• No results found

Vakantie - leergang Bodemkunde (B-cursus) : georganiseerd door de Directie Landbouwonderwijs in samenwerking met de Rijkslandbouwconsulent voor Bodem- en bemestingsvraagstukken, het Koninklijk Genootschap voor Landbouwwetenschappen en het Ned. instituut v

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vakantie - leergang Bodemkunde (B-cursus) : georganiseerd door de Directie Landbouwonderwijs in samenwerking met de Rijkslandbouwconsulent voor Bodem- en bemestingsvraagstukken, het Koninklijk Genootschap voor Landbouwwetenschappen en het Ned. instituut v"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V A K A N T I E - L E E R G A N G B O D E M K U N D E

(B-cursus)

Georganiseerd door de Directie Landbouwonderwijs in samenwerking met deRijkslandbouwconsulent voor Bodem- en Bemestingsvraagstukken, het Koninklijk Genootschap voor Landbouwwetenschappen en het Ned. Instituut voor Landbouwkundig Ingenieurs.

te

• A G E N I N G E N 14 t/m 18 september 1959

(2)
(3)

Aan de deelnemers van de Vakantieieergaiig Bodemkunde Het doet mij een genoegen, naar aanleiding van Uw aanmel-ding voor de vakantieleergang Bodemkunde (B-cursus) U hierbij het programma voor deze studieweek te doen toekomen.

De leergang, die tot stand is gekomen in nauwe samenwer-king met Ir. S.F. Kuipers, Rijkslandbouwconsulent voor Bodem- en

bemestingsvraagstukken te Bennekom, zal worden gehouden in het Laboratorium voor Natuurkunde, Duivendaalselaan 2 te Wageningen.

Voor het verkrijgen van logies kunt U desgewenst de bemid-deling inroepen van de Vereniging voor Vreembemid-delingenverkeer, Gen. Foulkesweg 1 te Wageningen, tel. 08370 - 3106.

De aanvang van de leergang is gesteld op 11 uur.

Te Uwer oriëntatie deel ik ü nog mede, dat de vertrektij-den van de bussen van de Nederlandse Buurtvervoermaatschappij in de richting Wageningen zijn:

van station Arnhem 10, 20, 40 en 50 minuten over het hele uur (rij • tijd 35 minuten);

van station Ede-Wageningen: 8, 28 en 48 minuten over het hele uur (rijtijd 20 minuten).

DE INSPECTEUR VAN HET LANDBOUWONDERWIJS, (Ir. G. Veenstra)

(4)
(5)

I N L E I D E R S Drs. H. van Dijk Prof.Dr.Ir. C.H. Edelman Dr. Ir. J. C. P. M. Haans Dr. Ir. G.W. Harmsen Ir. K.J. Hoeksema Dr. Ir. A. Jongerius Ir, L.J.J. v.d.. Kloes Ir. Jac. Kortleven G. Minderman Ir. J.C. Pape Dr. P.K. Peerlkamp Dr. Ir. L. J. Pons Dr. Ir. J. Schelling Ir. G. G. L. Steur Ir. W.C. Visser Dr. J. Wesseling

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Groningen

Laboratorium voor Regionale Bodemkunde van de Landbouwhogeschool te Wageningen Stichting voor Bodemkartering te Bennekom

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Groningen

Laboratorium voor Regionale Bodemkun-de van Bodemkun-de Landbouwhogeschool te

Wageningen

Stichting voor Bodemkartering te 'Bennekom

Rijkstuinbouwconsulent voor Bodemaan-gelegenheden te Wageningen

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Groningen

Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur te Arnhem Stichting voor Bodemkartering te Bennekom

Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Groningen

Stichting voor Bodemkartering te Bennekom

Stichting voor Bodemkartering te Bennekom

Stichting voor Bodemkartering te Bennekom

Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding te Wageningen Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding te Wageningen

(6)
(7)

D I S C U S S I E L E I D E R S

Ir. S.P. Kuipers Rijkslandbouwconsulent voor Bodem- en Bemestingsvraagstukken te Bennekom Ir. R. P. H. Miedema Directeur R.K. Middelbare

Landbouw-school te Groenlo

Ir. J. Th. Smeding Directeur Rijks Middelbare Landbouw-school te Meppel

Drs. W.F.H. Wiese Leraar Rijks Middelbare Tuinbouwschool te Hoorn

(8)

P R O G R A M M A Maandag 14 september

1 1 . — - 11.15 Opening door Ir. G. Veenstra, Inspecteur van het Landbouwonderwijs

11.15 - 12.30 Bodemleven door dhr. G. Minderman

14.-- - 15.15 Microbiologie van de grond door Dr.Ir. G.W. Harmsen

15.45 - 17.-- Bodemfauna en profielontwikkeling door Ir. K.J. Hoeksema

Discussieleider: Drs. W.P.H. Wiese Dinsdag 15 september

8.30 - 10.15 De morfologie van de organische stof en struc-tuur door Dr.Ir. A. Jongerius

10.30 - 11.45 De betekenis van organische bemesting voor grond en gewas door Ir. Jac. Kortleven

11.45 - 12.30 Samenstelling en eigenschappen van de organische stof in de grond door Drs. H. van Dijk

1 4 . — - 14.30 Discussie over voorgaande inleiding 14.30 - 15.45 De betekenis van de structuur van de grond door

Dr. P. K. Peerlkamp

16.-- - 17.15 Betekenis van organische stof en structuur voor de tuinbouw door Ir. L.J.J. v.d. Kloes Discussieleider: Ir. R.P.H. Miedema Woensdag 16 september

8.30 - 10.15 Bodemvorming en bodemclassificatie door Dr.Ir. J. Schelling en Ir. G. G. L. Steur

10.45 - 12.-- Bodemkunde van de zandgronden door Ir. J.C. Pape Discussieleider: Ir. S. F. Kuipers

13.30 Excursie over de Veluwe, richting Brummen en Proefveld Instituut voor Bodemvruchtbaarheid te Eerbeek

Vertrekpunt Aula Landbouwhogeschool £ 1 9 . — Diner in Restaurant Rijsenburg, Koningsweg 17

te Schaarsbergen. Kosten f. 5.50 p.p. excl. 's-avonds Inleiding van Ir. Jac. Kortleven over de

(9)

Donderdag 17 september

8.30 - 9.45 Het water in het profiel door Ir. ff. C. Visser 9.45 - 11.15 Enkele aspecten van de waterhuishouding van

Nederlandse gronden door Dr.Ir. J.C.P.M. Haans 11.15 - 12.30 Bodemkunde van de veengronden door Dr.Ir. L. .7.

