• No results found

Biologische criteria voor de keuze van de proefgebieden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Biologische criteria voor de keuze van de proefgebieden"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RUILVERKAVELING "WINTERSWIJK-WEST"

DeelrapportjBiologische criteria voor de keuze van de proefgebieden F.A. Bink ^/'rtfchUngsdfenst \\ utrecht j)

\:—

y

J

hMotheak

Rijksinstituut voor Natuurbeheer Afdeling Adviezen en Algemeen Onderzoek - Leersum

juli 1979

Overneming van gegevens is alleen toegestaan na overleg met de auteur

(2)

INHOUD pagina

1. Inleiding

-2. Werkwijze ?

5. Bespreking van de beschikbare biologische gegevens.. 5 4. Biologische bijzonderheden van de gekozen proef­

gebieden 8

5. Bruikbaarheid van de gegevens 10

a. gegevens van de Natuurwetenschappelijke Commissie 10 b. gegevens van de vogelwerkgroep "Winterswijk" 11

c. gegevens van het CABO... 13

d. gegevens van ICW en Stiboka 16

6. Samenvatting en conclusie.... 18

Literatuur 19

Bijlagen

1. Lijst van gebieden

2. Kaart met natuurgebieden

3. Yerspreidingskaart "indicator-soorten"

(3)

1• Inleiding

In het kader van de voorbereiding van de ruilverkaveling "Winterswijk-West" werd door de Landinrichtingsdienst een

onderzoekopdracht verstrekt aan de volgende onderzoekinstituten: Centrum voor Agrobiologisch Onderzoek (CABO)

Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW) Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN)

Stichting voor Bodemkartering (Stiboka).

De algemene opdracht luidde dat op basis van zoveel mogelijk reeds beschikbare gegevens nagegaan zou worden in hoeverre er uitspraken gedaan kunnen worden over de mogelijkheden tot veiligstelling van het bijna 300 ha grote veencomplex van het Korenburgerveen s.l., alsmede van een drietal nog te kiezen proefgebieden, elk van een oppervlakte van ongeveer 100 ha. De opdracht aan het RIN luidde als volgt:

1. inventariseren en evalueren van de bestaande biologische gegevens;

2. in overleg met het projectteam nagaan in hoeverre de beschikbare biologische en niet-biologische gegevens toereikend zijn voor een juiste beoordeling van de betekenis die de huidige inrichting en het gebruik van het gebied voor de biologische waarden hebben, alsmede voor het voorspellen van de consequenties die mogelijke wijzigingen in inrichting en gebruik voor deze waarden zullen hebben;

3. samenstellen van een interim-rapport.

Ten aanzien van het drietal proefgebieden werd overeengekomen dat het RIN alleen een bijdrage zou leveren in het bijeenbrengen van biologische gegevens waarop een keuze van de proefgebieden geba­ seerd kan worden.

In april 1978 zijn interim-rapporten ten behoeve van het projectteam uitgebracht. Ter afronding van de onderzoekopdracht is in voorliggend rapport de inhoud van het interimrapport over de gebiedskeuze, als­ mede de becommentariëring van de ingebrachte gegevens van de onder­ zoekinstituten weergegeven. Daarnaast is het onderzoekaandeel met betrekking tot het Korenburgerveen in een RIN-rapport vervat.

2. Werkwijze

De keuze van het veencomplex Korenburgerveen s.l., dat het Vragender-veen, Meddosche veen en het Korenburgerveen s.S. omvat, stond bij de aanvang reeds vast, doch voor de drie gebieden van elk ongeveer

(4)

100 ha groot, waarin de effecten van verdere, nog uit te voeren ontwateringswerken zouden moeten worden nagegaan, diende nog een

keuzeprocedure ontwikkeld te worden.

Als algemene oriëntatie over de biologische bijzonderheden van het ruim 8500 ha grote ruilverkavelingsgebied stond ter beschikking het rapport van de Natuurwetenschappelijke Commissie (advies nr. 76491 dd. 9-7-1976). Aan de hand van dit rapport is door de

Landinrichtingsdienst een samenvattende kaart met bijbehorende beknopte beschrijving samengesteld, die het projectteam tot richtlijnen diende bij de keuze van de drie proefgebieden. Zie bijlagen 1 en 2. De kaart geeft 35 gebieden weer, waarvan het merendeel een aantal terreinen omvat die vermeld zijn in het NWC-advies. In de hiernavolgende tabel zijn de corresponderende nummers vermeld, waarbij tevens door middel van onderstreping is aangegeven welke terreinen in het NWC-advies als hydrologisch kwetsbaar zijn aangemerkt.

