• No results found

Beheersovereenkomsten op grasland van melkveebedrijven - Inpasbaarheid = Management agreements on grassland of dairy farms

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beheersovereenkomsten op grasland van melkveebedrijven - Inpasbaarheid = Management agreements on grassland of dairy farms"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3 .

Centra

Beheersoveree

grasland

van melkveebedrijfen

(2)

.

ReWad

Ebheersovaeenbmsten

up

grastand

wn

meikveebedriiivgn.

1. Inpasbmrhdd.

e)mienuek naar hpasbacwheiú

van

beh~wereenkorp(ct8a

op gracSand w a n

melbagityedrijven

ap basis van beweidingstechnische

t

woedingSt.ecMsche

alteria.

Tre-den: Relatienota, h b e m w m n k m s t e r . ,

Iripra;baarheid,

m e l ~ M r i j v s n .

- ! ,

Corlofb~.

,

UIQ&~I:

PrQe.Won

vaar

d&

hyndv&haucf&jL

,

S C h ~ ~ e C o ~ , & f í i

en FawdenhaWJ

[l?@,,

%rmiemw,&,

tam

.W

tdy~tad

TeJiAwn

,Efm-93211 ,

,

F

I

X

~

~

~

~

I

~

W

-

m a a :

AMdig

Vmketiting

van

h&

P&

,

-

. -

-mkk@:

B r W r i j

de

B m r

LB&I@$

Wi&sô.

u11

dit.y~pparf

mag

mn&r

weAt?g

mi

hst PmfM%m

W A

oafek-genamen

.

-

IS&

QI

@-s-

Eer*

druk %9Sb~-fag@

5043

*

r De

ohde~1~01?kC8nff9

-

.

(3)

Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR) Lelystad Waiboer- hoeve BEHEERCOVEREEMKOMSTEsU OP GRASLAND VAN MELKVEEBEDWIJVEN 1. INPASBAARHEID

Management agreements on grassland of dairy farms

I . Possibilities Th. V. Vellinga S.G.M. Verburg Rapport nr. 158 Regionale Onderzoek Centra April 1995

(4)
(5)

VOORWOORD

Door het Proefstation voor de Rundveehouderij is een studie uitgevoerd naar de inpasbaarheid van beheersgrasland o p een melkveebedrijf o p basis van voedertech- nische en beweidingstechnische criteria. De studie is begeleid door een commssie m e t vertegenwoordigers van landbouw, natuurbescherming en opdrachtgevers. Dank gaat u i t naar deze mensen, voor de opbouwende commentaren o p de uitgangspunten voor de studie, de resultaten en de concept-verslagen.

In deze begeleidingscommissie hadden zitting: K. Blok, veehouder te Zegveld; J. Heinen en G. Buitink, beiden Directie Beheer Landbouwgronden; Z. Koekoek en G. Morell, beiden Provincie Utrecht; K.Voetberg, Natuurmonumenten.

Dank gaat o o k u i t naar J. Verheul, bedrijfsleider R O L Zegveld, voor de construc- tieve opmerkingen over de inhoud van h e t verslag.

Naast dit rapport over inpasbaarheid zal n o g een rapport verschijnen over de gevolgen van beheersovereenkomsten voor P-overscholten en bedrijfsinkomen. Tevens zal van beide rapporten een samenvattende publikatie verschijnen. Deze studie is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Directie Beheer Landbouwgronden (DBL) en de provincie Utrecht.

W. Luten

(6)
(7)

SAMENVATTING

Natuur en landschap in Nederland w o r d e n i n sterke mate beïnvloed door agrarische activiteiten. Er is de laatste vijftig jaar sprake van een achteruitgang v a n floristi- sche, faunistische en landschappelijke waarden. O m de meest waardevolle en kwetsbare delen van het cultuurlandschap t e beschermen werden i n de "Nota betreffende de relatie landbouw e n natuur- en landschapsbehoud" (Relatienota, 1975) t w e e instrumenten aangereikt. Deze betreffen h e t verwerven v a n gronden voor reservaatsvorming en h e t aangaan van beheersovereenkomsten. De overeen- komsten m e t sterke beperkingen van de voorjaarswerkzaamheden en h e t uitstellen van de eerste maaisnede t o t i n juni (het zogenaamd zwaar beheer) zijn ingrijpend voor de bedrijfsvoering. H e t grasland k a n h e t eerste deel van h e t seizoen niet worden gebruikt voor beweiding. De eerste snede w o r d t laat gemaaid e n de kwaliteit v a n dit produkt is minder (energie- en eiwitgehalte) dan h e t gangbare ruwvoer o p h e t bedrijf. Een (te) g r o o t aandeel grasland m e t een beheersovereen- k o m s t kan leiden t o t ingrijpende en kostbare aanpassingen i n de bedrijfsvoering. De m a t e waarin deze beheersovereenkomsten inpasbaar zijn, is daarom aan grenzen gebonden. Over de exacte inpasbaarheid w a s n o g onvoldoende bekend.

Door de Directie Beheer Landbouwgronden (DBL) is gedefinieerd waaraan de inpasbaarheid m o e t voldoen.

Be weidingstechnische inpasbaarheid:

Op h e t bedrijf m o e t voortdurend voldoende weiland beschikbaar zijn o m gedurende h e t weideseizoen de beweiding t e kunnen rondzetten. Onder beheersomstandighe- den is de beweidingstechnische inpasbaarheid gedurende h e t voorjaar een p u n t van aandacht.

Voedertechnische inpasbaarheid:

Ruwvoer, gewonnen van percelen m e t een beheersovereenkomst dient (zo nodig aangevuld m e t krachtvoer) aan de eigen veestapel vervoederd te kunnen worden, zonder d a t de produktie erdoor omlaag gaat. Ruwvoer van een lang uitgestelde maai- en weidedatum dient derhalve bij voorkeur gevoerd t e worden aan jongvee en droogstaande koeien (DBL 48, 1 9 9 2 ) .

Voor de beheersovereenkomsten w o r d t door de Directie Beheer Landbouwgronden (DBL) een zogenoemde beheersvergoeding betaald. Deze vergoeding i s op

(8)

saldobasis vastgesteld, maar n o g niet i n bedrijfsverband geëvalueerd. Door de aankoop van extra r u w - en krachtvoer kan h e t mineralenoverschot o p h e t bedrijf toenemen. De verhoogde aanvoer van fosfor (P) op h e t bedrijf is daarbij een bron van zorg.

De problematiek van kwantificering van inpasbaarheid, bedrijfseconomische evaluatie en de mineralenoverschotten is aanleiding geweest t o t onderzoek. Het onderzoek i s mede gefinancierd door d e provincie Utrecht en de Directie beheer Landbouwgronden.

Dit rapport beschrijft de inpasbaarheidvan beheersovereenkomsten o p graslandvan melkveebedrijven. Een tweede rapport zal ingaan o p de gevolgen van beheersover- eenkomsten o p grasland voor de bedrijfs-economische resultaten en de P-over- schotten.

Uit de berekeningen i n dit rapport blijkt dat de inpasbaarheid van beheersovereen- komsten afhankelijk is van veel bedrijfsfactoren en niet i n één standaardgetal kan worden weergegeven. Voor een juiste berekening van de inpasbaarheid moeten per bedrijf de gegevens beschikbaar zijn over: grondsoort en ontwatering, q u o t u m per ha grasland, beweidingssysteem, bemestingsregime, produktie per koe, h e t aantal stuks jongvee per melkkoe en overige aanwezige dieren. Bij een en hetzelfde q u o t u m kan door verschillen i n grondsoort, bemesting, melkproduktie en beweiding de inpasbaarheid van beheersovereenkomsten variëren van O t o t 50 %.

Bij lage veebezettingen (lage quota per ha) w o r d t de inpasbaarheid beperkt door de mogelijkheid o m h e t beheersvoer aan jongvee en droge koeien t e verstrekken (voedertechnische inpasbaarheid). Verkoop van beheersvoer w o r d t niet als een structurele oplossing beschouwd. Bij hogere veebezettingen i s er wel voldoende vee o m h e t beheersvoer t e verwerken, maar kan h e t grasland niet worden gemist bij de beweiding (beweidingstechnische inpasbaarheid).

De voedertechnische inpasbaarheid is afhankelijk v a n het aantal dieren. Als er meer koeien worden gehouden (en er d u s meer jongvee e n droge koeien zijn) k a n er meer beheersvoer worden verwerkt en stijgt de inpasbaarheid. Bij een kortere stalperiode is de mogelijkheid dit voer t e verwerken kleiner. Op goed ontwaterde veenbedrijven is de voedertechnische inpasbaarheid daarom lager dan op slecht ontwaterde veenbedrijven.

(9)

de totale veestapel en de produktie en benutting van h e t grasland. Als de voerop- name lager w o r d t door meer bijvoeding o f door alleen overdag te weiden, stijgt de beweidingstechnische inpasbaarheid. Als door een hogere produktie per koe minder vee nodig is o m h e t q u o t u m vol t e melken, stijgt de beweidingstechnische inpas- baarheid ook. Een lagere graslandproduktie door lagere bemesting o f droogte o f een lagere graslandbenutting door wateroverlast leiden t o t een daling van de b e w e i - dingstechnische inpasbaarheid.

De mogelijkheden t o t verruiming van inpasbaarheid binnen h e t bedrijf zijn beperkt. Sommige van deze mogelijkheden (zoals bijvoorbeeld wisseling van beweidingssys- teem) kunnen t o t hogere kosten leiden en zijn daarom buiten beschouwing gelaten.

