• No results found

Verslag van de Britse onkruidbestrijdingsconferenties te Brighton 1958 en 1960

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van de Britse onkruidbestrijdingsconferenties te Brighton 1958 en 1960"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOH BIOLOGISCH EM SCHEIKUNDIG ONDERZOEK

V M LANDBOUWGEWASSEN

Wapeningen

Verslagen nr. 21 1961

VERSLAG VAN DE BRITSE ONKRUIDBESTRIJDINGSCONFERENTIES

TE BRIGHTON

1958 en i960

dr, J. Stryckers

(Rijkslandbouwhogesehool, Gent)

en

dr.Ir. W. van der Zweep

dr. H.G. van der Welj

D. van Staalduine

[Instituut voor Biologisch en Scheikundig Onderzoek

van Landbouwgewassen)

(2)

Biz.

Voorwoord

1. Algemene Inleidingen 1

2. Phenoxyboterzuren 6

3. Onkruldbestrijding In blijvend grasland 7

k.

Graslandvernieuwing 9

5. Oraszaadteelt 11

6. Granen en maïs 12

7. Bleten

Ik

8. Aardappelen 16

9. Andere akkerbouwgewassen 17

10. Tuinbouw l8

11. Bestrijding van kweek 23

12. Bestrijding van wilde haver 26

13. Bestrijding van adelaarsvaren 27

Ik.

De chenisohe bestrijding van waterplanten 28

15. Onkruldbestrljding op industriële terreinen en langs wegen 29

16. Nieuwe onkruidbestrijdingsmiddelen 30

17. Het transport van herbiciden In planten 51

(3)
(4)

Voor de chemische onkruidbestrijding hebben de diverse Britse Onkruidbestrij-dlngsconferentles elk in meerdere of mindere mate betekenis gekregen. Zij zijn de gelegenheden geweest, waarbij belangrijke ontwikkelingen op het gebied van de onkruidbestrijding voor het eerst medegedeeld werden. Zo werd de praktische bete-kenis van de phenoxyboterzuren voor het eerst op de conferentie te Harrogate in 195^ aangeduid, terwijl op de volgende conferentie In 1956 te Blackpool de ont-plooiing van MCPP of CMPP een aanvang nam. Op de conferentie te Brighton in 1958 werd de betekenis van de gechloreerde benzoëzuren voor de onkruldbestrijding ver-meld, speciaal het belang van de menging van MCPA en TBA. Op verschillende confe-renties zijn de bijdragen van GYSIN over de stand van zaken bij de triazinen van groot belang geweest voor een ieder die bij de toepassing van deze produkten ge-ïnteresseerd Is. En hoewel het bij de nieuwe voor de bestrijding van wilde haver onderzochte middelen niet gaat om Europese ontwikkelingen, is de laatste conferen-tie te Brighton weer de plaats geweest waar op uitgebreide wijze de betekenis van deze middelen ook voor Europa aan de orde Is gesteld.

De Proceedings van de conferenties zijn niet gemakkelijk toegankelijk en in het hiervolgende verslag Is daarom niet alleen aan de laatste conferentie aandacht besteed doch ook de voorgaande conferentie in de beschouwingen betrokken. Op een aantal plaatsen Is een vergelijking gemaakt met ervaringen of toestanden in Neder-land en België.

Het deelnemen aan de conferenties werd voor dr. Stryckers mogelijk gemaakt door het Belgische Ministerie van Openbaar Onderwijs, Engels-Belgische Commissie, en het Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek In Nijverheid en Landbouw. Dr. Van der Zweep en dr. Van der Welj werden door het Nederlandse

Ministerie voor Landbouw en Visserij naar de conferentie afgevaardigd terwijl D. van Staalduine speciaal voor de tuinbouwkundige aspecten door de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek T.N.O. afgevaardigd werd.

(5)
(6)

1. ALGEMENE INLEIDINGEN

Wanneer prof. SAUNDERS In zijn openingstoespraak tot de onkruidbestrijdlngs-conferentie van I958 te Brighton om een pauze verzoekt bij de vooruitgang van

de chemische onkruidbestrljdlng, dan karakteriseert hij op treffende wijze de hoge ontwikkaßigssnelheld van deze wetenschap« Zoals diezelfde spreker echter voor het congres In i960 opmerkt, Is de betekenis van deze ontplooiing voor de praktische landbouw moeilijk geïsoleerd te beoordelen. Tegelijkertijd hebben toch ook door mechanisatie en door vergroting van de biologische kennis van de gewassen grote veranderingen bij de teelten kunnen plaatsvinden. Dit geschiedde in een tijdvak, waarin het aantal landbouwbedrijven en het aantal landarbeiders afgenomen zijn, en waarvoor volgens BUCHHOLTZ (i960) verder karakteristiek zijn een toename In totale landbouwproduktle, In opbrengsten per oppervlakte-eenheid en In produktle per man per arbeidsuur. Het gebruik van herbiciden heeft in de afzonderlijke gewassen voor het tot stand komen van deze veranderingen vaak een grote rol gespeeld. Dit wordt door BUCHHOLTZ In een bespreking van de ontwikke-ling van de teelttechniek bij granen, soja, katoen en grasland duidelijk aan-getoond .

Dat door de snelle vorderingen bij de onkruidbestrljdlng bij de toepassing van de chemische middelen fouten gemaakt zijn en nog steeds gemaakt worden is haast onvermijdelijk. De gecompliceerdheid van de materie zal er echter wel meer en meer toe leiden, dat (SAUNDERS, i960) de teler zijn werkzaamheden op dit

gebied in toenemende mate zal gaan opdragen aan loonbedrijven, welke niet alleen gespecialiseerde kennis over de toepassingen bezitten maar daarenboven ook nog arbeidstekorten op de bedrijven op kunnen vangen. Hoe ondertussen de chemische onkruidbestrljdlng om zich heen heeft gegrepen blijkt uit de mededeling van BEATTY (1958), dat ér thans in de Verenigde Staten meer chemische middelen toe-gepast worden tegen onkruiden dan tegen Insekten en fungl tezamen.

De vaststelling van SAUNDERS (1958), dat over de rentabiliteit van vele bespuitingen tegen het onkruid weinig bekend is, Is ook elders vernomen. In Nederland wordt in interprovinciale proeven aan deze vraag aandacht besteed. Dit Is gewenst, taede omdat het vaak niet noodzakelijk is, dat volkomen onkruid-vrije akkers worden verkregen. Vooral niet daar waar de onkruidbegroeling slechts voor een deel uit aan het gewas schade toebrengende planten bestaat. Aan de

andere kant moeten we echter ook niet vergeten dat, behalve wegens optredende groelplaatsconcurrentle, onkruiden In het gewas nog om allerlei andere redenen niet gewenst kunnen zijn. In de voordracht van BUCHHOLTZ worden voor verschil-lende Amerikaanse landbouwgewassen voor dit ongewenst zijn een aantal uiteen-lopende motieven opgegeven.

Het op niet efficiënte wijze toepassen van herbiciden is niet slechts een punt voor degenen die om welke reden dan ook zo min mogelijk met bestrijdings-middelen op akkers willen Ingrijpen. In landen waar aan het op de markt brengen

(7)

van Produkten praktisch geen hindernissen zijn gesteld en de door de. b'estrij-dingsmiddelenhandel georganiseerde voorlichting niet een bevoegde en neutrale voorlichtingsinstantie tegenover zich gesteld ziet, bestaat de kans dat de rentabiliteit van de bespuiting voor de boer wel eens op de tweede plaats kan komen^ Dit is niet de enige reden waarom WOODFORD (1958) voor Groot-Brittannlë pleit voor een groter teezicht Van de regering bij het op de markt brengen van herbiciden. Ook de gevaren van residu's van onkruidbestrijdingsmiddelen in de bodem en dus van beïnvloeding van de bodemproduktivltelt zijn aan de wens naar grotere reglementering debet. Daarenboven de gevaren voor de volksgezondheid, welke bij iedere toepassing van een bestrijdingsmiddel onder het oog dienen te worden gezien. Terwijl In de Verenigde Staten door de beschikkingen in Public Law 518, beter bekend als de Miller Bill, het in de handel brengen van bestrijdingsmiddelen aan zware beperkingen onderhevig is (BUCHHOLTZ, i960) en men thans ook in Duitsland een strengere wetgeving op dit gebied voorbereidt, bestaan in Engeland nog zeer weinig reglementeringen over verhandeling en toe-passing van herbiciden. Het is in dit verband trouwens interessant van BUCHHOLTZ (i960) te vernemen dat een aantal volgens landbouwkundige maatstaven volkomen aanvaardbare toepassingen van onkruidbestrijdingsmiddelen in de Verenigde Staten niet aanbevolen mogen worden, aangezien over de in het geoogste produkt voorkomende residu's van de middelen te weinig gegevens ter beschikking staan of omdat deze residu's te hoog worden bevonden.

Voor de Nederlandse lezer is het interessant te vermelden dat in België', bij het Koninklijk Besluit van 12 juH 1958, aangevuld door dat van il juli 1959, het bewaren, verkopen en gebruiken van pesticiden en fytofarmaceutische midde-len gereglementeerd werd. Als gevolg hiervan worden er speciale cursussen ge-houden over toxicologie, wetgeving en bestrijdingsmiddelen, waarover men met goed gea&g examen dient af te leggen om als "Verkoper" erkend te kunnen worden,

in-dien men geen houder is van het diploma van apotheker, licentiaat in de schei-kundige wetenschappen of landbouwkundig ingenieur. Als "Erkend Gebruiker" w o r d e n e m , aangezien diegenen welke het getuigschrift van de "School voor Gebruikers van Fytofarmaceutische Middelen" behalen. Deze erkenning wordt geëist met het oog op de toepassing van bijzonder gevaarlijke pesticiden en fytofarmaceutische produkten ter uitvoering van een aannemingscontact. De lessen van de genoemde scholen lopen over twee winters; in de tweede winter wordt een cursus over "Onkruldbestrijdlng" onderwezen.

