• No results found

De Oorsprong: een parlementair propagandastuk in de Republiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Oorsprong: een parlementair propagandastuk in de Republiek"

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D.S. Bravenboer

MA-Scriptie

Geschiedenis: Gouden Eeuw 26-03-2019

(2)

Inhoudsopgave

- Inleiding 3

1. De Engelse Burgeroorlog (bespreking van het conflict) 8

2. De Engelse Burgeroorlog en de Republiek 18

3. May’s History of the Parliament, Breviarium, en de Nederlandse vertaling 26 4. May’s Breviarium vergeleken met zijn History of the Parliament 36 5. De Oorsprong en de betrekkingen tussen Engeland en de Republiek 46

- Conclusie 56

- Literatuurlijst 61

(3)

Dat de Engelse Burgeroorlog (1639-1651) één van de grootste en meest integrerende militaire conflicten in zeventiende-eeuws Europa was, is voor menigeen met kennis van zaken

natuurlijk geen verrassing. Het was een conflict, uitgevochten in de koninkrijken Engeland, Ierland en Schotland, tussen koning Karel I van Engeland en het parlement.1 Dankzij een

reeks van aanhoudende spanningen, waren Karel I en zijn aanhangers in 1639 recht tegenover het parlement komen te staan. In de periode van 1642 tot en met het begin van 1649 voerden hun legers de nodige slagen met elkaar, waarbij het er vaak hard en bloedig aan toe ging. Het bijzondere aan deze oorlog is niet zozeer dat de koning uiteindelijk aan het kortste eind trok, maar wel hetgeen wat er nadien met hem zou gebeuren. Nadat Karel door een commissie beschuldigd was van hoogverraad, zou hij op 30 januari 1649 voor het Banqueting House van Whitehall Palace onthoofd worden.2 Een koning, die door zijn onderdanen geëxecuteerd werd,

was uniek in Europa. Het nieuws zou zich dan ook als een lopend vuurtje over het Europese grondgebied verspreiden. De Engelse Burgeroorlog en het drastische besluit van de

parlementariërs hadden heel wat teweeg gebracht.

Het parlement was zich er al tijdens het begin van de Engelse Burgeroorlog van bewust, dat oorlog voeren tegen de koning een ongewone situatie was. Net als Karel I, hoopte het op de steun van het Engelse volk. Om dit te bewerkstelligen moest het parlement de burgers van zijn gelijk overtuigen, en aantonen dat de koning gedurende zijn bewind veel verkeerde beslissingen had genomen. Beslissingen, die ook ten koste van het welzijn van het volk waren gegaan. Het parlement besloot om Thomas May, een van zijn vaste aanhangers, een geschiedwerk over de historie van het parlement gedurende de Engelse Burgeroorlog te laten schrijven. May, propagandist van het parlement, was vanwege zijn resolute, maar toch ook gematigde schrijfstijl, volgens het parlement hiervoor de aangewezen persoon.3 Het werk

The history of the Parliament of England which began November the third 1640; with a short and necessary view of some precedent years zou uiteindelijk in mei 1647 gepubliceerd

worden.4 Op dat moment was de Engelse Burgeroorlog nog in volle gang, en kon het Engelse

volk lezen over de slechte daden van koning Karel I. Op deze manier hoopte het parlement waarschijnlijk dat het de twijfelaars voor zich kon winnen. De koning had het volk en het parlement verwaarloosd, en het werd hoog tijd dat hij zich voor zijn daden zou

verantwoorden.

1 A. Woolrych, Britain in Revolution, 1625-1660 (Oxford 2002) 2-3. 2 Ibidem, 431-433.

3 D. Norbrook, ‘May, Thomas (b. in or after 1596, d. 1650)’, ODNB. Last accessed 03 january 2008.

4 T. May, The history of the Parliament of England: which began November the third 1640; with a short and necessary view of some precedent years (Londen 1647).

(4)

Drie jaar na de publicatie van het History of the Parliament, bracht May een beknopte versie uit van dit geschiedwerk: A breviary of the history of the Parliament of England.5 In dit

werk vatte May het History of the Parliament samen, en zette hij het voort tot aan de dood van Karel I in 1649. Zoals we later zullen zien was May in zijn Breviarium een stuk feller en vijandiger tegen Karel, dan dat hij in het History of the Parliament was. Vijf jaar na de publicatie van May’s Breviarium, werd er in 1655 door Johannes van Ravesteyn in

Amsterdam een in het Nederlands geschreven geschiedwerk over de Engelse Burgeroorlog gedrukt.6 Wie de auteur ervan is, is helaas vandaag de dag nog altijd een groot vraagteken.

Het werk is een Nederlandse vertaling van May’s Breviarium, en werd vermoedelijk geschreven en gepubliceerd om de inwoners van de Republiek te informeren over de

gebeurtenissen in Engeland tijdens de Engelse Burgeroorlog. Op het moment van publicatie van de Oorsprong was de Engelse Burgeroorlog afgelopen, dus zoals we later zullen zien was er een veel minder propagandistische toon hoorbaar dan in het werk van May. Het werk is bewaard gebleven, en beschikbaar in de bibliotheek van de Vrije Universiteit. Aangezien er naar mijn weten nooit wat met het geschiedwerk gedaan is, vind ik dat het tijd is dat dit wel gaat gebeuren. Ik wil daarom de Oorpsrong vergelijken met het werk dat aan de basis lag van de Nederlandse publicatie: het Breviarium. Hierbij wil ik de volgende onderzoeksvraag beantwoorden: Waarom werd May’s Breviarium in het Nederlands vertaald en gepubliceerd in 1655? En hoe verhoudt de Nederlandse vertaling zich tot het Engelse origineel?

Om mijn onderzoeksvraag zo concreet en volledig mogelijk te kunnen beantwoorden, wil ik kijken naar verschillende aspecten die op beide geschiedwerken van invloed zijn geweest. In het eerste hoofdstuk zal ik beginnen met een introductie over de Engelse

Burgeroorlog. Hierbij ga ik in op de oorzaken en de aanleiding van het conflict, bespreek ik de belangrijkste gebeurtenissen, en de uiteindelijke afloop. Vervolgens richt ik mij in het volgende hoofdstuk op de verhoudingen tussen Engeland en de Republiek gedurende de Engelse Burgeroorlog. Ik zal dit hoofdstuk openen met een schets over de situatie in de Republiek, waarna ik mij richt op de banden die het land onderhield met Engeland. Hierbij moet vooral gedacht worden aan de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen. Tijdens het derde hoofdstuk zal ik aantonen dat de Oorsprong daadwerkelijk een vertaling is van May’s Breviarium. Ik zal dit hoofdstuk beginnen met een korte introductie over de vertaalcultuur tussen Engeland en de Republiek, die tijdens de Engelse Burgeroorlog was ontstaan. Vervolgens ga ik kijken naar de opbouw en structuur van de geschiedwerken. Is de

5 T. May, A breviary of the history of the Parliament of England (Londen 1650).

(5)

hoofdstukindeling van de werken hetzelfde, of zijn hier verschillen zichtbaar? Tot slot zal ik door verschillende passages uit te lichten, laten zien dat de teksten uit het Breviarium en de Oorsprong inhoudelijk gezien identiek zijn. In hoofdstuk vier zal ik een vergelijking maken tussen May’s History of the Parliament, en zijn latere Breviarium. Hierbij ga ik laten zien dat ondanks dat beide geschiedwerken inhoudelijk gezien veel overeenkomsten vertonen, zij wel degelijk een andere ondertoon hebben. Op deze manier kan ik antwoord geven op de vraag waarom May drie jaar na de publicatie van zijn History of the Parliament, een beknopte en voortgezette versie van dit werk uitbracht. Wanneer dat duidelijk is, probeer ik te verklaren waarom juist het Breviarium in het Nederlands vertaald werd, en er van het History of the Parliament geen Nederlandse vertaling bekend is. Tijdens het laatste hoofdstuk zal ik de publicatie van de Oorsprong koppelen, aan de omstandigheden waar Engeland en de Republiek anno 1654-1655 mee te maken hadden. Door zorgvuldig te contextualiseren, probeer ik aan het eind van het hoofdstuk de mogelijke bedoelingen van de onbekende auteur te verklaren.

Over de Engelse Burgeroorlog is natuurlijk al ontzettend veel geschreven. Zie hiervoor bijvoorbeeld de belangrijke en uitgebreide overzichtswerken van Woolrych en Scott.7 Ook is

er over Thomas May en zijn Breviarium al het nodige geschreven. Het proefschrift Thomas May: man of letters, 1595-1650 van Chester is hier een goed voorbeeld van.8 In dit werk

beschrijft Chester niet enkel het leven van May, maar gaat hij ook in op zijn geschriften. Zo worden ook May’s History of the Parliament en Breviarium onder de loep genomen door Chester. Een recenter werk over May is het artikel ‘Thomas May and the narrative of the Civil War’ van Pocock.9 Pocock vergelijkt in dit werk, net zoals ik tijdens hoofdstuk vier zal doen,

het History of the Parliament en het Breviarium met elkaar. Ook hij is zich bewust van de verschillen in ondertoon, en wijt deze aan de tijd waarin beide geschiedwerken gepubliceerd werden.10 David Norbrook is het in zijn biografie over May eens met Pocock, en stelt dat May

in zijn Breviarium een stuk kritischer is op de regering van Karel I.11 Gedurende mijn

onderzoek en bespreking over May’s werk, zal ik mijn bevindingen vergelijken met beide auteurs en kijken of hun mening in mijn ogen gegrond is.

Over de Oorsprong is naar mijn weten daarentegen helemaal niets geschreven.

7 Woolrych, Britain in Revolution.

D. Scott, Politics and war in the three Stuart Kingdoms, 1637-49 (Basingstoke 2004). 8 A.G. Chester, Thomas May: man of letters, 1595-1650 (Philadelphia 1932).