Pons

1 4 . — - 15.15 Bodemkunde van de minerale alluviale gronden door Ir. J.S. Zonneveld

15.45 - 1 7 . — Toepassingen van bodemkartering in Europa door Prof.Dr.Ir. C.H. Edelman

1 7 . — - 17.15 Sluiting namens het Koninklijk Genootschap voor Landbouwwetenschap door Dr.Ir. A.P.A. Vink Discussieleider: Ir. J.Th. Smeding

Vrijdag 18 september

8 . — - 1 8 . — Excursie naar de Utrechtse en Hollandse veen-en kleigepiedveen-en

Vertrekpunt Aula Landbouwhogeschool In de voor de inleidingen uitgetrokken tijd is telkens 30 minuten discussie begrepen.

(10)

P R A E • A D V I E Z E N. I N L E I D I N G E N . Prae-advies LEERGANG "BODEMKUNDE"

Onderwerp: "Het bodemleven"

ctoor G. Minderman

Getracht zal worden een globaal overzicht te geven van de voorwaarden voor verschillende groepen van dierlijke en plantaar-dige organismen om in de bodem te kunnen leven en de mogelijkheden die in de verschillende seizoenen geboden worden om zich te kunnen vermenigvuldigen.

Verder zal belicht worden in hoeverre enkele facetten van de biologische activiteit invloed kunnen uitoefenen op de samen-vatting van hun millieu, de bodem.

(11)

P r a e - a d v i e s Voordracht MICROBIOLOGIE VAN DE GROND door Dr. Ir. G. W. Harmsen

Als men het onmetelijk grote onderwerp van de microbiologie van de grond van landbouwkundig standpunt wil bekijken, dan dient men zich allereerst af te vragen, wat als de belangrijkste functie van de microflora van de grond moet worden gezien. En dan is het antwoord zeer zeker:

de afbraak van de organische verbindingen, die als dode of sterven-de planten- en dierenresten in of op sterven-de grond achterblijven. Deze desintegratie, waarbij de in de organische stof gebonden planten-voedende stoffen weer vrij komen, is dus een zeer belangrijk pro-ces, dat als de noodzakelijke tegenspeler van het foto-synthese-proces moet worden beschouwd.

De microben-populatie inde grond is niet alleen individuën-doch ook soortenrijk. De belangrijkste systematische groepen zijn de Bacteriën, de Actinomyceten (s straalschimmels) ende Schimmels. In al deze groepen vindt men vertegenwoordigers van nagenoeg alle physiologische groepen, zodat een alzijdige functie der microflora

in alle min of meer normale gronden - althans kwalitatief - is ge-waarborgd, onverschillig hoe de systematische samenstelling der microflora is. Deze laatste is immers in hoge mate afhankelijk van de physisch-chemische omstandigheden van de grona. Zo heeft men in zure gronden veel schimmels en relatief weinig bacteriën en actinomyceten en in de neutrale en alkalische gronden omgekeerd. Over het aantal levende micro-organismen in diverse gron-den heersen soms zeer verwarde en tegenstrijdige opvattingen, het-geen een gevolg is van de moeilijkheden bij de bepaling van dat aantal. De verschillende daartoe aangewende methodes - de plaat-telling, de directe microscopische telling van gekleurde suspensies en de verdunnings-methode - zij alle zijn behept met hun eigen spe-cifieke gebreken, waardoor men nooit zeker is het werkelijke aan-tal te hebben gevonden.

De bepaling van het aantal micro-organismen is echter in de regel niet erg belangrijk. Veel meer waarde heeft de bepaling van de activiteit der microben, want daar hangt immers hun invloed op de grond van af.

Beziet men dus deze werking nader, dan kan onomwonden wor-den vastgesteld, dat - zoals wij boven al zagen - de

(12)

allerbelang-rijkste functie fier microflora in de grond is de enzymatische ont-leding van de plantenresten, waarbij het merendeel van deze plant-aardige substantie wordt gemineraliseerd en dus ontleed tot oplos-bare en voor de planten opneemoplos-bare eenvoudige verbindingen, terwijl een deel van het oorspronkelijke materiaal, tot de min of meer "bestendige" humus wordt omgevormd.

Een andere zeer belangrijke functie is de aantasting van de minerale deeltjes in de grond en het daaruit tot oplossing brengen vanbelangrijke plantenvoedende stoffen, zoals kali, fosfor, magnesium, enz. In dit opzicht werken de micro-organismen parallel met de plantenwortels bij de'ontsluiting van onoplosbare minerale verbindingen, met behulp van afgescheiden koolzuur en andere orga-nische zuren.

Zeer belangrijk is ook de regulerende invloed van de micro-flora op de samenstelling van de organische stof in de grond, i.e. op de C/N-verhouding ervan. Door de min of meer constante C/N-ver-houding van het microbenprotoplasma en van de gevormde humus heeft de microflora de neiging naar deze verhouding toe te werken door N te binden en C te mineraliseren bij een hoog C/N quotiënt, en het omgekeerde te doen bij een laag C/N quotiënt van het uitgangsmate-riaal.

De betekenis van de chemo-synthese door de microben, dus van de binding van het koolzuur van de lucht, niet door de zonne-energie, maar door die van exotherme processen, werd tot voor kort onderschat. De laatste tijd heeft men echter veel aanwijzingen ver-kregen voor de grote betekenis van deze processen.

Tenslotte moet de binding van de stikstof van de lucht door zowel vrij levende microben (azotobacter en andere) als ook door de in symbiose met vlinderbloemige gewassen werkende wortelknolletjes-bacteriën worden genoemd als een buitengewoon belangrijk proces. Het aantonen en het interpreteren van al de bovengenoemde werkingen der micro-organismen is echter niet voldoende, men moet ook midde-len vinden al deze activiteiten kwantitatief te meten.

