Marsilea
quadrifolia
L.
(Klaverbladvaren)
nieuw
voorNederland
Willem-Jan+A. Drok
(Kokstraat
13,7211 AN Eefde)Eddy+J.
Weeda(Veerallee
28,8019 ACZwolle)Marsilea quadrifoliaL.newtothe Netherlands
In1998 Marsilea quadrifoliawasobserved for the first time intheNetherlands,onthe bank ofa
sheetofwaterin aforelandof the riverWaal,190 km northof itsnearest(former) localities,ina pioneer vegetation belongingtotheassociation Eleocharito acicularis-Limoselletum,resembling
itspastoccurrenceinsimilarplantcommunities inHungarianrice fieldsand in theUpperRhine
Valley.Two of the threespecimensproduced20 sporocarpsaltogether.Thenewappearance ofa EuropeanRed Listspeciesin the Dutch riverine areamightbe termedastrikingandencouraging phenomenonwhich wasmadepossible bya newkindofwaterand naturemanagement.
Inleiding
DewatervarenMarsilea
quadrifolia
is in Nederland welbekend alsaquariumplant
1, maar was tot dusver nooit in het wildaangetroffen.
Op
26juni
1998 merkte de eerste auteurtijdens
eenornithologische
excursie in de Bommelerwaard de onmis-kenbare,viertallige 'klaverblaadjes'
van Marsilea op in dedrooggevallen
oever-strookvan eenuitgegraven, langgerekte uiterwaardpias. Tijd
voornader onderzoek waserdiedag
niet,zodat volstaan werd methetzogoed mogelijk
localiserenvan deplek
methet oog op eenlater bezoek. Datgebeurde
op 19augustus door beide auteursgezamenlijk, waarbij
bleek dat Marsilea voorkwam optweeplekken
opeen afstandvanongeveer 30m vanelkaar. Van beideplekken
werdeenbeschrijving
eneen
vegetatieopname
gemaakt.
Omdatgoed
ontwikkelde sporocarpenonontbeer-lijk zijn
voor eenzekere identificatievanMarsilea-soortenenhalfaugustusalleen enkelejonge
sporocarpen werden waargenomen, bezocht de tweede auteur op 17september
devindplaats nogmaals.
Hoewel het in deeerste helftvanseptember
op verscheidene
dagen langdurig geregend
had,was degroeiplaats
nog nietonder-gelopen.
Beideplekken
konden dan ookteruggevonden
worden,waarbij
sporo-carpen in diversegraden
vanrijping aangetroffen
werden.Voor Marsilea
quadrifolia zijn
diverse Nederlandsenameninomloop.
De Grote Winkler PrinsEncyclopedie
noemthaarKlavertje
vier of Klaverbladvaren.2 De Witspreekt
vanKlavertje
vier ofKlaverblaadje.
1Van deze
benamingen
lijkt
'Klaver-bladvaren'onsdemeestjuiste,
omdatzij
zowel het wezen(varen)
als deuiterlijke
verschijningsvorm (klaverblad)
vandeplant
honoreert.Beschrijving (Fig.
1)
Plant
overblijvend,
meteenkruipende, doorgaans
vertaktestengel; jonge stengels
lichtrossig-bruin,
naoverwintering
donkerbruin.3Bladentweerijig,
bladstelen min-stens 10cmlang. Blaadjes
4, in'slaaptoestand' teruggebogen
enoverlangs
gevou-Gorteria25(1999)
90
wen,
aanvankelijk
olijfgroen,
lateroranjeachtig. Sporocarpen
1 of2, aaneen 1-2 cmlange,
aandevoetvande bladsteelontspringende
steel, knikkend,boonvormig,
eerstgroenachtig,
dan bruin entenslotte zwart, in deloop
vande zomer verschij-nend,in hetbegin
vande herfstopenspringend.
Verspreiding
enachteruitgang
Het genus Marsilea telt ongeveer 70soorten4enheeft
zijn
hoofdverspreiding
in de warmere delenvandeaarde;M.quadrifolia
behoorttot desoorten meteenrelatiefnoordelijk
areaal:Europa,
Rusland, China, India(Kashmir),
Noord-AmerikaenJapan.
5 (De opgave voor de Azoren6 betreft M.azorica).
HetEuropese
areaal(Fig.
2)ligt globaal
genomentussen40en50° N.Br.,enstrekt zich uitvanNoord-Portugal
totZuid-Rusland.6Devindplaatsen zijn geconcentreerd
in het stroomge-biedvan eenaantal rivieren:Douro, Adour, Loire, Po, Donau,Dnjestr
8enWolga.
In het verleden behoorde ook hetBovenrijndal
tothet areaalvanM.quadrifolia,
die hier stroomafwaarts voorkwamtotbij
Mainz(50° N.Br.),
en in Silezië hadzij bij
Rybnik
eengeïsoleerde vindplaats,
die nog ietsnoordelijker lag (50°7' N.Br.);
dezenoordelijke groeiplaatsen zijn
echter sindslang
verdwenen. Inmiddelsgeldt
Marsi-leaquadrifolia
inEuropa
alseenbedreigde
soort.9 10Berichtenover
achteruitgang
ofverdwijning
van M.quadrifolia zijn
vooralafkomstig
uitMidden-Europa.
In hetRijndal
in Zuidwest-Duitsland kwamlea
quadrifolia
vroeger op talvanplaatsen
voor. Haarachteruitgang begon
hier al in de 19eeeuw en in deeerstehelftvan de 20eeeuwbehoordezij
erreeds tot dezeldzaamheden, al werd af en toe een nieuwe
groeiplaats ontdekt."
De laatstewaarneming
van 'wilde' Marsilea in Duitsland dateertvan 1964;de paar vondsten die sindsdiengedaan zijn,
wordentoegeschreven
aanfloravervalsing.