9 J.G.A Pocock, ‘Thomas May and the narrative of the Civil War’ in: Writing and political engagement in seventeenth-century England, ed. D Hirst & R. Strier (Cambridge 1999)112-144.

10 Ibidem, 136.

(6)

Logischerwijs is er ook niets over de auteur te vinden, aangezien deze onbekend is. Over drukker Johannes van Ravesteyn is alleen een korte biografie te vinden in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek.12 Dit biedt natuurlijk wel perspectief voor een

interessant onderzoek, omdat hier een gat zichtbaar is in de geschiedschrijving. Het lijkt erop dat er geen historicus of historica is geweest die ooit iets met de Oorsprong heeft gedaan. Het is dus ook onbekend hoe dit geschiedwerk zich verhoudt tot May’s Breviarium. Haitsma Mulier behandelt in zijn artikel ‘The History of Great Britain as seen by the Dutch of the Seventeenth Century: A chapter from the History of Historiography’ de geschiedschrijving in de Republiek over de Engelse geschiedenis.13 De geschiedschrijving over Engeland, was in de

zeventiende-eeuwse Republiek volgens Haitsma Mulier voor een groot deel royalistisch. In het merendeel van de geschiedwerken, wordt al het slechte in Engeland toegeschreven aan de handelingen van het parlement.14 Het werk De beroerde oceaan, of Twee-jaarige zee-daden

tusschen de vereenigde Nederlanders en Engelsche uit 1655 van Arnoldus Montanus is hier een goed voorbeeld van. Dit is een typisch antiparlementair geschiedwerk, waarin Montanus het uitbreken van de Eerste Engelse Zeeoorlog wijt aan het optreden van het parlement. Opvallend is dat de Oorsprong helemaal niet wordt genoemd in het artikel van Haitsma Mulier. Dit betekent dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van het geschiedwerk, of dat hij niet wist dat het werk een vertaling is van May’s Breviarium.

Het is duidelijk dat de Oorsprong een geschiedwerk ten faveure van het parlement is, en dat veel historici niet van het bestaan af weten. Mijns inziens is het daarom een bijzonder geschiedwerk, dat de nodige vragen oproept. De Oorsprong is naar mijn weten nooit door iemand uitvoerig bestudeerd, waardoor het een zeer relevant onderzoek is. Dit betekent natuurlijk wel dat een gedeelte van het onderzoek onbekend terrein is, en mijn mening hierover enkel gebaseerd is op mijn eigen ondervindingen. Vanwege het bijzondere karakter van de Oorsprong, heb ik besloten om May’s Breviarium en dit geschiedwerk met elkaar te vergelijken. Op deze manier wil ik kijken naar de mogelijke intenties van de auteur van de Oorsprong. Hierbij zal ik betogen dat de Oorsprong een vertaling is van het Breviarium, en het werk plaatsen binnen de Engels-Nederlandse betrekkingen. Ik hoop dat ik door middel van mijn onderzoek een bijdrage kan leveren aan de kennis over May’s Breviarium en de Oorsprong, en over de verhoudingen tussen Engeland en de Republiek omstreeks 1650-1655.

12 P.J. Blok, & P.C Molhuysen, ‘Johannes van Ravesteyn’ in Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2 (1912).

13 E.O.G Haitsma Mulier, ‘The History of Great Britain as seen by the Dutch of the Seventeenth Century: A chapter from the History of Historiography’, in: The exchange of Ideas : religion, scholarship, and art in Anglo-Dutch relations in the seventeenth century, ed. S. Groenveld & M. Wintle (Zutphen 1994) 133-149.

(7)

Hoofdstuk 1

(8)

Het was 30 januari 1649, iets voor twee uur ‘s middags. Op dat moment verliet Karel I, koning van Engeland, onder begeleiding het St James’s Palace, waar hij gevangen werd gehouden. Het gezelschap ging te voet op weg naar het Whitehall Palace.15 Voor het

Banqueting House van Whitehall Palace had men een executieschavot gebouwd, waarop Karel I niet veel later onthoofd zou worden. Voordat dit gebeurde, werd Karel de

mogelijkheid geboden om wat laatste woorden te zeggen. Van de vele duizenden aanwezigen op deze winterse dag, zullen er echter niet veel zijn geweest die deze toespraak gehoord hebben.16 Het was een karakteristieke christelijke speech vol met liefdadigheid en

verdraagzaamheid, waarin hij de personen die verantwoordelijk waren voor zijn dood vergaf, en bad dat hun toekomstige heerschappij voor rust en harmonie in het koninkrijk zou zorgen. Daarnaast pleitte Karel, die zelf natuurlijk niet objectief was, nog eenmaal voor zijn onschuld:

He [Karel] was no tyrant, traitor, murderer and implacable enemy to the people of England. Rather he was condemned for his refusal to abandon those laws by which

Englishman’s live and their property may be most their own. He sacrificed himself to uphold the laws, and was thus the martyr of the people.17

Vervolgens legde Karel zijn hoofd op het blok, sprak een gebed uit, en gaf door zijn handen uit te strekken de beul het signaal dat hij er klaar voor was. Met één krachtige slag scheidde de beul het hoofd van Karels romp, waarna luid gekreun en gesteun uit de monden van de aanwezige toeschouwers te horen was.18 Karel I was niet meer.

Het spreekt voor zich dat een koning niet zomaar wordt onthoofd. Dit geldt ook voor de onthoofding van Karel I, aangezien er een reeks met ingrijpende gebeurtenissen aan dit dramatische moment vooraf was gegaan. Het is lastig om één exacte oorzaak van de onthoofding aan te wijzen, en daarom wil ik mijn onderzoek in 1625 beginnen. Dit was het jaar waarin Karel de troon besteeg, en koning Karel I van Engeland, Schotland en Ierland werd. Enkele specialisten op het gebied van de Engelse Burgeroorlog zoals Woolrych en Edward Hyde, Graaf van Clarendon, gingen mij voor en kozen ook het jaar 1625 als startpunt. Naar hun zeggen zorgde Karels troonbestijging ervoor dat de vooruitzichten van zijn

koninkrijken drastisch veranderden.19 1625 was volgens Woolrych en Hyde het jaar waarin

15 C. Carlton, Charles I: The Personal Monarch (Londen 1995) 352-254. 16 Woolrych, Britain in Revolution, 433.

17 C. Holmes, Why was Charles I executed? (Londen 2006) 93. 18 Woolrych, Britain in Revolution, 433.

(9)

alle (machts)verschuivingen in gang werden gezet. Karels regeerperiode is voor mijn onderzoek dan ook vanaf dag één relevant, omdat de spanningen die in 1639 tot uitbarsting kwamen gedurende zijn hele bewind een rol hebben gespeeld.

Koning Karel I botst met het parlement

Karel had zich het begin van zijn heerschappij vast anders voorgesteld. Toen hij in 1625 de touwtjes in handen kreeg, verkeerde Engeland op de rand van oorlog met Spanje. Twee jaar eerder in februari 1623 was Karel, toen nog kroonprins, samen met George Villiers de eerste hertog van Buckingham, naar Spanje afgereisd om te onderhandelen over een mogelijk huwelijk tussen Karel en Maria Anna van Oostenrijk.20 Een huwelijk tussen Karel en Maria,

de zus van koning Filips IV van Spanje, zou de banden tussen Spanje en Engeland aan moeten halen. Zowel Jacobus I van Engeland als Filips IV waren dan ook voorstander van dit

diplomatieke huwelijk. De reis van Karel en de hertog van Buckingham liep echter uit op een deceptie. Maria Anna was geenszins van plan met een protestant te trouwen, en Karel wilde zich niet bekeren tot het katholicisme.21 Kortom het huwelijk dat de diplomatieke

betrekkingen tussen Engeland en Spanje zou moeten verbeteren, zou nooit plaatsvinden. Sterker nog, de reis van Karel naar Spanje had eerder voor een omgekeerd effect gezorgd. De publieke afgang en ruzies die Karel en de hertog van Buckingham in Spanje hadden

meegemaakt, was bij beide mannen in het verkeerde keelgat geschoten. Het ging zelfs zo ver dat zij bij hun terugkomst in Engeland, Jakobus ervan probeerden te overtuigen Spanje de oorlog te verklaren.22

De uitkomst van de reis naar Spanje was allesbehalve een teleurstelling voor het parlement, dat toch al met argusogen naar alle ontwikkelingen omtrent het mogelijke huwelijk had gekeken. Een huwelijk tussen hun kroonprins en een rooms-katholieke prinses, was niet hetgeen waar zij op hoopten. Met het mislukte huwelijk had het parlement nu in ieder geval één zorg minder. Het volgende probleem stond daarentegen één jaar later wel voor de deur: Jakobus had het parlement bijeengeroepen om geld te vragen voor een oorlog met Spanje.23

Het parlement zag een oorlog met Spanje echter niet zitten, vanwege de simpele reden dat een dergelijke oorlog veel geld zou kosten. Het parlement besloot over te gaan tot een stemming, waarin besloten werd geld beschikbaar te stellen voor de oorlog. Het bleek echter om een ontoereikend bedrag te gaan, waar Jakobus in werkelijkheid geen oorlog mee kon gaan

20 R. Cust, Charles I: A Political Life (Harlow 2005) 32-34. 21 P. Gregg, King Charles I (Londen 1981) 84.

22 Cust, Charles I, 36-38.

(10)

voeren.24 Toen hij in het voorjaar van 1625 overleed, was het aan Karel om een nieuwe

poging bij het parlement te wagen.