(10)

SUMMARY

Agricultural activities have a large impact o n nature and landscape i n t h e Nether- lands. The last f i f t y years flora, fauna and landscape have decreased i n both quantity and quality. Tools f o r protection o f t h e m o s t vulnerable and valuable parts of the landscape were given i n the "Memorandum about the relation between agriculture and nature and landscape conservation". Land can be obtained for nature reserves and managament agreements can be made o n agricultural land. Some o f these management agreements have severe restrictions o f agricultural activities i n spring and delay o f t h e first cut. These agreements have a large impact on farm management. The first part o f the g r o w i n g season t h e grassland cannot be used for grazing. The hay o f t h e first c u t has a l o w energy and protein content in comparison t o t h e other roughage. Co the possible amount o f management agreements o n a dairy f a r m i s limited.

I h e possibilities f o r management agreements o n dairy farms are based o n t w o criteria:

grazing: Grassland for grazing m u s t remain available during the growing season. Special attention m u s t be paid t o the area for grazing i n spring.

feeding: roughage, originating f r o m grassland w i t h management agreements, m u s t be fed t o t h e o w n herd. The animal performance m u s t stay at the Same level and additional concentrates are allowed. I t is preferred t o feed young stock and dry c o w s w i t h this roughage.

Phe farmer gets a financial compensation for this management agreements. The hight o f this compensation has n o t y e t been calculated i n an integrated budgeting program. Mineral surpluses m a y increase b y extra inputs o f roughage and concen- trates.

This report gives data on t h e possibilities for management agreements o n grassland o f dairy farms. A second report wil1 deal w i t h t h e financial aspects and t h e mineral surplusses.

The possibilities f o r management agreements depends o n a l o t o f farm related factors and cannot be given i n one standard value. Inforrnation is needed about soil type and water table, milk q u o t u m per ha, grazing system, milk production per c o w , fertilization level, t h e number o f young stock per dairy c o w and t h e number of other animals. A t the Same quotum level the amount o f management agree-

(11)

ments that can be fit in can vary between O and 50 %.

A t l o w stocking rates (low quota per ha) the possibilities are limited by feeding the roughage t o young stock and dry cows. A t higher stocking rates the possibilities are limited by the amount of grassland needed for grazing.

The feeding limit depends on the number of animals, more animals means a higher limit. A short housing period wil1 reduce the feeding limit.

The grazing limit depends on the herbage intake of the herd, the grass production and the utilization efficiency. Decreasing the herbage intake by supplemental feeding or reducing the grazing time means a higher grazing limit. When less cows are needed t o produce the quotum, the grazing limit wil1 also increase. A lower grassland production by drought or a l o w efficiency b y watersurplusses (poaching) wil1 reduce the grazing limit.

(12)

INHOUDSOPGAVE blz 1 INLEIDING

. . .

1

. . .

2 W A T IS INPASBAARHEID? 4 2.1 Beweidingstechnische inpasbaarheid . . . 4 2.2 Voedertechnische inpasbaarheid . . . 6 2 . 3 Inpasbaarheid o p bedrijfsniveau

. . .

8 3 BEREKENINGSWIJZE EN UITGANGSPUNTEN

. . .

9 3.1 Beweidingstechnische inpasbaarheid

. . .

9 3 . 2 Voedertechnische inpasbaarheid . . . 1 1

. . .

3.3 Uitgangspunten 13 4RESULTATEN

. . .

16 4.1 Rekenvoorbeeld

. . .

16

4 . 2 Invloed van verschillende factoren op de inpasbaarheid

. . .

19

6CONCLUSIES

. . . 2 7

VEELGEBRUIKTE TERMEN

. . .

28

LITERATUUR

. . .

30

(13)

1 INLEIDING

Natuur en landschap i n Nederland worden i n sterke mate beïnvloed door agrarische activiteiten. Er is de laatste vijftig jaar sprake van een achteruitgang van floristi- sche, faunistische en landschappelijke waarden. O m de meest waardevolle en kwetsbare delen van het cultuurlandschap t e beschermen werden i n de "Nota betreffende de relatie landbouw e n natuur- en landschapsbehoud" (Relatienota, 1 9 7 5 ) t w e e instrumenten aangereikt. Deze betreffen h e t verwerven van gronden voor reservaatsvorming en h e t aangaan van beheersovereenkomsten. I n zeer kwetsbare gebieden waar een stringent beheer is vereist, moeten vooral reservaten t o t stand komen. In andere gebieden worden maatregelen t e n behoeve van natuur- en landschapsbehoud wel inpasbaar geacht i n de agrarische bedrijfsvoering. Daar kan een grondgebruiker, o p basis v a n vrijwilligheid een beheersovereenkomst aangaan. Hij kan zo in zijn bedrijfsvoering maatregelen uitvoeren die een positief e f f e c t hebben o p natuur en landschapswaarden (bv. weidevogels o f botanisch waardevolle weilanden). Hiervoor verkrijgt hij een vergoeding (DBL, 1992;Korevaar, 1 9 8 6 ) .

Er zijn verschillende vormen van beheer. Grofweg vallen deze in t e delen i n licht beheer, m e t geringe beperkingen v a n de voorjaarswerkzaamheden, en zwaar beheer m e t sterke beperkingen van de voorjaarswerkzaamheden: onder meer h e t uitstellen van de eerste maaisnede t o t i n juni.

M e t name h e t zwaar beheer is ingrijpend voor de bedrijfsvoering, daar h e t grasland h e t eerste deel van h e t seizoen niet gebruikt kan worden voor beweiding. D e eerste snede w o r d t laat gemaaid en de kwaliteit van dit produkt is minder (energie- en eiwitgehalte) dan het gangbare ruwvoer o p h e t bedrijf. De mate waarin beheers- overeenkomsten inpasbaar zijn, i s daarom aan grenzen gebonden. Deze grenzen zijn echter n o g nooit exact vastgesteld. Een aanzet t o t de berekening van d e inpasbaar-. heid i s in h e t verleden wel gegeven (Rompelberg, pers. meded.)

Omdat de beheersovereenkomsten veelal leiden t o t opbrengstderving, betaalt de Directie Beheer Landbouwgronden (DBL) een zogenoemde beheersvergoeding betaald. Deze vergoeding is op saldobasis vastgesteld (DBL, 1 9 9 2 ) , maar n o g niet i n bedrijfsverband geëvalueerd.

(14)

Omdat de opbrengstderving door beheersovereenkomsten gecompenseerd wordt m e t extra r u w - en krachtvoer, neemt de mineralenaanvoer naar h e t bedrijf toe. Bij een gelijkblijvende afvoer van mineralen i n de v o r m van melk en vlees zullen de mineralenoverschotten o p h e t bedrijf toenemen. De verhoogde aanvoer van fosfor (P) o p h e t bedrijf is daarbij een bron van zorg.

De problematiek van kwantificering van inpasbaarheid, een bedrijfseconomische evaluatie en de mineralenoverschotten i s aanleiding geweest t o t onderzoek. Het onderzoek i s deels gefinancierd door de provincie Utrecht en de Directie beheer Landbouwgronden.

Het doel van dit onderzoek is:

1) H e t vaststellen van de inpasbaarheid van beheersovereenkomsten o p grasland (zwaar beheer) van melkveebedrijven o p beweidingstechnischeen voedertechni- sche gronden.

2) H e t kwantificeren van de invloed van beheersovereenkomsten o p h e t P- overschot op de mineralenbalans als de mindere ruwvoerkwaliteit wordt gecompenseerd door een groter krachtvoerverbruik.

3) H e t berekenen van de financiële consequenties i n bedrijfsverband van het aangaan van zwaar beheer.

4.) Het onderzoeken van mogelijkheden o m de onder 2) gevonden effecten op de P-balans t e neutraliseren. Berekenen v a n technische en financiële consequen- ties.

Het onderzoek zal worden beschreven i n t w e e rapporten van h e t Proefstation voor de Rundveehouderij. H e t eerste rapport ligt hier voor u en beschrijft de inpasbaar- heid van beheersovereenkomsten o p grasland van melkveebedrijven.

Het tweede rapport zal ingaan o p de gevolgen van beheersovereenkomsten op de bedrijfs-economische resultaten en de P-overschotten. Tevens zullen de mogelijkhe- den o m deze overschotten t e neutraliseren i n dit t w e e d e rapport worden bespro- ken. Naast beide rapporten zal een overkoepelende publikatie over h e t gehele onderzoek worden geschreven.

Voor een goed overzicht over de gehele problematiek van beheersovereenkomsten o p grasland kunnen beide rapporten niet los van elkaar worden gezien.

(15)

3

In dit rapport zal eerst de definitie van inpasbaarheid nog nader worden beschouwd (hoofdstuk 2). De berekeningswijze en bijbehorende uitgangspunten worden in hoofdstuk 3 besproken. Een beschrijving en bespreking van de resultaten vindt plaats in resp de hoofdstukken 4 en 5. Het rapport wordt besloten met conclusies in hoofdstuk 6.

(16)

2 W A T IS INPASBAARHEID?

Het vergoedingenstelsel van DBL heeft als uitgangspunt dat de beheersovereen- komsten i n h e t algemeen inpasbaar moeten zijn i n de bedrijfsvoering. Op bedrijfsni- veau moet worden beoordeeld voor welk deel van h e t bedrijf een beheersovereen- k o m s t inpasbaar is.

Ten aanzien van de inpasbaarheid zijn t w e e criteria t e onderscheiden (DBL, 1 9 9 2 ) : Be weidingstechnische inpasbaarheid:

"'Op h e t bedrijf moet voortdurend voldoende weiland beschikbaar zijn o m tijdens h e t weideseizoen de beweiding t e kunnen rondzetten. Onder beheersomstandighe- den i s de beweidingstechnische inpasbaarheid gedurende h e t voorjaar een p u n t van aandacht, omdat h e t beheersgrasland pas i n juni gebruikt mag worden."