Voor de zeer snelle ontwikkeling van de chemische onkruldbestrijdlng is ook min of meer kenmerkend het feit dat deze materie nog op slechts uiterst

weinig plaatsen aan de Landbouwhogescholen een onderwerp van studie Is. Volgens WOODFORD (I958) ontbreekt in Engeland nog de mogelijkheid zich op universitair niveau te specialiseren In de technologie van de herbiciden en in de onkruid-bëstrijding In het algemeen. Wanneer we deze toestand met die in Nederland

(8)

vergelijken,dan zien we dat ook aan de Landbouwhogeschool aan de principes van de moderne onkruidbestrljding weinig aandacht wordt besteed. Voor de praktijk is echter in de Landbouwvoorliehtingsdlenst een groep van goed onderrichte en ook actueel voorgelichte specialisten aanwezig, welke aan de advisering in de Consulentschappen leiding kunnen geven. In de. Tuinbouwvoorllchtingsdienst is met de opbouw van een dergelijk corps een aanvang gemaakt. Voor het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen op niet typische landbouwgronden bevordert de voor-lichting, welke door het Rijkslandbouwconsulentschap voor Plantenziekten en Onkruidbestrljding aan de agrarische loonbedrijven gegeven wordt een goede gang van zaken.

In België zijn de opleldlngsmogelijkheden op het gebied van de onkruidbe-strljding groter. Aan de Rljkslandbouwhogesehool te Gent is in de studie voor Landbouwkundig Ingenieur, Groep Agronomie der Gematigde Streken, in de cursus

"Aanvulling der Bijzondere Teelten" de onkruidbestrljding opgenomen. Bij Konink-lijk Besluit d.d. 18 juli 1956 werd te Gembloers en dd. 27 november 1958 te

Gent aan de betrokken Rijkslandbouwhogescholen een getuigschrift ingesteld van speciale studiën in de fytofarmacle en fytlatrie. Deze studie neemt één jaar na het behalen van het wettelijk of wetenschappelijk diploma van land-bouwkundig Ingenieur of van Ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindus-trieën. Blj.de gedoceerde vakken nemen voordrachten over herbiciden een belang-rijke plaats In.

Hoewel dus In België gunstige initiatieven genomen zijn, geldt de door WOODFORD voor Engeland geconstateerde achterstand eigenlijk voor vele andere landen. Dit Is des te meer te betreuren aangezien er steeds meer chemische middelen ter beschikking komen, deze middelen steeds meer voor specifieke doeleinden ingezet dienen te worden en het hierdoor de boer en tuinder moei-lijker wordt zijn keuze uit de overvloed te bepalen. Een goede opleiding over de principes van de chemische onkruidbestrljding dient dientengevolge tot het studieprogramma van leder te behoren die in de praktische landbouw tewerkge-steld wordt of daar in de voorlichtingsdiensten of op andere wijze direct bij betrokken wordt.

Bij de beoordeling van de urgentie van deze betere opleiding bedenke men, dat een herbicide geen "pesticide" in de eigenlijke zin van het woord is

(WOODFORD, 1958). Toepassing van onkruidbestrijdingsmiddelen is vaak méér dan een vervanging \an een mechanische onkruidbestrljding. Het is duidelijk dat veel sinds lang gebruikelijke teeltsystemen, welke ten dele gebaseerd zijn op mechanische of andere niet-chemische onkruldbestrijdlngsmethoden, door de in-voering van herbiciden reeds veranderingen hebben moeten ondergaan of opnieuw bekeken moeten worden. Ook op ander gebied zal het gebruik van nu nog onder het begrip "herbiciden" samengevatte Produkten tot de Introductie van nieuwe technieken kunnen lelden. Hiervoor kan o.a. verwezen worden naar de reeds ge-noemde Inleiding van BUCHHOLTZ en de elders in deze bespreking vermelde

(9)

er 4 er

-varingen over graslandvernieuwing door middel- van grasdodende middelen. Bij deze explosieve toeneming van nieuwe mogelijkheden is echter niet alleen het onderwijs, maar ook de voorlichting een punt van discussie. Op de Conferentie van i960 werden dan ook de problemen rond de gezichtspunten "Advice and Education" besproken vanuit.het standpunt van resp. de boer, de handelaar die de Produkten aan de boer levert en de producent. Aangezien deze voordrachten uit technisch oogpunt geen nieuwe gezichtspunten boden wordt er hier niet verder op ingegaan.

Het is vaak moeilijk uit-de rapporten van verschillende landen een indruk te krijgen over de grootte van het areaal waarover onkruidbestrijdingsmiddelen een plaats in de.bedrijfsvoering- hebben ingenomen. Uit de voordracht van BEATTY

(I958) over "Herbicides and the American Parmer" krijgt men slechts de indruk dat het gebruik van herbiciden in de Verenigde Staten uitgebreid is. De ana-lyse welke.door BUCHHOLTZ (i960) voor Minnesota gemaakt is geeft echter een duidelijk beeld van de uitbreiding welke de toepassing van herbiciden in granen, maïs, vlas en sojabonen in de laatste tien jaren in deze staat genomen heeft.

W-at de verschillende toepassingstechnieken betreft vermeldt BEATTY (1958) o.ok voor de.U.S.A. een lichtelijk onbehagen over de gecompliceerdheid van de problemen die bij vele pre-emergenee ónkruidbestrijdingsmethoden optreden. De betekenis van klimaat- en bodemfactoren voor het welslagen van de behande-ling is ons ook in Nederland en België al te goed bekend (PCP-schade in uien, inactivering van middelen in humeuze gronden, etc. ). Het toepassen van onkruid-bestrijdingsmiddelen vóór de opkomst van het gewas of het brengen van een mid-del in de grond wordt dan ook door velen wel beschouwd als een methode welke verbloemt dat voor de betreffende onkruidbestrljdingsproblemen in gewassen eigenlijk voldoend veilige post-emergence methoden ontbreken. De granulaten of strooiprodukten, welke de laatste jaren öok voor selectief gebruik veel onderzocht zijn en waarover V/ARREN (i960) de Amerikaanse ervaringen samenvatte, lijken aan dit gebrek slechts ten dele tegemoet te komen. Bij het onderzoek

zijn o.a. bij chloor-IPC en simazin ook in West-Europa met granulaten goede ervaringen opgedaan, doch de Produkten hebben bij ons de gang naar de praktijk nog niet gevonden. Ten dele komt dit ongetwijfeld door de technische problemen op-het gebied van hun toepassing.

Van de algemene voordrachten willen wij nog die van HATTINGH (1958) ver-melden. Deze voordracht over onkruidproblemen in Afrika toont duidelijk, welke moeilijkheden men in dit werelddeel heeft met de bestrijding van "bush", van grassen en van enkele speciale onkruiden. In het natuurlijk grasland van Afrika behoort de bestrijding van bosopslag en van andere onkruiden tot de voornaamste problemen. In natuurlijk tropische weiland dient men te streven naar een evenwichtige verhouding tussen gras en kreupelhout. Aan de ene kant onderhoudt het houtig gewas de voedingstoestand van de bodem en belet het erosie, doch het mag aan de andere kant het gras niet onderdrukken. Een te

(10)

zware bosopslag moet dus worden tegengegaan. Dit is tevens een middel ter be-strijding van de tsetse-vlieg, aangezien deze de vergroting van de licht- en warmtetoevoer door bush-verwljdering niet verdraagt.

Doornig gewas, z.a. Acacia S P P . . kon men in het Zuid-Afrikaanse Bush-veld bestrijden door bespuiting van de kroon met dieselolie. Minder goede uitslagen gaven toepassingen aan de stambasis; toevoeging van 50:50 2:,1-D/2,4,5-T aan dieselolie (^ w/v) bleek geen verbetering te zijn. Bij stronkbehandeling van nlet-doornlg houtig gewas kwam in Rhodesia het betere effect van 2,4,5-T-butyl-ester t.o.V. laagvluchtige 2,4,5-T-butyl-esters van 2,4-D, resp. van 2,1,5-T, naar voren, o.m. bij de bestrijding van Braehystegla spiciformis en Papudobërlinla globiforma. Deze bevindingen staan in lijnrechte tegenstelling met de resultaten verkregen

in Oost-Afrika door IVEKS.

Om in de grote probleemgebieden van Afrika vooruitgang te kunnen boeken is samenwerking bij het onderzoek onontbeerlijk; de bestrijding van houtig gewas in de tropen is een interterritoriaal probleem, dat in handen gegeven zou kunnen worden van de C.C.T.A., de Commission for Technical Co-operation in Africa South of the Sahara. Deze Internationale commissie houdt zich voor het ogenblik bezig met het dringende vraagstuk van de vernietiging van water-hyacint, Eichornia crassipes. De ervaringen met 2,1i-D-amine tegen deze

vlot-tende plant in Kongo zijn welbekend: het effect van de Vanaf boten uitgevoerde eerste bespuitingen was spectaculair en na een programma van 2 jaren verdween het onkruid over 500 km van de Kongo-stroom nabij Stanleystad. De kosten waren even fantastisch, vooral In verband met de moeilijkheden welke men ondervond door de overtalrijke eilandjes, welke bovendien regelmatige herbehandelingen ter onderhoud nodig maakten. Ten einde de kosten te verminderen werden toepas-singen per helikopter beproefd, wat blijkbaar voldoening gaf, doch enkel slechts dââr kon gebeuren waar de eilandvegetatie de vlucht niet verhinderde.

De chemische bestrijding won In Afrika ook aan belang voor de platage gewassen, waar de overblijvende (doorlevende) grassen de voornaamste vÜand vormen. In Kongo zijn dit o.a. Paspalum spp., Dlgltaria scalarum en Imperata cylindrica.

Het verwijderen van overblijvende grassen opent evenwel automatisch de weg voor invasie van pioniersplanten. Gewoonlijk zijn dit breedbladige onkruiden

en in Kongo ook Cyperus spp. Door dit fenomeen van plantensuccessie wordt er voor de praktijk feitelijk geen oplossing bereikt zonder aanvullende

bespui-tingen tegen deze vegetatie. Ons Inziens zou er meer onderzoek dienen te ge-schieden met grasherbiciden die een ruimere werking en ook een langere werkings-duur bezitten dan TCA of dalapon, welke o.m. in koffie, thee en zelfs suiker-riet beproefd werden. Zeker zouden de s-triazlnen en de gesubstitueerde ureum-deriVaten hiervoor In aanmerking komen, maar dan de beter dan slmazln en nebüron in water oplosbare middelen, bijv, atrazln resp. diuron of zelfs prometon resp. monuron.

(11)

Onkruidb.estrijdlng in akkerbouwgewassen is enkel van werkelijk belang in de maïsvelden van.Rhodesia en Zuid-Afrlka, waar de grote en vlakke velden zich uiterst goed lenen tot toepassing van herbiciden vanuit, de lucht.