Het parlement was zoals gezegd tegen een mogelijk huwelijk tussen Karel en Maria van Oostenrijk, en wilde vervolgens ook niet genoeg geld beschikbaar stellen voor een oorlog met Spanje. Een oorlog waar Karel zelf bij zijn vader op aan had gedrongen. Het ligt daarom voor de hand dat Karel bij zijn aanstelling in 1625 niet bijster veel waardering voor het parlement zal hebben gehad. Toen Karel in juni 1625 het parlement bijeen had geroepen, hoopte hij een royale som geld te krijgen om ten strijde te kunnen trekken. Het parlement besloot Karel echter slechts een geringe schenking te doen, om vervolgens te praten over de wijze waarop eerdere subsidies waren besteed.25 Tot overmaat van ramp was het parlement

ook nog eens groot tegenstander van Karels nieuwe echtgenote: Henriëtta Maria van

Frankrijk, zus van koning Lodewijk XIII van Frankrijk. Om protesten te vermijden was Karel, slim als hij was, vlak voordat hij het parlement bijeen had geroepen al met Henriëtta

getrouwd. Uit eerdere ervaring wist hij dat het parlement het huwelijk zou afkeuren, aangezien Henriëtta rooms-katholiek was. Zij waren bang dat Karel dankzij zijn vrouw de katholieke recusanten26 zou dogen, waarmee hij het gezag van de Anglicaanse Kerk zou

ondermijnen. Hij beloofde het parlement echter dat dit niet het geval zou zijn, maar de toon tussen Karel en het parlement was wel degelijk gezet.27

Om zijn beloften tegenover het parlement kracht bij te zetten, en te laten zien dat zijn huwelijk met de rooms-katholieke Henriëtta niet ten koste was gegaan van zijn

geloofsovertuiging, stuurde Karel in de zomer van 1627 troepen richting de westkust van Frankrijk. Op dat moment werd het bolwerk van de Hugenoten, La Rochelle, belegerd door de troepen van koning Lodewijk XIII.28 De poging om de Hugenoten te bevrijden, geleid door de

hertog van Buckingham, werd echter een groot fiasco. Buckingham verloor meer dan de helft van zijn troepen, en keerde in november terneergeslagen terug in Engeland.29 De expeditie

had een hoop geld gekost, en daarom was Karel in het voorjaar van 1628 genoodzaakt om het parlement weer bijeen te roepen. Het parlement was bereid Karel met geld te ondersteunen, als hij akkoord zou gaan met de door hen opgestelde Petition of Right.30 In deze petitie was

vastgelegd dat Karel geen belasting meer mocht heffen buiten het parlement om, niemand

24 Ibidem. 25 Ibidem.

26 Een recusant was een persoon die tussen 1593 tot 1650 de kerkdiensten van de Anglicaanse Kerk niet bijwoonde. Dit was een strafbare handeling, waar verschillende straffen op stonden.

27 Carlton, Charles I, 50, 70.

28 Woolrych, Britain in Revolution, 56. 29 Ibidem.

(11)

gevangen mocht houden zonder proces, er niet langer sprake was van verplichte inkwartiering van soldaten, en dat het gebruik van oorlogswetten in vredestijd niet langer was toegestaan.31

Op 7 juni besloot Karel, als concessie om het geld te krijgen, met de petitie in te stemmen. Karel was zich bewust van het feit dat hij met deze beslissing een nederlaag had geleden, en voelde zich dan ook door het parlement beledigd. Hij bleef dan ook gestaag doorgaan met het heffen van bepaalde belastingen buiten het parlement om.32 Het parlement vond dat Karel met

deze handeling enkele fundamentele vrijheden van het koninkrijk schendde, maar nog voordat de leden hun aantijgingen tegen de koning hard kon maken, had hij het parlement alweer ontbonden.

In januari 1629 koos Karel ervoor om het parlement weer bijeen te roepen, om het naar eigen zeggen nog één laatste kans te geven om op een parlementaire manier te kunnen regeren.33 De discussie ging verder waar deze in 1628 was geëindigd. Het heffen van

belastingen door Karel buiten het parlement om, was volgens het merendeel van de leden van het parlement een schending van de Petition of Right. Tijdens het debat van 2 maart, waar gesproken werd over een oplossing van het conflict, ging het echter helemaal fout. Op het moment dat de voorzitter verkondigde dat de besprekingen waren opgeschort tot 10 maart, kwamen er protesten van alle kanten. De voorzitter had van Karel te horen gekregen dat indien er commentaar kwam, hij hier geen gehoor aan moest geven en zijn plek diende te verlaten. Toen hij dit probeerde uit te voeren, werd hij door parlementsleden Denzil Holles en Benjamin Valentine hardhandig terug in zijn stoel geduwd.34 Het parlement wilde zo snel

mogelijk tot een oplossing komen voor het belastingvraagstuk. Deze provocatie van de koning, zorgde voor het onvermijdelijke: het parlement werd wederom ontbonden. Daarnaast werden negen parlementsleden, onder wie Holles en Valentine, gevangen genomen. Karels poging om samen met het parlement te regeren, was wederom mislukt.

Het persoonlijke bewind van Karel I en de rellen in Schotland en Ierland

Kort na deze gebeurtenis, sloot Karel vrede met Frankrijk en Spanje.35 Zonder subsidies van

het parlement, was het voeren van een Europese oorlog uitgesloten. De volgende elf jaar zou Karel het parlement niet bijeen roepen, en alleen over Engeland regeren. Deze periode staat in de geschiedenis bekend als ‘het persoonlijke bewind van Karel I’ of ‘de elf jaar van

31 Ibidem, 56-57. 32 Ibidem, 58. 33 Ibidem, 59. 34 Ibidem, 60.

(12)

tirannie’.36 In deze periode was het voor Karel lastig om aan geld te komen, aangezien hij

zonder het parlement geen inkomsten kon genereren. Om toch geld in de schatkist te krijgen, probeerde Karel oude verdragen en belastingafspraken nieuw leven in te blazen. Dit zou ten koste gaan van zijn onderdanen, die tegen deze beslissing protesteerden. Veel succes hadden de protesten overigens niet, want wanneer dit soort zaken voor de rechtbank belandden, trok de koning altijd aan het langste eind.37 De meeste aversie tegen Karel werd in deze periode

echter niet veroorzaakt door zijn manier van belasting innen, maar door zijn religieuze maatregelen. Karel was aanhanger van de ‘High Church’, één van de hoofdstromingen binnen de Anglicaanse Kerk. Deze sacramentele versie van de Anglicaanse Kerk, lag dichter bij het katholicisme dan de andere hoofdstroming,‘Low Church’. Aanhangers van deze tweede stroming, ook wel puritanisme genoemd, vonden dat er in de Anglicaanse Kerk teveel Roomse elementen bewaard waren gebleven.38 Karel deelde zijn geloofsovertuiging met zijn

politieke adviseur William Laud, die hij in 1633 aanstelde als Aartsbisschop van Canterbury.39

Vanaf dat moment stond Laud aan het hoofd van de Anglicaanse kerk, en was hij de belangrijkste religieuze persoon in Engeland. Dit was uiteraard tegen het zere been van de puriteinen, die een aantal invloedrijke personen in het parlement hadden zitten. Zij waren bang dat Laud pogingen zou ondernemen om het katholicisme in Engeland te

herintroduceren.40

Het einde van het persoonlijke bewind van Karel begon niet in Engeland, maar in Schotland. Karel wilde één en dezelfde kerk in heel Groot-Brittannië, maar de kerk van Schotland was al geruime tijd autonoom en dit wilden zij graag zo houden. 41 Op 23 juli 1637

introduceerde Karel, Laud en een groep Schotse bisschoppen een nieuw gebedenboek voor de Kerk van Schotland in de St. Giles kerk in Edinburgh.42 Het Schotse volk accepteerde het

nieuwe gebedenboek niet, waardoor er rellen ontstonden in Edinburgh. Karels pogingen om vanuit Londen de rust in Schotland terug te brengen mislukten, waardoor hij in 1638 instemde met een Algemene Vergadering van de Kerk van Schotland. Op deze manier kon Karel tijd winnen om strijdmachten te verzamelen, mocht de vergadering in zijn nadeel beslissen.43

Tijdens de vergadering werd daadkrachtig besloten dat het nieuwe gebedenboek werd

36 Woolrych, Britain in Revolution, 62. 37 Ibidem, 68.

38 Scott, Politics and war, 4-5.

39 Woolrych, Britain in Revolution, 77-78. 40 Ibidem, 81.

41 D. Purkiss, The English Civil War: A People’s History (2007) 74, 83. 42 Scott, Politics and war, 15.

(13)

afgeschaft, en dat de bisschoppen afgezet moesten worden.44 Aangezien Karel veel waarde

hechtte aan zijn suprematie op het gebied van religie, was een oorlog met Schotland onvermijdelijk geworden.