12
In
Frank-rijk
gaat M.quadrifolia
in tal vangebieden
achteruit.11 14 Meergedetailleerde
gegevens
zijn
er voor demiddenloop
van de Loire en debenedenloop
vanzijn
zijrivier
deAllier, waarzij eertijds algemeen
voorkwamen in 1990 nog maar vantwee
plaatsen
bekend was, waarvan één trouwenspas een
jaar
tevoren ontdekt was.15 Uit Zwitserlandzijn
vier oudere vondstenenslechts één recente bekend.16 Ook inOostenrijk geldt
M.quadrifolia
als een met uitstervenbedreigde
soort.17
Hierstaat tegenoverdat in
oostelijker
delenvanEuropa
hierendaar nieuwevesti-gingen
waargenomenzijn. Langs
de Latorica in het oosten vanSlowakije,
die omstreeks 1960gekanaliseerd
werd,vestigde
deplant
zich inkleiputten
diewarengegravenvoor
dijkenbouw,
maarhield ook stand in oude rivierarmen. 3In het
wes-ten van Oekraïne
zijn
in de tweede helftvan de 20e eeuwbij herhaling
nieuwevindplaatsen
van M.quadrifolia
ontdekt, al wordt ook hieroverhetgeheel
geno-men eenafnamevanhet aantal locatiesgeconstateerd.
8 18De nieuwe
vindplaats
in de Bommelerwaardligt
op 51°49' N.Br.Zij ligt
onge-veer 190 km verder noordwaarts dan detot dusver
noordelijkste
locatie, die in Sileziëlag.
Ecologie
Marsilea
quadrifolia
is eengewoonlijk
amfibisch levendeplant.
Hetwinterhalfjaar
brengt zij
onderwaterdoor. In deloop
vanhetgroeiseizoen
vallen haargroeiplaat-senvaak voor
enige
maandendroog,
maardeplant
komt somsookvooropperma-(naarJalas &Suominen,Atlas Florae Euro-paeae 1).o=ingeburgerd;+=verdwenen;x=waarschijnlijkverdwenen.
Gorteria 25(1999) 92
nentonderwaterstaande
standplaatsen;
hetwateris daar 'szomersechter nietmeer dan enkele decimetersdiep.
In India is de
ecologie
van Marsileaquadrifolia
envier andereMarsilea-soor-ten
uitvoerig
onderzocht.19 20Van ditvijftal
bleek M.quadrifolia
het bestaange-past aanhet
aquatische
milieu.Zij
vormde alslandplant
alleen sporocarpen indien het substraatmet waterverzadigd
bleef,enproduceerde
ook in 10cmdiep
watervolop
sporocarpen. In het laatstegeval
vertoondezij
eensterkeregroei (gemeten
als toename van hetdrooggewicht)
dan op hetdroge.
Inmeerdan 40cmdiep
water bleekzij
echter,evenals de andere vier Marsilea-soorten, binnentwee adrie weken afte sterven. Wat detextuurvan het substraatbetreft,groeide
M.quadrifolia
het best opkleiige grond;
degroei
bleek aftenemenmet eentoenemende zandfractie in debodem,hoewel opzandige grond
wel degrootste wortelmassa werdgevormd.
Verdernamdegroei
ook afmeteentoenemendgehalte
vande bodemaan uitwissel-baar calciumenvormde M.quadrifolia
alleensporocarpen oprelatief calciumarme
grond (15,5
meq % Ca 2+).Tenslotte bleek de
groei
vanalle onderzochte Marsilea-soorten toe tenemenmethetgehalte
vande bodemaanorganische
stof.Plantensociologische
positie
in Midden-enOost-Europa
Het ambivalente karakter van Marsilea
quadrifolia
-grensgeval
tussen water- enlandplant,
tevensoverblijvende pionier
- komt ook totuiting
in de observaties enopvattingen
omtrenthaarplantensociologische
positie. Aanvankelijk
werdzij
ken-merkendgeacht
voorefemerepioniergemeenschappen
op
drooggevallen plaatsen,
behorendtotde associatie Eleocharitetumovatae(klasse Isoeto-Nanojuncetea).
21 22Uit
rijstvelden
inHongarije
is eenassociatieEleocharito-Schoenoplectetum
supini
beschreven met Marsilea
quadrifolia,
Eleocharis acicularis enSchoenoplectus
su-pinus
als kensoorten.23 Hetvegetatievormend
optreden
van Eleocharis acicularis vormdevoorPietsch24aanleiding
dezegemeenschap
(onderdenaamEleocharis
aci-cularis-Marsilea quadrifolia-Ass.) onderte
brengen bij
dezachtwatergemeenschap-penvande Littorelletea. Eenrecente
melding
uitFrankrijk wijst duidelijk
in derich-ting
vandeze klasse:bij
Chatillon-sur-Loire werd Marsilea in 1989aangetroffen
ingezelschap
van Eleocharisacicularis,Apium
inundatumenSparganium
natans, als-mede Ranunculuspeltatus,
Callitriche spec., Persicaria minorenCyperus fuscus.
Uit
Oost-Europa zijn
erookwaarnemingen
bekendvanMarsilea inwaterplantenge-meenschappen
vanvoedselrijk,
hardwater(klasse Potametea).
Zo komt deplant
in de algenoemde Hongaarse rijstvelden,
behalve opdroogvallende plaatsen,
ookvoor als hoofdbestanddeelvan dewatervegetatie
inirrigatiekanaaltjes,
samenmet ondermeerPersicaria
amphibia, Najas
minoren Utriculariavulgaris.
In hetOosten-rijkse Burgenland,
dataanHongarije
grenst, werd Marsileaeenaantaljaren
achter-eenwaargenomenin de randzone van een
vijver
in 20-30cmdiep
water,samenmetCeratophyllum
demersum,Myriophyllum spicatum
endiverseLemnaceae,terwijl
dediepere
delenvan devijver
metTrapa
natansbegroeid
waren. 25In Oekraïne komt Marsileasamen voormet
waterplanten
alsNymphoides peltata, Nuphar
lutea,Pota-mogetonnatansen
Trapa
natans; verderdringt zij
door inoevergemeenschappen
van dePhragmitetea.