Het gebruik van een helikopter brengt volgens LITTLE (1958) uitkomst in Kieuw-Zeeland ter bestrijding van de op uitgestrekte vlakten voorkomende UIex europaeus en Cytisus sp.- door 2,4,5-T. In het sterk heuvelachtige landschap gaat het gebruik van rijdende apparatuur met grote moeilijkheden gepaard, temeer, daar er grote hoeveelheden water bij nodig zijn. Bij het gebruik van helikopters kan met l/lO van het met la.ndapparatuur benodigde volume volstaan woröen (4-6... gals, i.p.v. 40-60 gals water). Per helikopter slaagde men er even-eens in jonge Pinus-opslag vrij te stellen, nl. door toepassing van een natrium-chloraat-calciumchloride mengsel.

Om gangen te openen in kreupelhout werd natriumarseniet per vliegtuig verspoten met aanmerkelijk geringere kosten dan aan uitkappen verbonden zijn. Alhoewel men hiermede een grote gamma van plantesoorten kan treffen is het • toch bedenkelijk zulk een giftig middel op deze wijze toe te passen.

Zelfs graslandonkruiden als Silybum en Carduus spp. werden vanuit de lucht bestreden. Bij. spuiten met piper-cups dient men gebruik te maken van 2,4-D in olie. De olie vermindert evenwel aanzienlijk de selectiviteit t.o,v. de klaver. De traag en laag vliegende helikopter laat daarentegen wel het verspuiten van waterige oplossingen toe,...wat de toepassing nauwgezetter maakt.

PHENOXYBÖTERZUREN

Het véïe onderzoek dat enkele jaren geleden met MCPB en 2,4-DB is verricht vond zijn oorsprong in de zuiver wetenschappelijke studies van WAIN. Als prak-tisch benutbare vondst kwam uit dit onderzoek naar voren, dat afhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van bepaalde enzymsystemen in de plantecellen bepaalde planten wél en andere niet in staat zijn de genoemde phenoxyboter-zuren om te zetten in respectievelijk MCPA en 2,4-D. Doen ze dit wel dan rea-geren ze op deze omzettingsprodukten. Op de onkruidconferentie te Harrogate (1954) kon WAIN al mededelingen doen over de reactie van enige planten op deze herbiciden.. Als meest resistente planten bleken klavers en erwten het eerst voor praktijktoepassingen in aanmerking te komen.

In Nederland wordt MCPB thans aanbevolen voor 'gebruik in kunstweidén 'én klaverrijk grasland (om de klavers zoveel mogelijk te sparen) verder voor toe-passing in granen met klavers als ondervrucht en (eventueel) in landbouwerwtén voor de bestrijding van akkerdistel en akkertnelkdistel. In België wordt het middel verder nog aanbevolen voor gebruik in Vicia-bonen en vezelvlas. 2,4-DB is in Nederland nooit op de markt verschenen.

Bij de klavers is de rode klaver iets gevoeliger gebleken voor 2,4-DB, terwijl de witte klaver iets meer op MCPB reageert. Ook luzerne is erg gevoelig gebleken voor MCPB, terwijl de resistentie van dit gewas tegen 2,4-DB al

(12)

spoe-dig is opgevallen. In Nederland is deze laatste resistentie, echter nooit verder onderzocht en uitgewerkt, enerzijds vanwege de uiteindelijk wat tegenvallende herbicide werking van het produkt, anderzijds vanwege het feit dat het onkruid-probleem in luzerne in Nederland veeleer een grassenonkruid-probleem is, dat uiteraard met een herbicide groeistof niet is op te lossen. In Engeland is wegens het grote aandeel van luzerne in kunstweiden aldaar de reactie van luzerne op ver-schillende groeistoffen verder in studie gebleven; hierover werd door BALL en medewerkers in 1958 verslag uitgebracht. Luzerne reageert op 2,H~JiB met veel minder sterke krommingen dan na toepassing van andere groeistoffen. Ook uit de later optredende bladtnisvormingen blijkt de minder felle werking van dit pro-dukt, aangezien méér dan bij de phenoxyazijnzuren en MCPB echt misvormde blaad-jes kunnen voorkomen terwijl op de laatstgenoemde stoffen meest met volkomen rudimentaire bladgroel gereageerd wordt.

De zeer grote gevoeligheid van een jong luzerne-gewas voor onkruiden is uit de proeven van BALL en WILSON (1958) duidelijk naar voren gekomen. Er bleek een praktisch rechtlijnig verband te bestaan tussen de produktie van luzerne en de produktie van onkruiden. Vooral voor de bestrijding van niet door maaien te bestrijden onkruiden wordt daarom 2,4-DB aanbevolen: door zulk een toepas-sing kan de eerste snede bovendien later plaatsvinden, hetgeen de produktiviteit ook bevordert. Uit proeven kwam niet naar voren dat het Na-zout van 2,^-ViB een minder goed effect heeft dan de butylester en tussen de 6 onderzochte luzerne-rassen werd geen verschil in gevoeligheid waargenomen.

In andere proeven in een Jaar oude luzerne-percelen werd door de 2,4-DB-butylester echter een lagere opbrengst veroorzaakt dan door het Na-zout. Aange-raden wordt in deze gewassen de bespuiting zo spoedig mogelijk na een snede uit te voeren. Uit de waarnemingen blijkt dus wel dat naarmate de luzerne ouder wordt de gevoeligheid voor 2,4-DB in geringe mate toeneemt.

Hoe sterk óók bij het onkruidonderzoek van de modernste technieken gebruik gemaakt wordt blijkt uit het residu-onderzoek, dat door GLASTONBURRY e s . (1958) met 2,4-DB in luzerne verricht werd. Door middel van de zgn. isotopenverdunnings-methode, waarbij gebruik gemaakt werd van door middel van radioactief koolstof gemerkte 2,4-DB-moleculen, kon met behulp van infrarood spectroscopie worden vastgesteld, dat circa een maand na de toepassing van 1 kg 2,4-DB per ha in

het gewas een residu achtergebleven is van minder dan 1 ppm. Vastgesteld werd, dat 2,4-DB toegepast als ester langer in de plant aanwezig blijft dan bij toe-passing als 2,4-DB-Na zout.

3. ONKRUIDBESTRIJDING IN BLIJVEND GRASLAND

In de hierover gedane mededelingen werd in beide conferenties de boter-bloem als hoofdonkruid behandeld. Telkens werd nog eens bevestigd dat deze plant vrij eenvoudig is te bestrijden met MCPA.

(13)

repens en In dit geval slechts evenwaardig is aan 2,4-DB, stroken niet.met de Belgische resultaten, waarbij herhaaldelijk met MCPB tegen Ranunculus spp. praktisch even goede resultaten verkregen werden als met MCPA, terwijl 2,iJ-DB

tegen boterbloemen een opvallend geringere werking bleek te bezitten. Ook BAKER, JONES en CHARD (i960) verkiezen MCPA tegen Ranunculus spp. Opvallend hierbij is, dat men dit middel juist dan gaat toepassen wanneer dit het gevaar-lijkste is voor Trifolium repens, nl. in mei. Uit het werk uitgevoerd in de Benelux-landen is reeds lang gebleken dat in de nazomer phenoxyazijnzuur deri-vaten in dergelijk geval op een veel selectievere wijze in grasland toegediend kunnen worden.

JEATER (1958) laat ter bestrijding van Cirsium arvense MCPA toepassen tijdens het bloemknopstadium. In de Benelux-landen bestaat echter reeds lang de ervaring dat men akkerdistels slechts behoorlijk kan beletten opnieuw uit te lopen door tijdens dit stadium te behandelen met 2,4-D-esters, en dan nog bij voorkeur laagvluchtige. Ten einde de klaver te sparen en het gras minder te remmen is MCPB evenwel beter geschikt tegen akkerdistel, nl. door herbehan-delingen uit te voeren telkens als de distels een hoogte van 10-20 cm bereikt hebben. Gewoonlijk volstaan drie opeenvolgende MCPB-bespuitingen om de akker-distel blijvend te weren.

JEATER ondervond bij zijn onderzoek eveneens, dat opbrengstbepaling door eenvoudig maaien niet volstaat om de invloed van een groeistoftoepassing in grasland na te gaan. Het vee graast namelijk selectief, zodat er bepaalde planten achterblijven welke door maaien wel bij de produktiebepaling betrok-ken worden. Door van de drie hoofdbestanddelen gras, klaver en onkruiden, na triëren, afzonderlijk het gewicht te bepalen probeert men deze moeilijkheid enigszins te omzeilen. Uit ervaring blijkt, dat men het te triëren monster niet te klein mag nemen; men dient het samen te stellen door een behoorlijk groot aantal plukmonsters te nemen ad random bij de voet van de zwaden. Ook het tijdstip van produktiebepaling is in grasland moeilijk vast te stellen. Langer gras onderdrukt de klaver, herhaald kortzetten beïnvloedt vnl. de on-kruidbezetting.

Volgens JEATER werd noch de opbrengst groene massa droge stof, noch het proteïnegehalte nauwelijks beïnvloed door toepassing van MCPA en phenoxyboter-zuren. Tijdens een tienjarige reeks van onderzoekingen door het Belgisch

Nationaal Centrum voor Grasland- en Groenvoederonderzoek (2e Sectie: Vérbete-ring van de Graslandflora) werd nochtans herhaaldelijk vastgesteld dat door phenoxyazy.nzuren en niet het minst door MCPA soms een vrij aanzienlijke op-brengstderving geleden wordt, in hoofdzaak bij de eerste snede welke volgt op de behandeling. Overigens wordt de grasgroei het sterkst gestoord indien men de groeistof vlak voor of tijdens de periode van snelle grasgroei, nl. eind april-mei, toedient. Onder dit oogpunt is de periode van eind augustus-begin oktober te verkiezen. De reden van JEATER's uitslag ligt waarschijnlijk

(14)

in het feit, dat deze eerste snede telkens te vroeg genomen werd, nl. slechts 2 tot 2-| week na de behandeling. MC EB en 2,4-DB veroorzaakten evenwel een veel geringere groeiremming bij het gras.

In tegenstelling met wat JEATER in 1958 mededeelde bevestigden BAKER, JONES and CHARD in i960 de. geringere grasproduktie, op;zijn minst voor de eerste snede

na een MCPA-behandeling.