Daarnaast stond het rapport van de vogelwerkgroep "Winterswijk"

(1977) ter beschikking. Aan de hand van dit rapport werd een kaart

samengesteld van de verspreiding van enkele belangrijke vogel­ soorten die als "indicator-soort" kunnen dienen. Zie bijlage 3»

Corresponderende nummers van de gebieden met natuur­ wetenschappelijke betekenis.

Nummering volgens

Cultuurtechnische Dienst Nummering volgens Natuurwetenschappelijke Commissie

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 1 1 2 13 14 15 16 17 18 19 20 2 1 + è. 18 60 48 + 45 + 46 + 43 + 47 91 86 + 94

(5)

2 1 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 28 + 22 + loo 108

Hl

85 109 M 101 + 1 0 2 + 1 0 3 81a + 81b 80 12*

IS

H

12

Door de samenwerkende onderzoeksinstituten werden een 13-tal gebieden uitgekozen die naar hun omvang en aanwezige verscheiden­ heid in geomorfologische structuren en bodemtypen of naar botanische of avifaunistische rijkdom potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor verder onderzoek. Deze gebieden zijn aangeduid met de letters A t/m N op bijlage 4» De terreinen J en L zijn op deze schetskaart

aangegeven op grond van de avifaunistische gegevens. Voor de biolo­ gische aspecten ziet de geschiktheidsbeoordeling er als volgt uits

gebied geschiktheid voor onderzoek naar:

codering nummering botanische avifaunistische

projectteam cultuur­ aspecten aspecten

technische dienst

A 11 + 12 geschikt geschikt

B 16 klein deel geschikt weinig geschikt

C 18 ongeschikt ongeschikt D 30 geschikt ongeschikt E 3 ongeschikt ongeschikt F 20 ongeschikt ongeschikt G 21 ongeschikt ongeschikt H 15 ongeschikt ongeschikt J - - geschikt K 8 ongeschikt geschikt L - - geschikt M 22 geschikt geschikt N 2 geschikt ongeschikt

Na een terreinverkenning is uit deze gebieden wederom een selectie gemaakt. Tijdens de bijeenkomst van de begeleidingscommissie op 29 juni 1978 werd besloten de gebieden B, D en M te kiezen als proefterreinen. In het daaropvolgende overleg werden de nieuwe grenzen van de gebieden gekozen aan de hand van bodemkaarten en aanwezige natuurterreinen. Deze gebieden zijn aangegeven op de bijlage 4.

(6)

3. Bespreking van de beschikbare biologische gegevens

Binnen het ruilverkavelingsgebied zijn door de N.W.C. I'M terreinen naar de aard van de actuele begroeiing geklassificeerd volgens vegetatiekundige criteria. Op grond van dit materiaal kan van een bepaald terrein gezegd worden of de vegetatie meer of minder ge­ voelig is voor grondwaterstandsverlaging, doch niet welke mate van grondwaterstandsverlaging meer of minder nadelig is voor de vegetatie. De vegetatietypen die sterk gevoelig voor waterstandsverlaging zijn, behoren tot het:

Elzen-verbond (Alnetum glutinosae)

Elzen-Vogelkers verbond (Alno-Padion)

Sporken-Wilgenbroek struweel (Salicion cinereae) vochtige heiden (Ericetum tetralicis met

Rhynchosporion albae)

De vegetatietypen Haagbeuk-Sleedoorn struweel (Carpino-Prunetum spinosae) en het Haagbeukenbos (Stellario-Carpinetum) kenmerken in de Gelderse Achterhoek de beekbegeleidende bossen op drogere en voedselrijkere gronden, doch zijn niettemin gevoelig voor zowel verrijking van de zijde van de landbouwgronden als voor waterstands­ verlaging van de zijde van de beken.

De overige vegetatietypen: Eiken-Berkenbos (Querco roboris-Betuleturn) en de Struikheide-Kruipbrem associatie (Genisto pilosae-Callunetum) komen voor op bodemtypen met uiteenlopende grondwatertrappen. Als vegetatietype zijn ze dus niet direct gebonden aan een bepaalde grondwaterstand, doch zij zijn wel kenmerkend voor het voedselarme tot vrij voedselarme milieutype en dus gevoelig voor bemestende in­ vloeden van de zijde van de landbouwgronden.