In het voorjaar van 1639 trok Karel samen met zijn troepen richting Schotland om de opstand de kop in te drukken. De eerste van de twee bisschoppenoorlogen bleef onbeslist, waarna Karel instemde met een wapenstilstand. Deze bleek echter van korte duur, want ruim één jaar later brak de tweede oorlog uit, waarbij het Schotse leger aan het langste eind trok en Schotse soldaten de stad Newcastle innamen.45 Om de Schotten te bedwingen had Karel geld

nodig, waardoor hij zich in 1640 genoodzaakt zag om een nieuw parlement bijeen te roepen. Het parlement was echter tegen een Engelse invasie van Schotland, waardoor Karel het parlement alweer na enkele weken liet ontbinden. Ondertussen hadden de Schotten een groot deel van het noorden van Engeland bezet, wat voor de nodige wanhoop bij Karel zorgde. In november 1640 zag Karel in dat een overwinning onmogelijk was zonder subsidies van het parlement, en riep hij wederom een nieuw parlement bij elkaar.46 In de wetenschap dat Karel

net een oorlog had verloren, en nagenoeg zonder geld zat, wist het parlement dat de situatie voor hen er rooskleurig uitzag. Hier maakten zij dan ook dankbaar gebruik van. Zo werden er wetten aangenomen waarbij de koning geen enkele vorm van belasting meer mocht heffen buiten het parlement om, en kreeg het parlement de controle over de ministers. Het

belangrijkste was echter dat het parlement had bewerkstelligd dat zij minstens één keer per drie jaar samen mochten komen, of ze nou door de koning werden opgeroepen of niet.47 Op

deze manier zou een koning nooit meer alleen kunnen en mogen regeren, zoals Karel dat de afgelopen elf jaar had gedaan. Het parlement bleef echter wel op hun hoede wat betreft Karels politieke, maar ook religieuze intenties. Zij verdachten Karel ervan dat hij zijn

alleenheerschappij in de nabije toekomst weer zou willen herstellen, en dat hij op religieuze gebieden van plan was om de kerkgenootschappen van de Anglicaanse kerk om te toveren in Episcopaalse48 kerkgenootschappen.49

Enkele maanden later braken er in oktober 1641 plots gevechten uit in Ierland. De katholieken in Ierland voelden zich, dankzij al de protestantse gebieden om hen heen,

44 Ibidem.

45 Purkiss, The English Civil War, 97. 46 Scott, Politics and war, 25. 47 Ibidem.

48 Episcopaalse kerkgenootschappen zijn kerkgenootschappen, die gekenmerkt worden vanwege hun sterke hiërarchische gezagsstructuur. Hierbij hebben bisschoppen de hoogste macht, die het regionale gezag

delegeren aan priesters, diakenen en leken. Het lijkt dus erg op de structuur van de Rooms-katholieke kerk, al is er geen centraal gezag (zoals de paus dit heeft binnen het katholicisme).

(14)

bedreigd en geïsoleerd. Zij vreesden voor de toekomst van hun religie.50 Door zich te doen

laten gelden, hoopten zij concessies voor alle katholieken in Ierland te forceren. Al snel gingen er geruchten dat Karel, en zijn katholieke echtgenote Henriëtta, de katholieken in Ierland steunden.51 De invloedrijke groep puriteinen in het parlement was bang dat de opstand

over zou waaien naar Engeland, en dat Karel wellicht een poging zou wagen om het katholicisme in Engeland te herintroduceren. De puriteinen in het parlement besloten vervolgens om verdedigende maatregelen te nemen tegen Karel en het katholicisme. Dit was voor Karel reden genoeg om in januari 1642 vijf van deze leden voor hoogverraad te laten arresteren.52 Zijn plan mislukte echter, omdat de parlementsleden al gevlucht waren. Karel en

zijn aanhangers, de royalisten, en het parlement waren nu recht tegenover elkaar komen te staan.

Slechts enkele dagen na de mislukte arrestatiepoging van de vijf parlementsleden, werd het Karel te heet onder de voeten in Londen. Uit angst voor zijn veiligheid, en die van zijn familie, trokken zij in de nacht van 10 januari richting het noorden van Engeland.53 Op

dat moment waren zowel Karel, als het parlement, niet in staat om een degelijk leger op te richten. Het volk was verdeeld, met name op religieus gebied.54 Het was voor beide partijen

daarom bittere noodzaak volgers te werven en te overtuigen van hun gelijk, om zodoende een leger op de been te brengen. Gedurende de zomer van 1642 liepen er onderhandelingen tussen de koning en het parlement, om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Deze

onderhandelingen leverden echter niks op, waardoor een burgeroorlog onvermijdelijk leek. Richting het eind van het jaar waren beide partijen gevechtsklaar, waarbij met name het parlement zijn zaken goed op orde had. Het parlement had de controle over Londen, wat hen een enorm voordeel gaf in het verzamelen en oproepen van strijdkrachten.55 Daarnaast was er

in Londen ook voldoende geld en munitie aanwezig. Karel moest het doen met de

graafschappen in het noorden, waar aanzienlijk minder mensen te vinden waren. Toch was ook de koning er in geslaagd om begin oktober een leger, grotendeels bestaande uit

huurlingen, van ongeveer 14.000 man op de been te brengen.56 De strijd kon beginnen.

Het verloop van de Engelse Burgeroorlog 50 Ibidem, 30.

51 Woolrych, Britain in Revolution, 198-199. 52 Scott, Politics and war, 34.

53 Woolrych, Britain in Revolution, 214. 54 Scott, Politics and war, 37.

55 Ibidem, 38. 56 Ibidem.

(15)

De eerste keer dat beide legers tegenover elkaar stonden was op 23 oktober 1642 in het plaatsje Edge Hill, gelegen in het zuiden van Warwickshire. Een winnaar kwam er echter niet, aangezien het bij beide kanten ontbrak aan professionaliteit en discipline.57 Het leger van het

parlement, onder leiding van Robert Devereux, graaf van Essex, en het leger van Karel verloren allebei ongeveer 1500 man. In de maanden daarna waren het vooral de royalisten die aan het langste eind trokken, met onder andere overwinningen in Yorkshire en Gainsborough. Het keerpunt kwam echter in het najaar van 1643, toen het parlementsleger overwinningen boekte in Gloucester en Winceby. Vooral tijdens de Slag van Winceby, verloren de royalisten veel manschappen.58 De beslissing volgde in de zomer van 1645 tijdens de Slag bij Naseby,

waar het parlement een glorieuze overwinning wist te boeken.59 Het parlementsleger, dat

ondertussen het New Model Army werd genoemd, had voor aanvang van de slag al een numerieke meerderheid. Het New Model Army stond onder commando van de bekwame Thomas Fairfax en Oliver Cromwell, en was opgericht om Karel een definitieve nederlaag toe te dienen. Veel doden en gewonden vielen er niet in Naseby. De doorslag werd gegeven doordat het parlementsleger maar liefst 4000 royalisten gevangen wist te nemen.60 Van Karels

leger was weinig meer over. In de daaropvolgende maanden begon het net om Karel zich steeds meer te sluiten. Hij zag geen andere optie dan op 27 april 1646 bescherming te zoeken bij een Schots presbyteriaans61 leger, in de hoop dat zij zijn zaak zouden steunen.62 Dit was

echter niet het geval, aangezien Cornet George Joyce, op verzoek van het parlement, Karel ruim een jaar later zonder slag of stoot wist in te rekenen. Karel werd door Joyce

meegenomen naar het New Model Army, waar hij gevangen werd gezet.63 Hiermee was er een

eind gekomen aan het eerste deel van de Engelse Burgeroorlog.

Dankzij Karels gevangenschap was er in de zomer van 1647 een machtsvacuüm ontstaan in Engeland. Er waren drie partijen die om de macht streden: Het parlement en hun New Model Army, de overgebleven Royalisten, die nog altijd op de hand van Karel waren, en

57 Woolrych, Britain in Revolution, 240. 58 Ibidem, 266.

59 I. Gentles, ‘The politics of Fairfax’s army, 1645-9’, in: The English Civil War : conflict and contexts, 1640-49, ed. J. Adamson (Basingstoke 2009) 175-201, aldaar 175.

60 Scott, Politics and war, 96.

61 Het Presbyterianisme is een vorm van het calvinisme, dat gedurende de zeventiende eeuw vooral populair was in Engeland en Schotland. Kenmerkend voor de Presbyteriaanse kerk, is dat het bestuur werd uitgeoefend door leken.

62 Scott, Politics and war, 111-113. 63 Ibidem, 147.

(16)

de Covenanters64, die gesteund werden door de presbyterianen in het Engelse parlement.65

Eind december 1647 sloten de Covenanters en Karel een geheime overeenkomst, dat ‘The Engagement’ werd genoemd. Er werd afgesproken dat de Covenanters Karel zouden helpen om zijn koningschap te herstellen, terwijl Karel op zijn beurt de komende drie jaar de Presbyteriaanse kerk in Engeland officieel zou toestaan.66 De overeenkomst zorgde er in de

zomer van 1648 voor dat de royalisten in opstand kwamen, zoals ook in Kent gebeurde. De opstandelingen in Kent waren echter geen partij voor de veteranen van het New Model Army, dat onder leiding stond van generaal Thomas Fairfax.67 De opstand was binnen een mum van

tijd de kop ingedrukt, maar het was wel 1500 opstandelingen gelukt om naar Essex te

vluchten. In Essex barstte een hevige strijd los, waarbij Fairfax 500 man verloor. Vervolgens vluchtten de royalisten de stad Colchester in, en kon Fairfax zich opmaken voor een lange belegering. De belegering zou uiteindelijk tweeënhalve maand duren, voor de royalisten de wapens naast zich neerlegden.68 Naast de opstanden had het New Model Army ook te maken

met de invasie van een Schots leger, dat onder leiding stond van de hertog van Hamilton. Het leger bestond uit 10.000 man, maar was slecht getraind en had geen goede wapens tot zijn beschikking.69 Toen het op 17 augustus in de buurt van Preston tot een gevecht kwam met het

New Model Army, dat dit keer onder het commando stond van Cromwell, werd al snel duidelijk dat de Schotten geen schijn van kans hadden. Slechts enkele dagen nadat de

gevechten waren begonnen, besloot de hertog van Hamilton tot overgave over te gaan.70 Met

deze glansrijke overwinning van het parlement, had het New Model Army ook het tweede deel van de Engelse Burgeroorlog in zijn voordeel beslist.

De vraag was nu of Karel, zeker na zijn geheime pact met de Schotten, van het parlement nog de kans kreeg om de troon weer te bestijgen. De gematigde parlementariërs, waaronder Thomas Fairfax, vonden nog steeds dat Karel koning moest blijven. Zij het uiteraard met de nodige concessies. Karel was echter allerminst van plan om concessies te doen, en kon zich dus gaan opmaken voor een proces.71 Karel werd op 26 januari 1649 door

59 commissieleden in staat van beschuldiging gesteld vanwege hoogverraad, en tot de dood

64 De Covenanters is de benaming van de Schots presbyteriaanse beweging. Deze beweging vormde gedurende de Engelse Burgeroorlog de facto de regering van Schotland, waardoor zij een belangrijke en invloedrijke groep waren.