Voedertechnische inpasbaarheid:

"Ruwvoer, gewonnen van percelen m e t een beheersovereenkomst dient (zo nodig aangevuld m e t krachtvoer) aan de eigen veestapel vervoederd t e kunnen worden, zonder dat de produktie erdoor omlaag gaat. Ruwvoer van een lang uitgestelde maai- en weidedatum dient derhalve bij voorkeur gevoerd t e worden aan jongvee en droogstaande koeien."

Beide definities worden als technische criteria genoemd, maar hebben impliciet een (bedrijfs)economische achtergrond. Als voor de totale bedrijfsoppervlakte een beheersovereenkomst is aangegaan, zal h e t vee o p stal moeten blijven en geconser- veerd ruwvoer worden verstrekt. Technisch is dat mogelijk, maar bedrijfseconomi- sch is dat een kostbare zaak. Ook h e t verstrekken van beheersvoer aan hoogpro- duktieve koeien is technisch mogelijk maar h e e f t grote technische en bedrijfsecono- rnische gevolgen. De bovenstaande criteria zijn zodanig gekozen dat ingrijpende en kostbare maatregelen in beweiding en veevoeding niet nodig zijn. De kosten van beheersovereenkomsten blijven n o g beheersbaar.

2.1 Beweidingstechnische inpacbaarheid

O m t e beoordelen welk deel van de oppervlakte voor h e t aangaan van een beheers- overeenkomst beschikbaar is, is het noodzakelijk o m t e bepalen welk deel v a n de

(17)

oppervlakte grasland er nodig is voor een ongestoorde voorziening van vers weidegras. Door het vee op een zo klein mogelijke oppervlakte te weiden, kan het overgebleven grasland een andere bestemming krijgen (zoals bijv. een beheersover- eenkomct). De oppervlakte grasland die nodig is voor beweiding is afhankelijk van de hoeveelheid gras die door het vee wordt opgenomen. Als er in het geheel geen vee is, is er geen grasland nodig voor beweiding. Er is, beweidingstechnisch, sprake van 100 % inpasbaarheid. Als er het aantal dieren per hectare stijgt zal een steeds groter deel van het grasland nodig zijn voor de beweiding. Er is een veebezetting waarbij al het aanwezige grasland nodig is voor beweiding en niets gemist kan worden. De inpasbaarheid is dan O %. In figuur 1 is de inpasbaarheid uitgezet tegen het quotum per hectare. Bij het punt maxQ wordt de inpasbaarheid

0%.

Figuur 1. Beweidingstechnische inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op grasland van melkveebedrijven (in procenten)

Quotum per ha grasland. Max Q.

Het verloop van de lijn in figuur 1 is afhankelijk van de volgende factoren: - Grondsoort en grondwatertrap. Op een droogtegevoelige grond zal de graspro-

duktie lager liggen dan op een goed vochthoudende zandgrond, voor de beweiding is dan meer land nodig. De beweidingstechnische inpasbaarheid zal

(18)

daardoor lager zijn. Zo is op een slecht ontwaterde veengrond de beweidings- technische inpasbaarheid o o k lager dan o p een goed ontwaterde veengrond. Het bemestingsniveau van h e t grasland o p het bedrijf. Door een lagere bemes- t i n g o p h e t grasland is de produktie lager en i s voor de beweiding dus meer land nodig. Daardoor is de beweidingstechnische inpasbaarheid lager.

Het beweidingssysteem voor de melkkoeien. Bij alleen overdag weiden m e t bijvoeding is een kleinere oppervlakte grasland nodig dan bij onbeperkt weiden zonder bijvoeding. De beweidingstechnische inpasbaarheid is dan dus groter. De melkproduktie per koe. Bij een hoge melkproduktie per koe zijn er minder dieren nodig o m h e t quotum vol t e melken. Door de lagere veebezetting k a n de beweidingstechnische inpasbaarheid stijgen.

2.2 Voedertechnische inpasbaarheid

Door de lagere voederwaarde van beheersvoer, t e n gevolge van h e t uitstellen van de eerste snede, i s dit niet voor al h e t vee t e gebruiken (Korevaar, 1986). H e t kan wel gebruikt worden voor h e t voeren aan droogstaande koeien, jongvee en oudmelkte koeien. Bij het verstrekken v a n beheersvoer aan melkkoeien i n h e t begin van de lactatie kan h e t dier niet voldoende energie opnemen. Hierdoor zal de melkproduktie van h e t dier dalen.

De hoeveelheid beheersvoer die o p deze manier verwerkt kan worden is beperkt en o.a. afhankelijk van h e t aantal aanwezige dieren. Als er geen dieren aanwezig zijn is de voedertechnische inpasbaarheid O %. Bij een stijgende veebezetting is sprake van een toenemende inpasbaarheid. Er zijn namelijk steeds meer dieren die h e t voer kunnen verwerken.

In figuur 2 is de voedertechnische inpasbaarheid uitgezet tegen het q u o t u m per hectare.

Het verloop van de lijn is afhankelijk van:

- de hoeveelheid beheersvoer die van een hectare m e t een beheersovereenkomst gewonnen w o r d t en niet geschikt is voor hoogproduktief melkvee.

(19)

Figuur 2. Voedertechnische inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op grasland van melkveebedrijven (in procenten)

Inpasbaarheid

Quotum per ha grasland.

voergroepen t a onderscheiden. Als oudmelkte dieren het beheersvoer moeten verwerken, moet in de stal de mogelijkheid aanwezig zijn om het melkvee i n te delen in produktiegroepen. Dat is lang niet op elk bedrijf mogelijk.

- de melkproduktie per koe. Bij een hoge melkproduktie zijn minder koeien nodig

om het quotum vol te melken en zijn dus ook minder droge koeien en jongvee aanwezig. De voedertechnische inpasbaarheid is dus lager bij een hogere melkproduktie.

- het vervangingspercentage. Als veel jongvee wordt aangehouden voor vervan- ging zal de voedertechnische inpasbaarheid stijgen.

- de lengte van de stalperiode. Op veenbedrijven met een slechte ontwatering is de stalperiode iets langer dan op goed ontwaterde bedrijven, waardoor ook de voedertechnische inpasbaarheid iets hoger is.

- de voerstrategie. Meestal worden droge koeien en jongvee gebruikt o m mislukte partijen kuilvoer van het eigen bedrijf "weg te werken". Dat beperkt de mogelijkheden om deze diergroepen te gebruiken voor het opvreten van beheersvoer.

(20)

2.3 Inpasbaarheid op bedrijfsniveau

Om op bedrijfsniveau de technische inpasbaarheid t e berekenen, moeten de gegevens van zowel de beweidingstechnische als de voedertechnische inpasbaar- heid gecombineerd worden. De maximale inpasbaarheid w o r d t bij elk q u o t u m per hectare bepaald door de laagste van de beide inpasbaarheidspercentages (bewei- dings- o f voedertechnisch).

Figuur 3. De inpasbaarheid van beheersgrasland op een melkveebedrijf op basis van voeding en beweiding i n procenten. De dikke lijn (steeds de laagste van de beide waarden) geeft de inpasbaarheid op bedrijfsniveau weer.

Quotum per ha grasland. M a x Q In figuur 3 is de inpasbaarheid voor een bedrijf weergegeven. Bij de lagere quota, links van h e t knikpunt, w o r d t de grens bepaald door de voedertechnische inpas- baarheid. Rechts van het knikpunt, bij de hogere quota is de beweidingstechnische inpasbaarheid de beperkende factor. Door de lijnen rechtdoor t e trekken, is t e zien welke mogelijkheden er zijn als de beperkende lijn w o r d t veranderd. t-iet knikpunt in de figuur, verschuift dan naar hogere quota als de beweidingstechnische inpasbaarheid stijgt of de voedertechnische inpasbaarheid daalt. Omgekeerd verschuift het knikpunt naar lagere quota als de beweidingstechnische inpasbaar- heid daalt o f de voedertechnische inpasbaarheid stijgt.

(21)

9 3 BEREKENINGSWIJZE EN UITGANGSPUNTEN

3.1 Beweidingstechnische inpasbaarheid

Om de minimale oppervlakte grasland voor beweiding te berekenen, is m e t het programma Normen Voor de Voedervoorziening (werkgroep Normen Voor de Voedervoorziening, 1991) de maximale veebezetting berekend voor melkvee en jongvee. Uit deze maximale veebezettingen is de minimale oppervlakte voor beide diergroepen te berekenen (I en 11). De minimale oppervlakte voor melkkoeien met bijbehorend jongvee wordt berekend uit I en II en het aantal stuks jongvee per koe

(111). Omkering van III levert de maximale veebezetting (IV) en vervolgens het maximale quotum per hectare (V).

Door het berekende maximale quotum per hectare te vergelijken met het werkelijke quotum per hectare van het bedrijf, kan vastgesteld worden welk percentage oppervlakte overblijft voor grasland met een beheersovereenkomst, zonder dat er problemen met de beweiding ontstaan.