De adsorptie van zuurstof en de produktie van koolzuur kun-nen gezien de overwegend desintegrerende werking der micro-organis-men op organische verbindingen - als de algemicro-organis-mene uiting van hun werkzaamheid en groei worden opgevat. Men beschikt hiervoor over zeer goede en betrouwbare meetmethoden.

Ook de mineralisatie van organisch gebonden stikstof kan redelijk nauwkeurig worden gemeten. Dat is reeds een meer

(13)

guspecia-liseerd proces, dat echter landbouwkundig gezien van doorslaggeven-de betekenis is. Nog gespecialiseerdoorslaggeven-der zijn doorslaggeven-de werkingen van enzym systemen, die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van bepaalde organische verbindingen, zoals zetmeel, cellulose, lygnine, vetten, etc. In bepaalde omstandigheden kan het nodig zijn deze activitei-ten te meactivitei-ten, hetgeen ook zeer wel uitvoerbaar is, maar voor de al-gemeen landbouwkundige beoordeling van de microbenactiviteit zijn zulke speciale processen van minder belang en kan men vaak volstaan met de meting van de COg-produktie en stikstof-mineralisatie.

Dit overzicht zou een zeer belangrijk punt over het hoofd zien, indien niet werd gewezen op de betekenis van het leven der micro-organismen in de grond op de structuur van de grond. Zonder de levensverrichtingen dezer organismen zou de structuur van de grond niet te handhaven zijn.

(14)

Prae-advies BODEMFAUNA EN PROFIELONTWIKKELING door Ir. K. J. Hoeksema

Er is nog maar weinig bekend van wat de niet-pathogene or-ganismen in de grond precies doen en wat de betekenis is van deze activiteit voor de produktiviteit van onze cultuurgronden. Enkele facetten zullen belicht worden.

Gelaagde sedimenten worden intensief gemengd door woelen-de bowoelen-demdieren (homogenisatie). Naarmate woelen-de grond langer een diep wortelende natuurlijke vegetatie heeft gedragen, zal deze invloed groter zijn. De homogenisatie zal dus in. het algemeen belangrijker zijn voor de fluviatiele dan voor de mariene afzettingen, maar ook in aeolische afzettingen (Loss en dekzand) is het effect duidelijk.

De homogenisatie blijkt een heterogeen poriënstelsel in het leven te roepen wat van groot belang is voor de beworteling van onze cultuurgewassen.

Wanneer de activiteit van de bodemfauna groter is. heeft een snelle afbraak van de organische stof plaats en het residu van langzaam verterende humus wordt intensief door een dikke bovengrond verdeeld. Er ontstaan op deze wijze dus geen pi*ofielhorizonten zo-als bij de podsol. Alle horizonten gaan geleidelijk in elkaar over.

Vooral bij gebruik als bouwland is de kans groot, dat.de bodemfauna eenzijdig onderdrukt wordt. De invloed van de actieve structuurvormende processen neemt dan af, die van de passieve tne.

(15)

P r a e - a d v i e s DE MORFOLOGIE VAN DE MACROSTRUCTUREN door Dr. I r . A. Jongerius

Bodemstructuren, die met een loep 4 x l i n . nog z i c h t b a a r z i j n , noemen we m a c r o s t r u c t u r e n , in t e g e n s t e l l i n g t o t de micro-s t r u c t u r e n .

Morfologisch gezien i s bodemstructuur de r u i m t e l i j k e rang-schikking van de elementaire bestanddelen en hun eventuele aggre-gaten, alsmede van de bolten, die in de bodem voorkomen.

Uit deze d e f i n i t i e volgt een uitgebreide indeling der macro-structuren. Zo onderscheiden we pedogene structuurelementen (holoëders, prismata, p l a a t s s t r u c t u r e n ) , geërfde elementen, c o l l a p s s t r u c -turen, gatenstruc-turen, e t c . , groepen d i e a l l e weer vele types be-v a t t e n . Naast deze i n d e l i n g , d i e gebaseerd i s op de be-vormen, z i j n met name de aard en mate der eventuele z. g. huidjes zeer b e l a n g r i j k . Ook de z. g. structuurgraden en de g r o o t t e - k l a s s e n z i j n wezenlijke onderdelen van een s t r u c t u u r c l a s s i f i c a t i e .

Van enige s t r u c t u u r g r o e p e n (b. v. de geërfde elementen") wordt de genese hoofdzakelijk bepaald door niet-pedogene processen. De vele s t r u c t u r e n , die behoren t o t de pedogene elementen, de gaten-s t r u c t u r e n , de c o l l a p gaten-s gaten-s t r u c t u r e n , e t c . z i j n e c h t e r het r e gaten-s u l t a a t van 2 groepen van pedogene processen, t.w. fysische en chemische, resp. b i o l o g i s c h e . Aan de hand van de genoemde processen z a l nu een nadere v e r k l a r i n g worden gegeven van de s t r u c t u u r i n d e l i n g .

(16)

P r a e - a d v i e s DE MICROMORFOLOGIE VAN DE ORGANISCHE STOF door Dr. I r . A. Jongerius

De organische s t o f in de bodem doet zich in v e r s c h i l l e n d e vormen aan ons voor: de z. g. humusvormen.

Overzicht van de ontwikkeling van d i t begrip s i n d s 1879: Muller, Kabiëna en Hartmann, de naoorlogse Nederlandse onderzoe-kingen.

Hoofdindeling humusvormen: aquatische (o.m. dy en g y t t j a ) , s e m i - t e r r e s t r i s c h e (o.m. anmoor) en t e r r e s t r i s c h e (o.m. muil, mo-der, ruwe en d i s p e r s e humus). Beide l a a t s t e hoofdgroepen z i j n voor de p r a k t i j k het b e l a n g r i j k s t en t e v e n s h e t b e s t bekend, waarom voornamelijk deze vormen besproken z u l l e n worden, t.w. achtereen-volgens: ruwe humus, moder, muil, anmoor, d i s p e r s e humus.

D e f i n i t i e s der vormen, ontstaanswijze, de v a r i a t i e s in de vormen en de factoren, die hiervoor verantwoordelijk z i j n , de ver-spreiding.