PHIIÜPS en PFEIFFER meenden er in 1958'óp te moeten wijzen, dat het beter beweiden van percelen welke boterbloemen-vrij zijn gemaakt nog niet gepubliceerd werd. In de verslagen van voornoemd Centrum aan het Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw werden nochtans reeds in 1951-52-53 dergelijke gegevens medegedeeld.

Het komt ons voor dat de Britse 'onderzoekers niet goed op de hoogte zijn van het werk dat op het Europee s vasteland sinds de jongste wereldoorlog, ge-schiedde. Dit blijkt nog eens uit de vaststelling door BAKER en EVANS (1958) dat koppeling van een kalkstlkstofgift aan een groeistofbehandeling aanleiding geeft tot een hogere produktie dan verkregen wordt bij het gebruik van beide afzonderlijk. Dit feit werd evenwel reeds in 19^9-50 in de Benelux-landen onder-streept; de voorkeur gaat hierbij zelfs naar andere, snellerwerkende stikstof-vormen. Een aangepaste stikstofbemesting kan het gras inderdaad over de sukkel-periode na een groeistoftoediening heen helpen. Bepaalde N-vormen, zoals ammonium-nitraat mag men evenwel, in verband met het onkruiddodend effect, niet te dicht bij het tijdstip van de groeistofbehandeling toepassen: bij voorkeur wordt daarom de stikstof een tweetal weken voordien toegediend.

Het wordt duidelijk dat Groot-Brlttannië inzake chemische onkruidbestrijding in blijvend grasland een achterstand heeft, vooral als men bedenkt dat men van

de 7 miljoen acres blijvend grasland in het "lowland" slechts 20$ tot "goed" grasland mag rekenen. 60$ behoren tot een minderwaardig Agrostis/Lolium of Agrostls-type terwijl de overige 20$ werkelijk slecht of waardeloos (3$) zijn en hoofdzakelijk bestaan uit Festuca, Nardus, Molinia en Juncus. Ook meststof-fen vinden hier weinig toepassing en zelfs de invloed van stikstof op de pro-duktie en de klaverontwikkeling bij al of niet met MCPA behandeld grasland blijkt men nu eerst in Engeland te onderzoeken.

k. GRASLANDVERNIEUVflNG

-Graslandvernieuwing door eenvoudig scheuren met de ploeg, gevolgd door herinzaai van een grasmengsel, is op moeilijke terreinen veelal niet mogelijk. Dit doet zich o.m. voor in weideboomgaarden, in heuvelig en stenig land (bijv. in het Land van.Herve). en in oppervlakkige gronden. In dergelijke gevallen is er de jongste tijd veel gebruik gemaakt van de grondfrees om de bestaande zode te vernietigen. Bosjes of uitlopers van de oude, veelal minderwaardige grassen kunnen evenwel opnieuw aanslaan zodat ze in de nieuwe zode een vrij groot per-centage blijven innemen. Onder onze omstandigheden is dit o.m. het geval voor:

(15)

10

-Festuca rubra, Agrostis ssp. en vnl. op zandgronden, Holcus lanatus. Boven-dien onderdrukken deze planten door hun voorsprong de jonge zaailingen. Ten slotte werd in België na frezen en herinzaai dikwijls een opvallende uitbrei-ding door vegetatieve vermeerdering vastgesteld van overblijvende dicotyle planten, w.o. Taraxacum officinale, Rumex erlspus en R. obtusifollus, Aegopo-diura podagrarla, Petasites hybridus e.d.

Ten einde de bestaande vegetatie te doden, is een voorbehandeling met herbiciden gewenst en voor ruw of verwaarloosd grasland in voornoemde omstan-digheden zelfs noodzakelijk;, door afbraak van dode resten wordt bovendien de voedingstoestand verbeterd.

Voor het doden van grassen is dalapon beter geschikt dan TCA, terwijl toevoeging van amitrolde werking nog bevordert. Het in Nieuw-Zeeland opgege-ven mengsel met de beste "all-round" werking is 5 lb dalapon + 1 lb amitrol per acre. Nochtans lijkt het ons veelal nodig de hoeveelheid dalapon hoger te nemen,.bijv. 10 kg/ha of zelfs 15 kg/ha. Dit blijkt ook uit de hergroei van Festuca rubra.bij de onderzoekingen van GREEN c.s. en 0RMR0D (I958), waarbij ofwel te kleine doses dalapon toegediend werden, of van de verruimende wer-king van amitrol geen gebruik gemaakt werd. Ten einde de dicotyle overblij-vende planten uit te schakelen wordt veelal daarenboven ook nog met een deri-'vaa't van phenoxyazijnzuür behandeld.

De nazomer blijkt een zeer geschikte periode te zijn; latere tijdstippen waren minder gunstig. Uit eigen ervaring blijkt het aanbeveling te verdienen

te spuiten over een niet te sterk ontwikkelde vegetatie; afmaaien, bijv..één maand voor de behandeling, heeft een betere doding van de zode tot gevolg. Eventueel zou een dichte bossige dode zode vóór de grondbewerkingen kunnen worden afgebrand; door oppervlakkig frezen konden aldus de getroffen horsten van Deschanypsla caespltosa gemakkelijk losgewoeld worden (ELLIOT, 1958). Op dergelijke wijze; kan men in het daaropvolgend voorjaar na een. aangepaste

grondbewerking een geschikt grasmengsel, uitzaaien. Deze grondbewerking bestaat bij voorkeur uit:

- ploegen, mits goed belast en waar de omstandigheden dit toelaten; - frezen, met weidefrees, z.a. de rotavator;

- schijfeggen, in haaks op elkaar staande richtingen; - regenereren met een regenerator z.a. de pitch-pole.

Belde laatste grondbewerkingen resulteren nogal eens in een afpellen van de gedode graszode; in sommige, omstandigheden verkreeg men hierdoor evenwel een vaster kiembed, zeer geschikt voor de aanleg van nieuw ingezaaid grasland.

De vijfde conferentie in i960 bracht niets nieuws in verband met het hierboven medegedeelde. Wel kwam men nu eveneens voor Groot-Brittannië tot de conclusie dat de hoeveelheid dalapon hoger dient te zijn dan wat GREEN resp. 0RMR0D in I958 mededeelden, en wel 10-15 lb en zelfs 20 lb i.p.v.

(16)

5 lb/acre, daar met deze geringe dosis de oude zode te veel herneemt.

De tweezaadlobbige planten werden slechts goed getroffen door phenoxyazijn-zuurderivaten toe te passen wanneer er nog geen dalapoh ingezet is, zodat de

getroffen planten door de concurrerende grassen verdrongen kunnen worden. Bij afwezigheid van grassen, door een tegelijkertijd plaatsvindende toepassing van dalapon, bleken de meeste overblijvende breedbladige onkruiden aanmerkelijk sneller van de MCPA-behandeling te herstellen dan de grassen van dalàpon, zodat ze voor de nieuwzaai zeer hinderlijk waren. Door ORMROD wordt daarom'thans voorgesteld MC PA of 2,4-D reeds tijdens de lente of zomer te spuiten en'de zode slechts enkele maanden nadien met dalapon te behandelen. DAV1ES c.s., GARDNER en ROWLANDS wijzen op de grotere gevoeligheid van Nardus stricta, Molinia caerulea en Juncus squarosus, welke men reeds met 4-6 lb/acre dalapon kan doden, terwijl Holcus lanatus, H. mollis, Anthoxanthum odoratum, Festuca ovina, Po a pratensis, Deschampsia flexuosa en Carex s pp. zelfs voor 10 lb/acre een grote resistentie bezitten. Opvallend is anderzijds dat bv. Agrostis tenuis gevoeli-ger is voor een behandeling in mei dan in augustus, terwijl Festuca ovina zich juist tegenovergesteld gedraagt. Agrostis tenuis en ook A. canina kan men bij toepassing in mei met 5 lb/acre dalapon doden; om door een behandeling in augus-tus een behoorlijke bestrijding van Festuca ovina te bekomen is daarentegen minstens 10 1b vereist. In het algemeen blijkt de nazomer en het najaar een geschikte periode te zijn voor dé dalapon-toepassing en inzaai in het daarop-volgende voorjaar toe te laten. Uit persoonlijke ervaringen blijkt dat toevoe-ging van kleine hoeveelheden amitröl (bv. 2,5 kg/ha) aan dalapon het effect aanzienlijk verdiept en verbreedt.

Het gebruik van de regenerator, type pltch-pole, om de behandelde zode te bewerken, zoals ELLIOTT in 195^ voorstelde, bleek achteraf ongeschikt te zijn, omdat met dit werktuig geen goed kiembed verwezenlijkt kan worden voor de in te zaaien grassen en klavers.

In een ijle Callunetum-associatie, intensief begraasd door vee (met Calluna vulgaris, Molinia caerulea, Aira flexuosa) sloegen ingezaaide grassen (Lolium perenne, Phleum pratease reap. Dactylis glomerata, in menging met Trifolium hybri-dum resp. Trifolium repens) zelfs zonder voorafgaande bewerking aan.

ROWLANDS (i960) vermelde nog de ervaring dat op een Nardetum-gezelschap o.m. witte klaver zeer slecht aanslaat, ofschoon dit bij begrazing door vee en schapen beter gebeurde dan bij bezetting met schapen alleen.

5. GRASZAADTEELT

Alleen in 1958 werden over de onkruidbéstrijding in de graszaadteelt mede-delingen gedaan. Twee rapporten hadden béide betrekking op de bestrijding van duist, Alopecurus myosuroides. De chemische bestrijding in graszaadteelten van onkruidgrassen als straatgras en duist behoort tot de moeilijkste problemen

(17)

12

-van de chemische onkruidbestrijding en het valt dan ook niet te verwonderen dat noch JEATER, noch JONES voor graszaadteelten in het jaar van zaaien met de twee betrekkelijk weinig selectieve middelen IPC en chloor-IPC tot praktisch aanvaardbare resultaten gekomen zijn. De.resistentie van roodzwenk, kropaar en timothee in het tweede oogstjaar tegen chloor-IPC is van weinig praktische betekenis, aangezien dan in de meeste gevallen duist en straatgras geen probleem meer zijn. Het is te betreuren, dat volgens de ervaringen van JONES de geringe resistentie van de meeste cultuurgrassen tegen toepassingen van chloor-IPC in de late herfst grotendeels bepaald wordt door de weersomstandigheden. Er spoelt in deze' tijd vermoedelijk té veel bestrijdingsmiddel naar de wortelzone van het gewas, waardoor de groeiremmingen optreden.