In formule weergegeven is de berekening van de maximale veebezetting:

Oppervlakte per melkkoe (ha/mk) = l

l

VBZmaxmk (1)

Oppervlakte per stuks jongvee fha/jv) = 1 I VBZmaXjv (11) Oppervlakte per melkkoe lincl jongvee) = (i)

+

(jvlmk X (11)) (111)

Maximale veebezetting (VBZ,,,) = l

l

(111) (iV) Maximaal quotum per ha (Qmax) = VBZmax

*

melk per koe (V)

lnpasbaarheid =

100

x (1 - (Qwerkelijk )

/

,,Q,

(vbz = Veebezetting; mk = Melkkoeien; jv = Jongvee; max = maximale ; jvlmk = aantal stuks jongvee per melkkoe; O = quotum per ha)

De maximale veebezetting is, evenals de beweidingstechnische inpasbaarheid, afhankelijk van de volgende factoren:

- grondsoort en grondwatertrap

- het bemestingsniveau van het grasland op het bedrijf - het beweidingssysteem voor de melkkoeien

(22)

1 O

Deze varianten zijn meegenomen o m voor een breed scala aan situaties de bewei- dingstechnische inpasbaarheid t e kunnen berekenen. In tabel 1 zijn de berekende varianten voor de maximale veebezetting voor melkvee weergegeven.

Tabel 1. Varianten voor berekening van de maximale veebezetting van melk- koeien i n N V V

Factor V a r i a n t e n Aantal

Grondsoort1 Zand Zand Veen Veen 4 ontwatering G t IV G t VI Gt II Gt II*

Beweidingl Onbeperkt, Onbeperkt, Beperkt Beperkt 4 bijvoeding 0 k g 3 k g 3 k g 6 kg Stikstofgift NLV4 (zand) 4 0 0 3 0 0 2 0 0 NLV2 (veen, II) 3 0 0 2 0 0 1 O0 N L V I (veen, 11") 2 0 0 1 O0 O Melkproduktie 6 5 0 0 7 5 0 0 8 5 0 0 3 Totaal 1 4 4

Voor berekening van de maximale veebezetting bij jongvee zijn minder varianten gekozen (tabel 2). Melkproduktie is niet aan de orde, jongvee heeft een 6-daags omweidingssysteem, zonder bijvoeding.

Tabel 2. Varianten voor berekening van de maximale veebezetting van jongvee in N V V

Factor V a r i a n t e n Aantal

Grondsoort1 Zand Zand Veen Veen 4 ontwatering Gt IV Gt VI Gt II Gt II* Stikstofgift 3 NLV4 (zand) 4 0 0 3 0 0 2 0 0 NLV2 (veen, 1 1 ) 3 0 0 2 0 0 1 O0 N L V I (veen, I I * ) 2 0 0 1 O0 O Totaal 1 2

Op basis van de berekende maximale veebezettingen is variantie analyse uitge- voerd. De significante termen u i t de variantie analyse zijn gebruikt bij het opstellen van regressieformules.

(23)

1 1 3.2 Voedertechnische inpasbaarheid

De hoeveelheid opgenomen ruwvoer van mindere kwaliteit is berekend met behulp van het Melkveemodel (Hijink en Meijer, 1987; Mandersloot, 1991 ). M e t dit model wordt de voeropname van een veestapel gesimuleerd. Tijdens de winterperiode kunnen er verschillende soorten ruwvoer gevoerd worden, terwijl de voederwaarde van elke afzonderlijke partij ruwvoer opgegeven kan worden. Per partij kan worden aangegeven in welke periode van de lactatie dit voer verstrekt wordt.

Met de hoeveelheden opgenomen voer door jongvee en melkkoeien, is de totale droge stof opname per melkkoe (inclusief jongvee) berekend. Door dit getal te delen door de hoeveelheid beheersvoer per hectare (gecorrigeerd voor vervoederingsver- liezen) wordt de inpasbare oppervlakte per melkkoe (incl jongvee) verkregen. De inpasbare oppervlakte per koe, vermenigvuldigd met de veebezetting (quotum per hectarel melkproduktie per koe) geeft de voedertechnische inpasbaarheid. Deze inpasbaarheid wordt nog gecorrigeerd voor de standaard aanwezige hoeveelheid slecht ruwvoer van 5 0 0 k g per hectare grasland zonder beheersovereenkomst (zie 3.3). Alle ruwvoerhoeveelheden worden gecorrigeerdvoor 5 % vervoederingsverlie- zen (IKC, 1993).

In formule weergegeven:

Opname per koe (kg dsl = Opname per dag

*

aantal dagen beheersvoer Opname per pink (kg dsl = Opname per dag

*

aantal dagen beheersvoer Opname per kalf (kg dsl = Opname per dag

*

aantal dagen beheersvoer Opname per koe najaar = 1 0 0 k g droge stof

Hoeveelheid minder voer = 5 0 0 k g ds per ha onbeperkt ( = 4 7 5 kg netto) Opname per koe fincljvl = (I)

+

%pink*(ll) f %kalfn(lll)

+

1 0 0 - 4 7 5 Oppervlakte per koe = (VI)

/

ds per hectare

Veebezetting (mk/hal = Quotum per ha / melkproduktie per koe lnpasbaarheid = (VII)

*

(VIII)

*

1 0 0 %

(24)

De factoren die van invloed zijn op de voedertechnische inpasbaarheid zijn in hoofdstuk 2 al genoemd:

- de hoeveelheid beheersvoer van een hectare grasland m e t een beheersovereen- komst

- de dieren die het voer krijgen - de melkproduktie per koe - h e t vervangingspercentage - de voerstrategie

- de lengte van de stalperiode

De enige belangrijke factor voor de berekening van de voeropname van jongvee en koeien, is de lengte van de stalperiode. Deze stalperiode is afhankelijk van de ontwatering en de grondsoort.

In tabel 3 staan de gemiddelde in- en uitschaardata weergegeven voor de verschil- lende grondsoorten. De exacte uitschaardatum is afhankelijk van de veebezetting en h e t gekozen stikstofniveau. Op slecht ontwaterde veengrond w o r d t 10 dagen later begonnen m e t weiden dan o p zandgrond, terwijl de koeien 10 dagen eerder op stal gaan. De goed ontwaterde veengrond zit tussen de natte veengrond en de zandgrond in. Op zandgrond is er geen verschil i n stalperiodes voor de verschillende ontwateringsklassen.

Tabel 3. Gemiddelde data voor in- en uitscharen van melkkoeien en pinken op de verschillende grondsoorten. Exacte data zijn afhankelijk van N- regime en veebezetting

Grondsoort Grondwatertrap Inscharen Opstallen

Veen II 6 mei 2 1 oktober

Veen II* 2 mei 2 6 oktober

Zand IV, VI 2 6 april 31 oktober

Bij de voeding van het jongvee w o r d t er van uitgegaan dat gedurende de gehele stalperiode beheersvoer kan worden verstrekt. De mindere kwaliteit w o r d t aangevuld m e t krachtvoer. Ook bij h e t jongvee is de hoeveelheid opgenomen ruwvoer afhankelijk van de lengte van de stalperiode. De stalperiode van kalveren (tabel 4) is langer dan voor melkvee en pinken, omdat kalveren eerder worden

(25)

13

opgestald en later naar buiten gaan dan pinken en melkkoeien (weiden op etgroen). De data voor pinken komen overeen met die voor melkvee (tabel 3).

Tabel 4. Gemiddelde in- en uitschaardata voor kalveren per grondsoortlont- wateringsklasse

Grondsoort Inscharen Opstallen Veen 1 juni 1 oktober Zand 1 juni 1 oktober

3.3 Uitgangspunten

Kalfpatroon

Berekeningen zijn gedaan voor een gespreid kalvende veestapel. Dit wil zeggen dat over de verschillende maanden er ongeveer evenveel dieren afkalven. Een veestapel die voornamelijk in het voorjaar kalft heeft tijdens de stalperiode wel meer droge koeien. Droge koeien worden echter tijdens de weideperiode ook zoveel mogelijk op stal gehouden en kunnen dan beheersvoer opnemen. De invloed van het kalfpatroon is daardoor vrij klein.

Vervangingspercentage

Voor alle bedrijven is gerekend met een vervangingspercentage van 25%. Diergroepen die beheersvoer verstrekt krijgen

Beheersvoer kan worden gevoerd aan jongvee, en droge en oudmelkte koeien. Voor het verstrekken van beheersvoer aan oudmelkte koeien moet in produktiegroepen gevoerd worden. Dat is niet op elk bedrijf mogelijk. Daarom wordt in de berekenin- gen het beheersvoer alleen gegeven aan jongvee en droge koeien. Droge koeien staan gedurende de eerste helft van het weideseizoen (tot 15 augustus) op stal. Hoeveelheid en kwaliteit beheersvoer

Op zowel zand- als veengrond wordt er van uitgegaan dat alleen de eerste snede als beheersvoer wordt gewonnen. De overige sneden worden met jongvee beweid. Eventuele overgebleven rnaaisneden worden ingekuild, samen met de overige sneden van het grasland zonder een beheersovereenkomst. De hoeveelheid ruwvoer die per hectare grasland met een beheersovereenkomst beschikbaar komt bedraagt

(26)

3 6 7 5 k g droge stof (Vellinga, 1 9 9 5 ) . O m problemen t e voorkomen m e t broei en verliezen w o r d t de eerste snede van grasland m e t een beheersovereenkomst gehooid. Hooi kan veel eenvoudiger i n kleine hoeveelheden worden gevoerd dan graskuil. Tevens w o r d t het beheersvoer i n gehooide v o r m beter opgenomen dan na inkuilen (praktijkwaarneming). De voederwaarde van het hooi is 675 VEM en 38 DVE (Vellinga, 1 9 9 5 ) . Bij h e t voeren moet nog rekening worden gehouden met 5 % vervoederingsverliezen (IKC, 1 9 9 3 ) .