8 1826De Nederlandse
vindplaats
De Nederlandse
vindplaats ligt
in deBreemwaard,eenuiterwaardvande Waalbij
Nieuwaal in de Bommelerwaard(uurhok 44.18). In deze uiterwaard is in dezomer van 1996eennatuurontwikkelingsproject
uitgevoerd, waarbij
ca. 45 hagrasland
afgegraven
werdenopgeleverd
als water en moeras. Devrijkomende
klei is ge-bruikt voor dedijkversterking
in het kader van het'Deltaplan
Grote Rivieren'. Tezamenmetreedsaanwezige
natuurterreinen ontstondzo eenaaneengesloten
ge-biedvan 70 ha water,moeras,griend
ennatgrasland.
De uiterwaard
ligt
op de overgangvan boven- naarbenedenrivier. De enormewaterstandsschommelingen
vande bovenrivier- ca. 9 meterbij
Lobith!-zijn
hierafgenomen
tot 5,5 meter. Een voor devegetatie
belangrijk
gegeven is, dat het verschil tussendegemiddelde
waterstanden een 'normale'lage
standbij
Lobith2,5 meteris,maarhiernogmaarruim 1meter.Dat betekent datwateren en moerassen minder snelen minder sterkuitdrogen.
Ditwat minderdynamische
karakter vande uiterwaard wordtweerspiegeld
in debegroeiing.
De ouderemoerassen bestaan uit veldenvanPhragmites
australis enTypha angustifolia,
metin hetondiepe
water ondermeerUtriculariavulgaris.
De nieuw gegravenwaterenzijn begroeid
meteen dichtematvanCharavulgaris,
Potamogeton
trichoides,Myriophyllum spicatum,
Ranunculus circinatus en
Potamogeton
lucens. Verderwas, voordeafsluiting
van hetHaringvliet,
de invloedvan hetgetij
terhoogte
van de Bommelerwaardmerk-baar;nu
eindigt
die invloedbij
Gorinchem,zo'n 13 km stroomafwaarts.Marsilea
quadrifolia
werdgevonden
op de flauw hellendeoever van eennieuwgegraven
waterpartij,
in de bovenste 5 m van eenongeveer 20mbrededrooggeval-len oeverstrook
(Fig.
3).Op
dezeplaats
was in dejaren
1986-1989 al eenskleiGorteria2s(l999)
94
gewonnen,waarna het maaiveldmet zand en onbruikbare klei weer was
opge-hoogd.
Er is dussprake
van eengeroerde
bodem,plaatselijk zandig,
op andereplaatsen
kleiig.
Deligging
is ca.1,60
m + NAP, dat isvrijwel
degemiddelde
waterstandvan de rivier. Uitwaterstandsmetingen
in de Waalterplaatse
is afteleiden, dat deze stand door de rivier
gemiddeld
165dagen
perjaar
overschreden wordt endat hetwater slechtsbij uitzondering
meer dan 1 mbeneden deze standwegzakt.
Nu
ligt
degroeiplaats
van Marsileaaan de oever van eengeul
metzandige
bodem, die dooreenhoge
oeverwalgescheiden
is van de rivier. In zo'n situatievolgt
de(grond)waterstand
meteenvertraging
vanenkeledagen
totenkele weken deschommelingen
vanhetpeil
vande rivier. Zonder aanvullendemetingen
is het echter nietprecies
aante geven in hoeverre dehydrologie
vandegeul
vandievan de rivierafwijkt.
Het
jaar
1998 was relatiefnat. Extreemhoge
waterstanden zoals in 1995en 1996 bleven uit, maar er viel veelneerslag
en er waren geenlangdurige
droge
perioden. Figuur
4geeft
hetwaterstandsverloop
terhoogte
vande Breemwaard in 1998(gegevens
vanRijkswaterstaat,
directieOost-Nederland).
In defiguur
is tezien,dat de Waal op 11 mei beneden de 1,60m zakte, en
vervolgens
tot eindjuli
bleef schommelentussen 1,00en1,50m +NAP. Daarna zakte de stand beneden de1,00mtot4
september,
metop 17augustusdelaagste stand,
0,62m +NAP.Op
15september
steegde rivier weer boven de 1,60 m.Begin
novemberwas de water-standzohoog,
dat de rivieroverde oeverwal kwam ende uiterwaard volstroomde.Bij
heteerste bezoek op 26juni
stond degroeiplaats
dus al ruimeen maanddroog.
Limosellaaquatica
stondtoenal in bloei(alshet onderwaterstaat,vormtzij
cleistogame
bloemen).Wel was op dat moment nog een mat van levende Charavulgaris aanwezig.
Tijdens
ons bezoek op 19augustus stond hetwater in deaan-liggende waterpartij
ca. 30 cm onder het maaiveld van degroeiplaats.
Datweer-spiegelt
- met eenduidelijke vertraging
- de waterstanden in de Waal in de maan-denjuni
enjuli;
de rivier stond op datmoment al 60cmlager
dan dewaterpartij
(0,71 m+ NAP).Omstreeks eind
september
zal degroeiplaats
weeronderwaterzijn gekomen.
Op
deoostelijkste
van detweeplekken
met Marsileaquadrifolia
kwam over eenlengte
van 1,2m eenslingerende rij
van'klaverblaadjes'
voor(Fig. 5).
Naar allewaarschijnlijkheid
behoorden deze totéén enkel individu,al was desamenhang
niet overalduidelijk
zichtbaar. Te oordelennaar de kleurvan deMarsilea-stengels
wasin het middeneen stuk
aanwezig
dat tenminstevanhetvoorgaande jaar
dateer-de. Meer dantweejaar
oud kan deplant
echter nietgeweestzijn,
omdat dewater-partij
in 1996uitgegraven
is. Aan het oudere deel van devarenplant,
dat sterker vertakt was endichteropeenstaande
bladerendroeg
dan dejongere stengeldelen,
werden halfseptember
3 paar sporocarpengevonden.
Eén paar was opengespron-gen, deoverige
waren nogrijpende.
Deijl
bebladerdejonge stengeldelen
droegen
geen sporocarpen. Deoostelijke Marsilea-groep
stond ineenkommetje
waarzich in hetcentrumeenlaagje
van2cmregenwaterhadverzameld;dejongere
delenvan deplant
stonden nogdroog.
Dewestelijke plek herbergde
eenkleiner individumeteengrootste
stengellengte
van60 cm, en voortsnog één klein individu op 70cm afstand hiervan. Beide stonden op 19september
nog op hetdroge.