65 Scott, Politics and war, 161-162. 66 Woolrych, Britain in Revolution, 400. 67 Scott, Politics and war, 174.

68 Ibidem, 174-179. 69 Ibidem, 175. 70 Ibidem, 179.

(17)

veroordeeld.72 Slechts vier dagen later werd Karel voor het Banqueting House van Whitehall

Palace onthoofd. Voor het eerst sinds lange tijd zat Engeland zonder koning, en daar wilde Karels zoon, Karel II, graag verandering in brengen. Karel II, was ondertussen 18 jaar, en klaar om zijn vader op te volgen. Om dat te kunnen bewerkstelligen, moest hij echter wel eerst aan de macht zien te komen. Daarbij vond hij steun bij de Covenanters, die na de dood van Karel I vreesden voor de toekomst van het presbyterianisme.73 Karel II vormde vanaf

februari 1649 het grootste gevaar voor de Engelse Republiek, waardoor een nieuwe oorlog onvermijdelijk leek geworden.

Toen Karel II in de zomer van 1650 in Schotland voet aan land zette, werd hem verteld dat de dood van zijn vader het resultaat was van fouten en misverstanden.74 Karel II wilde zijn

vader wreken, en vond dat hij recht had op de troon. Om de dreiging te bezweren, had het parlement een leger onder leiding van Cromwell naar Schotland gestuurd. Het leger van de Covenanters had geen enkele kans tegen het New Model Army van Cromwell. In de buurt van Dunbar bezorgde Cromwell de Covenanters op 3 september 1650 een daverende nederlaag.75

Tien maanden later wachtte de Covenanters in Inverkeithing hetzelfde lot, waarna Karel II met hetgeen er nog over was van het Schotse leger richting Engeland vertrok. Hij hoopte hier steun te krijgen van de overgebleven Royalisten. De steun die Karel II uiteindelijk kreeg, was echter minder dan waar hij op gehoopt had.76 Cromwell was Karel II naar Engeland gevolgd,

en op 3 september 1651 kwam het in Worcester tot een ontknoping. Wederom boekte het New Model Army, dat uit ongeveer twee keer zoveel man bestond dan het royalistenleger van Karel II, een glorieuze overwinning.77 Karel II wist zelf op het laatste moment naar Frankrijk

te vluchten, en zou pas tijdens de restauratie van 1660 weer naar Engeland terugkeren. De Engelse Burgeroorlog had ervoor gezorgd dat het parlement de facto de macht had gekregen in Engeland. In december 1653 schoof het parlement Cromwell naar voren als Lord Protector (staatshoofd) van Engeland, Schotland en Ierland.78 Daarmee zou hij tot aan zijn dood in 1658

de touwtjes in handen hebben.

Hoofdstuk 2 72 Ibidem, 431. 73 Ibidem, 480.

74 S. Kelsey, ‘The trial of Charles I’, English Historical Review 118 (2003) 583-616, aldaar 612. 75 I. Gentles, Oliver Cromwell : God’s warrior and the English Revolution (New York 2011) 125. 76 Woolrych, Britain in Revolution, 495.

77 Ibidem, 498.

(18)

De Engelse Burgeroorlog en de Republiek.

Waar in Groot-Brittannië de gevechten tussen de royalisten en de parlementariërs in het najaar van 1642 waren losgebarsten, zag de situatie in de Republiek der Zeven Verenigde

Nederlanden anno 1642 er een stuk florissanter uit. Sinds het ontstaan van de Republiek in 1588 waren zij, met uitzondering van het Twaalfjarig Bestand, in oorlog geweest met hun Spaanse overheerser. Vanaf 1640 leek het einde van de oorlog echter nabij, omdat ook Spanje bereid was om over een mogelijke vrede te praten. In mei van dat jaar brak in Catalonië een massale opstand uit tegen de enorme lasten die de Spaanse kroon de Catalanen oplegde.79 Aan

het eind van 1640 revolteerden ook de Portugezen, omdat zij door Spanje werden gedwongen te helpen met de onderdrukking van de opstand in Catalonië.80 Daarnaast was Spanje ook al

sinds 1635 verwikkeld in een oorlog met Frankrijk, waardoor het land geen andere keuze had dan zich van minstens één van hun vijanden te ontdoen. In een oorlog op meerdere fronten had Spanje namelijk geen schijn van kans, en daarom was het bereid om vrede te sluiten met de Republiek.81 Daarnaast deed de Spaanse koning ook Frankrijk een vredesvoorstel, mits zij

zich niet zouden bemoeien met de perikelen op het Iberisch Schiereiland.82 In december 1641

hadden de grote mogendheden overeenstemming bereikt om in Münster en Osnabrück parallel vredesbesprekingen te houden.83 De weg richting rust en harmonie op het Europese continent

was ingezet.

Het zou echter nog een paar jaar duren voor de besprekingen van start zouden gaan, omdat er sprake was van verdeeldheid in de Republiek. Er was een groep die voor het voortzetten van de oorlog was, en een groep die verlangde naar vrede. De vredespartij werd naarmate de oorlog voortduurde alsmaar groter, omdat de hoge oorlogsuitgaven dusdanig op de begroting van de Republiek drukten. In december 1642 ging ook de Staten-Generaal overstag, nadat Frederik Hendrik in het begin van dat jaar de gewesten had aanbevolen zich met de vredesbesprekingen te bemoeien.84 Vanwege de hevige tegenstand van de

oorlogspartij, zou het echter nog ruim een jaar duren voordat de delegatie samengesteld kon worden. De delegatie moest afgevaardigden van alle zes de provincies bevatten om voldoende draagvlak te bieden. De gewesten konden het vervolgens niet eens worden over wie er

richting Münster zouden vertrekken, en hoe de instructies zouden luiden.85 Vooral Zeeland lag

79 M. Prak, Gouden Eeuw : het raadsel van de Republiek (Nijmegen 2002) 52. 80 Ibidem.

81 A. Th. van Deursen, De last van veel geluk : De geschiedenis van Nederland 1555-1702 (Amsterdam 2017) 236.

82 Prak, Gouden Eeuw, 52.

83 A. van der Lem, De Opstand in de Nederlanden 1568-1648. De Tachtigjarige Oorlog (Nijmegen 2014) 197. 84 Prak, Gouden Eeuw, 52.

(19)

dwars, omdat het een groot tegenstander van een mogelijke vrede was. Kaapvaart was voor de Zeeuwen een belangrijke inkomstenbron, die zou verdwijnen als de Republiek en Spanje vrede zouden sluiten.86 Uiteindelijk zou het tot januari 1646 duren voordat de eerste

besprekingen van start gingen. De onderhandelingen gingen redelijk soepel en op 15 mei 1648 tekenden de afgezanten van de Spaanse koning en de Republiek de Vrede van Münster.87 De oorlog was ten einde en de Republiek werd eindelijk door alle Europese

mogendheden erkend als zelfstandige staat.

Nu de Republiek door de rest van Europa als onafhankelijke staat werd erkend, verschoof de aandacht richting de binnenlandse politiek. De zeven gewesten vormden samen dan wel één land, maar er was nog altijd sprake van verdeeldheid. Zowel tussen de gewesten onderling, als tussen het gewest Holland en de stadhouder. Dit bleek nog maar eens toen Willem II in 1650 Amsterdam met geweld wilde bedwingen. Willem II had in het voorjaar van 1647 zijn vader Frederik Hendrik opgevolgd als stadhouder. In de zomer van 1650 dankten de Staten van Holland zonder overleg een deel van de troepen af. Holland had gedurende de oorlog altijd het grootste deel van de oorlogslasten gedragen, en vond het tijd om te bezuinigen.88 Voor stadhouder en legeraanvoerder Willem II was dit een onacceptabele

aantasting van zijn gezag.89 Wanhopig probeerde Willem de beslissing van de Staten van

Holland te herstellen, waarbij hij veel verzet vanuit Amsterdam te verduren kreeg.

Aanvankelijk was hij van plan om Amsterdam met geweld op de knieën te krijgen, maar door een misverstand mislukte dit plan. Het lot was Amsterdam echter gunstig gezind, want in oktober 1650 overleed Willem na een kort ziekbed aan de pokken.90 Na het conflict met

Willem II hadden de Staten van Holland geen behoefte aan een nieuwe stadhouder. Het machtige Holland had de sleutel van de schatkist van de Republiek in handen, waardoor het zijn zin kreeg. Een periode die de geschiedenis in zou gaan als het Eerste Stadhouderloze Tijdperk. Vanaf 23 juli 1653 kwam de macht de facto in de handen van de raadspensionaris van Holland, Johan de Witt.91 Tot aan zijn dood in 1672 zou De Witt een collectieve

veiligheidspolitiek voeren, waarbij hij een evenwicht moest zien te vinden tussen Engeland en Frankrijk.

86 Ibidem, 199.

87 S. Groenveld, Unie – Bestand – Vrede : Drie fundamentele wetten van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Hilversum 2009) 153.

