bevolking van Amsterdam toonde haar stad lief te hebben, dwars tegen de zogenaamde realiteitszin van haar bestuurders in. In hetzelfde jaar werd het Genootschap Amstelodamum opgericht, de eerste van stadlievende oudheidkundige verenigingen, die naast de gemeente over de stad waken (Zantkuyl, 1991; 12).

Minder succesvol zijn soortgelijke acties in de jaren '30, als de plannen om het Rokin te dempen wederom leiden tot een golf van verzet. Bij de Dam loopt dit water dood en hierdoor is het sterk vervuild geraakt. Protesten kwamen nu met name van diverse speciaal

opgerichte genootschappen, ondersteund door ludieke acties van bijvoorbeeld MTS-studenten. De tegenstanders worden echter tijdens de verschillende raadsdebatten voor "sentimenteel" uitgemaakt en de raad besluit in 1936 met een meerderheid van 24 tegen 19 tot de demping tot aan het Spui (de Vries, 1996; 14).

Burgers richten dus steeds meer hun eigen belangenverenigingen op, om als

georganiseerde groep de beleidsmakers te kunnen wijzen op mogelijke problemen en oplossingen, en verschillende malen leidt het beleid rond grachten tot de oprichting van monumentenverenigingen. Ook architecten dringen aan op de instelling van een

schoonheidscommissie. Opvallend aan de laatste affaire rond het Rokin in de jaren '30 is echter, dat de nationale 'stedebouwkundige raad' zich hier mengt in de discussie, maar door interne verdeeldheid niet kan kiezen tussen een advies gebaseerd op een goede

bereikbaarheid of behoud van historisch stadsschoon. Als gevolg van deze affaire ging deze raad zich steeds minder bezighouden met het historisch stadsschoon (Kruishoop, 1982; 47-51 ). Het denken binnen de beroepsgroep wordt steeds meer bepaald door de doelstelling van cityvorming. Ondertussen kregen de stedenbouwkundigen wel veel invloed, omdat in deze periode binnen het gemeentebestuur gespecialiseerde instanties ontstaan, zoals de in

(24)

3. grachten

1928 opgerichte dienst Stadsontwikkeling. Deze dienst maakte ook verschillende plannen om in de binnenstad over te gaan op grootschalige krotopruiming en afbraak van

bouwblokken of groepen woningen. De plannen werden echter vertraagd, omdat de economische groei stagneerde tijdens de Depressie van de jaren '30, terwijl in de Tweede Wereldoorlog vrijwel alle bouwactiviteit stil kwam te liggen. Met het begin van de

Wederopbouw wilde de overheid snel weer de sanering van de binnenstad oppakken, maar al snel daarna bleek het draagvlak voor dergelijk beleid niet meer in de stad aanwezig te zijn (Prins, 2004; 8-11 ).

3.5 dienstencentrum (ca.1950-2000)

Het tvveeslachtlge beleid van cityvorming met een mate van behoud stuit vanaf de jaren '50 op de grenzen van zijn fysieke en politieke haalbaarheid. Een eerste aanwijzing hiervoor is de laatste grote rel rond het beheer van grachten in Amsterdam, in het jaar 1954. Aanleiding is een uitgelekt, geheim memorandum van de hoofdcommissaris van politie Kaasjager. Zijn aanbevelingen aan het gemeentebestuur voor een 'drooglegging' van de stad ten gunste van de aanleg van een verkeersring veroorzaken grote commotie. Zo'n zesduizend mensen varen mee tijdens een optocht met als motto: geen afval of asfalt in de gracht (de Vries, 1996; 15). Het Vrije Volk brengt zelfs een speciale 'Kruisvaart-editie' uit, waarin mensen naar hartelust hun ongenoegen over de plannen kunnen uiten.

In één klap was Amsterdam wakker geschud. Het boemerangeffect van het plan-Kaasjager is gigantisch geweest. En de gevolgen zijn tot op de dag van vandaag merkbaar in het denken over de Amsterdamse binnenstad (Mak, 1991; 3).

Inderdaad richten in januari 1955 een aantal verontruste bewoners als reactie op de plannen het comité 'De stad Amsterdam' op, dat uitvloeit in de 'Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel' (van der Veen, 1992; 34 ). Zo ontstaat vanuit de burgerij een tegenbeweging, die in de jaren'60 en '70 steeds sterker wordt. Veel bewoners betwijfelen of de gestelde doelen van de ruimtelijke ordening wel zo wenselijk zijn. De Provo's bijvoorbeeld, zagen de auto helemaal niet als een symbool van vooruitgang.