BRIGGS en PAYNE vinden alleen voor kropaar. verder onderzoek met IPC en chloor-IPC nog gewenst. Van veel grassen blijkt'dit gras in het jaar van in-zaai nog het resistentst te zijn tegen cärbämateny al zijn ook in de hierbij

verrichte proefnemingen onder bepaalde omstandigheden schadegevallen opgetreden. De gevoeligheid van grassen voor onkruidbestrijdingsmiddelen is niet

slechts van belang voor de graszaadteelten en chemische graslandverbetering. Gezien de grote betekenis van de Gramineae bij de plantenteelt is het dan ook verantwoord voor onze belangrijkste herbiciden na te gaan hoe zij op verschil-lende soorten van. deze familie werken. FRYER en CHANCELLOR U958) hebben hierom aandacht besteed, aan de middelen dalapon en amitrol. Door rijen goedgevestigde grassen met een logaritmische spuit te behandelen, vonden zij dat speciaal timothee tegen herfsttoepassingen van dalapon en amitrol een grote resistentie vertoont. De meeste grassen zijn even gevoelig voor dalapon als voor amitrol, doch. Molinla caerulea en Anthoxanthum odoratum reageren sterker op dalapon dan op amitrol. Hoewel de reactie van de grassen op de middelen ook sterk be-paald wordt door de milieufactoren en de relatieve gevoeligheid op verschillen-de groeiplaatsen anverschillen-ders kan zijn, blijken toch bepaalverschillen-de soorten een gemidverschillen-deld grótere resistentie tegen de middelen te hebben dan andere."Zo bleek Alopecurus pratensis zeer resistent te zijn.

6. GRANEN EM MAIS

Tijdens de conferentie van 1958 kwam in niet minder dan vier. mededelingen de waarde van CMPP, MC PP of mecoprop voor de bestrijding van Galium aparlne in graangewassen naar voren. LHOSTE c.s. kwamen dit ook voor Frankrijk betonen, doch zij wijzen er tevens op dat het betreffende onkruid ook door DNOC-NH^ zeer afdoend bestreden kan worden mits de behandeling maar vroeg geschiedt (uiterlijk in het stadium van twee bladkransen).

Bij het onderzoek met MCPP leverde het goedkopere kaliumzout analoge uitslagen als het aminezout. , . . . <

(18)

van éénjarige onkruiden, Galium aparine inbegrepen, ook bij MCPP verkregen wordt bij vroege toepassingen. Stellaria media is evenwel zó gevoelig dat het eveneens door latere toepassingen van geringe doses (2 kg/ha dl-mengsel) te treffen is. Zaailingen van dit onkruid worden zelfs gedood door 1 kg/ha. Volgens de ervarin-gen van LUSH c.s. (1958) zijn overblijvende onkruiden kort voor dè bloei het gevoeligst voor MCPP.

In h a v e r en z o m e r g e r s t kan men volgens LUSH en zijn medewerkers MCPP vroeg toepassen, nl.vanaf het 1 tot 2 bladstadium, dus vroeger dan MCPA en zeker vroeger dan 2,4-D. Vanaf het moment dat het gewas gaat doorschieten kan men MCPP evenwel niet meer inzetten. In verschillende landen is ondertussen ge-bleken dat r o g g e tijdens meer gevorderde groeistadla zeer gevoelig is voor MCPP. Zowel winter- als zomerrogge vormt korter stro en de opbrengst wordt sterk beïnvloed.

LUSH c.s. en ook ELLIOTT stelden vast dat er bij z o m e r t a r w e varië-teitsverschillen aanwezig zijn in de resistentie t.o.v. MCPP en dat sommige variëteiten abnormale aren en opbrengstderving vertonen na een behandeling tij-dens het 2-H- bladstadium. Veiligheidshalve wordt door genoemde onderzoekers MCPP in zomertarwe slechts vanaf het 5de bladstadium voorgeschreven. ELLIOTT (1958) vond dat dergelijke verschillen in gevoeligheid tussen graanvariëteiten ook bestaan voor TBA (TCB of 2,3,6-trichloorbenzoëzuur). Uit deze en ook reeds vroeger gedane vaststellingen van variëteitsverschillen bij graangewassen voor phenoxy-azijnzuurderivaten blijkt de noodzakelijkheid om niet enkel de graansoorten doch ook de onderscheiden graanvariëteiten op hun reactie t.o.v. elk nieuw her-bicide te onderzoeken. Dit blijkt ook weer duidelijk bij de nog te bespreken nieuwe produkten tegen wilde haver.

Enkele voor MCPP weinig gevoelige onkruiden, zoals Chenopodium arvensis, Matricaria chamomllla, Anthémis spp. en Chrysanthemum segetum zijn gevoelig gebleken voor TBA, terwijl Galium aparine, Stellaria media en Polygonum persl-carla even goed met TBA te bestrijden zijn als met MCPP {PFEIFFER). Ook bij TBA verkrijgt men de beste onkruldbestrljding door vroeg te spulten, wat nochthans niet steeds welkom Is in de praktijk, hoewel het leidt tot hogere produkties.

PFEIFFER komt in zijn uitgebreid onderzoek tot de conclusie, dat toepassin-gen tijdens de jongste ontwikkelingsstadia het veiligst zijn, alhoewel voor z o m e r t a r w e de veilige periode voor TBA korter Is dan bij andere granen. Het ondertussen In verschillende landen op de markt gebrachte mengsel MCPA-TBA mag men evenwel ook niet te vroeg inzetten, terwijl het gevaarlijk wordt vanaf het moment waarop 2,^-D veilig is toe te passen.

Ervaringen in Groot-Brlttannië, Scandinavië en Japan bewezen, dat de werking van TBA weinig van koud weer afhankelijk Is. TBA wordt ook weinig beïnvloed

door regen volgend na de behandeling. Het kan uitspoelen uit de bouwvoor, doch ondertussen is wel gebleken dat de afbraak van het produkt sterk bepaald wordt door de biologische activiteit van de bouwvoor en dat in droge

(19)

weersomstandig-_

in.

.

heden de werkingsduur sterk verlengd wordt.

Uit de door de onderzoekers getoonde gegevens blijkt dat de betekenis van de kleurstof DNOC vnl. voor vroege gewasbehandeling onverminderd van kracht blijft. De produktievergelijkingen tussen DNOC, 2,4-D, MCPA, MCPP en MCPA-TBA vallen nog steeds ten gunste van DNOC uit. De aard van de onkruidvegetatie zal uiteindelijk de doorslag moeten geven bij de keuze van het te gebruiken middel. Bij veel onkruidsituaties zal DNOC nog het goedkoopste middel blijken te zijn.

Een ander contactherbicide, het Na-zout van monochloorazijnzuur (SMA of SMCA), dat in de Scandinavische landen reeds een groot toepassingsgebied vindt bij bespuitingen voor de oogst in klaver en luzerne (Denemarken) of als her-., bicide in graangewassen (Finland), bleek geen voldoening te schenken tegen .. Galium aparine, noch tegen Chenopodium album.Tegen veelknopigen, als Polygonum persicaria en Polygonum convolvulus is het,volgens WHEELER wel interessant, terwijl het in haver, gerst en tarwe bij toepassingen tussen het 3de en 7de

bladstadium geen noemenswaardige teeltschade veroorzaakt. Uit eigen ervaringen blijkt, dat ook dit herbicide bij voorkeur tegen Jonge éénjarige onkruiden te. gebruiken is.

Het overzicht van GYSIN en KNUSLI (1958) over het onderzoek met triazinen is ondertussen gevolgd door een uitgebreidere publikatie over dit onderwerp in "Advances in Pesticide Research Vol.III, i960" waarnaar hier verwezen moet worden. Het is opvallend dat op de conferentie van i960 naast een rapport van HUGHES over onderzoekingen met simazin in m a ï s geen mededelingen werden gedaan over atrazin. Dit middel heeft ondertussen ook buiten de Verenigde Staten de rol van simazin als onkruidbestrijdingsmiddel in de maïs geheel.over-genomen. Maïs is er nog minder gevoelig voor dan voor simazin en het kan zelfs als post-emergence middel worden gebruikt. Het beter in water oplosbare atra-zin biedt bovendien minder risico's bij drogere voorjaarsomstandigheden terwijl anderzijds overblijvende grassen beter onderdrukt worden.

7. BIETEN

In 1958 bevestigdeMURANT de toepassingsmogelijkheden van propham (IPC) en endothal in suikerbieten. Van de vele chemische middelen die reeds sedert een tiental jaren in bieten beproefd zijn kwamen ook in de Benelux-landen deze twee middelen als in ieder geval plaatselijk bruikbare herbiciden naar voren, mits men ze voor de opkomst van het gewas toepast. De behandeling mét IPC dient zelfs bij voorkeur zo vlug mogelijk na het zaaien te geschieden, zo niet dan treedt er uitdunning van het gewas op en kan men zelfs produktiederving vast-stellen. Vooral bij gebruik van gesegmenteerd of monogerm zaad zou dit

(20)

uitval-len bij de opkomst hinderlijk zijn. Voederbieten bleken hogere doses IPC te ver-dragen dan suikerbiet&n. De bevinding van MURANT, dat 6 kg/ha IPC noodzakelijk zou zijn strookt met onze ervaringen. Met deze hoeveelheid treft men voorname-lijk éénjarige grassen, w.o. Alopecurus muysuroïdes en Avena fatua, doch ook Stellaria media en Polygonum species. In eigen proefvelden zagen we anderzijds na toepassing van IPC bepaalde onkruidspecies uitbreiden, o.m. Matricaria chamo-milla en Capsella bursa-pastorls.