Alleenaandegrootstevan detwee
planten
werden sporocarpengevonden:
4 parenen6afzonder-lijk
staand. Van de laatstewaseréén opengesprongen; deoverige
13warennogaan hetrijpen.
Ook hier stonden de sporocarpen uitsluitendaandeoudere,relatief sterkGorteria25(1999)
96
vertakte endichtbebladerde,
kennelijk
uit hetvorige jaar
daterendestengeldelen.
Al metal had M.quadrifolia,
die zich in 1996 of 1997 in de Breemwaardmoet hebbengevestigd,
in 1998 reeds 20 sporocarpenvoortgebracht,
waarvanertenmin-ste3 de
rijpheid
hebben bereikt voordat degroeiplaats
weergeheel
onderwater verdween.Op
17september
stond hetwaterin deplas
nog steeds enkeledecimeterslager
danwaarMarsileagroeide.
Er iseengerede
kans dat nogmeersporocarpen-hetzij
ophetdroge, hetzij
onderwater-volledig gerijpt zijn.
De oeverstrookvertoont
enig
reliëf door sporenvanbromfietsenwaarmeedoor deplaatselijke jeugd langs
deplas
wordtgecrosst. Ook op de Marsilea-vindplaats
waren
dergelijke
sporenaanwezig.
Het is niet ondenkbaar dat de drie individuen die werdenaangetroffen,
gegroeid zijn
uitfragmenten
van éénplant
die in haarjeugd bij
hetcrossengescheurd
is.Plantensociologische
aspecten vandevegetatie
metMarsileaquadrifolia
in de Breemwaard28De spaarzaam
begroeide,
flauw hellende oeverstrookwaarde Marsileaquadrifolia
voorkomt, grenstaande
hoge
kantaangrasland
en aandelage
kantaanopenwater. De
welige watervegetatie (zie
boven)geeft
alaan, dat hetwater niet in openverbin-ding
metde rivierstaat.Vóór hetdroogvallen
vande oeverstrook kwamterplaatse
een
soortgelijke watervegetatie
voorals indiepere
delenvandeplas.
Ditblijkt
uit hetverspreid
voorkomenvanMyriophyllum spicatum
enRanunculus circinatus als landvorm in de oeverstrook en uit hetlaagje
vergaan kranswier waarmee deze strook op veelplaatsen
bedekt is. Hethoger liggende
grasland
behoorttot hetRanunculo-Alopecurum
geniculati (klasse
Plantaginetea majoris)
en wordtgedo-mineerd door
Agrostis stolonifera;
verder komen onder andere Eleocharispalus-tris, Juncus
effusus,
J.articulatus, J. compressusenJ.inflexus,
Phalarisarundina-cea,Ranunculus repensen
Lythrum
salicariavoor.Degrasmatis nietgesloten;
op openplekjes
komenvrij
veel Eleocharis acicularis, Juncusbufonius,
Pulicariavulgaris
enVeronicacatenata voor.Ook werd hierAlopecurus aequalis
aangetrof-fen,een soortdie
merkwaardig
genoeg in deoeverstrook ontbrak.De
vegetatie
op detweeplekken
metMarsilea wordt weergegeven door detweeopnamen, diemaar
weinig
van elkaar verschillen(Tabel
1). De combinatievan Limosellaaquatica,
Pulicariavulgaris,
Eleocharisacicularis, Veronica catenata, het minuscule bladmosPhyscomitrella
patens;en het levermos Riccia cavernosageeft
aandatwe hierte maken hebbenmet het Eleocharito acicularis-Limoselle-tum.30Hetzelfdevegetatietype,
maardan minderijl groeiend,
zonder Marsileaen zonderoverblijvende
soortenhoger
dan 20cm,kwamvleksgewijs
oplagere
delenvan de oever voor. Hier domineerden afwisselend Limosella
aquatica,
Veronica catenata en Eleocharis acicularis. Aan deoevervan eennaburige plas
was ineenovereenkomstige
begroeiing
ooknog
Cyperus fuscus aanwezig.
Het Eleocharito-Limoselletumstaatop de grensvan tweegroepenvan
pionier-gemeenschappen:
deDwergbiezen-klasse
(Isoeto-Nanojuncetea)
en de Tandzaad-klasse(Bidentetea tripartitae).
DeIsoeto-Nanojuncetea,
die inonzestreken worden beheerst door zomerannuellenvanzeergeringe afmetingen, zijn
kenmerkendvoor 's winters natte of onder water staande,'s zomers zeeroppervlakkig
uitdrogende
plaatsen
opzandige,
verdichte,matig
voedselarmetotmatig voedselrijke grond.
De Bidenteteazijn
eveneenshoofdzakelijk
opgebouwd
uit zomerannuellen(enkele
kensoortenzijn
winterannuel oftweejarig);
vele hiervan vertonen eengroteplasti-citeitwathun
hoogte
enhabitus betreft. Destandplaatsen
van de Bidenteteastaan 's winters in deregel
onderwater envallen 'szomersdroog,
maarblijven
veelalmet waterverzadigd;
zezijn
(zeer)voedselrijk
en door zuurstofarmoedeammoniak-houdend,enkunnen van
uiteenlopende
textuurzijn (klei,
zand ofveen). Het Eleo-charito-Limoselletumverenigt
kenmerken van beide klassen in zich: de bodem bestaat uitzand,maarde bovenstelaag
is slib-envoedselrijk; dwergplanten
nemen eenprominente plaats
in, maar debegroeiing
vertoont vaak een zekeregelaagd-heid. De
bodemlaag
bevatgewoonlijk
veel Limosellaaquatica,
daarbovenuitsteekt eenenkele decimetershoge, ijle laag
waarin vaak Veronicacatenata op devoor-grond
treedt. In de uiterwaardenvande grote rivieren, die sterkverrijkt
water en slibvoeren, vormt het Eleocharito-Limoselletum de minst eutrafente
pionierge-meenschap.
Doorzijn
zeerbeperkte biomassa-productie
onderscheidt het zich vanBidentetea-gemeenschappen
als hetChenopodietum
rubrienhet Rumicetummari-timi,
waarvandeproductiviteit
toeneemt metde beschikbare hoeveelheidvoedings-stoffen.