(17)

Prae-advies DE BETEKENIS VAN ORGANISCHE BEMESTING VOOR GROND EN GEWAS

door Ir. Jac. Kortleven

Het humusgehalte in Nederland beweegt zich met enkele uit-zonderingen rond 4%. Het optimale beweegt zich rond 8%. In dit tra-ject stijgt de produktiviteit met de stijging van het humusgehalte, en wel - voorlopig gegeven - met omstreeks 5% per eenheid van hu-musgehalte.

Het humusgehalte en daardoor de produktiviteit, is te ver-hogen door organische bemesting. Het verband tussen de toevoer van organische stof en het humusgehalte is in formule gebracht. Met deze formule is te berekenen, hoeveel organische stof moet worden aangevoerd om in een bepaalde tijd een bepaald humusgehalte te be-reiken.

De organische meststoffen hebben, naast hun wezenlijke hu-musfunctie als nevenfunctie het leveren van pi antenvoedende be-standdelen. Voorts gaan er velerlei specifieke werkingen van uit, die anders zijn dan bij minerale bemesting.

Met behulp van de opgesomde gegevens is de mate van renta-biliteit van organische bemesting te berekenen, waardoor een bete-re basis verschaft wordt aan enkele onderdelen van het landbouwbe-leid.

(18)

Prae-advies SAMENSTELLING EN EIGENSCHAPPEN VAN DE ORGANISCHE STOF IN OE GROND

door Drs. H. van Dijk

Het onderzoek van de organische stof in de grond vertoont een sterke achterstand, vergeleken met dat van de overige bodembe-standdelen. Dit komt reeds duidelijk tot uiting in het feit, dat gewoonlijk wordt volstaan met slechts het percentage humus in de grond te bepalen. Op de oorzaken van deze achterstand zal kort wor-den ingegaan.

De chemische kennis omtrent de samenstelling en de humifi-catie van de organische stof zal in grote lijnen worden besproken, waarbij ook de methoden van onderzoek naar voren komen.

Het staat wel vast, dat de "kwaliteit" van de organische stof niet gelijk is voor verschillende gronden en ook afhankelijk is van cultuurmaatregelen. Dit zal aan de hand van enkele voorbeel-den worvoorbeel-den gedemonstreerd.

De organische stof is van invloed op sterk uiteenlopende factoren, die mede de vruchtbaarheid van de grond bepalen. Dit zal kort worden besproken.

(19)

DE BETEKENIS VAN DE STRUCTUUR VAN DE GROND door Dr. P.K. Peerlkamp

Onder structuur van de grond zal hier worden verstaan de wijze, waarop de vaste bestanddelen de grond ruimtelijk opbouwen

(vgl. de "indeling" van een huis). De structuur varieert in sterke mate, niet alleen in verticale richting, doch doorgaans ook in ho-rizontale richting en verder wisselt ze in de bovenlaag voortdurend met verloop van tij'd. Wij zullen ons hier hoofdzakelijk beperken tot de bouwvoor.

De structuur van de bouwvoor heeft betekenis (a) voor de plantengroei, (b) voor de grondbewerking, (c) voor de erosie van de grond.

a. De invloed, welke de structuur van de grond op de ontwikkeling van het gewas uitoefent, doet zich niet rechtstreeks gelden, maar via een groot aantal voor de plant belangrijke factoren als vochtvoorziening, grondtemperatuur, ontwikkeling van het wortel-stelsel, wortelademhaling, microbiologische activiteiten (stik-stofvoorziening) .

Omgekeerd beïnvloedt de plant en daardoor ook elke factor, die van belang is voor de groei van het gewas (bemestingstoestand van de grond, waterbeheersing, ziektebestrijding e.d.) via de ontwikkeling van het wortelstelsel en de mate van bodembedekking de structuur.

Een belangrijke tak van de invloed, welke het klimaat op de plant uitoefent, loopt via de bodemstructuur (vocht-, lucht- en warmteregulatie). Lichte zavelgronden vereisen voor een opti-male gewasgroei onder verschillende meteorologische heden verschillende structuren. Hier kan, al naar die omstandig-heden zijn, de aeratie dan wel de vochtvoorziening in het ge-drang komen. Ook kan een betere structuur op dergelijke gronden via een snellere mineralisering van de stikstof in het begin van de vegetatieperiode een depressie teweeg brengen in de opbrengst van deinde tweede helft van de vegetatieperiode gevormde oogst-bare plantendelen.

Bij zandgronden vormt de vochtvoorziening in droge perioden, bij kleigronden de aeratie onder natte omstandigheden het knelpunt. Het is bekend, dat bekalking van kleigronden tot pH-verhoging,

(20)

structuurverbetering en hogere opbrengsten aanleiding kan geven. Met behulp van structuurregelaars kon op een zware Dollardklei worden aangetoond, dat dit jaarlijks verkregen opbrengstverschil hoofdzakelijk aan de structuurverbetering toegeschreven moest worden. Een hoger humusgehalte van een zandgrond geeft een gun-stiger poriënverdeling en daardoor een grotere hoeveelheid voor de plant beschikbaar water.

Het is hierbij echter nog niet bekend in hoeverre een opbrengst-verhoging aan de betere fysische, dan wel chemische bodemvrucht-baarheid toegeschreven moet worden.

b. De structuur, in het bijzonder van kleigronden, is van invloed op de kosten van de grondbewerking. Kwantitatieve gegevens hier-over zijn echter nog niet beschikbaar.

c. De structuur en vooral de bestendigheid van de structuur is van grote betekenis voor de erodibiliteit van een grond. In ons land hebben wij hoofdzakelijk te maken met winderosie, waartoe we ons hier zullen beperken. Zandgronden met een behoorlijk per-centage bestendige aggregaten groter dan 2 mm in de bouwvoor stuiven niet noemenswaard.

De structuur kan ook langs deze indirecte weg onder daarvoor ge-eigende omstandigheden een invloed uitoefenen op kwaliteit en opbrengst van het gewas.

(21)

DE BETEKENIS VAN ORGANISCHE STOF EN STRUCTUREN VOOR DE TUINBOUW

door Ir. L. J. J. van der Kloes

Het complex van maatregelen dat men neemt om gronden beter geschikt te maken voor tuinbouwteelten, kan men omschrijven met het woord "rijpmaking".