In de loop van de jaren '60 blijkt het cityvorming-beleid ook niet succesvol. Bedrijven trekken, ondanks de inspanningen van de gemeente, toch weg uit de binnenstad, waardoor uiteindelijk ook het beleid zelf verandert. Mensen eisen meer invloed in de inrichting van hun eigen wijken en een oplossing voor de woningnood. Er ontstaat een hernieuwde aandacht voor de oude binnenstad als woonmilieu. Als gevolg van een nieuwe 'hang naar

stedelijkheid' wordt in de jaren '80 de Amsterdamse binnenstad weer populair bij jonge, werkende mensen.

In het stadscentrum wordt tegenwoordig relatief veel gewoond en weinig gewerkt: de overgang van productie- naar consumptiestad is een feit. Naast de woonfunctie, herbergt de

.

.

binnenstad nu een vermaaksfunctie: mensen die in de buurt van Amsterdam (zijn gaan) wonen komen naar de stad voor horeca- of cultuurinstellingen. De bedrijvigheid die in het stadscentrum achter is gebleven, bestaat uit (kleding)winkels en kleinschalige kantoren van bijvoorbeeld uitgevers of advocaten, die de voorname uitstraling van grachtenpanden

(25)

3. grachten

koesteren, en minder malen om een slechte bereikbaarheid. Ook de Universiteit van Amsterdam en andere kennisinstituten zijn nog gevestigd in de binnenstad. Het

Amsterdamse stadshart is hiermee één van de vele centra geworden in een landelijk of zelfs internationaal netwerk van verscheidene belangrijke dienstencentra.

3. 6 huidige belangen

Welke verschillende belangen komen in de huidige tijd dan samen in de openbare ruimte, rond de bestaande grachten én de gedempte grachten? Daarbij moet ten eerste bedacht worden, dat verondersteld kan worden dat er ook sprake is van een grote groep, die

onverschillig is wat betreft het beleid rond grachten. Het merendeel van de Amsterdammers woont niet in de binnenstad, of komt daar maar zelden. Ook is het van belang dat er 173 verschillende nationaliteiten in de stad wonen, die zich niet zozeer aangesproken voelen· door de geschiedenis van monumenten en de grachten4. Maar ook de geïnteresseerden zijn

er veelal tegenstrijdige belangen, die een breedgedragen beleid niet eenvoudig zullen maken.

Het meest algemene belang heeft het stadsbestuur. Dit leunt op het imago van Amsterdam als grachtenstad om zich verzekerd te weten van een continue stroom van toeristen5. Het economisch belang van dit toerisme botst echter met het wooncomfort van de

binnenstad, zeker nu deze zo'n populair woongebied geworden is. Misschien is het ook daarom dat het stadsbestuur benadrukt dat niet alleen toeristen genieten van de grachten: volgens de Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente zijn alle Amsterdammers gebaat bij het surplus aan openbare ruimte dat er dankzij het water is.

De omgeving van de Munt en bijvoorbeeld het uitzicht naar de Munttoren vanaf de hoek van de Zwanenburgwal laten zien hoe belangrijk het visuele effect van water is in Amsterdam. Dergelijke open ruimtes zijn -zeker midden in de stad-van een onbetaalbare kwaliteit. (Jolles, 1999; 44).

Deze herwaardering van de grachten als 'blauwe ruimte' in de stad hangt ten eerste samen met de volledige loskoppeling van de riolering en de grachten, die pas rond 1985

gerealiseerd is. Zelfs het regenwater, dat vaak bestanddelen van lood of koper bevat, wordt tegenwoordig afgevoerd via het rioleringssysteem6. In het grachtenwater zwemmen nu zelfs

vissen rond! Ook sluit het aan bij een trend in de ruimtelijke ordening om gebruik te maken van (aanwezig) water in de openbare ruimte, zoals blijkt uit de hausse aan plannen in de laatste decennia om oude havens of rivierkades te revitaliseren.

4

www.amsterdam.nl. Uit de (concept)beleidsnota van bMA blijkt ook dat men in de komende jaren zich zal richten op een draagvlakverbreding onder jongeren en allochtonen.

5

Overheden hebben belang bij toerisme omdat dit (belasting)inkomsten en banen genereert. Daarbij is een voordeel, dat een baan in de toeristenbranche weinig investeringen vergt vergeleken met banen in de industrie of dienstensector. Zie voor meer uitleg bijv. MacCannell, D. (1976) the tourist, a new theory of the leis ure class. 6 Er is tegenwoordig zo'n rijke biotoop in de grachten aanwezig, dat deze zelfs in de dierentuin Artis een plaats heeft verworven; www.rnw.nl/holland.