Toevoeging van endothal aan IPC verschaft een breder werkingsgebied. Reeds in I952 bleek de mogelijkheid van het gebruik van endothal in kroten, waarbij o.m. Polygonum hydroplper en P. aviculare door een pre-emergence toepassing be-streden werden (HOLM, Wisconsin). Endothal vormt In zoverre een aanvulling op IPC, volgens MURAHT, dat bv. ook Matricaria ssp. en Veronica ssp. getroffen worden door dit middel; ter bestrijding van Spergula arvensis, Sinapis arvensls en Raphanus raphanistrum zijn echter reeds 12 i.p.v. 3 tot 6 lb/acre noodzake-lijk. Muur, welke ontsnapt aan endothal, wordt zoals vermeld door IPC gedood. Bedenkelijk is evenwel dat Senecio vulgaris en vooral Chenopodium album en Atrl-plex patuia al even weinig te treffen zijn met endothal als met IPC. Evenmin heeft men verhaal tegen de laat kiemende Solanum nigrum. Galinsoga parvlflora en Galinsoga quadriradlata. Bovendien dient gewezen te worden op de hoge giftig-heid van endothal voor warmbloedigen (LDJ-Q : 39 m6-kg oraal toegediend bij ratten),

wat speciale voorzorgsmaatregelen vereist bij de toepassing; in de behandelde bieten is volgens de U.S.D.A. geen schadelijk residu aanwezig.

In aansluiting op de hierboven vermelde onderzoekingen stelden in i960 BAGNALL c.s. een mengsel van beide middelen voor in de volgens hun zeer geschik-te verhouding van H- delen endothal op 3 delen propham, beide uitgedrukt in zuur-equlvalenten. De menging dient vlak na het zaaien van de bieten toegepast te worden. De droge weersomstandigheden van i960 brachten echter aan het licht, dat een goede bodemvochtigheid nog niet voldoende is om een goede werking te bekomen, doch dat bovendien ook gerekend moet kunnen worden op een normale neerslag; voor lichtere grondenis echter minder neerslag noodzakelijk dan voor zwaardere. 'Overi-gens geeft het mengsel, toegediend In de vroege lente, de beste uitslagen op

lichte tot half zware gronden.

Daar endothal, zoals reeds vermeld niet enkel giftig maar bovendien ook nog vrij duur is tracht men de kosten te drukken door bandbehandeling. Dit is even-wel slechts mogelijk Indien zaaien en spuiten In één gang verlopen. Daarom werd o.a. door Murphy Chemical Comp, een prototype machine ontworpen waarmee men tijdens het zaaien gelijktijdig 7 inch (circa 17.5 cm) brede stroken over de rijen bespuiten kan. Aldus slaagt men er in de rijen onkruidvrlj te houden ge-durende 3 tot 6 weken welke op het zaaien volgen. Door deze behandeling te

combineren met precisiezaal van triplold monogerm zaad, gevolgd door mechanisch opéénzetten, wordt er een poging gedaan.tot een volledig gemechaniseerd lente-programma bij deze teelt.

(21)

16

-Het inengsel van OMU en BiPC, dat in Duitsland vooruitgeschoven wordt als de oplossing voor de onkruidbestrijding in tieten, bleek in eigen onderzoek de verwachtingen slechts in te lossen voor voederbieten, meer speciaal op humusrij-ke zandgrond, ofschoon enhumusrij-kel typische bieten-onkruiden nog ontsnappen, w.o. vnl. 3planum nigrum te noteren valt. Overigens blijkt de betrouwbaarheid van het produkt ook tegen te vallen: goede en minder goede ervaringen, zowel wat be-treft onkruiddoding als gewasbeïnvloeding, wisselen elkaar vrij grillig af.

MURANT c.s. (i960) bevestigden, dat hetmengsel end.othal-IPC weinig invloed heeft tegen melde en ganzevoet, en dat het mengsel OMU-BiPC in dit opzicht dik-wijls een beter resultaat geeft, o.a. ook van Sénecio vulgaris,Aan de andere kant bezit het laatste mengsel weer niet de werkingsbreedte van het endothal-IPC mengsel, terwijl bovendien na regen bij de OMU-BiPC menging teeltbeschadi-ging niet uitgesloten is.

Er werd op de conferentie in i960 ten slotte nog een poging gedaan de

aandacht te trekken voor natriumnitraat als herbicide, toe te passen over jonge bleten van niet meer dan 2 bladeren. COOMBE verzamelde de bestaande literatuur-gegevens en kon hieruit besluiten dat bij bespuiting van onkruiden welke niet verder ontwikkeld zijn dan het kièmlöbstadium of welke slechts kleine rozetjes gevormd hebben, er met 320 - 380 kg/ha in 800 - 1000 l/ha water, 60$ of meer

kunnen gedood worden, op voorwaarde dat groeizaam weer vooraf gaat en men minstens op 24 uren droog en warm weer na de behandeling kan rekenen. Onze eigen ervaringen zijn van die aard, dat we dit middel niet verder meer als herbicide in bieten aanhouden.

8. AARDAPPELEN

Merkwaardig is de nieuwe techniek beschreven door ROBERTSON (i960). Hier-bij wordt er naast chemische onkruidbestrijding tevens naar gestreefd de klui-ten, hinderlijk bij het mechanisch rooien, te verminderen. Daar herhaaldelijk berijden van het veld met de tractor kluitvorming bevordert, werd er naar ge-streefd de trekkeroperaties tot een minimum te beperken. Daarom wordt de grond vooraf fijn gelegd en onmiddellijk na het planten wordt reeds aangeaard.

Bij het verschijnen van de allereerste bladeren van de aardappelen tussen de onkruidzaailingen past men de herbiciden toe. Met veel succes werd aldus reeds gedurende drie seizoenen onder uiteenlopende klimatologische omstandig-heden een mengsel van 6 lb/acre dinoseb-NHi, + 10 lb/acre TCA-Na, in U-O gal/acre water verspoten. Met iets minder brede werking werd 2 l/U- lb/acre MCPA-Na + 10 lb/acre TCA-Na gespoten, terwijl anderzijds diquat In een hoeveelheid van 2 lb/acre, eveneens samen met 10 lb/acre TCA toegediend, zeer beloftevol was.

Opvallend was, dat door toepassing van dinoseb + TCA bij een vroege varië-teit (Epicure) de knollen sneller groeiden op de bespoten percelen, iets wat van economische betekenis is, daar men wat vroeger kan oogsten. Met een late

(22)

variëteit Heven de produkties evenwel ongewijzigd. In alle gevallen was het aantal aardklulten sterk verminderd, wat het mechanisch oogsten aanzienlijk ver-beterde.

De door ROBERTSON œngewende dcsis dincœb lijkt ons bijzonder hoog. Bij Belgische onderzoekingen werd reeds enkele jaren met succes gebruik gemaakt van veel ge-ringere hoeveelheden dlnoseb-ammonium (1,5 kg/ha) of ook nog van PCP-Na (12,5 kg/ha), vlak voor de opkomst van de aardappelen.

Volgens Schotse ervaringen (WOOD c.s., i960) zijn ook hoge doses dinoseb-amine (6 lb/acre) zeer geschikt; bij toevoeging van kleine doses dalapon

(5 lb/acre) werd de produktie evenmin beïnvloed; ook de kookeigenschappen, smaak en spruitvormlng bleven ongewijzigd.

9. ANDERE AKKERBOUWGEWASSEN

V e l d b o n e n worden in Groot-Brlttannië ook als overwinterend gewas geteeld en speciaal onder deze omstandigheden is een goede ohkruidbestrijding van groot belang. Simazin blijkt door de tuinboon enigszins verdragen te worden. Bij proeven van ELLIOTT (I958) bleken bij toepassingen in oktober vóór het zaaien of vóór de opkomst van de bonen 2 kg simazin geen opbrengstvermindering te geven. Ook bij voorjaarszaai gaf deze hoeveelheid geen schade. De ontwikke-ling gaat na in de richting van een combinatie van mechanische onkruidbestrij-ding tussen en chemische onkruidbestrijdlng in de rijen.

Tussen I958 én i960 werden de resultaten van ELLIOTT in een groot aantal veldproeven door GREGORY en door BULLEN en HUGHES verder nagegaan. Hierbij bleek, dat doseringen hoger dan 1 lb/acre van simazin tot opbrengstdervingen kunnen leiden in winterveldbonen, speciaal op de zwaardere gronden. In het algemeen bleek een pre-emergence toepassing van -| lb/acre een bevredigende onkruidbestrij-ding te geven.

Het voor middelen als simazin zo belangrijke inzicht in de factoren welke de afbraak en het verdere gedrag in de grond bepalen werd verbreed door het onderzoek van Miss DEWEY. Hierbij bleek, dat bij de voor selectieve onkruidbe-strijding meest gebruikelijke doseringen van niet meer dan 2 lb/acre geen scha-delijke effecten op het in het jaar na de toepassing verbouwde gewassen behoeven te worden gevreesxl. Dit komt overeen met de Nederlandse ervaringen.

De teelt van v o e d e r k o o l als herfstgewas neemt in Engeland een grote oppervlakte in en bij het onkruidbestrljdingsonderzoek in deze teelt heeft natrlummonochlooracetaat (SMA of SMCA) een zekere plaats Ingenomen (MARTIN en HIRST, 1958). Het is met dit produkt als met andere contactmlddelen, nl. de toepassing is aan bepaalde ontwikkelingsstadia gebonden en is het beste bij een gewasontwikkeling van 2 tot 5 echte blaadjes uit te voeren. Verder zijn er rasverschillen wat betreft de gevoeligheid. Latere toepassingen geven, net als bij een in deze teelt gangbaar produkt, zwavelzuur, schade. 20 kg SMA is een

(23)

18

-voor redelijke onkruidbestrijding noodzakelijke dosering, terwijl 25 leg schade aan het gewas kan geven. Een afvalsprodukt van de gasfabrieken, "gas liquor", wordt ook gebruikt voor onkruidbestrijding in de koolteelt. Het wordt toege-past in een hoeveelheid van 10 ozs/acre en bevat 1,72$ N. Van deze toepassing is een goede onkruidbestrijding en een goede gewasgroei het resultaat. CONNOLD c.s. zetten met dit middel het onderzoek voort, doch rapporteerden hier niet over in i960.

Daar zaden van Brassicspecies als k o o l z a a d , r a a p en r u t a-b a g a gelijktijdig met de meeste ónkruidzadeh kiemen wordt door PRYTHER en TOULSON voor deze teelten een techniek aanbevolen, welke met contactherbiciden ook reeds bij andere gewassen benut wordt. De grond wordt 15 dagen vóór de

toepassing zaaiklaar gelegd, waardoor er bij het zaaien een uitgebreide popu-latie van eenjarige onkruiden gekiemd is. Drie dagen na het zaaien, wanneer het merendeel van de onkruiden een lengte van 2,5 cm bereikt heeft, wordt er reeds met 2 - U- lb/acre PCP of met 2 lb/acre diquat een prachtige onkruiddo-ding bekomen. Deze onkruidbestrijonkruiddo-dingstechniek heeft al ingang gevonden in de praktijk in Breconshire.