Deze grondverbeteringsmaatregelen variëren naar streek, grond, teelt en inzicht van de tuinder, maar bestaan veelal uit

grond-bewerkingen en toevoegingen van bepaalde materialen, al of niet in combinatie.

De verkregen rijpheid moet onderhouden worden, hetgeen vaak plaats vindt op dezelfde wijze als waarmede de rijpheid werd verkregen.

Onderscheid wordt gemaakt tussen langs mechanische en langs biologische weg verkregen rijpheid. Soms overheerst een van beide, soms ook wordt er naar gestreefd een combinatie te vinden van deze elkaar nu en dan vijandige methoden.

voorbeeldenfcuit de groente- en fruitteelt worden aangehaald Dm bovenstaande principes te verduidelijken.

(22)

BODEMVORIHING EN BODEMCLASSIFICATIE

door Dr. Ir. J. Schelling en Ir, G.G.L. Steur Het uitgangspunt van de bodemvorming is het moedermateriaa]. Dit kan zijn een verweringsprddukt van een vast gesteente, of een los sediment. In Nederland hebben we meestal met het laatste te ma-ken, waarbij bovendien het sediment niet homogeen is, maar veelal bestaat uit lagen van verschillende samenstelling en soms ook uit uiteenlopende ouderdom.

De bodemvormende processen grijpen het moedermateriaal aan. De aard en de snelheid van de optredende veranderingen hangt samen met de volgende factoren:

klimaat

topografie (grondwater) biogene invloeden

Het moedergesteente zelf bepaalt voor een deel de er in optredende processen, terwijl de tijdsduur van de inwerking van invloed is op het effect.

Moedergesteente

In lutumarme gronden bestaat een sterke tendens tot podzo-lering indien er geen toevoer van voedselrijk grondwater plaats-vindt. In lutumrijke gronden treden, afgezien van de ontkalking, in hoofdzaak processen op waarbij verplaatsing van klei voorkomt. In gronden die hoofdzakelijk uit organisch materiaal bestaan vindt omzetting van dit materiaal plaats (organische Al) en ook onder be-paalde omstandigheden neerwaartse verplaatsing van organische stof en afzetting in diepere lagen (organische B ) .

Topografie en grondwater

Erosie is van grote invloed op bodemvorming in hellende terreinen (verjonging, onthoofding).

Het grondwater veroorzaakt bij aanwezigheid van organische stof en indien het niet zeer zuurstofrijk is, reductie, wat vooral zicht-baar wordt aan het ijzer. Onder bepaalde omstandigheden kan grond-water het podzoleringsproces belangrijk beïnvloeden. Een voor Nederland belangrijk proces is de rijping van onder water afgezet klei en veen.

(23)

Biogene invloeden

De voornaamste invloed i s de vorming van organische s t o f en de omzetting hiervan door dieren, schimmels en b a c t e r i ë n . Daar-naast i s de mengende werking (homogenisatie) van bodemdieren van belang.

Last but not l e a s t oefent de mens veel invloed u i t door grondbewer-king, bemesting (ook pot sta l m e st ) en grondverbetering en ontwate-ring.

Klimaat

Van de invloed van het klimaat op de bodemvorming in Nederland is weinig bekend. Mogelijk dat een deel van de

verschil-len in de aard van de podzoverschil-len in het noorden en het zuiden van het land hieraan kan worden toegeschreven.

Belangrijke bodemvormende processen die hiervoor terloops al zijn genoemd, zijn de podzolering, de kleiverplaatsing, de vor-ming van de humeuze bovengrond (Al), de omzetting van veen (orga-nische Al). Tevens zijn het ontstaan van gleyverschijnselen, de rijping, het diep omwerken en het ophogen van gronden van betekenis.

De bodemclassificatie is opgesteld op basis van de effec-ten van deze processen. Het is daarom een genetisch systeem van classificatie. Het is tevens gebaseerd op meetbare eigenschappen van de grond, een z.g. morfometrisch systeem. De vorm is die van een categorieënschema, waarbij hogere eenheden trapsgewijs zijn onder-verdeeld. Op de hoogste niveaus is het effect van de bodemvorming bepalend voor de indeling.

Op de lagere niveaus is de landbouwkundige betekenis van de eigen-schappen bepalend voor de afgrenzing van de eenheden.

(24)

Prae-advies DE BODEMKUNDE VAN DE NEDERLANDSE ZANDGRONDEN door Ir. J.C. Pape

Zandgronden

Dit begrip wordt gedefinieerd overeenkomstig de opvattingen, die ten grondslag liggen aan het-Nederlandse schema voor de bodem-c l a s s i f i bodem-c a t i e . Daarin wordt n i e t gesproken van zandgronden maar van lutum-arme grorden.

Geogenese

Er wordt vanuit gegaan,, dat de deelnemers over een behoor-lijke kennis beschikken van de geologie van Nederland. Een uitste-kend overzicht is të vinden in: A. J. Pannekoek - Geologische ge-schiedenis van Nederland.

Pedogenese

Tengevolge van de werking van bodemvormende factoren zijn in het zand verschillende bodems ontstaan. Deze worden kort bespro-ken.

Bodembeschrijving

De te gebruiken hulpmiddelen en de verdeling in horizonten worden besproken.

Kenmerken en eigenschappen

De voornaamste worden genoemd en kort besproken. Bespreking van de voornaamste Nederlandse zandgronden Literatuur

Pannekoek, A. J. - Geologische geschiedenis van Nederland. Edelman, C.H. - Inleiding tot de bodemkunde van Nederland.

- "Boor en Spade", diverse artikelen.

- Verslagen Landbouwkundige Onderzoekingen. Liere, W. J. van en

Steur, G.G.L. De Bodemkartering van Nederland, deel XVI -- Een Bodemkartering van de Gemeente Epe pn

een bodemkundige verkenning van een deel der Gemeente Heerde.

(25)

Biiringh, P. De Bodemkartering van Nederland, deel IX -Over de bodemgesteldheid rondom Wageningen.