In Tabel 1 wordt de
tweelagigheid
vandebegroeiing aanschouwelijk gemaakt
doordat in elke
opnamekolom
linksde'hoge'
enrechts delage kruidlaag
is geno-teerd. DeIsoeto-Nanojuncetea
worden alleenvertegenwoordigd
door Juncusbufo-nius en
Gnaphalium uliginosum,
de laatste slechts met minusculeplantjes
zonder tekenenvan bloei(andere
soorten van deze klasse komen in Nederland in het Eleocharito-Limoselletumnauwelijks
voor). De Bidenteteazijn
metaanzienlijk
meer soorten
aanwezig,
maar het aantal individuenen hunafmetingen zijn
zeergering,
al komen demeeste soorten weltotbloeienvruchtzetting.
Vooralbij
Bidenstripartita,
Persicarialapathifolia,
Rumex maritimusenChenopodium
glaucum
loopt
dedwerggroei
in het oog.Behalve de
genoemde
tweeklassenzijn
ernogdrievertegenwoordigd:
de Phrag-mitetea,dePlantaginetea majoris
ende Salicetea purpureae. Hun kensoortenverto-nenmerendeelseen
geringe
vitaliteitof verkeren in hetjuvuniele
stadium. Alle drie klassen kunneneenrolspelen
als successiestadiumvanhet Eleocharito-Limoselle-tum.Oevergemeenschappen
van dePhragmitetea
vestigen
zichbij
toenemendeafzetting
vanorganische
restenop deoever,opplaatsen
waarde invloedvanbewei-ding beperkt
ofafwezig blijft.
In deplas
met Marsileawaren ze anno 1998 nog nergens vlakdekkendtotontwikkeling gekomen.
Inderest vande Breemwaardzijn
echter, zoals
gezegd, volop
veldenPhragmites
australisenTypha angustifolia
aan-wezig.
Het Eleocharito-Limoselletumkan op verschillendehoogten
in de uiter-waard voorkomen, waarhetzij
doorgraafwerk, hetzij
door factoren alsijsgang,
erosie,
overbeweiding
oflangdurige
zomerse inundatie kalegrond
vrijkomt.
Na kortere oflangere tijd
ruimt hetweerhet veldvooroverblijvende begroeiingen
vanPhragmitetea,
Plantaginetea
of Salicetea. De duurzamestandplaats
vanhet Eleo-charito-Limoselletum wordtgevormd
doordroogvallende
oevers,die dermatefre-quenten
lang
onderwater staandaterzich geen perennevegetatie
kan handhaven. Deondergrens
vandeperenvestigen.
Beweiding
kan de opmarsvanwilgen
enriet verhinderenen zode duurzameaanwezigheid
vandegemeenschap
- en vanMar-98 Gorteria 25(1999)
Nummer opname
Lengte proefvlak (m)
Breedte
proefvlak
(m)Bedekking
hoge kruidlaag
(%)Bedekking
lage kruidlaag (%)
Bedekking
moslaag (%)
Gem.
hoogte hoge kruidlaag
(cm)Gem.
hoogte lage kruidlaag (cm)
Maximalehoogte kruidlaag (cm)
AantalsoortenKruidlaag
Marsileaquadrifolia
Eleocharito-Limoselleteum: Limosellaaquatica
Pulicariavulgaris
d Eleocharis acicularis d Veronicacatenata Bidenteteatripartitae:
Persicarialapathifolia
Rorippa palustris
Bidenstripartita
Chenopodium
glaucum
Chenopodium
rubrum Rumex maritimus Rumexpalustris
dTripleurospermum
maritimum Isoeto-Nanoiuncetea: Juncusbufonius
Gnaphalium uliginosum
Phragmitetea: Veronicaanagallis-aquatica
Phragmites
australis Alismagramineum
Typha angustifolia
Rorippa amphibia
Oenantheaquatica
Lycopus
europaeus 1 2 2 1,5 1,5 1,5 15 10 10 20 5 5 25 20 5 5 50 40 39 41hoog
I
laag
hoog
I
laag
1 f 1 f 2a f 2a f 2a f r f 2m v 1 v 2a f 2m f + v + f r f + f r f r f r f r v r f r f +
j
+ J + f 2m f + v 1 v r f 1 f + V + V + f r f +j
rj
r v + v + v -rj
in deBomme-lerwaard.
Datum: 19 augustus 1998,aangevuld
metgegevensoverdemoslaag
van 17september
1998(de
desbetreffendesoortenzijn
gemarkeerd
met*).
Schaal:Braun-Blanquet, gemodificeerd
naarBarkman,Doing
&Segal.
f=fertiel(bloeiend en/ofvruchtdragend), j
=juveniel,
v=vegetatief,
d=differentiërend.Determinatie mossen:K.W. vanDort.Marsilea
quadrifolia
Tabel1.
Twee opnemenvangroeiplaatsen
vanNummer opname 1 2
Lengte proefvlak (m)
21,5
Breedte
proefvlak
(m) 1,51,5
Bedekking
hoge kruidlaag (%)
15 10Bedekking lage kruidlaag (%)
10 20Bedekking
moslaag (%)
5 5Gem.
hoogte hoge kruidlaag (cm)
25 20Gem.
hoogte lage kruidlaag
(cm) 5 5Maximale
hoogte kruidlaag
(cm) 50 40Aantalsoorten 39 41
Kruidlaag
hoog
1
laag
hoog
1
laag
Marsilea
quadrifolia
1 f 1 f Eleocharito-Limoselleteum: Limosellaaquatica
2a f 2a f Pulicariavulgaris
2a f r f d Eleocharis acicularis 2m V 1 V d Veronicacatenata 2a f 2m f Bidenteteatripartitae:
Persicarialapathifolia
+ V + fRorippa palustris
r f + f Bidenstripartita
r f r fChenopodium glaucum
r f-Chenopodium
rubrum r V -Rumex maritimus - r f Rumexpalustris
- r f dTripleurospermum
maritimum +j
+j
Isoeto-Nanojuncetea:
Juncusbufonius
+ f 2m fGnaphalium uliginosum
+ V 1 VPhragmitetea:
Veronicaanagallis-aquatica
r f 1 fPhragmites
australis + V + V Alismagramineum
+ f r fTypha angustifolia
+ J rj
Rorippa amphibia
r v + V Oenantheaquatica
+ V-Lycopus
europaeus - rj
Tabel 1
vervolg:
ne
vegetatie ligt bij
eeninundatieduurvan 130dagen.