In het kader van een onderzoek naar de

effecten

van een hydrologische verandering, zijn deze vegetatietypen dus weinig geschikt. De kwets­ baarheid voor grondwaterstandsdaling voor de genoemde bostypen is o.a. beschreven door Meijer Drees (1936). Voor enkele beschouwingen daarover zij in dit verband verwezen naar Baaijens (1976).

In de praktijk zijn alle aanwezige bosfragmenten sterk door de mens beïnvloed geweest in hun ontwikkeling. De actuele vegetatiesamen­ stelling wijkt in de regel af van die, welke er volgens het vegetatie-kundig criterium van verbond of asaociatie zou moeten zijn. Om in de

praktijk een uitspraak te kunnen doen in hoeverre een bepaald bos-fragment gevoelig is voor grondwater3tandsverlaging, zal men moeten beschikken over een gedegen analyse van de actuele vegetatie.

(7)

Vergelijk de methode die toegepast is door Dirkse in het rapport van H.P.J.J. Cuppen en G.M. Dirkse 1978 "Biologisch onderzoek van

de watergangen in het Woold. (Gem.Winterswijk)'l(RIN-rapport sept.1978). In één geval is er een hydrologisch kwetsbaar terrein aanwezig waar een vegetatietype optreedt dat "volledig" is, namelijk het Lievelder Veld (gebied N) en als zodanig zeer geschikt voor onderzoek binnen dit kader.

In vegetatiekundig opzicht is het ruilverkavelingsgebied van

Winterswijk-West buiten het veencomplex van het Korenburgerveen s.l. en de vochtige heide van het Lievelder Veld te karakteriseren als een gebied waarin een groot aantal fragmentvegetaties voorkomen binnen de reeks van droge Eiken-Berkenbossen tot natte Sporkenhout-Wilgen

struwelen in voedselarme milieus en Elzenbroek in voedselrijke milieus, waarin een aantal vrij zeldzame plantesoorten voorkomen, met name

slanke sleutelbloem, koningsvaren, rode kornoelje, wegedoorn en wilde peer.

Uit de inventarisatiegegevens van het CABO blijkt dat in de drie proefgebieden B,D en M de volgende aantallen plantesoorten zijn aangetroffen»

GRASLAND, 12 opnamen waarin 58 soorten waargenomen

BERMEN, type C,

HOUTWALLEN,ondergroei type D en E,

zijn. In de soortenlijst staan geen bij­ zondere soorten vermeld.

15 opnamen waarin 127 soorten voorkwamen. Hiervan zijn 69 soorten echte grasland planten en 7 soorten kenmerkend voor heide-vegetaties.

4 opnamen waarin 103 soorten voorkwamen. De lijst vermeldt plantesoorten van sterk uiteenlopende milieutypen. Alle vermelde soorten bezitten in biologisch opzicht een relatief wijde ecologische amplitude ten opzichte van de vochttoestand van de bodem.

5 opnamen met in totaal 54 soorten. Hiervan zijn slechts 14 soorten als "bosplanten" aan te merken. De oligotrafente soorten hier­ van zijn o.a. brem en blauwe bosbes.

(8)

SLOTEN, 13 opnamen waarin 112 soorten voorkwamen. Hiervan zijn 25 soorten echte moeras- of waterkantplanten.

Uit de ornithologische inventarisatie in het ruilverkavelingsgebied door de vogelwerkgroep "Winterswijk" (1977) blijkt dat het gebied nog steeds rijk aan vogelsoorten is; in de periode 1973-76 werden 95 vogelsoorten als broedvogel waargenomen. Kort daarvoor zijn 2

soorten als broedvogel uit dat gebied verdwenen ten gevolge van de landbouwkundige intensivering. Uit het kwalitatieve en kwantitatieve onderzoek in 9 detailgebieden zijn gegevens beschikbaar over de opbouw van de vogelbevolking, die een goede weerspiegeling geeft van de ruimtelijke gevarieerdheid in begroeiingstypen. Als zodanig bieden ornithologische gegevens een goede basis voor het beschrijven en evalueren van samenhangende complexen van uiteenlopende begroeiings­ typen. De kaarten van de verspreiding van de bijzondere vogelsoorten geven een beeld van de ornithologisch waardevolle delen binnen het ruilverkavelingsgebied (zie bijlage 3)« Uit de bewerking van deze gegevens blijkt dat de drie onderscheiden landschapstypen gekarak­ teriseerd kunnen worden naar soortenrijkdom en diversiteit.