(26)

HET WATER IN HET PROFIEL Korte samenvatting

door W.C. Visser

Wil men iets weten omtrent het vochtgehalte in het profiel of de doorluchting dan komt men steeds in aanraking met problemen van het capillaire vocht. Daarbij is zowel het vocht dat wordt vastgehouden als dat wat door capillaire krachten stroomt, van be-lang.

Het moderne inzicht maakt het mogelijk, deze beide aspec-ten vanuit één gezichtshoek samen te vataspec-ten. Hierbij wordt het vochthoudend vermogen van de grond beschouwd als het vochtgehalte bij een stroming nul. Dit vochtgehalte is dan de overgang tussen de toestanden met positieve stroming de capillaire opstijging -en de vochtgehalt-en bij negatievesstroming - de capillaire stroming van het zak water naar het grondwater. Het moderne inzicht knoopt de drie aspecten: capillaire stroming, het vochtgehalte en bindings-sterkte van het water aan de grond of zuigspanning aan elkander. Aan een praktijk voorbeeld wordt dit alles toegelicht.

Het moeilijke rekenwerk kan daarbij worden vervangen door het gebruik van een nomogram, dat de onderlinge samenhang tussen de variabelen geeft die in het spel zijn.

Het is de bedoeling tijdens de cursus met dit nomogram te oefenen, waartoe het bij deze samenvatting wordt gevoegd, begeleid door een gebruiksaanwijzing.

(27)

LEERGANG BOOMKUNDE

ENKELE ASPECTEN VAN DE WATERHUISHOUDING VAN NEDERLANDSE GRONDEN d o o r D r . I r . J . C . P . M . Haans

De ligging van een grond ten opzichte van het grondwater is ée'n van de belangrijkste factoren bij de beoordeling van de wa-terhuishouding van de grond. De gebruiksmogelijkheid van de grond wordt er in hoge mate door bepaald. Het is dan ook voor de hand liggend, dat aan dit aspect van de vochthuishouding bij karterings-werk veel aandacht wordt besteed, vooral bij zandgronden, waar door reliëf verschillen op korte afstand de grondwaterdiepte veel varia-tie kan vertonen.

Van de ligging van de grond ten opzichte van het grondwater wordt op bodemkaarten een voorstelling gegeven dóór middel van vochttrappen of grondwatertrappen. Aan de hand van enkele voorbeel-den zal nagegaan worvoorbeel-den wat deze. betekenen, waarbij een indruk zal worden gegeven van de verschillen, die zich in het grondwaterver-loop voordoen. Hierbij zal ook besproken worden hoe het grondwater-verloop door bepaalde profielkenmerken weerspiegeld kan worden. Naast ligging ten opzichte van het grondwater is het vocht-vasthoudend vermogen van de grond belangrijk voor de waterhuishou-ding. Vooral voor hoog boven het grondwater liggende gronden geldt dit. Door van pP-gegevens gebruik te maken wordt een beter inzicht verkregen in deze eigenschap van de grond en de factoren, die erop van invloed zijn.

Met enkele voorbeelden van typische profielen zal dit toe-gelicht worden.

Tenslotte zal voor enkele bodemtypen de feitelijk in de grond aanwezige hoeveelheid vocht op verschillende tijdstippen ge-durende het jaar worden besproken, waarbij de invloed vandevocht-onttrekking door een gewas en het al of niet aanwezig zijn van een grondwaterspiegel aan de orde komen.

(28)

P r a e - a d v i e s CURSUS LANDBGSJWLERAREN, s e p t e m b e r 1959 BODEMKUNDE VAIS DE VEENGRONDEN

door D r . I r . L. J . Pons

Tot nu toe was de bodemkunde van veengronden, ook in Nederland, slecht ontwikkeld. Het onderzoek heeft zich tot nu toe vooral bezig gehouden met het ontstaan en een aantal eigenschappen daarvan. Over het eigenlijke proces van de bodemvorming was tot nu toe zeer weinig bekend. Het physisch onderzoek van het veen is ook vooral de laatste jaren gevorderd, evenals in mindere mate het moeilijke organisch-chemische en het biochemische onderzoek. Voor-al echter het micro-morphologisch onderzoek, het daarmee gemakke-lijk toegankegemakke-lijke terrein van de biologische processen en het daarmee gepaard gaande morphologische profielonderzoek heeft zich, vooral in Nederland, sterk ontwikkeld.

Wij willen de te behandelen stof in een aantal punten weer-geven:

Ie. De definitie van veengronden. Organische gronden of veengronden zijn gronden, die:

a. geheel bestaan uit veen of venig materiaal;

b. bestaan uit een niet venige, minerale laag van minder dan 40 cm dikte op meer dan 40 cm veen of meer dan 50 cm venig materiaal;

c. bestaan uit een laag veen van meer dan 40 cm of een laag venig materiaal van meer dan 50 cm, rustend op niet venig mineraal materiaal;

2e. Indelingen naar het organische stofgehalte van het materiaal in humusklassen met benoemingen.

3e. Het onderscheid tussen genese van het veen en bodemvorming bij veengronden. Getracht zal worden om deze bodemvorming zoveel mogelijk analoog te behandelen als die van de minerale gronden.

Overeenkomst en verschillen in de bodemvorming bij organische gronden en minerale gronden.

4e. De horizontbenaming van veengronden geschiedt op dezelfde ma-nier als bij minerale gronden. We onderscheiden A-lagen, C-la-gen, G-lagen en B-lagen.

5e. De G-laag is het onveranderde gereduceerde veen. De eigenschap-pen hiervan hangen samen met de veensoorten. Er zal een korte behandeling van de veensoorten, de omstandigheden waaronder

(29)

deze veensoorten gegroeid zijn, de begrippen hoogveen en laagveen en de voornaamste eigenschappen van de veensoorten gegeven worden.

(30)

Prae-advies BODEMKUNDE VAN DE MINERALE ALLUVIALE GRONDEN door Ir. I.S. Zonneveld

De bodemkunde van de minerale alluviale gronden, ook wel grofweg als "kleigronden" aangeduid, wordt hier behandeld via de wijze van ontstaan.

Daarbij wordt onderscheiden in:

I. Geogenese : de wording van het moedergesteente

II. Pedogenese: de vorming van de eigenlijke bodem uit moederge-steente onder invloed van diverse bodemvormende

factoren (bodemvorming in engere zin).