Hoeveelheid ander voer van mindere kwaliteit

Op een bedrijf is altijd een zekere hoeveelheid kuilvoer van mindere kwaliteit aanwezig. In het algemeen worden o o k herfstkuilen hiertoe gerekend. Uit gegevens van het BLGG u i t Oosterbeek blijkt dat minder dan 5 % van de onderzochte Ituilmonsters na 15 augustus gemaaid is. Gezien de lage waardering zullen lang niet alle herfstkuilen worden aangeboden voor analyse. Ook zullen een aantal andere minder gewaardeerde kuilen niet voor analyse worden aangeboden. Als maat voor de hoeveelheid ruwvoer van mindere kwaliteit op het eigen bedrijf w o r d t 1 0 % van de totale ruwvoerhoeveelheid aangehouden. Op een totale hoeveelheid gewonnen ruwvoer van t 5 0 0 0 k g ds ( 3 0 0 0 t o t 7 8 0 0 kg, NVV) betekent dit 5 0 0 k g ruwvoer van mindere kwaliteit per hectare grasland. Uit gegevens van onder andere het ROC Zegveld (Verheul, pers mededeling) blijkt de hoeveelheid van 5 0 0 k g per ha goed overeen t e komen m e t de behaalde resultaten op praktijkbedrijven.

Dit produkt wordt normaal gevoerd aan het jongvee en de droge koeien. Bij de inpassing van grasland m e t een beheersovereenkomst op een bedrijf w o r d t ook het beheersvoer aan deze groepen verstrekt. Bij het berekenen van de inpasbaarheid moet daarom rekening gehouden worden m e t een hoeveelheid ruwvoer van mindere kwaliteit die t o c h al op h e t bedrijf aanwezig is. In de voedertechnische inpasbaarheid w o r d t een correctie toegepast van 5 0 0 k g per hectare grasland zonder beheersovereenkomst. Van de hectares grasland m e t een beheersovereen- komst w o r d t dus geen extra ruwvoer van mindere kwaliteit gewonnen.

Door deze aanpassing daalt de voedertechnische inpasbaarheid m e t t 10%. Bemestingsregimes

Voor de bemesting is aangesloten bij het nieuwe bemestingsadvies zoals dat in 1 9 9 3 is vastgesteld (Vellinga, 1993; IKC, 1 9 9 3 ) Daarbij w o r d t rekening gehouden

(27)

15

met de stikstoflevering door de grond. De gebruikte bemestingen in de berekenin- gen zijn gebaseerd op gemiddelde weersomstandigheden. De werkelijke jaargift wordt bepaald door de veebezetting, het gekozen beweidingssysteem en de actuele weersomstandigheden. In de stikstof jaargift is de hoeveelheid werkzame N uit toegediende dierlijke mest meegerekend (IKC, 1 993).

Verkoop van beheersvoer

Op extensieve bedrijven blijkt de inpasbaarheid beperkt te worden door de voeding. D.W.Z. dat er niet voldoende dieren op het bedrijf aanwezig zijn o m al het beheers- voer (hooi) te verwerken. Een oplossing zou zijn om hooi van het bedrijf af te voeren d.m.v. verkoop. Om dit als een structurele verhoging van de inpasbaarheid op te nemen moeten er goede mogelijkheden zijn om hooi te verkopen.

Volgens de Nederlandse Vereniging van Foerage Handelaren lijken de mogelijkheden van een structurele afzet van beheershooi beperkt te zijn (van Bloois, pers med.). Op de ruwvoedermarkt moet een produkt als beheershooi (675 VEM, 3 8 DVE) concurreren met bermhooi en graszaadhooi. Vooral bermhooi wordt in zeer grote hoeveelheden aangeboden tegen lage prijzen. Daarnaast is de verontreiniging van dit produkt de laatste jaren sterk afgenomen (Roos, 1994). Het aanbod van dit produkt zal nog verder stijgen als de verwerking (vuilstort o f composteren) nog duurder wordt. Graszaadhooi is van mindere kwaliteit dan beheershooi, maar wordt ook tegen zeer lage prijzen aangeboden.

Afzet van beheershooi vindt regionaal op beperkte schaal plaats. Een enkel bedrijf zal dus hooi kunnen verkopen, maar structurele mogelijkheden om hiermee de voedertechnische inpasbaarheid te verhogen zijn niet aanwezig. Daarom wordt bij de berekeningen voor de inpasbaarheid de mogelijkheid van verkoop van beheers- hooi buiten beschouwing gelaten.

(28)

4 RESULTATEN

4.1 Reltenvoorbeeld

Ter verduidelijking zal een rekerivoorbeeld van de precieze inpasbaarheid worden gegeven. Beschreven zal worden i n welke stappen de inpasbaarheid, zowel beweidingstechnisch als voedertechnisch berekend wordt.

Het bedrijf

W e nemen een bedrijf m e t 2 5 hectare veengrond grondwatertrap I I * . Er zijn 4 0 koeien op het bedrijf aanwezig, m e t een melkproduktie van 8 0 0 0 k g per koe per jaar. Op h e t grasland w o r d t een bemestingsregime toegepast dat 1 0 0 k g onder het landbouwkundig optimum ligt. Dit vertaalt zich, bij een stikstofleverend vermogen van 3 0 0 k g N (NLV-klasse 1 ), i n een stikstofjaargift van ongeveer 1 0 0 k g Nlhaljaar. Er w o r d t beperkt geweid en 3 k g droge stof uit snijmais bijgevoerd. Het vervan- gingspercenlage is 25%. De veestapel kalft gespreid af.

Benodigde cijfers: Melkproduktie per koe

Veebezetting 4 0 koeien 1 2 5 hectare Bedrijfsquotum: 4 0 koeien

*

8 0 0 0 k g / koe Quotum per hectare: 2 4 0 0 0 0 k g 1 2 0 hectare Vervangingspercentage 2 5 %

Produktie beheersvoer Bijvoeding melkkoeien

Correctie kuilvoer van mindere kwaliteit Berekende cijfers:

Maximale veebezettirig melkkoeien Maximale veebezetting jongvee

8 0 0 0 k g 1,6 mklha 3 2 0 0 0 0 k g 1 2 8 0 0 kglhectare 0 , 3 2 9 3 kalflmelkkoe 0 , 3 1 2 8 pinklmelkkoe 0,6421 jongveelmelkkoe 3 6 7 5 k g ds 1 0 0 k g ds 5 0 0 k g ds 3,73 koelhectare 7 , 1 4 jongveelhectare

(29)

Beheersvoer aan droge koeien en jongvee (bijlage 1 ):

Opname beheersvoer per droge koe 3 6 2 k g ds

Opname beheersvoer per pink 9 6 1 k g ds

Opname beheersvoer per kalf 4 9 1 k g ds

Beweidingstechnische inpasbaarheid

Zoals eerder is beschreven w o r d t de beweidingstechnische inpasbaarheid berekend aan de hand van de maximale veebezetting. U i t de maximale veebezetting is de minimale oppervlakte per melkkoe t e berekenen (dus de oppervlakte die een dier minimaal nodig heeft op een seizoen lang o p t e weiden). Op dezelfde wijze is dit ook voor h e t jongvee te berekenen.

Oppervlakte Der melkkoe = 1 hectare : 3,73 melkkoe = 0,2681

halm elk^

Oppervlakte Der ionqvee = 1 hectare : 7 . 1 4 ionqvee = 0,1401 halionavee. Door bij de oppervlakte per melkkoeien de oppervlakte voor jongvee op t e tellen, m e t inachtneming van de hoeveelheid jongvee per melkkoe w o r d t d e totale oppervlakte per melkkoe (incl jongvee) verkregen.

Oppervlakte per melkkoe (incl jongvee) =

0 , 2 6 8 1 h a l m k

+

(O, 1 4 0 1 haljv

*

0 , 6 4 2 1 jvlmk) = 0 , 3 5 8 1 halkoe (incl ]v). Hieruit is weer de maximale veebezetting ( m k per ha incl jongvee) per hectare te berekenen.

Maximale veebezettina = 1 ha : 0,3581 halkoe = 2.79 koelha.

U i t de maximale veebezetting is t e berekenen hoe h o o g h e t maximale q u o t u m per hectare is (dit is het aantal koeien per hectare, vermenigvuldigd m e t de melkpro- duktie per koe).

Maximaal a u o t u m = 2.79 koelha

*

8 0 0 0 k q l m k = 2 2 3 4 2 kqlha (Max Q). U i t d i t getal is dan m e t het bedrijfsquotum t e berekenen hoeveel hectare er nodig is o m al h e t vee o p t e weiden.

3 2 0 0 0 0 kci q u o t u m 1 2 2 3 4 2 kalhectare = 1 4 , 3 2 ha arasland nodia. Beweidinastechnische inpasbaarheid: 2 5

-

14,32 = 1 0 . 6 8 ha ( 42.7%).

Voedertechnische inpasbaarheid

(30)

opgenomen beheersvoer bekend te zijn. M e t h e t melkveemodel zijn de opnames per koe, kalf en pink berekend. Bij de opname per koe i s de hoeveelheid bijvoeding i n voor- en najaar opgeteld. M e t deze cijfers en de hoeveelheden jongvee per aanwezige melkkoe zijn de opnames per melkkoe inclusief jongvee t e berekenen (bij vervangingspercentage van 25).

3 6 2 k a l m k

+

1 0 0 kci biivoeding 9 6 1 kaloink x 0 . 3 1 28 oinklmk

+

4 9 1 kalkalf x 0.3293 kalflmk =

9 2 4 Ka ds oer melkkoe (inclusief ionaveei.

De totale opname van beheershooi per hectare is dan: 924 x 1.6 = 1479 ka ds De opbrengst aan beheersvoer en voer van mindere kwaliteit per hectare bedraagt (gecorrigeerd voor vervoederingsverliezen van 5 %):

A x 3 4 9 1

+

( 1 -A i x 4 7 5 = 4 7 5

+

A x 3 0 1 6 ( A =aandeel beheersovereenkomsten) M e t de droge stof opname en de opbrengst per hectare is de inpasbare oppervlakte grasland m e t een beheersovereenkomst per koe te berekenen.