middeloude oude hoeven- grote essen-en jonge landschap landschap veldont-ginningen aantal broedparen 263 766 283 per km 2 diversiteitsindex 14,2 15,2 22,3 volgens Williams berekende soorten- 48 59 58 rijkdom per km2

Volgens deze gegevens heeft het oude hoevenlandschap de rijkste vogelbevolking, doch het grote essenlandschap heeft de hoogste diversiteitsindex, dit betekent dat er relatief veel soorten voor­ komen. Een kenmerkende soort van dit milieutype is de ortolaan. Uit de inventarisatie blijkt verder dat de vogelbevolking bestaat uit soorten van de volgende ecologische groepen:

9% predatoren (roofvogels en uilen)

6% alleseters (o.a. kraaiachtigen) "\Q% zaadeters (vinkachtigen, duiven)

(9)

Het oude hoevenlandschap blijkt zeer rijk te zijn aan kleine insektenetende soorten en zaadeters. Dit kan in verband gebracht worden met de gunstige landschapsstruktuur en een grote verschei­ denheid aan vegetatietypen. In dit verband komt de biologische betekenis van graslanden met lage cultuurdruk, schrale bermen en gevarieerde houtwallen tot uiting. De bijbehorende insektenbevol-kingen zijn daardoor relatief soortenrijk en bieden een voedselbron

die in de loop van het seizoen een grotere constantie vertoont in produktie van eetbare stadia van de insektesoorten.

In het rapport van de vogelwerkgroep wordt ruime aandacht geschonken aan de relatie struktuur van de houtwallen met de vogelbevolking. Hieruit blijkt de ornithologische kwaliteit van de verschillende typen houtwallen.

De beschikbare biologische gegevens verschaffen een oriëntatie van binnen het ruilverkavelingsgebied aanwezige vegetatietypen en broed-vogelbevolking. Mede door het globale karakter van de gegevens kunnen er echter geen gebieden aangewezen worden waarin zowel een in het oog springende concentratie van natuurwetenschappelijk waardevolle en hydrologisch kwetsbare vegetaties optreedt' als een hoge concentratie van bijzondere vogelsoorten voorkomt binnen een oppervlak van 100 ha. Bij de keuze van de drie proefgebieden van elk 100 ha zal men, af­ gaande op de beschikbare gegevens, tot een compromis moeten besluiten. In een gebied van slechts 100 ha zal hetzij de vegetatiekundige

betekenis, dan wel de avifaunistische betekenis overheersen.

4. Biologische bijzonderheden van de gekozen gebieden

Van de gekozen gebieden B,D en M kan aan de hand van de gegevens uit het N.W.C.-advies, het deelrapport van het CAB0 en het rapport van de vogelwerkgroep, de volgende kenschets opgesteld worden: gebied_B

In het gebied komen 4 terreinen voor die op kaart 2 van het N.W.C.-advies aangegeven zijn:

terrein nr. 43t naaldbos,Eiken-Berkenbos en heidevegetaties " nr. 44: naaldbos, plaatselijk Eiken-Berkenbos en

Beuken-Eikenbos

•• nr. 45s Eiken-Berkenbos met aanplant van grove den en larix " nr. 46: grasland met Elzenbroek en Sporken-Wilgenbroek,

(10)

Terrein nr. 46 omvat een complex van vochtig, verruigd grasland

met een aangrenzend bosje van Elzenbroek en Sporken-Wilgenbroek.

In dit grasland (coördinaten 243*5 - 443-6) kwamen tot voor kort

nog orchideeën voor (med. SBB Gelderland) en bij de inventarisatie

door het CABO werden hier nog een aantal karakteristieke moeras-planten aangetroffen, o.a. kale jonker, pinksterbloem, mattenbies, grote watereppe, pijptorkruid, watermunt enz. Het huidige beheer van het grasland is ongunstig onder meer door toepassing van sterke bemesting. Verder komen er in de houtsingels van het proefgebied een aantal zeldzamere planten voor: koningsvaren, wijfjesvaren, dal-kruid en enkele schrale bermen waarin o.a. blauwe knoop, zand­

blauwtje en muize-oortje optreden.