De onkruidbestrijding in e r w t e n werd op beide conferenties op zeer grondige wijze samengevat door REYNOLDS. De toepassing van dinoseb levert uiteraard weinig nieuws op, al is het wel interessant dat bij een hoogste te verwachten dagtemperatuur van 55 - 65°P het ammoniumzout, van 65 - 75°F het ammonium én het aminezout en hoger dan 75°? alleen het aminezout aangeraden wordt. De toevoeging van wat MCPA ter bestrijding van onkruiden als Chenopo-dium album en Sonchus oleraceus is bij ons niet gebruikelijk. MCPB heeft echter wel, zij het zeer incidenteel, zijn intrede gedaan, maar dan voor de teelt van landbouwerwten. De ervaringen met IPC en TCA ter bestrijding van wilde haver zijn, althans voor Nederland, dermate onzeker, dat de Engelse aanbevelingen zeker niet zonder meer overgenomen kunnen worden.

In hun rapport van i960 bespreekt REYNOLDS ook zijn ervaringen met meng-sels van chloor-IPC en diuron. ïn geen enkel geval beïnvloedde toepassingen van circa ^ kg werkzame stof IPC en circa 1,5 kg chloor-IPC + 0,27 kg diuron de opbrengst of de kwaliteit van de erwten. Met de laatstgenoemde menging werden ook door COWAN en BREESE (i960) niet alleen in erwten maar ook in en-kele andere gewassen veelal bevredigende ervaringen opgedaan.

10. TUINBOUW

Het onderzoek naar de mogelijkheden van chemische onkruidbestrijding in tuinbouwgewassen is de laatste jaren ook in Engeland toegenomen. De breedte die dit onderzoek in Groot-Brittannië momenteel heeft bereikt staat echter nog ten achter bij dat in Nederland. Ten dele komt dit door het feit dat het industriële onderzoek als overal elders in de eerste plaats aandacht besteedt aan de gewassen waarvan grote arealen verbouwd worden en de kleinere teelten

(24)

aan de officiële instanties overlaat. Dit laatste onderzoek fcomt echter in de tuinbouwgewassen pas in de laatste tijd tot ontwikkeling.. BROWN (i960) pleit voor een grotere aandacht van de firma's voor de tuinbouw, met indien mogelijk de ontwikkeling van speciale middelen en vermoedelijk speciale .methoden van toepassing (bv. granulaatformuleringen van herbiciden die machinaal toegepast kunnen worden). Ook vraagt hij om een betere voorlichting van de. zij-3e van het onderzoek en de industrie, o.a. door middel van demonstratieve veldproeven.

In een meer algemeen gerichte voordracht gaf GAST (i960) een overzicht van de ervaringen met simazin en propazin in een grote groep van tuinbouwge-wassen. Hoewel deze ervaringen op Zwitserland slaan kunnen zij toch ook voer andere landen van betekenis zijn. Bij de houtachtige gewassen bleken voor

simazin gevoelig te zijn de Saxifragaceae Deutzla"gracilis en enige Ribes-soor-ten, de Oleacea Syrjnga, Ligustrum en Fraxlnus en de Rosacea Spirea buwalda. Van de Coniferen is LarLx. decidua gevoeliger voor simazin dan de andere soorten; anderzijds verdragen zij propazin goed.

In de sector van de vaste planten werden met doseringen van 1 en 2 kg/ha simazin goede ervaringen verkregen.

Bij chrysanten ontstond schade indien het uitplanten geschiedde kort na een toepassing van 1 en 2 kg simazin. Geschiedde het uitplanten echter 6 weken na de toepassing dan ondervonden 5 rassen geen nadeel indien het uitplanten met pot geschiedde.

Viola tricolor en Cheiranthus bleken zeer geschikt te zijn om te worden uitgeplant na het beëindigen van een teelt waarin simazin was toegepast en nog restanten produkt in de grond aanwezig waren.

Ook uit eigen ervaringen kennen we de grote gevoeligheid van bloembollen voor simazin. Voor gladiolen vermeldt GAST een groot verschil in de tolerantie van de verschillende cultivars voor simazin.

De onkruidbestrijding in a a r d b e i e n heeft sterk de aandacht van de praktijk en ook in Nederland en België worden enkele Produkten (IPC, chloor-IPC en simazin) al lokaal toegepast. In Groot-Brittannië is de menging van chloor-IPC (2 lb/acre) en fenuron (0,5 lb/acre) sterk in onderzoek geweest. Er werden in de reactie van het gewas variëteitsverschillen vastgesteld bij toepassingen in november en januari. Red Gauntlet en Talisman hadden geen schade, doch Vigour (een vroeg ras) wel. De. verschillen in vroegheid worden hier als oorzaak veron-dersteld door ROBINSON (1958), die novembertoepassingen van de genoemde menging wel durft te propageren.

De bestrijding van grassen in aardbeien heeft in'Engeland evenals bij ons met dalapon weinig gunstige ervaringen opgeleverd. De ervaringen met IPC en chloor-IPC zijn in Noord-Ierland (ROBINSON, 1958) niet eensluidend en

afhanke-lijk van het ras. Een voorjaarstoepassing is in het algemeen niet gunstig en de gewasbelnvloeding moet vooral gezien worden als een directe beïnvloeding van

(25)

rijenbehan 20 rijenbehan -delins niet behoeven voor te komen.

Kaast Poa annua is Stellaria media een winterprobleem. Met toepassingen van dinoseb onder de overigens vrij zachte winteromstandigheden worden in Groot-Brittannië goede ervaringen opgedaan, doch aangezien met dit middel de grassen niet bestreden worden is de toepassing weinig aantrekkelijk. In Neder-land zijn met DNOC, vlak na de winter toegepast, ook tegen muur goede ervarin-gen opgedaan (Jucunda). Zowel van DNOC als van dinoseb mag worden aanervarin-genomen, dat zij ook in de grond tegen kiemende zaden een effect hebben.

Het produkt 2,H~DES of SES is bij de aardbeienteelt nog een omstreden produkt. Wanneer het toegepast wordt op onkruidvrije grond kan het vrij'rede-lijk de kieming van Chenopodlum album en Seneclo vulgaris tegengaan, zonder de opbrengst in belangrijke mate te beïnvloeden. De ervaringen met het produkt zijn echter onder verschillende weersomstandigheden te variabel gebleken om ér een behoorlijk advies voor de praktijk op te kunnen baseren. Eenmaal geves-tigde onkruiden worden er bovendien niet mee bestreden.

De stand van het nu vier jaren lopende onderzoek met simazin in Nederland werd samengevat door VAN STAALDUINE (i960). Na de oogst kan 0,5 - 0,75 kg/ha simazin bij alle rassen gebruikt worden. Bij dit onderzoek bleken aardbeien in het voorjaar veel gevoeliger te zijn. Dit 'hangt o.m. af van de dosering, ras, grondtype en hoeveelheid neerslag na de toepassing. In de periode van rank-vorming zijn de planten weer weinig gevoelig voor simazin. In verband met de lange werkingsduur van simazin bij toepassingen in oktober-november wordt ver-wacht dat de voorjaarstoepassingen kunnen worden vermeden.

Kort voor het uitplanten toegepaste middelen gaven in proeven van SUTHERLAND (i960) zeer slechte resultaten (o.a. simazin 2 lb; atrazin 2 lb; diuron 1 lb; fenuron 0,5 lb per acre). In het voorjaar gaven echter bij 5 tot 6 jaar oude planten (pollenteelt) behandelingen met 1,5 en 2 lb simazin en 2 lb atrazin geen schade. De dosering speelt hierbij echter een grote rol, aangezien wel schade ontstond bij 3 lb simazin (in 1959) e n 3 lb monuron en

diuron (i960). Deze ervaringen stemmen dus in zoverre overeen met de Neder-landse, dat ook bij ons is geconstateerd dat voorjaarstoepassingen van sima-zin veel riskanter zijn gebleken dan na-zomertoepassingen en uit een oogpunt van algemene advisering niet toelaatbaar worden geacht.

De zeer speciale toepassing bij aardbeien van maleïnezuurhydrazide (MH) werd door THOMPSON (i960) behandeld. Hij verkreeg met herhaalde behandelingen van 0,1 - 0,2$ een gewenste remming van de rankvorming. Ook wordt door hem

voorgesteld gecombineerde toepassingen van simazin en MH te doen plaatsvinden. Bij d e f r a m b o z e n t e e l t i s vooral het voorkomen van Poa annua en andere eenjarige onkruiden een probleem. Voor chloor-IPC werd een te grote gevoeligheid van het gewas vastgesteld, terwijl monuron (hoewel het een goede grasdoding geeft) ook niet vertrouwd wordt wat betreft gewasbeïnvloeding

(26)

Voor 'de grassenbestrijding blijkt dalapon wel te gebruiken te zijn, doch slechts onder bepaalde omstandigheden. ROBINSON (i960) kreeg in 2 achtereen-volgende jaren bij herfsttoepassingén van 3,7 1b ernstige schade aan de fram-bozen, doch wintertoepassingen van 7,^ lt> beïnvloedden het gewas niet, zelfs niet na een gedurende drie jaren voortgezette behandeling. In 195$ werd door

ROBINSON medegedeeld dat vroege voorjaarstoepassingen lichte gewasbeschadigingen kunnen geven en al kon dezelfde onderzoeker in i960 goede ervaringen mededelen

(tot 8,5 lb), toch blijkt de gevoeligheid van het gewas op dit moment weer groter te zijn.

Simazin voldeed in alle gevallen (2 tot 6 lb/acre), ook bij jonge planten (ROBINSON, SUTHERLAND en WOOD, i960). Herhaalde jaarlijkse toepassingen van 4 lb op een 1 meter brede strook gaf geen nadelige invloed, doch indien simazin bij jonge planten op 7,5 en 15 cm diepte werd gebracht ontstond wel schade

(ROBINSON, i960)..Atrazin (^ lb) ging eveneens zonder bezwaar. Amitrol (4 lb) en TCA (18,6 lb) + dinoseb gaven echter weer ernstige beschadigingen (ROBINSON, WOOD, i960).