31 Dit iseenlangjarig
gemid-delde: ineenreeks van
jaren
metweinig overstroming
zal debegroeiing
zich naar benedentoe uitbreiden,omvervolgens
naeen of enkele flinkeoverstromingen
in hetgroeiseizoen
weer af te sterven.Phragmites
neemtechter, met name in het benedenstroomsegebied,
eenuitzonderingspositie
in: metbehulp
vanzijn lange
uitlopers ('kruipriet')
kan hetlagere regionen,
tot 300dagen overstroming
aantoe, bezetten.Bij
devestiging
vanwilgen
is erbovendien een toevalselement in hetspel:
wanneerwilgen
in eendroge
voorzomer kiemen en voldoende kunnenuit-groeien
voordat ze weer onderwater komen, kan zich ooklager
eenwilgenbos
d
Myosotis scorpioides
Lythrum
salicariaPlantaginetea
maioris:Agrostis stolonifera
Plantago major
ssp. intermediad
Polygonum
aviculare Juncus compressusRorippa sylvestris
Ranunculus repens Salicetea purpurea: Salix alba Salix triandra Salix viminalisOverige
soorten: Juncus articulatus Menthax verticillataEquisetum
arvense Eleocharispalustris
Seneciovulgaris
Moslaag
Eleocharito-Limoselletum:Physcomitrella patens
RicciacavernosaOverige
soorten:Bryum
barnesiiBryum
argenteum cf. Funariahygrometrica
Bryum klinggraeffii
Leptobryum pyriforme
Anisothecium schreberianum Bryum bicolor Barbula convoluta Phascumcuspidatum
- r v + v 2a v 2a v + f + f + v + f + f r f r v -rj
+j
+ J +j
+j
+j
+j
+ f + f + v + v r v + f rj
+ f + v 1 V 2a v 2a v 1 v 1 fIj
Ij
+ V + V + V + V + v _ + V -+ V -- + VMyosotis scorpioides
_ r v dLythrum
salicaria - + VPlantaginetea majoris:
Agrostis stolonifera
2a v 2a vPlantago major
ssp. intermedia + f + fPolygonum
aviculare + V + f Juncus compressus + f r fRorippa sylvestris
r v -d Ranunculus repens - rj
Salicetea purpurea: Salix alba +j
+j
Salix triandra +j
+j
Salix viminalis + J +j
Overige
soorten: Juncus articulatus + f + f Menthax verticillata + V + VEquisetum
arvense r v -Eleocharispalustris
- + f Seneciovulgaris
- rj
Moslaag
Eleocharito-Limoselletum:Physcomitrella patens*
+ f + V Ricciacavernosa - 1 VOverige
soorten:Bryum
barnesii 2a v 2a vBryum
argenteum 1 V 1 f cf. Funariahygrometrica
1j
1j
Bryum klinggraeffii
+ V + VLeptobryum pyriforme
+ V + V Anisothecium schreberianum + V-Bryum
bicolor + V -Barbula convoluta* + V -Phascumcuspidatum*
- + VGorteria 25(1999)
100
vestigen. Beweiding
kan de opmarsvanwilgen
enriet verhinderenen zodeduurza-me
aanwezigheid
vandegemeenschap
- en vanMarsilea-op deze
plaats
bevorde-ren.Daarbij
moeten we afwachten of Marsilea zich ooklager
op de oever zalvestigen,
waar het Eleocharito-Limoselletum zonderhoog opschietende
perenne soorten voorkwamenwaarhetongetwijfeld langer
stand zal houden dan inhoger
gelegen
zones.De
begroeiingen
dietegenwoordig
wordengerekend
tot het Eleocharitoacicu-laris-Limoselletum, werden vroeger beschouwd als een verarmde vorm van het Eleocharitetumovatae.32Zoals hiervoor alter
sprake
kwam,gold
Marsileaquadri-folia
inMidden-Europa
vroeger als kensoort van dit Eleocharitetumovatae. Ook hetHongaarse Eleocharito-Schoenoplectetum
supini
is als onderdeelvanhet breedopgevatteEleocharitetumovatae tebeschouwen.23 In
plantensociologisch
opzicht
sluit hetoptreden
vanMarsilea in de Breemwaard dus aanbij
dat in hetBovenrijn-dal
(vroeger)
eninZuidoost-Europese rijstvelden.
Hoe kwam Marsilea
quadrifolia
inNederland,
en wordtzij
eenblijvertje?
Tot besluit wagen
wij
onsaanenige speculaties
over de manier waarop Marsileaquadrifolia
in de Breemwaardterechtgekomen
is,enhoehoog
haar kansenvoorde toekomst kunnen wordenaangeslagen.
De Nederlandse
groeiplaats
komt zowel abiotisch als quabegroeiing
sterk over-eenmetbeschrijvingen
vangroeiplaatsen
inzuidoostelijker
delenvanEuropa.
Degevonden
individuen wekken de indruk hunontwikkeling
terplaatse
te hebbendoorgemaakt
enniet als volwassenplant
op dezeplek
tezijn terechtgekomen.
Dat Marsilea alsweggegooide aquariumplant
in de Breemwaardzouzijn
terechtgeko-men,
lijkt
minderwaarschijnlijk.
Zulkeplanten, bijvoorbeeld
Pistia stratiotesen
Hydrocotyle
ranunculoides 6,
plegen
zichzeersnelte
vermenigvuldigen,
wateen volkomen ander beeld
oplevert
dan hethoogst
bescheiden aandeel in debe-groeiing
vande oeverstrook dat Marsilea zichtotdusver in de Breemwaardverwor-venheeft. Wellicht is reeds
lang geleden
eensporocarp uit hetBovenrijndal
in deze Waaluiterwaardterechtgekomen,
datbij
hetgraafwerk
isblootgelegd,
waarnazich hieruit eenplant
heeft ontwikkeld. Van een verwante soort (M.strigosa)
wordt vermeld dat de sporocarpen minstens 32jaar
hun kiemkracht kunnen behouden. Ookzou een sporocarp dooreenwatervogel
kunnenzijn aangevoerd
methet slik dataanzijn
poten of veren kleeft. 4
Volgens
de SüBwasserflora26 zou Marsileaquadrifolia
eengering
vermogen hebben zich op nieuwelocatiestevestigen,
maar erzijn
- ook uitmeer recente
tijd
- diversewaarnemingen
die dezeopvatting
weerspreken.