De

telgebieden nr. 6,7 en 8 van de vogelwerkgroep vallen voor een klein deel samen met het proefgebied B. De gegevens van de gebieden 7 en 8 zijn samengevat in de categorie "oude hoevenlandschap". Volgens de schetskaart van de indicatorsoorten (bijlage 3) komt er aan de noordrand van het proefgebied 1 paar ortolanen voor.

gebied D

In dit gebied komen de volgende vegetatietypen voor volgens het N.W.C.-advies»

terrein nr. 80: gemengd naaldbos met plaatselijk Eiken-Berkenbos en Elzen-Vogelkersverbond,

" 81 as vegetatie behorende tot het verbond van Zomer- en Vintereiken,

" 81b:plaatselijk komt hierin Eiken-Berkenbos voor,

H 82: populierenbos.

In enkele houtwallen komen een aantal minder gewone plantesoorten voor: adelaarsvaren, bosbes, klaverzuring, salomonszegel, bosanemoon, nagelkruid, robertskruid, gele dovenetel en bosandoorn.

Het telgebied nr. 4 van de vogelwerkgroep ligt tegen het onderzoek­ gebied aan. De gegevens zijn opgenomen in de categorie "oude hoeven-landschap". Volgens de schets komen er in dit gebied de volgende indicatorsoorten voor: 1 paar wulpen en 1 paar paapjes.

gebied M

Van dit gebied worden in het N.W.C.-advies de volgende vegetatietypen vermeld:

(11)

terrein nr. 97a: naaldbos met plaatselijk Eiken-Berkenbos

" nr. 98 î gemengd naaldbos met plaatselijk Eiken-Berkenbos

en Elzen-Vogelkersverbond,

" nr. 99 s Haagbeuk-Sleedoornstruweel en Elzen-Vogelkersverbond,

" nr. 100: Elzen-Vogelkersverbond.

Met name de terreinen nr. 99 en 100 en in mindere mate 98 bieden in principe geschikte vegetatietypen voor onderzoek in dit kader. Uit de CABO-kartering bleek dat er nog een 2 ha groot grasland

aanwezig was waarvan de cultuurdruk laag was. Er kwamen o.a. in voors herfstleeuwetand, smalle weegbree, veldzuring, rode klaver en

margriet. Er zijn verder nog rijke bermen aanwezig met vrij veel blauwe knoop en vele soorten havikskruiden.

Volgens de kaarten van de vogelwerkgroep komen in dit gebied de indicatorsoorten ortolaan en grote gele kwikstaart voor.

5. Bruikbaarheid van de gegevens

a. Gegevens van de Natuurwetenschappelijke Commissie

Bij de beoordeling van de terreinen in het kader van het N.W.C.-advies zijn de vegetatietypen benoemd volgens het gebruikelijke plantensociologische classificatiesysteem van Westhoff en Den Held. De plantensociologische eenheid van "verbond" is gekarakteriseerd

door een bepaalde combinatie van plantesoorten, die van "associatie" door een aantal soorten die het "Verbond" kenmerken plus een aantal soorten die karakteristiek zijn voor de associatie.

In principe is een vegetatietype dat tot op associatie te klassi-ficeren is, het meest geschikt voor onderzoek in dit kader. Bij het aangeven van de karakteristieke milieu-eigenschappen op de plaats waar in het terrein een bewuste associatie optreedt, kan verwezen worden naar overeenkomstige vegetatietypen op plaatsen die reeds goed bestudeerd zijn.

Wanneer van een gegeven terrein de vegetatie slechts tot op "verbond" benoemd kan worden, betekent dit dat ôf de soortenrijkdom ter plaatse te arm is om benoeming tot op associatie mogelijk te maken 6f dat er andere soorten in voorkomen die het onmogelijk maken de vegetatie te rangschikken in het bestaande klassificatiesysteem, met andere

woorden het milieu ter plaatse wijkt af van de door vegetatiekundigen onderscheiden typen. In het laatste geval zal een op de doelstelling van het onderzoek gerichte analyse van de vegetatie uitgevoerd

(12)

Van de dertien terreinen die gesitueerd zijn binnen de gekozen proefgebieden, worden er slechts vijf tot op associatie aangeduid, waarvan er vier behoren tot het van nature soortenarme