Door WOOD en SUTHERLAND (I958) is onderzoek verricht in Schotland in de moerbeddenteelt van frambozen. Bij deze driejarige teelt blijken vroege voor-jaarstoepassingen van contactmiddelen als olie en PCP-olie toelaatbaar te zijn. Van de carbamaten was IPC (tot 20 kg/ha werkzame stof) mogelijk zonder schade

aan de frambozen, terwijl chloor-IPC in.alle gevallen (ook pre-emergence) schade gaf. Deze doet wel erg aan dampschade denken. Van de allesdoders is noch bij monuron, diuron of simazin schade geconstateerd, bij simazin werd ook bij bladbehandeling geen reactie waargenomen.

Bij de onderzoekingen van ROBINSON (1958) in boomgaarden in Noord-Ierland, gaat het vooral om de bestrijding van kweek, straatgras en kruipende boter-bloem. Het probleem is er in zoverre moeilijker dan in België en.Nederland, daar door het zachte klimaat gedurende het gehele jaar groei bij de onkruiden kan plaatsvinden.

De ervaringen bij de bestrijding van kweek i n a p p e l b o o m g a a r -d e n komen overeen met onze ervaringen. Toepassingen van 5 - l \ lb/acre

dalapon kunnen de groei, van de onkruidgrassen in voldoende mate drukken; ver-schillen in reactie bij verver-schillende variëteiten werden (zij het meestal bij hogere doseringen) waargenomen.

Het door H0LL0WAY medegedeelde klopt geheel met onze eigen ervaringen. Hij kreeg geen schade door behandeling van 1 meter brede stroken met simazin

(5 lb) en monuron (5 lb) bij 1 en 2 jaar oude bomen (o.a. Cox op II, VII en IX). Een hogere dosering (10 lb) monuron gaf bij één boom schade, Conference op kwee.,.

Ook z w a r t e b e s s e n verdragen simazin en atrazin goed in dose-ringen van 2,5 - 5 lb (HOLLOWAY, ROBINSON, i960). Bij r o d e b e s s e n gaven zelfs herhaalde behandelingen in 1959 en i960 met 5 lb van deze

(27)

22

-middelen geen nadelen, doch monuron (5 lb) bleek wel gevaarlijk te zijn (HOLLOWAY, i960). De vermelde resistentie van zwarte bessen tegen dalapon is ook in onze landen wel bekend. Door k r u i s b e s s e n wordt een dosering van T,U- lb tussen september en maart eveneens verdragen.

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat, hoewel er voor dalapon bij de bestrijding van kweek en andere grassen mogelijkheden bestaan, de toepas-singen vaak zeer kritisch zijn. Het typische is echter, dat zelfs bij zware overdoseringen ondanks het optreden van ernstige schadesymptömen nog nooit het afsterven van bomen of heesters waargenomen is.

. Ook in Nederland en België is te verwachten, dat bij een eventueel ingang vinden van de chemische bestrijding van grassen in boomgaarden het probleem van de bestrijding van dicotylen nijpender zal worden. In Noord-Ierland

(ROBINSON, I958) blijkt na de bestrijding van kweek Ranunculus repens naar voren te komen, bevorderd door de zachte winters. Het heeft geleid tot hét in de zomer toepassen,van MCPA, zelfs van mengingen van dalapon met MCPA. Dit blijkt zonder schade te kunnen gebeuren, mits voorzorgen worden genomen tegen te sterk verwaaien van de spuitnevel, vooral bij appels. Ook in f r a m b

o-z e n ging het gebruik van MCPA o-zeer goed, doch bij dit gewas dient de toe-passing in de winter plaats te vinden..Om de grasbegroeiing niet te sterk te bevorderen werd bij 8 frambozenrassen met dalapon '(-5 3 A lb) én MCPA (2 lb) met goed resultaat gewerkt. De commercieel vervaardigde menging 2,4-DES + fenuron bleek wel beschadigingen te geven, speciaal door de fenuronbijmenging. Ook in z w a r t e b e s s e n bleek de menging van 7,5 kg dalapon en 2 kg

MCPA bij toepassing in februari goede bestrijding te geven van kweek (wel hergroei), straatgras en boterbloemen. Door de bijmenging van MCPA moet de toepassing niet na het uitlopen in het voorjaar plaatsvinden. Ook mengingen van 2,4-DES en fenuron, chloor-IPC en fenuron, dalapon + chloor-IPC + fenuron gaven een goede onkruidbestrijding.

Voor de onkruidbestrijding i n g r o e n t e n g e w a s s e n moet wat betreft erwten naar voorgaande hoofdstukken worden verwezen. In andere gewas-sen werd door ROBERTS en WILSON (i960) een aantal triazinen onderzocht. Met atrazin, simazin, propazin en trietazin werden bij pre-emergence behandelin-gen in r a d i j s , k o o l , s l a , ' s p l n a z i e en u i e n ongunstige ervaringen opgedaan. Gunstige ervaringen gaven dergelijke -behandelingenmet propazin in p e e n; met propazin en trietazin bij p e t e r s e 1 i e en

p a s t i n a a k; trietazin bij e r w t e n en s t a m b o n e n en met trietazin en simazin bij t u i n b o n e n . Aangezien algemeen erkend wordt dat de werking van triazinen op gewas en onkruid sterk bepaald wordt door

weersomstandigheden, grondsoort en plantesoort kunnen bovenstaande waarnemin-gen ä ^ slechts aanwijzinwaarnemin-gen voor verder onderzoek beschouwd worden.

WARREN (i960) gaf een overzicht van toepassingen met pre-êmergence mid-delen. Nieuwe, ook reeds bij ons in onderzoek zijnde middelen zijn o.a.

(28)

amlben (o.a. voor p e e n, b o n e n, e r w t e n en. bepaalde C u e u r-b

l-t a c e e è' n), en dacl-thal (o.a. p e e n , b o n e n , e r w l-t e n en l-t o m a l-t e n ) . Dit laatste produkt blijkt op humusrijke grond niet te werken. Nieuwe post-emergence middelen zijn kars.il, dicryl en solan. Deze zijn speciaal geschikt voor s c h e r m b l o e m i g e n . De bestrijding van eenjarige grassen is#

minder dan die welke selectieve oliën geven.

In b l o e m e n en s i e r g e w a s s e n blijven, als wij in Neder-land en België,. WOOD en ANDERSEM (i960) zoeken naar aanvullende middelan voor chloor-IPC, ter bestrijding van kruiskruid en kamille in bolgewassen,. De lage doseringen van diuron en slnazin (0,5 lb) waarnee in Engeland nog verder gewerkt wordt, zijn echter bij ons althans voor de typische bollengronden

geheel verlaten. Bij aneraonen verkreeg JEFF (1960) net fenuron (1 lb) + chloor-IPC (i lb) goede resultaten. Chloor-chloor-IPC 1 lb gaf hevige schade, welke ook ons bekend is. Simazin en nonuron (2 lb) gaven ook enige schade.

11. BESTRIJDING VAM KWEEK

Hoewel de bestrijding van kweek door de introductie van TCA en dalapon beter mogelijk is geworden, blijken toch de ervaringen met deze middelen vaak teleurstellend te zijn. Het onderzoek heeft zich speciaal op dalapon gericht. Vastgesteld kan worden (FRYER en CHANCELLOR, I958) dat de werking van dalapon er in bestaat de rhizomen . in een soort "slaaptoestand" te brengen, al dan niet de dood van de behandelde organen tot gevolg hebbende. Dit is afhankelijk van de toegepaste dosering, de bodem- en weersomstandigheden en nog andere factoren, zoals met de bespuiting samengaande bodembewerkingen. FRYER en CHANCELLOR komen in hun bijdrage niet tot een bepaalde conclusie over de relatieve gevoeligheid van kweek en van de ook vaak met de naam kweek aangeduide Agros bis-soorten. Hiervoor variëren de proefresultaten te veel. Het zou te ver gaan hier de

Belgische en Nederlandse ervaringen te bespreken. Verwezen moet worden naar de desbetreffende behandelingen in J. STRYCKERS: Onkruidbestrijding (1959) en P. ZONDERWIJK: Onkruidbestrijding met chemische middelen (I959).

Het is wel interessant de door BYLTERUD (1958) in Noorwegen met TCA opge-dane ervaringen te vermelden. Daarbij is namelijk gebleken, dat de beste bestrij-ding verkregen wordt bij toepassingen vroeg in het voorjaar, direct na het

smelten van de in dit land steeds in de winter voorkomende sneeuwlaag. Dit soort toepassingen werd ook trouwens in België als zeer effectief tegen kweek bevonden. Het bezwaar van toepassingen van 20 - 25 kg TCA op dit moment is echter de lange werkingsduur van het middel, waardoor de inzaai van verschil-lende voorjaarsgewassen onmogelijk of riskant wordt. Door het aanpassen van de grondbewerkingen aan de toepassing van het middel (in ieder geval geen diepe grondbewerking kort voor het zaaien) en de keus van het te verbouwen gewas (bieten of aardappel) kan men de bezwaren ten dele ondervangen. De grote

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bei den Stipendiaten aus Familien mit niedrigem Bildungshintergrund, wozu oft türkische Eltern zählen, taten das nur 13 Prozent, sie scheinen sich eher an die Empfehlungen

Wer einen guten Witz hört, sollte sich schnell aus der Unterhaltung zurückziehen und den Witz Revue passieren lassen: Was ist der tiefere Sinn, wie läuft der rote Faden,..

Daarom zien we die adenosinereceptoren in Leiden ook als ‘voorbeeldreceptoren’; door deze vier goed te bestuderen, willen we ook meer te weten komen over alle 600.. Als u nu bij

Dit boek is volgens de inleiding bedoeld als een geschiedenis van het andragogisch werk (vorming van en hulpverlening aan volwassenen) voor sociale werkers en studenten, ten

STOKES past zijn formule (b) nog toe bij snelheden van onge- veer 4 cm. nà 15 secunden afgeheveld; de snelheid is dan 2 cm. De vraag rijst of de formule van STOKES ook voor zeer

Eerst als deze vier p u n t e n zijn vastgesteld, kan tot de eigenlijke elektrometrische meting van de waterstofionenconcentratie worden overgegaan. Wij hebben den invloed van

Extended lamivudine treatment in patients with chronic hepatitis B enhances hepatitis B e antigen seroconversion rates: results after 3 years of therapy.. Effects of

Vancomycine: oplaaddosis van 25 tot 30 mg/kg iv, onmiddellijk gevolgd hetzij door een continu infuus getitreerd om serumconcentraties te bereiken van 20 tot 30 µg/ml hetzij door