88 Deursen, De last van veel geluk, 276. 89 Prak, Gouden Eeuw, 55.

90 Ibidem.

(20)

De Republiek en de Engelse royalisten

De periode van 1640 tot en met 1650 had voor aanzienlijke machtsverschuivingen gezorgd in zowel Engeland als de Republiek. In 1640 had de Republiek een stadhouder en Engeland een koning, terwijl beide landen tien jaar later zonder staatshoofd zaten. In 1641 kozen Karel I en Frederik Hendrik ervoor om hun banden aan te halen, door een diplomatiek huwelijk te sluiten. Frederik Hendriks oudste zoon en toekomstig stadhouder, Willem II, zou gaan trouwen met de oudste dochter van Karel I, Maria Stuart. Een beslissing waar de Staten-Generaal en hun afgezanten in Engeland, Francois van Aerssen, Johan Wolfert van Brederode, Albert Joachimi, en de ambassadeur aan Karels hof Johan Polyander van den Kerckhove zeer over te spreken waren.92 In het voorjaar van 1641 vertrok Willem II naar

Engeland, waar het huwelijk op 2 mei werd voltrokken in de kapel van het Whitehall Palace.93

Frederik Hendrik wilde door middel van het huwelijk Spanje en Engeland uit elkaar drijven, terwijl Karel op zijn beurt wilde profiteren van het geld dat de Republiek tot haar beschikking had.94 De puriteinse parlementsleden in Engeland waren overigens zeer content met het feit

dat Engeland vanaf nu niet langer op het katholieke Spanje aangewezen was.95 Karel had zelf

geen persoonlijke voorkeur voor de Republiek. Zij waren naar eigen zeggen vanwege hun financiële middelen de ideale partner van Engeland.96 Toen de Engelse Burgeroorlog een

klein jaar later uitbrak, werden verschillende groepen in de Republiek gedwongen om over hun houding na te denken aangaande de groeiende tegenstellingen in Engeland. Henriëtta Maria was vanwege de schermutselingen in Engeland samen met haar dochter naar de Republiek gevlucht, waar zij Frederik Hendrik op financieel gebied om hulp vroeg. Met het huwelijk tussen Maria Stuart en Willem II waren zij immers bondgenoten geworden. Zowel op financieel terrein, als wat betreft het oorlogsmaterieel nam Frederik Hendrik een

terughoudende houding aan.97 Hij verleende slechts hulp in het uiterste geval, omdat hij zich

vanwege het huwelijk van zijn zoon zich daartoe verplicht voelde. Daarbij moet ook niet vergeten worden dat de Republiek zelf nog in een oorlog met Spanje en de Zuidelijke-Nederlanden verwikkeld was. Frederik Hendrik vond dat de Republiek vanwege de oorlogsvoering tegen het Zuiden, zo min mogelijk bij de interne problemen in Engeland betrokken moest raken.98

92 S. Groenveld, Verlopend getij : de Nederlandse Republiek en de Engelse burgeroorlog (Leiden 1984) 96. 93 A. Poot, Crucial years in Anglo-Dutch relations (1625-1642) : the political and diplomatic contacts (Hilversum 2013) 170.

94 Groenveld, Verlopend getij, 94, 96. 95 Ibidem, 100.

96 Ibidem, 97. 97 Ibidem 102-103. 98 Ibidem, 109.

(21)

In de zomer van 1644 probeerde Henriëtta Maria vanuit Frankrijk de banden met de Republiek aan te halen. Zij wees Frederik Hendrik erop dat ‘l’alliance et amitie recipqorue’, oftewel dat het huwelijksverdrag tussen Willem II en Maria Stuart ook voor de Republiek verplichtingen met zich had mee gebracht.99 Incidenteel bood de Republiek wel haar hulp aan,

maar dit was voor de Stuarts niet genoeg. In de hoop de Republiek en Frederik Hendrik volledig achter zich te krijgen, wilde Karel zijn zoon en troonopvolger Karel II uithuwelijken aan Louise Henriette, de dochter van Frederik Hendrik.100 Op 23 juni arriveerde de afgezant

van de Engelse koning, dr. Stephen Goffe, in het Staatse Legerkamp om te onderhandelen. Goffe vertelde dat Karel zijn zoon een flinke bruidsschat zou meegeven, waarmee de

Republiek een vloot met troepen naar Engeland kon sturen. Frederik Hendrik hield zijn poot echter stijf, en was nog steeds van mening dat bemiddeling de juiste oplossing zou zijn.101

Daarbij kreeg hij toeval van de ridderschappen, Amsterdam, Rotterdam en een hoop andere Hollandse steden.102 Namens de Republiek waren ambassadeurs Willem Boreel en Johan van

Reede van Renswoude, samen met de Franse gezant, de aangewezen personen om in Engeland te bemiddelen. Toen Frederik Hendrik, ruim een jaar later, naar het front in het zuiden trok was er nog steeds geen beslissing over het huwelijk genomen. De troepen van Karel I werden nog dezelfde maand beslissend verslagen tijdens de Slag bij Naseby, waardoor de huwelijksovereenkomst van de baan was. Karel besefte inmiddels dat hij van zijn

bondgenoten geen hulp meer hoefde te verwachten, waarna hij zich overgaf aan de Presbyteriaanse Schotten. Zoals reeds besproken in hoofdstuk 1 was dit het begin van het einde van Karel I en de royalisten.

Begin januari 1649 kreeg de Staten-Generaal lucht van de aanstaande executie van koning Karel I. Er was geen tijd te verliezen, en dus stelde de Staten-Generaal nog op

dezelfde dag een ambassade samen, die ervoor moest zorgen dat de executie voorkomen zou worden. Deze bestond uit Joachimi en Pauw van Heemstede, die beleefd ontvangen werden door het parlement, waar zij gesprekken voerden met Cromwell en Fairfax.103 Zoals wij

vandaag de dag allemaal weten, is het Joachimi en Pauw niet gelukt om het lot van Karel te doen veranderen. Vijf dagen na de executie van Karel bereikte het bericht ook de Republiek, waar stadhouder Willem II, schoonzoon van Karel I, als een van de eerste werd geïnformeerd. Onmiddellijk beval hij een van zijn kapelaans om Karels zoon, Karel II, die op dat moment in

99 Ibidem, 122. 100 Ibidem. 101 Ibidem, 123. 102 Ibidem, 133.

103H. Helmers, The Royalist Republic : literature, politics, and religion in the Anglo-Dutch public sphere, 1639-1660 (Cambridge 2015) 1.

(22)

Den-Haag verbleef, op de hoogte te stellen. Een zware taak voor kapelaan David Stuart, waaruit ongetwijfeld een dramatische scène voortkwam. Stadhouder Willem II, die meer dan zijn vader op de hand van de Stuarts was, was woedend en wilde het Engelse koningschap van zijn zwager Karel II zo snel mogelijk herstellen.104 Al was dit in de eerste plaats misschien

wel vanwege het feit dat de executie van Karel I, een directe aanval was op de monarchie als institutie. Zonder vergelding bestond de kans dat andere monarchieën in Europa hetzelfde lot te wachten stond.105 Willem II kreeg hierbij de steun van de Zeeuwse bevolking, terwijl ook

verschillende Haagse predikanten wezen op de goddeloosheid van de executie van de Engelse koning.106 Willem II kon het echter niet eens worden met de Staten van Holland, die juist

aandrongen op een vermindering van de uitgaven aan het leger. Hiermee waren de Staten van Holland, dus indirect tegen een militaire interventie in Engeland. Zij wilden nog steeds de neutraliteit bewaren in het Engelse conflict. Om de neutraliteit ook onder de bevolking te kunnen waarborgen, werden zelfs verschillende boeken verboden door de Staten van Holland. Een voorbeeld hiervan is de Defensio regia pro Carolo I, die in november 1649 voltooid werd door de Leidse geleerde Claudius Salmasius.107 Salmasius pleit in zijn werk voor koningen in

het algemeen, en voor Karel I in het bijzonder. Hierbij werd Cromwell afgeschilderd als de tiran van Engeland, en was de zaak van het parlement een zaak van de duivel.108 Het moge

duidelijk zijn dat er sprake was van tweedracht binnen de Republiek inzake de situatie in Engeland. Een aanval van Willem II op de stad Amsterdam in 1650 was het gevolg van deze verdeeldheid. Een militaire interventie van de Republiek in Engeland zou er echter nooit komen, omdat Willem nog in hetzelfde jaar kwam te overlijden.

De dood van Willem II betekende het begin van het Eerste Stadhouderloze Tijdperk. Op dat moment was de Engelse troon voor Karel II verder weg dan ooit, omdat hij niet op bijstand van de Republiek hoefde te rekenen.109 Het enige wat de Staten van Holland wilden,

was de neutraliteit waarborgen. In mei 1652 brak echter de Eerste Engelse Zeeoorlog uit, wat voor nieuwe perspectieven zorgde. Het parlement van Engeland en de staatsgezinden in de Republiek, waren nu tegenover elkaar komen te staan. Een verbond met de royalisten in Engeland zagen de staatsen echter nog steeds niet zitten, omdat zij de ongewilde oorlog met het parlement niet wilden verergeren.110 Mocht de oorlog namelijk uit de hand lopen, dan zou

104 Ibidem, 149. 105 Ibidem, 177.

106 D. Grosheide, Cromwell naar het oordeel van zijn Nederlandse tijdgenoten (Amsterdam 1951) 8. 107 Ibidem, 20.

108 Ibidem, 21-22.

109 Helmers, The Royalist Republic, 188. 110 Ibidem, 189.

(23)

de roep om een nieuwe stadhouder toenemen. Dit gebeurde ook, toen in 1653 bleek dat er van de vloot van de Republiek niet veel meer over was. Tot overmaat van ramp blokkeerden de Engelsen de kust van de Republiek, waardoor de handel stil lag en de voedselprijzen enorm stegen. Dit leidde tot oproeren in verschillende Hollandse en Zeeuwse steden, waarbij de orangisten in enkele van deze steden de macht wisten te grijpen. Hierdoor werd de Engelse hoop op een verbond met de Oranjes en hun aanhangers ook weer aangewakkerd.111 De

orangisten in de Republiek en de royalisten in Engeland hadden nu ook één

gemeenschappelijk belang: hun leiders weer aan de macht zien te krijgen. Door elkaars belangen te steunen, konden zij dit wellicht bewerkstelligen. Het zou geen van beide partijen echter lukken om in eigen land de macht te grijpen, aangezien hun wederzijdse belangen niet onopgemerkt waren gebleven door Johan de Witt en Cromwell. Gezwind gingen zij tot vredesonderhandelingen over, en sloten zij op 15 april 1654 de Vrede van Westminster.112 Op

aandringen van Cromwell was er een geheime clausule in het verdrag opgenomen: de Akte van Seclusie. In dit verdrag waren Cromwell en De Witt overeengekomen dat er nooit meer een Oranje tot stadhouder benoemd zou worden.113 Volgens een onbekende auteur, die zich

een patriot van ’t Vaderlandt noemt, was Cromwell echter niet het brein achter de seclusie.114

In zijn werk de Bedenckingen op de deductie van de Staten van Hollandt verschoof hij de aandacht naar de staatsgezinden, die nu als boosdoeners werden aangewezen.115 De

Bedenckingen was slecht nieuws voor de regering, waardoor de Staten van Holland onmiddellijk verspreiding van het werk probeerden tegen te gaan. Een succesvolle actie, aangezien er na de genomen maatregelen geen exemplaar meer te bemachtigen was in de Republiek.116 Hoe het ook zij, de Akte van Seclusie had er in ieder geval voor gezorgd dat een

alliantie tussen de royalisten en de orangisten voorlopig in het water was gevallen.