1479 = 4 7 5

+

A x 3 0 1 6

A = (1479

-

4 7 5 ) 1 3 0 1 6 X 1 0 0 % = 33.2

%

Voedertechnische inpasbaarheid: = 3 3 , 2 %.

lnpasbaarheid op het bedrijf

Voor een bedrijf geldt altijd dat de laagste inpasbaarheid bepalend is. Voor d i t voorbeeldbedrijf is de beweidingstechnische inpasbaarheid 42,7%. De voedertechnische inpasbaarheid i n dit voorbeeld is 33,2 %.

Voor h e t bedrijf is dus de voedertechnische inpasbaarheid bepalend, en kan o p maximaal 33,2

%

van de oppervlakte een beheersovereenkomst worden aangegaan.

(31)

1 9

Voor het bedrijf is dus de voedertechnische inpasbaarheid bepalend, en kan op maximaal 23,81 % van de oppervlakte een beheersovereenkomst worden aange- gaan.

4.2 Invloed van verschillende factoren o p de inpasbaarheid

In deze paragraaf w o r d t de invloed van de verschillende factoren op zowel de beweidingstechnische als voedertechnische inpasbaarheid besproken. Vanwege de grote invloed van het q u o t u m per hectare op de inpasbaarheid w o r d t deze factor in alle tabellen apart weergegeven. I n de tabellen is steeds h e t inpasbaarheidsper- centage op bedrijfsniveau vermeld, dus laagste waarde van de beweidingstechni- sche en voedertechnische inpasbaarheid. Bij elk percentage is aangegeven o f de beweiding ( w ) dan wel de voeding (v) de beperkende factor is. Bij de lagere quota per hectare is de voedertechnische inpasbaarheid de beperkende factor, bij een stijgend quotum neemt de inpasbaarheid dan toe t o t het (knik)punt waar de beweiding de beperkende factor gaat vormen. Stijgt het quotum verder, dan gaat de inpasbaarheid weer dalen. Als de invloed van de verschillende factoren o p de beweidingstechnische inpasbaarheid w o r d t besproken, geldt dat uiteraard alleen in het traject waarin de beweiding de bepalende factor v o r m t voor de inpasbaarheid. Evenzo gelden uitspraken over de voedertechnische inpasbaarheid alleen i n het traject waar de voeding de bepalende factor is.

De tweede kolom in elke tabel geeft de inpasbaarheid voor een basisbedrijf m e t 7 5 0 0 k g melk per koe, een maximaal bemestingsadvies en onbeperkt weiden. Vervolgens w o r d t voor 1 0 0 k g lagere N-bemesting, een 1 0 0 0 k g hogere melkpro- duktie en voor een ander beweidingssysteem ten opzichte van h e t basisbedrijf de inpasbaarheid aangegeven. De tabellen 5 en 6 geven de inpasbaarheid voor resp. slecht en goed ontwaterde veengrond. In de tabellen 7 en 8 staat de inpasbaarheid voor goed vochthoudende en droogtegevoelige zandgrond weergegeven. De tabel- len 7 en 8 zijn eveneens goed bruikbaar voor klei- en zavelgronden m e t weinig resp. veel droogteschade. Meer data voor de verschillende bedrijfssituaties staan in de bijlagen 2 t o t en m e t 5.

(32)

Tabel 5. Inpasbaarheid van beheersovereenkomsten o p slecht ontwaterde veengrond i n procenten van de oppervlakte grasland

Quotum per Basisbedrijf* Basis

+

Basis

+

Basis

+

Basis

+

ha grasland 200 kg N 8500 kg melk 2 0 0 kg N B 4 + 3

8500 kg melk

8000 17v" 1 7 v 14v 14v 17v

* Basisbedrijf: maximaal bemestingsadvies voor N bij NLV-klasse 2 ( 3 0 0 kg N), melkproduktie

7 5 0 0 kg melk, dag en nacht weiden zonder bijvoeding.

" * v = voedertechnische inpasbaarheid beperkend, w = beweidingstechnische inpasbaarheid beperkend

Grondsoort en waterhuishouding.

Op een slecht ontwaterde veengrond m e t G t II is de beweidingstechnische inpas- baarheid circa 10 % lager is dan o p een goed ontwaterde veengrond m e t G t II* (tabellen 5 en 6). De beweiding gaat daardoor o p slecht ontwaterde veengrond al bij een lager quotum als beperkende factor optreden. Tussen goed ontwaterde veengrond en droogtegevoelige zandgrond is nauwelijks verschil in beweidings- technische inpasbaarheid. De beweidingstechnische inpasbaarheid o p goed vochthoudende zandgrond, (dikke humeuze laag, G t IV, tabel 7) is ongeveer 14 % hoger dan op droogtegevoelige zandgrond (dunne humeuze laag, G t VI, tabel 8). De maximale inpasbaarheid ligt bij de veengronden veel lager dan bij de zandgron- den. D e beschreven verschillen i n beweidingstechnische inpasbaarheid zijn ongeveer gelijk voor alle bemestingsregimes, beweidingsystemen en melkpro- dukties.

De voedertechnische inpasbaarheid is o p goed ontwaterde veengrond 1 % lager dan o p slecht ontwaterde veengrond. Op zandgrond is de inpasbaarheid ongeveer

(33)

Tabel 6. Inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op goed ontwaterde veengrond in procenten van de oppervlakte grasland

-

Quotum per Basisbedrijf* Basis

+

Basis

+

Basis

+

Basis -I- ha grasland 1 0 0 k g N 8 5 0 0 k g melk 1 0 0 k g N B 4 + 3

8 5 0 0 k g melk

* Basisbedrijf: maximaal bemestingsadvies voor N bij NLV-klasse 1 ( 2 0 0 k g N), melkproduktie

7 5 0 0 k g per koe, dag en nacht weiden zonder bijvoeding.

* * v = voedertechnische inpasbaarheid beperkend, w = beweidingstechnische inpasbaarheid beperkend

2 % lager. De verschillen worden veroorzaakt door de verschillende lengte v a n de stalperiode.

Melkproduktie per koe.

Voor de melkproduktie geldt dat per 1 0 0 0 k g produktiestijging per dier de bewei- dingstechnische inpasbaarheid m e t 5 t o t 6 % toeneemt. Deze invloed van melkproduktie geldt voor alle varianten. De voedertechnische inpasbaarheid daalt 3 t o t 4 % per 1 0 0 0 k g produktiestijging.

Bemestingsregime

De invloed van een lagere stikstofbemesting o p de beweidingstechnische inpas- baarheid bedraagt tussen het maximale bemestingsadvies en een bemesting die 1 0 0 k g lager is voor goed en slecht ontwaterd veen respectievelijk ongeveer 9 en 7 %. Bij goed vochthoudend en droogtegevoelig zand is dat respectievelijk 14 en 1 0 %. Het effect van de bemesting is op de veengronden kleiner dan o p de

(34)

Tabel

7.

Inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op goed vochthoudende zandgrond in procenten van de oppervlakte grasland

Quotum per b as is bedrijf' ha grasland

Basis

+

Basis

+

Basis

+

3 0 0 kg N 8500 kg melk 3 0 0 kg N 8500 kg melk 23v 20v 20v Basis

+

B 4 + 3 21000 8 w 1 5 w 2 5 w

* Basisbedrijf: maximaal bemestingsadvies voor N bij NLV-klasse 4 ( 4 0 0 N), melkproduktie 7500

kg per koe, dag en nacht weiden zonder bijvoeding.

" * v = voedertechnische inpasbaarheid beperkend, w = beweidingstechnische inpasbaarheid beperkend

zandgronden omdat gemiddeld genomen de grasbenutting op veengrasland lager is. De effecten van stikstofbemesting zijn op een droogtegevoelige zandgrond kleiner dan op een goed vochthoudende zandgrond. De invloed van de bemesting op de beweidingstechnische inpasbaarheid is daarom ook kleiner. Door de daling van de beweidingstechnische inpasbaarheid wordt deze wel eerder beperkend. De knik in figuur 3 (blz 8) verschuift daardoor naar links.

De bemesting heeft geen invloed op de voedertechnische inpasbaarheid. De eerste snede van grasland met een beheersovereenkomst krijgt hooguit enige organische mest. De hoeveelheid beheersvoer staat daarom los van de bemesting van het grasland zonder beheersovereenkomst. De stalperiode is bij een hogere bemesting ben a twee dagen korter, de invloed hiervan op de inpasbaarheid is verwaarloos- baar.

(35)

Tabel 8. Inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op droogtegevoelige zandgrond i n procenten van de oppervlakte grasland

Quotum per asi is bedrijf* Basis

+

Basis

+

Basis

+

Basis

+

ha grasland 3 0 0 kg N 8500 kg melk 3 0 0 kg N B 4 + 3

8500 ka melk

21000 1 6 w

* Basisbedrijf: maximaal bemestingsadvies voor N bij NLV-klasse 4 ( 4 0 0 kg N), melkproduktie

7 5 0 0 kg per koe, dag en nacht weiden zonder bijvoeding.

* * v = voedertechnische inpasbaarheid beperkend, w = beweidingstechnische inpasbaarheid beperkend

Be weidingssysteem en bijvoeding

De invloed van het beweidingssysteem en de bijvoeding o p de beweidingstechni- sche inpasbaarheid is groot. Bij beperkt weiden m e t 3 k g ds bijvoeding is de inpasbaarheid ongeveer 15 t o t 23 % hoger dan bij onbeperkt weiden zonder bijvoeding. Het verschil op de droge zandgrond is groter dan op de overige gronden: de positieve invloed van een lagere grasopname o p de beweidingsmoge- lijkheden is bij een tegenvallende grasgroei door droogte altijd groter dan bij goede groeiomstandigheden.