(26)

3. grachten

Voor toeristen zijn de grachten met name belangrijk in deze recreatieve zin. Ook voor veel Amsterdammers is dit het enige belang dat zij bij het bestaan van grachten hebben. Dat blijkt ook uit de groeiende hoeveelheid Amsterdammers, die met eigen bootjes, met name in de zomer, gaan rondvaren op de grachten. Transport van goederen vindt dan weliswaar

nauwelijks meer plaats, wel is hierdoor weer sprake van menselijk vervoer over de grachten, als recreatief verkeer. Georganiseerd personenvervoer over water, in de vorm van reguliere lijnverbindingen, is als idee of wens in bijna alle nota's over het verkeer in Amsterdam terug te vinden (Jolles, 1999; 4 7), maar is nog niet ingesteld. Wel is er op bepaalde trajecten al intensief verkeer in de vorm van de bij toeristen populaire rondvaartboten7. De

toeristen-branche heeft dus inderdaad verscheidene belangen bij het handhaven van de grachten, maar tegelijkertijd blijft de vraag, of zij veel extra nut hebben van het uitgraven van extra grachten. De branche zal misschien meer gebaat zijn bij diveïSificatie van de gebruiks-mogelijkheden van de openbare ruimte binnen de stad, zodat meer verschillende mensen getrokken worden.

Wel zijn er enkele mensen, die een specifiek belang bij het bestaan van grachten hebben, zoals degenen die aan de grachten wonen, of een bedrijf gehuisvest hebben. De waardering voor grachten geeft hun niet alleen woongenot, maar ook aanzien. Ook kan de aanwezigheid van water verondersteld worden terug te komen in de waarde van hun kooppanden. Bewoners van de vele woonboten genieten mogelijk iets minder van dit aanzien, maar zijn natuurlijk wel afhankelijk van het bestaan van grachten. Deze vorm van wonen is overigens pas in de loop van de laatste vijftig jaar volledig gelegaliseerd. Dit gebruik van grachten botst met het belang van monumentenliefhebbers, blijkt uit hun felle reacties.

"Het water in de waterstad Amsterdam moet in de eerste plaats worden gezien als openbare ruimte en bebouwing en bewoning van het water als privatisering van openbare ruimte" (Schoonenberg, 2000; 25).

Het algemeen belang van de gedémpte grachten ligt ook op verkeersgebied. De vroegere grachten zijn nu autostraten, die vervoer door de stad mogelijk maken8, en waar ook meestal

extra parkeerplaatsen zijn. Daarnaast hebben een aantal van de gedempte grachten zich ontwikkeld tot (buurt-)winkelstraten9, waar ook markten gehouden worden. Het uitgraven van

de straten kan botsen met het specifieke belang van de winkeliers. De bereikbaarheid van winkels wordt waarschijnlijk slechter, alhoewel de overheid onderzoekt of het plan is uit te voeren in combinatie met de aanleg van een parkeergarage 10. Eventueel zijn huiseigenaren

aan deze straten wel gebaat bij een gracht voor de deur, omdat een huis aan het water mogelijk meer waard is dan aan een straat, maar aan de andere kant kan het voor deze mensen ook voordelig zijn om een parkeerplaats of speeltuin voor de deur te hebben.

7 Dit gebruik van grachten is relatief nieuw. Pas in 1925 vaart de eerste rondvaartboot op de grachten rond. 8 Een aantal gedempte grachten vormen onderdeel van de hoofdcirculatiewegen van de binnenstad, zoals de Rozengracht of de Nieuwezijds Voorburgwal. Deze straten vormen dan ook geen onderdeel van het plan om weer uit te graven als gracht, de straten die onderzocht worden hebben allen éénbaanswegen.

9 Zoals de Westerstraat, de Elandsgracht of de Rozengracht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Selecteer Selecteer Selecteer Selecteer documenttype documenttype documenttype documenttype Zoek op datum Zoek op datum Zoek op datum Zoek op datum. Zoek op referentie of woord

Om het levenseinde bespreekbaar te maken ontwikkelde ze een informatiemap voor mensen die ongeneeslijk ziek zijn en het gesprek over hoe en waar ze liefst sterven op gang

Robert: Sommige mensen zeggen dat de ET's hier komen voor de grondstoffen. Yazhi: Ze kunnen ook naar Erra gaan, ook naar Temmer, naar Procyon, naar Cyndriel, naar Pitoya, naar

‘Vertrouwen is goed, controle is beter’ centraal. Zowel dit debat als de artikelen in dit themanummer laten zien dat een ideale vorm van vertrouwen ligt tussen controle en

gedeeltelijk Als inwoners moeten we bij onze gemeente zijn om betrokken te zijn, maar we vragen ons af of dat goed gaat?. Hoe en wanneer we als inwoners mee kunnen doen en wat

In deze lintenstudie wordt het voor de heer en mevrouw Christiaans onmogelijk gemaakt om hier een woning te mogen bouwen, voor nu en voor de verre toekomst.. Zij zijn

Wanneer we Jezus volgen, kunnen we er niet naast kijken: hij heeft volop aandacht voor de mensen aan de rand.. We kennen de verschillende genezingsverhalen en de wijze waarop hij

eigen kring, mensen die succes kennen of de aandacht naar zich toezuigen, … Voor anderen ligt het veel moeilijker: mensen die anders zijn, die ons blijken nodig te