De Republiek en het Engelse parlement

Hoe zat het dan met de verhoudingen en contacten tussen het Engelse parlement en de Republiek gedurende de Engelse Burgeroorlog en de daaropvolgende jaren? Toen Boreel en Van Renswoude begin januari 1644 naar Engeland trokken om als afgezanten van de

Staten-111 Ibidem, 190. 112 Ibidem, 196. 113 Ibidem.

114 Grosheide, Cromwell naar het oordeel, 91-92.

115 Patriot van ’t Vaderlandt, Bedenckingen op de deductie van de ed: gr: mog: Staten van Hollandt, noopende den artijckel van seclusie, van den heere prince van Oragnien (1654).

(24)

Generaal te bemiddelen tussen de royalisten en de parlementariërs, werd meteen duidelijk dat het Engelse parlement graag op goede voet wilde komen met de Republiek. Het parlement zou de verblijfskosten van de Staatse ambassadeurs voor hun rekening nemen, en eiste dat ze met veel respect ontvangen zouden worden.117 Al snel kwamen Boreel en van Renswoude er

achter dat er ook sprake was van verdeeldheid binnen het parlement. Er waren binnen het parlement voorstanders van vrede tussen het parlement en de royalisten, maar ook

tegenstanders van vrede. De laatste groep werd in de loop van 1644 steeds groter. Door de verdeeldheid binnen het parlement werden de bemiddelingsgesprekken keer op keer uigesteld, waardoor er uiteindelijk niets van terecht zou komen.118 De steeds sterker wordende

oorlogspartij binnen het parlement koos er bewust voor om de Republiek aan het lijntje te houden, omdat zij niet op een interventie vanuit de Republiek zaten te wachten. Een ongelukkige tactiek, aangezien het parlement juist op een goede vriendschap met de Republiek had ingezet.119 Op deze manier duwde het Engelse parlement de Nederlandse

ambassadeurs onbewust richting Karel I, die hier met betuigingen van toegeeflijkheid en redelijkheid dankbaar gebruik van maakte. Toen Boreel en Van Renswoude dit in de zomer van 1644 bij hun terugkomst in de Republiek aan de Staten-Generaal rapporteerden, werd er echter geen actie ondernomen.120 Ondanks de verslagen van de afgezanten van de

Staten-Generaal, bleef de Republiek inzetten op de neutraliteitspolitiek. Hierbij zou een kant kiezen, of een voorkeur uitspreken voor één van de strijdende partijen, een onverstandige keuze zijn.

Beide Engelse partijen probeerden ook op Nederlandse bodem via hun eigen vertegenwoordigers, de Staatse overheden aan hun kant te krijgen. Zoals reeds bekend richtten de royalisten hun pijlen op de Oranjes, terwijl het parlement hoopte op een alliantie met de Staten van Holland.121 Voor het parlement waren Walter Strickland en Thomas

Cunningham de aangewezen personen om hen belangen te behartigen. Dit was waarschijnlijk een moeilijke opgave omdat een groot deel in de Republiek op de hand van de Engelse koning was. Dit gold in ieder geval voor de Oranjes, de Staten-Generaal, en hun bemiddelaars in Engeland: Boreel en Van Renswoude.122 Dankzij de radicalisering binnen het parlement, waar

een steeds groter wordende groep vanaf 1644 voor een militaire overwinning op Karel was, werden deze groepen meer en meer richting de royalisten geduwd.123 Het is daarom ook

117 Groenveld, Verlopend getij, 113. 118 Ibidem, 120. 119 Ibidem. 120 Ibidem. 121 Ibidem, 131. 122 Ibidem, 132. 123 Ibidem.

(25)

bewonderenswaardig dat de Republiek tot 1647 in haar neutraliteitspolitiek bleef volharden.124

Hierbij moet gezegd worden dat de toenemende zwakte van de royalisten waarschijnlijk wel heeft meegespeeld. De Republiek was dan wellicht een verdeeld land, maar op dit gebied waren zij het wel met elkaar eens. Zowel Frederik Hendrik als Holland zagen geen heil in een politieke alliantie met één van de twee strijdende partijen.125 Zolang de Republiek in oorlog

zou zijn met Spanje, bleef wat hen betreft deze strijd centraal staan. Dit beeld zou pas verschuiven op het moment dat Willem II stadhouder van de Republiek werd. Tot die tijd bleef de Republiek ook goede contacten met het parlement onderhouden.

Zoals reeds besproken was Willem II, vanaf de dood van Karel I begin 1649, er op gebrand om zijn zwager Karel II zo snel mogelijk weer op de Engelse troon te krijgen. Tot aan zijn dood in november 1650, zouden de contacten met de afgezanten van het parlement op een laag pitje staan. Met de start van het Eerste Stadhouderloze Tijdperk, zouden de

parlementariërs en de staatsgezinden elkaar echter snel weer vinden. Beide landen waren op dat moment ‘bevrijd’ van de heersende dynastie, die hun land de voorgaande jaren had geleid.126 Toen in 1652 de Eerste Engelse Zeeoorlog uitbrak ging het toch weer bijna mis,

maar dankzij Vrede van Westminster in april 1654 werden de banden weer aangehaald. Sterker nog, dankzij de Acte van Seclusie waren de banden beter dan ooit. Beide landen hadden vanaf 1650 dan ook hetzelfde doel: voorkomen dat er weer een heersende dynastie aan de macht zou komen. De belangrijkste stad van de Republiek, Amsterdam, was zeer content met deze ontwikkeling. Niet geheel verrassend had deze stad het, sinds de aanval van Willem II, voorlopig helemaal gehad met de Oranjes. Het zou dan ook in Amsterdam zijn, waar in 1655 de Nederlandse vertaling van May’s Breviarium gedrukt werd.

Hoofdstuk 3

May’s History of the Parliament, Breviarium, en de Nederlandse vertaling

Dit hoofdstuk toont aan dat de Oorsprong een vertaling is van May’s Breviarium. Aangezien het Breviarium voor een groot deel voortborduurt op het History of the Parliament, zal ik ook dit geschiedwerk in de bespreking meenemen. Op deze manier kan ik laten zien dat de

124 Ibidem, 133. 125 Ibidem.

(26)

Oorsprong inderdaad een vertaling is van het Breviarium, en niet van het History of the Parliament. Hiermee zal ik beginnen door te kijken naar de opbouw en structuur van de drie geschiedwerken. Is de hoofdstukindeling van de werken hetzelfde, of zijn hier al verschillen zichtbaar? Daarnaast zal ik steekproefsgewijs laten zien dat de teksten uit het Breviarium en de Oorsprong inhoudelijk overeenkomen. Beide geschiedwerken zijn in drieën gedeeld. Om een scherp beeld te krijgen zal ik daarom uit alle drie de boeken passages uitlichten, om overeenkomsten aan te tonen. De passages die ik zal toelichten, zijn daarnaast gebeurtenissen die een belangrijke rol hebben gespeeld tijdens de Engelse Burgeroorlog. Het was voor de auteurs dan ook van belang om deze gebeurtenissen helder en geloofwaardig op papier te zetten.

Het vertalen van Engelse politieke werken naar het Nederlands, was tijdens de Engelse Burgeroorlog zeer gebruikelijk. Zowel de royalisten als de parlementariërs waren afhankelijk van buitenlandse wapens, financiële steun en militaire bijstand, waardoor de publieke opinie in het buitenland van groot belang was. De Republiek was vanwege hun bondgenootschap met Engeland, de geografische ligging, religieusheid en politiek de ideale markt voor Engelse politici en pamfletschrijvers.127 Zoals Helmers in zijn boek The Royalist Republic duidelijk

weergeeft, zien we dat het aantal Nederlandse documenten, vertaald vanuit het Engels, gedurende de Engelse Burgeroorlog flink toe zou nemen.128 In de jaren 40 en 50 van de

zeventiende eeuw ontstond er een literair gevecht tussen de royalisten en parlementariërs. Beide partijen streefden naar de controle van de publieke opinie in de Republiek. Vanwege de verdeeldheid ontbrak het in de Republiek aan effectieve censuur, waardoor de enige remedie voor beide partijen was om elkaars propaganda zo goed mogelijk te counteren. Het betrof overigens niet enkel propaganda dat naar het Nederlands werd vertaald, maar ook officiële staatsdocumenten.129 Ook in de jaren na de Engelse Burgeroorlog, zouden vertaalde

documenten de Republiek blijven overspoelen.130 Het is goed mogelijk dat de vertaling van

May’s Breviarium onderdeel was van dezelfde campagne, om op deze manier de Republiek bij het conflict te betrekken.