Het beweidingssysteem en de bijvoeding hebben geen invloed o p de voedertechni- sche inpasbaarheid.

(36)

Voeren van beheersvoer aan melkgevende koeien

In de uitgangspunten is vermeld d a t voor de berekeningen h e t beheersvoer alleen aan jongvee en droge koeien w o r d t gevoerd. Verstrekken van dit beheersvoer aan oudmelkte dieren heeft echter w e l een grote invloed op de voedertechnische inpas- baarheid, deze kan i n h e t traject van 8000 t o t 12000 k g melk m e t 14 t o t 21 % worden verhoogd door de oudmelkte dieren vanaf de dertigste w e e k (lactatiedag 21 0 ) beheersvoer t e geven (tabel 9). De lagere energie-opname door de koeien kan dan volledig worden gecompenseerd door een hogere krachtvoergift. De melkpro- duktie zal dan niet dalen.

Tabel 9. Voedertechnische inpasbaarheid o p goed ontwaterde veengrond bij voeren beheersvoer vanaf droogstand en aan oudmelkte koeien

-

koeien voeren vanaf:

Quotum per ha grasland droogstand week 30

(37)

5

DISCUSSIE

Algemeen

Inpasbaarheid berekenen aan de hand van modellen is moeilijk. Het blijft een theoretische benadering van een zeer complexe praktijksituatie. De complexiteit van de vraagstukken leent zich echter voor een modelmatige benadering. Alle aspecten van h e t bedrijf: grondsoort, ontwatering, bemesting, beweiding enz. kunnen in onderlinge samenhang worden meegenomen.

Be weidingstechnische inpasbaarheid

H e t belangrijkste uitgangspunt bij h e t berekenen van de vergoeding is d a t de beweiding van de melkkoeien ongestoord moet kunnen plaatsvinden. De maximale veebezetting van het melkvee w o r d t beperkt door de grasgroei in de zomer e n het najaar. I n h e t najaar zou h e t melkvee ook geweid kunnen worden op het grasland m e t een beheersovereenkomst, in de periode d a t de grasgroei o p h e t grasland voor melkkoeien beperkend is. Er is gekozen o m dit i n de berekeningen niet t e doen, zodat er een veiligheidsmarge blijft i n de beweiding. Vastlopen in de beweiding en vervroegd opstallen is duur en moet altijd worden voorkomen. Ook kan er zo nog een hoeveelheid ruwvoer van het grasland zonder beheersovereenkomst gemaaid worden voor de wintervoeding.

Voedertechnische inpasbaarheid

Op extensieve bedrijven w o r d t i n de praktijk vaak veel meer beheersovereenkom- sten aangetroffen dan op basis van de in dit rapport berekende inpasbaarheidscij- fers w o r d t aangegeven. De grotere hoeveelheid beheersvoer zal dan op andere wijze verwerkt moeten worden. Het aanhouden van meer jongvee, het voeren van beheersvoer aan oudmelkte koeien (produktiegroepen, zie paragraaf 4.2) en h e t houden van vleesvee zijn daar goede mogelijkheden voor. In incidentele gevallen kan verkoop van beheersvoer een oplossing zijn.

Gezien de ontwikkelingen in de rundveehouderij zijn de mogelijkheden o m meer vee aan t e houden dan strikt noodzakelijk is in de toekomst beperkt (mestproblematiek en ammoniakemissie). Een verhoging van de melkproduktie (dus m e t minder dieren

(38)

het q u o t u m volmelken) en het aanhouden van zo weinig mogelijk jongvee leidt in het algemeen t o t lagere mineralenoverschotten op h e t bedrijf (Mandersloot, 1 9 9 2 , 1 9 9 3 ) . Extra vreters voor beheersvoer is daarom evenmin een structurele oplossing als de verkoop van beheersvoer als middel o m de inpasbaarheid te verhogen. De in dit rapport berekende waarden geven daarom op de iets langere termijn de meest reëele situatie weer.

O m de voedertechnische inpasbaarheid te vergroten is h e t o o k mogelijk o m melkvee in het najaar bij t e voeren m e t een kleine hoeveelheid beheersvoer. Tevens is h e t bij de wintervoeding mogelijk o m naast de kuil voor melkkoeien een kleine hoeveelheid beheersvoer bij t e voeren. Vanwege de smakelijkheid v a n h e t produkt nemen de dieren dit over h e t algemeen goed op.

Het verstrekken van grotere hoeveelheden beheersvoer aan oudmelkte koeien biedt mogelijkheden t o t een verhoging van de voedertechnische inpasbaarheid. Een vereiste is echter dat i n produktiegroepen w o r d t gevoerd. Daarvoor moeten o p het bedrijf wel de mogelijkheden aanwezig zijn. Tevens is de arbeidsbehoefte groter bij het voeren i n produktiegroepen.

Mineralen0 verschotten

De berekende inpasbaarheid zegt n o g niets over de veranderingen i n mineralenover- schotten als gevolg van beheersovereenkomsten. Als de mineralenoverschotten op bedrijfsniveau belangrijker gaan worden, moeten deze i n de discussie over inpasbaarheid worden betrokken.

De invloed van beheersovereenkomsten o p de mineralenoverschotten e n op de economische resultaten v a n h e t bedrijf zullen uitgebreid worden toegelicht i n een volgend rapport.

Perspectieven

Door een nauwkeuriger vaststelling van de inpasbaarheid van beheersovereenkom- sten kan in de toekomst een betere planning worden gemaakt van de mogelijkhe- den van beheersovereenkomsten in een gebied en op individuele bedrijven.

(39)

6 CONCLUSIES

1. De inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op grasland van melkveebedrij- ven is afhankelijk van veel bedrijfsfactoren en kan niet in één standaardgetal worden weergegeven.

2. Voor een juiste berekening van de inpasbaarheid moeten per bedrijf de gege- vens beschikbaar zijn over: grondsoort en ontwatering, q u o t u m per ha grasland, beweidingssysteem, bemestingsregime, produktie per koe, h e t aantal s t u k s jongvee per melkkoe en overige aanwezige dieren.

3. Bij lage veebezettingen (lage quota per ha) is de voeding van beheersvoer de beperkende factor, bij de hogere veebezettingen (hogere quota per ha) i s beweiding de factor die de inpasbaarheid bepaalt.

4. Factoren van invloed o p de voedertechnische inpasbaarheid:

- melkproduktie per koe, 1 0 0 0 k g per koe meer geeft een verlaging v a n 4 % - waterhuishouding, o p goed ontwaterde veengrond is de voedertechnische

inpasbaarheid 1 % lager dan o p slecht ontwaterde veengrond.

De overige bedrijfsfactoren hebben bij de gekozen uitgangspunten geen invloed o p de voedertechnische inpasbaarheid.

5. Factoren van invloed op de beweidingstechnische inpasbaarheid:

- melkproduktie per koe, 1 0 0 0 k g per koe meer geeft een verhoging v a n 5 % - N-bemesting, 1 0 0 k g N per ha minder geeft een verlaging van 7 t o t 9 % o p

veengrond en een verlaging van 1 0 t o t 14 % o p zandgrond

- beweiding en bijvoeding, bij beperkt weiden m e t bijvoeding van 3 k g ds (B+ 3 ) is de inpasbaarheid 15 t o t 2 0 % hoger dan bij onbeperkt weiden

- waterhuishouding, o p goed ontwaterde veengrond is de inpasbaarheid 1 0 %

hoger dan op slecht ontwaterde veengrond, o p droogtegevoelig zand de inpasbaarheid l 4 % lager dan o p goed vochthoudend zand.

(40)

VEELGEBRUIKTE TERMEN:

Beheersovereenkomst: Overeenkomst die w o r d t aangegaan tussen een landbou- wer en h e t Bureau Beheer Landbouwgronden, waarin een bepaald beheer w o r d t overeengekomen, d a t resul- teert i n h e t beschermenlbehouden van bepaalde natuur- en landschapcwaarden.

Beheersvoer: Hooi van percelen m e t een uitgestelde eerste maaida- t u m .

Uitgestelde maaidatum: De eerste maaidatum is uitgesteld t o t na de landbouw- kundig gewenste datum (bij een bepaalde opbrengst), zodat vogels de kans krijgen een nest u i t t e broeden en planten t o t bloei kunnen komen. Deze datum ligt tussen 1 en 30 juni. I n dit rapport w o r d t m e t een uitgestelde maaidatum bedoeld uitstellen t o t 15 juni.

Beweidingstechnische

inpasbaarheid: Op h e t bedrijf m o e t voortdurend voldoende grasland beschikbaar zijn o m tijdens h e t weideseizoen de bewei- ding t e kunnen rondzetten.

Voedertechnische inpasbaarheid:

Inpasbaarheid:

Ruwvoer, gewonnen van percelen m e t een beheersover- eenkomst, dient (zonodig aangevuld m e t krachtvoer) aan de eigen veestapel vervoederd t e kunnen worden, zon- der d a t de produktie erdoor omlaag gaat.

Oppervlakte grasland m e t een beheersovereenkomst die o p een bedrijf kan worden ingepast, zonder dat de gevolgde bedrijfsvoering (beweidingssysteem, melkpro- duktie per koe) gewijzigd h o e f t t e worden. Deze waarde is de laagste van beweidingstechnische en voeder- technische inpasbaarheid en is impliciet gebaseerd op financiele overwegingen.