Eiken-Berkenbos. Conclusie

De thans beschikbare vegetatiekundige gegevens lenen zich voor een eerste selectie van een aantal proefgebieden, doch zijn ontoereikend voor het aangeven van mogelijke effecten op de vegetatie bij een geringe tot matige verandering in de waterhuishouding (uitvoering van detail-ontwatering in het landbouwgebied), dan wel van het landbouwkundig gebruik van de directe omgeving.

b. Gegevens_van de vogelwerkgroep "Winterswijk^

Het rapport van de vogelwerkgroep bevat onder meer de kwantitatieve broedvogelgegevens van 9 telgebieden, die een gezamenlijk oppervlak hebben van 806 ha. In het totaal zijn hierin 3105 paren broedvogels aangetroffen behorende tot 86 soorten. De soorten huismus, ringmus en spreeuw zijn hierbij niet inbegrepen. Deze gegevens zijn uitge­ splitst naar landschappen, te weten middeloude en jonge veldont-ginningen, oude hoevenlandschap en grote essenlandschap. Deze

categorieën van landschappen vindt men eveneens in het N.W.C.-advies omschreven. Het gehele gebied van Winterswijk-West (8385 ha) is onderzocht op bijzondere soorten (relatief zeldzame soorten), n.l.

roofvogels en uilen, weidevogels en "indicatieve" soorten als ortolaan, paapje, roodborsttapuit en grote gele kwikstaart.

In dierpopulaties treden min of meer vaste aantalsverhoudingen op tussen de soorten per milieutype. Een plaatselijke fauna wordt in de regel gekenmerkt door een klein aantal zeer talrijk voorkomende Boorten en een klein aantal zeer schaars voorkomende soorten. Het merendeel der soorten komt in een vrij klein aantal voor. Volgens Williams (19^4» P*45, 48 e.v.) kan verwacht worden dat de aantals­ verhoudingen van de voorkomende soorten volgens een log-normaal verdeling verloopt. In onderstaande figuur is in een diagram voor het studiegebied het aantal soorten per talrijkheidsklasse weer­ gegeven volgens een logaritmische schaal. Daarbij is tevens inge-schetst de verwachte log-normaal verdeling. Het blijkt dat de

waargenomen verdeling hiervan nogal afwijkt daar het aandeel van de zeer schaarse soorten relatief groot is. In dit stadium van onderzoek kan hieraan nog geen interpretatie gegeven worden.

(13)

aantal soorten broedvogels

/

\

/

/

/

/

/

/

/

\

\

log-normale verdeling ——r-J——»———«———I———I———I———r-~"——r—J—•—t 1-2 3-4 5-8 9-16 17-32 33-64 65-128|129-256p57-512 talrijkheidsklassen van het aantal broedparen

Uit de figuur blijkt dat in het ruim 800 ha grote telgebied ruim de helft (63%) van het aantal broedvogelsoorten met minder dan 33 broedparen vertegenwoordigd is en bijna een kwart (22%) zelfs met minder dan 5 broedparen. De in dit rapport aangeduide "indicator­ soorten" behoren allen tot de vrij schaarse en schaarse broedvogels. Zie het overzicht van de broedvogelpopulatie. Dit feit maakt

duidelijk dat er praktische beperkingen zijn aan het gebruik van vogelsoorten bij een evaluatie van een klein gebied. Ten gevolge van de natuurlijke lage dichtheden waarin de soorten voorkomen, dient het te bestuderen gebied voldoende groot te zijn, wil er een aantal

bijzondere soorten daarin aangetroffen kunnen worden.

Het kiezen van "indicator-soorten" wordt ingegeven door de wens om door middel van de bestudering van slechts enkele soorten een ecologisch inzicht te verwerven van de gehele gemeenschap waarin deze soorten optreden. Vanuit deze gezichtshoek worden o.a. de

(14)

soorten ortolaan, paapje en roodborsttapuit beschouwd omdat deze soorten karakteristiek zijn voor situaties van akkers en graslanden met lage cultuurdruk en schrale bermen in combinatie met houtwallen of struwelen.