Thomas May en Johannes van Ravesteyn

Thomas May werd eind 1595 of begin 1596 geboren te Mayfield, gelegen in het graafschap Sussex. Zijn ouders waren van rijke komaf, waardoor Thomas May het voorrecht had om zijn

127 Ibidem, 28. 128 Ibidem, 30-31. 129 Ibidem, 38. 130 Ibidem, 40.

(27)

jeugd door te mogen brengen op een enorm landgoed.131 Toen May in het jaar 1609 veertien jaar was geworden, werd hij toegelaten tot het Sidney Sussex College in Cambridge.

Toentertijd was het gebruikelijk dat jongens van die leeftijd zich al inschreven voor de universiteit.132 Op het Sidney Sussex College kwam May ook voor het eerst in aanraking met het puritanisme. Het merendeel van de jongens die in May’s tijd, of in de daaropvolgende jaren, afstudeerden, zouden aanhangers van het puritanisme worden.133 Dit gold ook voor Oliver Cromwell, die in 1616 werd toegelaten aan het Sidney Sussex College. Volgens Chester is de kans groot dat May’s aanraking met het puritanisme op jonge leeftijd, van invloed is geweest op zijn latere keuze ten faveure van het parlement gedurende de Engelse Burgeroorlog.134 Hoe het ook zij, vier ja na zijn intrede op het Sidney Sussex College behaalde May zijn bachelor diploma.135

In eerste instantie had May een juridische carrière voor zichzelf in gedachten. Deze zou er echter nooit komen, omdat May enorm gehinderd werd door zijn stotterproblemen.136

Vanaf 1620 nam May de beslissing om zich met literatuur bezig te gaan houden, waarbij hij begon met het schrijven van drama. Zijn literaire interesse ging vooral uit naar teksten over de cultuur en politiek van het oude Rome. Dit uitte zich in de vertaling van enkele Latijnse romans zoals het Bellum Civile van Lucanus, en het schrijven van tragediën over bijvoorbeeld Iulia Agrippina en Julius Caesar.137 Dat May talent had bleek wel uit het feit dat hij in 1637

één van de kandidaten was om Ben Jonson op te volgen als hofdichter. Het was echter niet May, maar Sir William Davenant die het stokje van Jonson overnam. De afwijzing kwam voor May als donderslag bij heldere hemel, en hij was er dan ook allerminst over te spreken. Volgens Clarendon en enkele andere royalisten had de afwijzing voor wraakgevoelens gezorgd, waardoor May later de zaak van het Parlement zou steunen.138 Zoals gezegd koos

May vanaf 1640 de kant van de parlementariërs. Vanwege zijn vastberaden, maar toch ook gematigde schrijfstijl, werd hij een bekende propagandist voor het parlement wat betreft het schrijven van pamfletten en nieuwsboeken.139 De kroon op het werk van Thomas May was de

samenstelling van The History of the Parliament of England which Began November the Third, 1640, dat in mei 1647 gepubliceerd werd. Op verzoek van het parlement had May dit

131 A.G. Chester, Thomas May: man of letters 1595-1650 (Philadelphia 1932) 6. 132 Ibidem, 22.

133 Ibidem, 23. 134 Ibidem, 23-24.

135 D. Norbrook, ‘May, Thomas (b. in or after 1596, d. 1650)’, ODNB. Last accessed 03 january 2008. 136 Ibidem.

137 Ibidem. 138 Ibidem. 139 Ibidem.

(28)

geschiedwerk geschreven, en hij zou er vanwege de belangrijke gebeurtenissen na de publicatie nog tot en met 1650 aan verder werken. In dat jaar werd May’s Breviarium in het latijn gepubliceerd. Het zou echter niet lang duren voor dit geschiedwerk ook in het Engels vertaald zou worden.140 Het Breviarium is de beknopte versie van het History of the

Parliament, dat door May aangevuld zou worden tot en met de executie van Karel I.141 May

kwam nog in hetzelfde jaar te overlijden, maar zoals we in dit hoofdstuk zullen zien, leefden zijn teksten wel voort.

Vijf jaar nadat May zijn Latijnse versie van het Breviarium had gepubliceerd, verscheen er in 1655 in de Republiek een Nederlandse vertaling van het document: de Oorsprong ende voort-gang des in-lantshen oorloghs van Engelandt. De schrijver van het Nederlandse werk is vandaag de dag nog altijd onbekend, waardoor ik enkel iets kan vertellen over de publicist. Op het titelblad van de Oorsprong staat namelijk, dat het boek in 1655 te Amsterdam is uitgegeven door Johannes van Ravesteyn.142 Johannes van Ravesteyn werd in

het jaar 1618 geboren in Amsterdam. Over zijn jeugdjaren wordt niet veel vermeld door Blok en Molhuysen. Het wordt pas interessant vanaf 1650, het jaar waarin hij zich op 26 juli inkocht in het Amsterdamse boekverkoopersgilde.143 Hier vestigde hij zich op het Water, in

het Schrijfboek, om daar een uitgeverszaak te beginnen. Dit ging tegen het gedachtegoed van zijn oom en neef in, die een drukkerij bezaten.144 Al snel maakte van Ravesteyn naam, en

werd hij in 1658 benoemd tot stadsdrukker van Amsterdam. Dit zou hij tot januari 1675 blijven. Ondanks dat van Ravesteyn vanaf 1658 stadsdrukker was geworden, bestaat er nog altijd twijfel of hij een eigen drukkerij had of niet. Op basis van typevergelijkingen van zijn uitgaven is namelijk gebleken dat hij zowel voor, als na 1658, uitgaven bij verschillende drukkerijen heeft laten drukken.145 Dit betekent ook dat het zeer twijfelachtig is waar, en door

wie, het Oorsprong ende voort-gang des in-lantshen oorloghs van Engelandt is gedrukt. De enige zekerheid die wij hebben, is dat het geschiedwerk is uitgegeven door de reeds

besproken Johannes van Ravesteyn.

De drie geschiedwerken met elkaar vergeleken

Ik zal de vergelijking tussen de geschiedwerken starten, door mij eerst op de structuur van de

140 Ibidem. 141 Ibidem.

142 J. van Ravesteyn, Oorsprong ende voort-gang des in-lantshen oorloghs van Engelandt (Amsterdam 1655) Voorblad.

143 Blok & Molhuysen, ‘Johannes van Ravesteyn’, 1170. 144 Ibidem.

(29)

geschiedwerken te richten. Hierbij zal ik beginnen met het werk dat als eerst werd

gepubliceerd, het History of the Parliament. In dit geschiedwerk zijn de gebeurtenissen van de Engelse Burgeroorlog in chronologische volgorde door May beschreven. Het is een gedrukt werk dat is opgesplitst in drie boeken, die allemaal uit meerdere hoofdstukken bestaan. De drie boeken samen omvatten om precies te zijn 362 bladzijden. Deze boeken bestaan uit verschillende hoofdstukken, waarbij May tevens gebruikt maakt van alinea’s. Tussenkoppen en illustraties zijn daarentegen niet aanwezig. Het eerste deel van het History of the

Parliament begint met een korte voorgeschiedenis van Engeland, waarin de regeerperiodes van koningin Elizabeth I en Jakobus I worden besproken. In dit deel beschrijft May hoe de Engelse voorspoed onder Elizabeth een hoogtepunt had bereikt, en sinds de regering van Jacobus in verval was geraakt.146 Gedurende de eerste jaren onder leiding van Karel I zou de

achteruitgang gestaag doorgaan, en zouden de problemen groter worden. Karels onenigheid met het parlement, het heffen van belastingen, het Schotse gebedenboek en de Covenanters worden in dit hoofdstuk uitvoerig door May besproken.147 Zo laat May in dit deel regelmatig

vallen, dat de koning zich herhaaldelijk de rechten van het parlement toe-eigent.148 Het draait

in dit deel vooral om de oorzaken wat betreft het uitbreken van de Engelse Burgeroorlog. In deel twee wordt de aanleiding van de Engelse Burgeroorlog door May besproken, en wordt duidelijk dat Karel en het parlement steeds meer tegenover elkaar komen te staan. In het laatste deel komen de gevechten tussen de royalisten en parlementariërs, tot en met de Slag bij Newbury uitgebreid aan bod. Het boek eindigt met een glorieuze overwinning van het

Parlement in september 1643.

May’s Breviarium, voor het eerst in het Engels uitgegeven in 1650 te Londen, kent een andere indeling. Wel is het geschiedwerk, net als het History of the Parliament, opgesplitst in drie delen. De gedrukte tekst bestaat uit 215 bladzijden. May heeft dit keer de drie delen niet opgedeeld in hoofdstukken, maar scheidt de tekst wel door alinea’s te gebruiken. Ook van tussenkoppen en afbeeldingen is in het Breviarium geen sprake. Het eerste deel van het Breviarium begint met de aanzet van de oorlog. In dit deel worden de oorzaken, die ten grondslag lagen aan de verwoestende oorlog, uitgebreid besproken. Hierin staan de slechte daden van Karel I centraal. Hierbij legt May de nadruk op het feit dat de lokale bevolking werd uitgemolken, en dat Karel het parlement meermaals heeft ontbonden. Het draait in het eerste deel van het Breviarium vooral om de oorzaken, en de directe aanleiding van het uitbreken van de Engelse Burgeroorlog. Deel twee richt zich vervolgens op gevechten en

146 May, The history of the Parliament, 3-4. 147 Ibidem, 16-38.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Ik zou naar analogie moeten afleiden dat waarschijnlijk alle organische wezens die ooit op deze aarde hebben geleefd, afstammen van een of andere oorspronkelijke vorm ...”.[6] In

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

- Er bestaat een kans dat in enkele gevallen informatie over de baten en lasten / kostendekkendheid van leges en heffingen niet is opgenomen in de verstrekte Onderzoeksvraag 2:

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,