3 15 18Het aantal
geschikte plekken
voor devestiging
van eenplant
als M.quadrifolia
is de laatste
tijd
zekerweertoegenomen.Vóór denormalisering
vanderivieren,die in deloop
vande 19eeeuwuitgevoerd
werd,had het Eleocharito acicularis-Limo-selletumongetwijfeld
velegroeiplaatsen
oprivieroevers en zandbankenenlangs
nevengeulen
enoudearmen.Bij
denormalisering
werd de rivier door middelvan kribben versmaldenverdiept;
zandbanken werdenaande uiterwaardtoegevoegd
en inagrarisch gebruik
genomen;
nevengeulen
werdenafgedamd.
Een halve eeuwplantengemeen-schap
van rivieroevers, maar het stond als uiterst zeldzaamteboek.12Inmiddelszijn
veel rivieroeversmet stortsteenvastgelegd,
maar ook deovergebleven
rivier-strandenzijn ongeschikt geworden
door de toegenomengolfslag
van descheep-vaart. Sinds de Tweede
Wereldoorlog
is echter de vraagnaarbaksteen,beton-enmetselzancj
enophoogzand
enormtoegenomenenzijn
ervelekleiputten
enzand-winplassen
in de uiterwaardenontstaan. De laatste decennia wordt het Eleocharito-Limoselletum vooral indergelijke
terreinenaangetroffen.
Ook hierkreeg
heteentijdlang
zelden kansen vooroptimale ontwikkeling,
doordatkleiputten
nauitput-ting
alslandbouwgrond
werdenafgewerkt
enzandwinplassen
steileoeverskregen.
Sinds
enige jaren
neemtechter deoppervlakte
dievoordergelijke
pioniergemeen-schappen
beschikbaar is, weer toe doornatuurontwikkelingsprojecten,
door een anderewijze
vanafwerken vanontgrondingen
endooraanleg
vannevengeulen
ennatuurvriendelijke
oevers. Eenvoorlopig hoogtepunt
vormden dejaren
1996 en1997,
toen in de Gelderse uiterwaarden 600 ha alsnatuurgebied ingericht
werd insamenhang
metkleiwinning
tenbehoevevan het'Deltaplan
Grote Rivieren'. Deverwachting
is,dat dezeontwikkeling
zich de komende decennia zalvoortzetten. Teneersteis het beleidgericht
opgrootschalige omzetting
vanlandbouwgrond
innatuurterrein,en
uitbreiding
van deoppervlakte
aanondiep
wateren moeras. Bo-vendien wordt steedsduidelijker
dat de rivieren teweinig
ruimte hebben om degroeiende
hoeveelhedenwater aftevoeren. Er is dan ook nieuw beleid in de maak omde uiterwaardenwaarmogelijk
teverlagen,
obstakelsvoorde waterafvoer opte heffenengeulen
aan teleggen (het project
Ruimte voorRijntakken).
Daarmee isvoor
pioniergemeenschappen
van nattegrond
voor de komendejaren
een flinke beschikbareoppervlakte
in de uiterwaardengegarandeerd.
Ook op delangere
duur zaler meerplaats
voor dezegemeenschappen
blijven,
omdat de invloedvan derivierdynamiek
op hetlandschap
groterwordt.Met de
potentiële biotoop
zit het dus welgoed,
maarkan Marsileaquadrifolia
zich handhaven? Onderaquariumbezitters
geldt zij
als eenniet winterhardesoort.17 Toch kan de winterkoudebezwaarlijk
als eenonoverkomelijk probleem
worden
op-gevoerd, gezien
haar duurzameaanwezigheid
in delenvanOost-Europa
waarde win-tersbepaald
niet milderzijn
dan inNederland,zoalsOost-Slowakije. Waarschijnlijk
kan M.quadrifolia
overleven, wanneerdegroeiplaats
's winters voldoendelang
endiep
onderwater staat: hetwaternabij
de bodemvan grotewaterlichamen wordt in de winter niet kouder dan+ 4°C. In ditopzicht zijn
deafgelopen jaren gunstig
ge-weest: zowel in 1997 als in 1998en1999 hebben de uiterwaardeneenflink deelvan de winter onder watergestaan.De rivier is echtergrillig,
wanteendroge
winteren lente metweinig
sneeuw in debergen,
enduslage
rivierstanden, komtevengoed
regelmatig
voor. In zo'n situatie zal Marsileagemakkelijk
doodvriezen,waarnaher-vestiging afhankelijk
isvankieming
uit desporenvoorraad.
Of desoortinons land een voldoendegrotesporenvooraad
kanopbouwen,
enof dejuiste
kiemingsomstan-digheden
vaak genoeg zullenoptreden,
moet nogblijken. Daarbij
ligt
hetvoor de hand dezomerwarmte alsbeperkende
factoraan tenemen. Het isverleidelijk
hetoptreden
vanM.quadrifolia
op eenplek
dieaanzienlijk
benoorden haartotdusver bekendenoordgrens ligt,
aan eenalgemene temperatuurstijging
toe teschrijven.
Of diteenredelijke veronderstelling
ismoeten wein het midden laten totdater meer vanGorteria25(1999) 102
In elk
geval
mag deverschijning
van eensoort, die opEuropese
RodeLijsten
voorkomten nooit eerder in het wild in Nederlandwasgevonden,
eenverheugend
verschijnsel
wordengenoemd
dat niet los is tezien vanhet veranderdewater- ennatuurbeheerinons
rivierengebied.