Onder moedergesteente wordt verstaan het verse slib op het moment, dat het is gesedimenteerd. Bij tijdelijk droogvallende sedimenten

(rivier- en kustvlakten) treden pedo- en geogenese gelijktijdig in een bodemprofiel op. De factoren, die beide onderdelen van de bo-demvorming beïnvloeden zijn: tijd, klimaat, waterbeweging, chemische samenstelling van het water, leven. Bij de geogenese speelt dan nog de herkomst van het slib een rol en bij de pedogenese het moe-dergesteente (sediment) en het reliëf (hoogteligging ten opzichte van het grondwater).

De meeste van deze factoren beïnvloeden elkaar ook onderling. De geogenese is deels van zuiver mechanische aard (de sedimentatie, die de textuur en het reliëf bepaalt en die ecologisch zeer be-langrijk is als gevolg van de daaraan gekoppelde eigenschappen), deels van chemische, fisisch-ehemische en biochemische aard (coagu-latie, peptisatie, beïnvloeding sediment-volume, neerslag CaCOo, sulfiden en andere stoffen, aard van het adsorptiecomplex, beïn-vloeding aard organische stof door o.a. het plankton, e t c ) . De pedogenese kan worden onderscheiden in:

a. Initiale bodemvorming, ook wel als "Rijping" aangeduid en b. Voortgaande bodemvorming, die gewoonlijk begint met "lessivage"

(verplaatsing van lutum van boven naar beneden; komt alleen bij oude gronden voor).

Tussen beide ligt een breed overgangstraject.

De initiale bodemvorming kan verdeeld worden in drie gelijktijdig in onderlinge wisselwerking optredende processen:

1. Fysische rijping (waarbij doorluchting optreedt en door verlies van fysisch- en fysisch-chemisch gebonden water, deels ook van organische stof, volumevermindering en daardoor een begin van

(31)

structuur en versterking van het reliëf ontstaat.

2. Chemische rijping (waarbij o.a. ontkalking en allerlei verande-ringen in het adsorptiecomplex en de invloed daarvan op planten-voeding, structuur, e t c , het ontstaan van kali-fixatie, het ge-drag van S, Mn, Fe, e.a. (o.a. vorming gleykenmerken) behoren. 3. Biologische rijping. Het ontstaan en de werking van een

bodem-flora en -fauna, die respectievelijk de anionenhuishouding en de structuur tot stand brengen.

(32)

TOEPASSINGEN VAN DE BODEMKARTERING IN EUROPA door Prof. Dr. C.H. Edelman

De bodemkartering wordt ondernomen ten behoeve van de land-bouw in het algemeen en de boer in het bijzonder. Vele bodemkaarten zijn te moeilijk om door landbouwkundigen en door boeren te worden begrepen. Daarom moeten van de bodemkaarten vereenvoudigde kaarten worden afgeleid ten behoeve van de toepassingen (landklassenkaar-

ten>-De landbouwkundige toepassingen van de bodemkartering be-rusten alle op de betrekking grond-plant.- De geschiktheid van een grond voor een gewas kan worden bestudeerd door middel van

a) de beworteling

b) de bovengrondse plantendelen c) de opbrengst

Een aantal belangrijke tuinbouwgewassen is op deze wijze goed bestudeerd. Op dit onderzoek (van Liere: glascultures; de Bakker: fruit; van der Meer: bloembollen) berust thans het voor-lichtingswerk over de vestiging van de tuinbouw en de grondverbe-tering van de tuinbouwgronden. De verschillen in opbrengst tussen de geschikte en de minder geschikte gronden zijn vaak enorm.

In de akkerbouw kan niet worden volstaan met de studie van de geschiktheid van een grond voor een bepaald gewas, aangezien iedere grond een aantal gewassen voortbrengt, de vruchtwisseling. Uit het onderzoek van Vink is gebleken, dat de gewassenkeuze voor-namelijk wordt bepaald door het risico, d&t bepaalde gewassen op bepaalde gronden lopen (droogterisico, moeilijkheden met zaaibed of in de oogsttijd). De beste gronden voor de akkerbouw.zijn dan ook die met de ruimste gewassenkeuze.

Daarop volgen gronden met goede opbrengsten van een beperkter aan-tal gewassen. Tenslotte volgen de gronden met een geringe opbrengst van een beperkt aantal gewassen.

Voorts lopen de kostprijzen bij eenbepaalde opbrengst sterk uiteen (kosten van bemesting en vän de grondbewerking). Grasland kan wor-den ingedeeld volgens de beweidbaarheid en de verdeling van de op-brengsten over de seizoenen.

IK. de bosbouw loopt de toepassing van de bodemkartering op soortgelijke wijze als in de fruitteelt.

(33)

De cultuurtechniek gebruikt de bodemkaarten in allerlei stadia van de voorbereiding en de uitvoering van cultuurtechnische werken, zoals inpoldering, ontginning, ontwatering, ruilverkaveling en grondverbetering. Daartoe moet de boderakundige opname worden aangepast aan de eisen van het cultuurtechnisch project.

De planologie gebruikt bodemkaarten bij de bestemming van het gebruik van de bodem. Het behoud van goede gronden voor de tuinbouw in mindere mate voor de landbouw, speelt hierbij een gro-te rol.

Een weinig ontwikkelde toepassing is de betrekking tussen de grond en de mestbehoefte.