(41)

Bemestingsregime:

Stikstof leverend vermogen van de bodem. Maat voor de mineralisatie van stikstof (kg N die de bodem per groeiseizoen levert). De in het verslag genoemde grond- soorten hebben de volgende NLV-klasse (tussen haakjes de N-levering van de bodem in k g Nlhaljaar):

Veen Gt II NLV 2 (230) Veen Gt II

*

NLV 1 (300) Zanddik Gt IV NLV 4 (1 40) Zanddun Gt VI NLV 4 ( 1 40)

Gekozen bemestingsstrategie. Het maximale regime is voor de verschillende grondsoorten de landbouwkundig optimale bemesting, waarbij rekening wordt gehouden met de mineralisatie. Max - 1 0 0 is ongeveer 1 0 0 k g N per jaar minder. Max - 200, 2 0 0 minder, enz. De ver- schillende regimes komen overeen met de volgende jaargiften:

NLV 1 2 3 4

Max 185 3 0 0 3 4 0 4 0 0 Max-100 8 5 2 0 0 2 4 0 3 0 0 Max-200 - 1 0 0 1 4 0 2 0 0

Vervangingspercentage: Hoeveelheid vee die op jaarbasis vervangen wordt. Uitgegaan wordt van 0,9 pink per kalf = =

>

1 0 % van de geboren kalveren valt uit. Bij 2 5 % vervanging ( = 2 5 % van de kalvende dieren is vaars) 32,93% kalf en 31,28% pink. Dit betekent dat per 1 0 melkoeien 6,42 stuks jongvee aanwezig is.

(42)

3 0

LITERATUURLIJST

Directie Beheer Landbouwgronden, 1 9 9 2 , Beheersvergoedingen: Uitgangspunten en grondslagen. DBL publikatie 4 8 .

IKC ( 1 9 9 3 ) Handboek voor de Rundveehouderij. Publikatie nr. 3 5 . Informatie en Kennis Centrum Veehouderij.

Korevaar, H., 1 9 8 6 , Produktie en voederwaarde van gras bij gebruiks- en bemes- tingsbeperkingen voor natuurbeheer. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad, PR-rapport l O l / p r o e f s c h r i f t LUW.

Mandersloot, F. en M.A. van der Meulen, 1 9 9 1 , H e t melkveemodel. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad, PR- publikatie nr. 71.

Mandersloot, F. , A.T.J. van Scheppingen en J.M.A. Nijssen, 1 9 9 1 , Modellen rundveehouderij: Overzicht en onderlinge samenhang modellen voor simulatie van melkveebedrijven. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad, PR-publikatie nr. 7 2 .

Mandersloot, F., 1992, Bedrijfseconomische gevolgen beperking stikstofverliezen op melkveebedrijven. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad, PR-rapport nr. 1 38.

Mandersloot, F., 1 9 9 3 , Stikstofverliezen en inkomen bij meer jongvee op melkvee- bedrijven. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhou- derij (PR), Lelystad, PR-rapport nr. 1 4 4 .

Relatienota, 1975, Nota betreffende de relatie landbouw en natuur- en land- schapsbehoud. Tweede kamer, zitting 1 9 7 4 - 1 975, nrs 1-2. Staatsuitgeverij, 's Gravenhage.

Roos, J., 1 9 9 4 , Nader onderzoek naar bermbeheer, kwaliteit van berm- en slootmaaisel en de afzetmogelijkheden: Deel 2:Onderzoek. DMC-rapport nr DVV.SO1 .l 0. Nieuwerbrug.

Vellinga, Th. V., 1991, Invloed van ontwatering van veengrasland en van grasland m e t gebruiksbeperkingenop devoedervoorzieningvan melkveebedrijven. Proefstati- on voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad,

(43)

3 1 PR-rapport 132.

Vellinga, Th.V.

,

I.G.A.M. Noij, E.D. Teenstra, en L. Beijer, 1993, Verfijning stikstofbemestingsadvies voor grasland. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad, PR-rapport 148.

Vellinga, Th.V., 1995, Voederwaarde van grasland met beheersbeperkingen. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR), Lelystad, intern rapport PR.

Werkgroep Normen Voor de Voedervoorziening, 1991, Normen Voor de Voeder- voorziening. Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paarden- houderij (PR), Lelystad, PR-publikatie nr. 70.

Werkgroep verfijning stikstofadvies, 1993, Het verfijnde stikstofbemestingsadvies voor grasland. Informatie en Kennis Centrum Veehouderij, Lelystad, Publikatie nr. 38.

(44)

Bijlage 1 Opname beheersvoer door jongvee, droge en oudmelkte koeien tijdens de stalperiode i n k g ds per dier.

D~ergroep Produktie Veen G t I I Veen G t I I * Zand (kg melklkoe)

Pinken 999 961 887

Kalveren 49 1 49 1 500

Koeien (droogstand) 6500 337 328 31 7

(45)

Bijlage 2 Inpasbaarheid van beheersovereenkomsten op slecht ontwaterde veengronden in procenten van de oppervlakte grasland bij 3 bemes- tingsregimes, 3 melkprodukties en 4 beweidingssystemen.

Onbeperkt weiden, b~jvoeding O kg

N-gift

- >

300 300 300 200 200 200 100 100 100 Melktkoe-> 6500 7500 8500 6500 7500 8500 6500 7500 8500 Quotumlha grasland 8000 21.4 17.3 14.1 21.4 17.3 14.1 21.4 17.3 14.1 9000 26.1 21.4 17.8 26.1 21.4 17.8 18.0 21.4 17.8 1 O000 30.7 25.5 21.6 28.5 25.5 21.6 8.9 15.3 21.6 1 1 O00 28.0 29.7 25.3 21.3 27.2 25.3 0.0 6.8 14.3 12000 21.4 27.2 29.0 14.2 20.6 26.8 0.0 0.0 6.5 13000 14.9 21.1 27.0 7.0 13.9 20.7 0.0 0.0 0.0 14000 8.3 15.1 21.4 0.0 7.3 14.6 0.0 0.0 0.0 15000 1.8 9.0 15.8 0.0 0.7 8.5 0.0 0.0 0.0 16000 0.0 2.9 10.1 0.0 0.0 2.4 0.0 0.0 0.0 17000 0.0 0.0 4.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 18000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 19000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 20000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 21000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 22000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 23000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 n n n o n n n n

n

o n n n o n n n

n a

Onbeperkt weiden, bijvoeding 3 kg

N-nift

- >

300 300 300 200 200 200 100 100 100 ~ e l k l k o e - > 6500 7500 8500 6500 7500 8500 6500 7500 8500 Quotumlha grasland

(46)

vervolg bijlage 2

Beperkt weiden, bijvoeding 3 kg

N-gift

- >

300 300 300 200 200 200 100 100 100 Melklkoe-> 6500 7500 8500 6500 7500 8500 6500 7500 8500 Quotum/ha grasland 8000 21.4 17.3 14.1 21.4 17.3 14.1 21.4 17.3 14.1 9000 26.1 21.4 17.8 26.1 21.4 17.8 26.1 21.4 17.8 1 O000 30.7 25.5 21.6 30.7 25.5 21.6 29.2 25.5 21.6 1 1 O00 35.4 29.7 25.3 34.5 29.7 25.3 2.2.1 27.4 25.3 12000 35.3 33.8 29.0 28.5 32.8 29.0 15.0 20.9 26.0 13000 29.9 33.8 32.8 22.6 27.2 31.1 8.0 14.3 19.9 14000 24.5 28.7 32.0 16.6 21.6 25.8 0.9 7.7 13.7 15000 19.1 23.7 27.2 10.6 16.0 20.5 0.0 1.1 7.5 16000 13.7 18.6 22.3 4.7 10.4 15.2 0.0 0.0 1.4 17000 8.3 13.5 17.5 0.0 4.8 9.9 0.0 0.0 0.0 18000 2.9 8.4 12.6 0.0 0.0 4.6 0.0 0.0 0.0 19000 0.0 3.3 7.8 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 20000 0.0 0.0 2.9 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 21000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 22000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 23000 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0

Beperkt weiden, bijvoeding 6 kg

N-gift

- >

300 300 300 200 200 200 100 100 100 Melktkoe-> 6500 7500 8500 6500 7500 8500 6500 7500 8500 Quotumlha grasland

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van deze metingen konden golflengtes gedetecteerd worden die typisch voor schurft zijn. Gebaseerd op deze conclusie kan een sensor

Er moet mee doorgegaan worden, maar het kan zich pas echt bewijzen als er een grotere schaal in komt en meer verbinding (bij- voorbeeld vangstrechten). Uit de evaluatie bleek dat

subsidiebedrag als bij de kosten zijn meegerekend, hiervoor geen scorepunten in

Victor beweert dat zijn conditie zoveel beter is dan die van zijn moeder dat hij de 10 km in minder tijd kan lopen dan Annet de 5 km. 7p 21 Onderzoek of dat volgens

Door deze beperking van de opgave worden op de eerste plaats uitdrukkelijk uit­ gesloten die koersstijgingen van converteerbare obligaties, welke hun beginpunt hebben

Er kan nu in Nederland wel een heel systeem opgetuigd worden voor de handhaving, maar het zou beter zijn deze tijd en middelen te besteden aan het daadwerkelijk begeleiden van

8mg K/gDS), en nemen ook af bij uitgestelde maaidata. In ’94 was weinig verschil tussen de bemeste en onbemeste snede, in ’95 was er een groot verschil. De bodemvoorraad bij

Door rekening te houden met de hogere kVEM-derving als gevolg van een be- heersovereenkomst en door rekening te houden met de verwerking en opslag van