1. H.C.D. deWit, 1966.Aquariumplanten.2e herziene druk. 2. Grote Winkler PrinsEncyclopedie,deel 12, 1975. Amsterdam.
3. S. Husak & H.Otahelova,1986. Contribution totheEcologyof Marsilea quadrifoliaL. Folia Geobot. Phytotax.21: 85-89.
4. J.Dostal,1984. Marsileaceae. In: G.Hegi,IllustrierteFloravonMitteleuropa,ed.3,1: 285-289. Berlijn.
5. K.M. Gupta, 1962. Marsilea. BotanicalMonographno.2. New Delhi.
6. J. Jalas &J.Suominen,1972. Atlas Florae Europaeae1. Helsinki.
7. J.A. Crabbe &J.R.Akeroyd, 1993. Marsilea L. In: T.G. Tutine.a.,FloraEuropaea1,ed. 2: 31-32.Cambridge.
8. D.V. Dubina, 1981.Posirenija, ekologijatacenologijaMarsilea quadrifoliaL.naUkrajini.
Ukr. Bot. Zur. 37: 27-66.
9. Council ofEurope, 1992. Conventiononthe conservationofEuropeanwildlife and natural habitats.Appendicestothe Convention. T-PVS(92)10,Bern.
10. Councilof theEuropean Communities,1992. Council Directive 92/43/EECof21. May 1992
onthe conservation of natural habitatsand of wild fauna and flora. Official Journal ofthe
EuropeanCommunities 35: 7-50.
11. G.Philippi, 1978.Veranderungender Wasser- und Uferfloraim badischen Oberrheingebiet. Beih. Veröff. NaturschutzLandschaftspflegeBad.-Württ. 11: 99-134. (p. 103-104 en 130—
131).
12. D. Korneck, M. Schnittler & I.Vollmer, 1996. Rote Liste der Farn- und Blütenpflanzen
(PteridophytaetSpermatophyta)Deutschlands. Schr.-R. f.Vegetationskunde.28: 21-187. (p. 166)
13. R.Prelli,1985. Guide desfougèresetplantesalliées.Parijs.
14. L.Olivier,J.-P. Galland & H.Maurin,1995. Livre rougede la floremenacée de France. Tome I:Espèces prioritaires. Parijs.
15. J.-C. Felzines &J.-E.Loiseau, 1990.Hydrophytesnouveaux ou raresde lavallée moyenne de laLoire etdu Bas-Allier. Le Monde des Plantes439: 16-19.
16. M. Weiten & H.C.Ruben Sutter,1982.Verbreitungsatlasder Farn- und Blütenpflanzender Schweiz. Vol. 1. Basel.
17. W.Adler,K. Oswald & R.Fischer, 1994. Exkursionsflora vonÖsterreich.Stuttgart/Wenen.
18. B.I. Komendar & Sz.Sz.Fodor, 1965. Marsilea quadrifoliaL. aSzovjetunió karpatontüli
területén.Botanikai Közlemények51: 247-248.
19. B.Gopal, 1968. Ecologicalstudiesof the genusMarsilea. I.Water relations. Tropical
Eco-logy9: 153-170.
20. B. Gopal, 1969. Ecological studies of the genus Marsilea. II. Edaphic factors. Tropical
Ecology10: 278-291.
21. M.Moor,1937.Ordnungder Isoetetalia (Zwergbinsengesellschaften).Prodromus der
Pflan-zengesellschaften,Fasz. 4. Leiden.
22. E.Oberdorfer,1957. SüddeutschePflanzengesellschaften. Pflanzensoziologie10. Jena. 23. G.Ubrizsy, 1961.Unkrautvegetationder Reiskulturenin Ungarn.Acta Bot. Acad. Sc.Hung.
7: 175-220. (p.190-191, 196-199, 200-202).
24. W.Pietsch, 1977.BeitragzurSoziologieund
Ökologie
dereuropaischenLittorelletea- und Utricularietea-Gesellschaften. FeddesRepert.88: 141-245 (p.170-173).25. W.Nagl, 1966.Übereinen ungewöhnlichenStandortvonMarsilea quadrifoliaL. und ihre
Vergesellschaftung.Österr.Bot. Zeitschr. 113: 299-301.
26. S.J.Casper& H.-D.Krausch, 1980. SüCwasserflora vonMitteleuropa23.Stuttgart. 27. Met dankaanRoel Douwes voordedeterminatie.
28. Plantensociologische aanduidingenvolgensJ.H.J. Schaminée e.a. (red.), 1995-1998. De
VegetatievanNederland 2-4. Leiden.
29. Met dank aanKlaasvanDortvoorde identificatie vandemossen.
30. Vooruitvoerige besprekingvandezegemeenschapwordtverwezen naar:E.J.Weeda,R.van
't Veer & J.H.J.Schaminée,1998. Bidentetea tripartitae.In: J.H.J.Schaminée,E.J. Weeda & V. Westhoff(red.),DeVegetatievanNederland 4: 173-198.Leiden.
31. M.C.C. deGraaf,H.M. vande Steeg,L.A.C.J. Voesenek & C.W.P.M.Blom,1990.Vegetatie
in de uiterwaarden: de invloed vanhydrologie,beheerensubstraat. Publicatiesenrapporten
vanhetproject 'Ecologisch HerstelRijn'no.16.DBW/RIZA, Lelystad.
32. Zobijvoorbeelddoor W.H.Diemont,G.Sissingh& V.Westhoff, 1940. Het
dwergbiezenver-bond (Nanocyperionflavescentis)in Nederland. Ned. Kruidk.Arch. 50:215-284. 33. J.Mennema,1977. Wordt de watersla (PistiastratiotesL.)eennieuwe waterpestin
Neder-land? Natura74: 187-190.
34. A.H.Pieterse,L. deLange& L.Verhagen,1981. Astudyoncertainaspectsof seed germina-tionandgrowthof Pistiastratiotes L. Acta Bot. Neerl. 30: 47-57.
35. W.J. Baas & W.J.Holverda, 1996a.Hydrocotyleranunculoides L.f.(Grote waternavel):de standvanzaken. Gorteria 22: 164-165.
36. W.J. Baas & W.J.Holverda, 1996b.Hydrocotyleranunculoides L.f.: infiltrant in waterland? Gorteria 21: 193-198.