(34)

I J S V A N D E E L N E M E R S I.r. J.C.A. van Alphen

I r . J.C. Bakker I r . I J . Bakker I r . J.C.H. Begeman I r . H.A. v.d. Berg I r . G. Blok I r . JIG. Bluemink I r . L.M. Bosker I r . J.P.M. Boshouwers I r . J.Th. Boxman I r . B.W. Braams L. Bregman I r . G. Brilman L. v.d. Broek I r . D. J. Bruggeman I r . Th. Crijns I r . H. Dal 1 inga Tr. E. Drijfhout I r . G.C. Dijkgraaf I r . R.W. Garming I r . P.J. V. Geukens I r . P. L. L.J. Hardus J . van Hegelson D. v.d. He i j P . J . Hof A.P. Holtman D r . I r . T j . J . Huisman I r . À.P.J. Jacobs A.B.' Jansen I r . J . J . de Jong I r . G.J. Jurri'ëns I r . A. Kadijk I r . J.H. Kloosterhuis I r . H. Koornneef Ir. H. G. Kronenberg Ir. C L . Laméris Ir. R.P.H. Miedema Ir. H.J.M.v.Miltenburg R.K.M.L.S. Hoorn Chr. M. L. S. Groningen Rijkslandbouwconsulentschap voor Bodem- en Bemestingsvraagstukken •Beöfel R.H.L.S. Dordrecht R. H.L. S. Groningen Chr.M.L.S. Hoogeveen R. K. M.L. S. Roosendaal R.M. L.S. Winterswijk R.K.M.L.S. Roermond R. M. T.S. Boskoop Rijkstuinbouwconsulentschap Emmeloord R.M.L.S. Schagen Rijkslandbouwconsulentschap Assen R.M.L.S. Gouda R. M.L.S. Drachten R.K.M.L.S. Boxtel R.M. L.S. Hengelo Rijkstuinbouwconsulentschap Barendrecht G.A. v. Swieteh H.T.S. Frederiksoord Rijkslandbouwconsulentschap Sneek R.K.M.L.-en T.S. Breda R.K.M.L.S. Raalte R.K.M.L.S. Horst R.M.L.S. Veendam R.M.L.S. Emmen €hr. M.L^iS. Groningen R.H.L.S. Groningen R.K.M.L.S Heimond R.K.M.L.S. Cuyk R.H.L.S. Dordrecht R.M.L.S. Schagen Chr.M.L.S. Dokkum Chr.M.L.S. Doetinchem R.H.L.S. Groningen R.H.T.S. Utrecht R. H.S.v.T. L. Deventer R.K.M.L.S. Groenlo Rijkslandbouwconsulentschap Tilburg

(35)

J. A. Momberg

Ir. W.J. Mulder of K. Kievit Ir. H.W. Naezer

Ir. A. A.L. Obers J. H. Overkamp A. J. Peters ,. „. ,._,,. ,.. P. de Ponti Dr. Ir. J. J. Post Ir. K.N. Reuter Ir. W. T. Rinsema Ir. C G . Roelands Ir. P. Roodhuijzen Ir. W. J. Scholtens W. C. Schrauwen Ir. H. Siebenga D. Sie/gersma Ir. J.Th. Smeding J. Smit

Ir. H. Snellen van Vollenhove Ir. R. Sol Ir. M. Sonnema J.H.A. G. Sprokkereef Ir. H. Steur H. J. Tomassen Ir. E. Veenstra Ir. J. R. te Velde Ir. G'. D. M. Vercauteren C. J. Vercauteren C.P. Vergouwen Ir. E.W.M. Verheij Ir. C A . Verkleij A. J. Verkleij Ir. J. Vrugt Ir. J. J. Wiersema Ir. J.H. Wiersma Drs. W.F.H. Wiese J. Wilkeshuis I r . H.P. v. Wijk I r . R. Wijmenga Ir. J. Zandbergen Ir< P. Zomer R 5 8 8 - 7 0 - 7 - 5 9 A 'T*<-;>/'< A1 •fio-m >'•>-R. K. M. L. - en T. S. Didam R.M.T.S. Naaldwijk R. M. L. S. Goes R.K. M.L. S. Valkenburg R.K. M.L. S. Oldenzaal R.K.M.L.S. Oss R.K.M.T.S. Venlo Rijkstuinbouwconsulentschap Utrecht Rij kslandbouwconsulentschap voor Bodem- en Bemestingsvraagstukken Jterkol R. H. L. S. Dordrecht R. K. M. L. - en T. S. Breda R.M.T.S. Hoorn Rijkslandbouwconsulentschap Axel R.K.M. L.S. Roosendaal S. Leeuwarden L. S. Dokkum Meppel Alkmaar Veendam Sneek Zwollerkerspel Hengelo R, M. L Chr. M R. M. L R.M.L R.M.L R.M.L R. M. L. S. R. M. L. S. .S. .S. .S. .S. Chr. M.L. S. Middelburg ,f^.//^0„ ?;.y • ,U;,/,f, R. K. M. L. - en T. S. Didam Chr.M.L.S. Hoofddorp R. M. L. S. Assen R.K.M.L.S. Emmeloord R.K. M.L.S. Hulst R.K. M.L. S. Voorhout Rijkstuinbouwconsulentschap Roermond R.M.T.S. Nijmegen Rijkstuinbouwconsulentschap Amstelveen Rijkslandbouwconsulentschap Purmerend Bijz. M.L.S. Emmeloord Chr.M.L.S. Putten R.M.T.S. Hoorn R. M. T. S. Aalsmeer Chr.M.L.S. Hardenberg Rijkslandbouwconsulentschap Leeuwarden Ned. Heide Mij. Arnhem

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Helaas is er door zijn plotse - Iinge overlijden geen gele - genheid meer geweest het vele werk dat hij in de afge- lopen 19 jaar voor de SWOV en voor de verkeers -.. veiligheid

We willen een serieuze gesprekspartner worden voor zuivelondernemingen om zo de problematiek onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen.. We willen meer waardering

Cardiac catheteriza- tion and selective coronary angiography showed evidence of an anterolateral myocardial infarction and that there was no coronary ostial stenosis, but

In support of the dual employer interpretation, Cachalia AJ highlighted that by coercing an employee into an employment contract based on unknown terms, the sole

1) Further studies are warranted to identify the range of Liriomyza spp. horticultural host plants in which endophytic properties could be expressed by fungal endophyte isolates.

We show that a Beurling type theory of invariant subspaces of noncommutative H 2 spaces holds true in the setting of subdiagonal subalgebras of σ-finite von Neumann algebras..

virus, 13, 225-231. Lumpy skin disease: attempted propagation in tick cell lines and presence of viral DNA in field ticks collected from naturally-infected cattle. Diagnostic assays

Voorbereiding en opmaak van Integraal Waterbeheersplan Demer’ en werden vervangen door een nieuwe overeenkomst tussen het IN en de Afdeling Bovenschelde :