Broedvogelpopulatie van het ruim 800 ha grote telgebied

Onderstreepte soorten in deze studie als "indicator-soort" beschouwd. klasse_1 aantal broedparen 1 - 2 boomleeuwerik boomvalk draaihals fuut kleine karekiet kramsvogel kuifeend rietgors roodborsttapuit sperwer tapuit turkse tortel zomertaling klasse_4 aantal broedparen 9-16 boompieper goudvink koekoek kuifmees ransuil staartmees vuurgoudhaan wielewaal zwarte roodstaart klasse_2 aantal broedparen 3-4 fluiter groene specht

grote gele kwikstaart kauw knobbelzwaan torenvalk klasse_5 aantal broedparen 17-32 boomklever bonte vliegenvanger braamsluiper glanskop groenling

grote bonte specht grote lijster goudhaan holenduif huiszwaluw nachtegaal patrijs vlaamse gaai zwarte kraai zwarte mees klasse 3 aantal broedparen 5-8 appelvink bosuil buizerd graspieper grutto

kleine bonte specht meerkoet ortolaan scholekster steenuil wulp klasse 6 aantal broedparen 33-64 boerenzwaluw boomkruiper bosrietzanger ekster fazant geelgors gele kwikstaart gekraagde roodstaart grasmus grauwe vliegenvanger kievit kneu matkop spotvogel tortelduif veldleeuwerik waterhoen wilde eend witte kwikstaart zanglijster

(15)

klasse 7 klasse 8 klasse 9 aantal broedparen aantal broedparen 65-128 heggemus pimpelmees tuinfluiter vink winterkoning zwartkop aantal broedparen 129-256 fitis koolmees merel roodborst tjiftjaf 257-512 houtduif niet bepaald: huismus spreeuw ringmus

Volgens een berekeningsmethode ontleend aan Williams (1964) kan voor een gegeven grootte van een terrein een norm aangegeven

worden van de soortenrijkdom die ontleend is aan de gegevens van een aantal referentiegebieden. Zie de berekening van het aantal soorten per 100 ha voor de drie landschapstypen in paragraaf 3« Afwijkingen van deze norm kunnen vertaald worden in mate van avi-faunistisch gunstigp of ongunstige situatie. Voor het leggen van aanknopingspunten van ornithologische bijzonderheden die een relevante vegetatiekundige en landschappelijke grondslag hebben, kan gebruik gemaakt worden van de verspreidingskaart van de

"indicator-soorten". Zie bijlage 3« Het blijkt dat de gekozen proefgebieden B en D niet gesitueerd zijn op de plekken waar

enkele van deze soorten voorkomen, zodat met behulp van de beschik­ bare ornithologische gegevens geen nadere bijzonderheden aangegeven kunnen worden van de plaatselijke biologische kwaliteiten.

In gebied M komt 1 paar ortolanen voor (karakteristieke soort voor het grote essenlandschap) en een paar grote gele kwikstaarten (karak­ teristieke soort voor beekoevers).

Conclusie

De beschikbare ornithologische gegevens van het ruilverkavelings-gebied geven een kwalitatief en kwantitatief inzicht in de avifauna in de verschillende landschapstypen, alsmede een oriëntatie van de locatie van broedplaatsen van een aantal zeldzamere soorten door het gehele gebied. Deze gegevens zijn bruikbaar voor een keuze van een proefgebied wanneer men op het oog heeft een gebied met een rijke vogelstand te kiezen.

Voor geen van de gekozen proefgebieden kan op grond van de avi-faunistische gegevens aangegeven worden welke de effecten zullen zijn van detailontwatering. Voor gebied M kan er op gewezen worden dat intensivering van de landbouw nadelig zal zijn voor de huidige vogelstand (aanwezigheid van de ortolaan) en dat bij verdere aan­

(16)

tasting van de beek eveneens ongunstige effecten aanwijsbaar zullen zijn.

c. Gegevens va2_.?}® J_£AB0

De maatstaven die door het CABO gehanteerd worden, zijn cultuurdruk (= bemestings- en gebruiksintensiteit) en vocht. Deze worden ont­

leend à.an het voorkomen van afzonderlijke plantesoorten waarvan men de milfLeu-eisen kent, de zogenaamde indicatorsoorten. In deze

contexrt zijn de soorten die een voedselarm milieu indiceren de i

waardevolle soorten, omdat in de huidige situatie dit soorten zijn die relatief zeldzaam zijn in Nederland. In vochtige graslanden, mits deze niet al te intensief geëxploiteerd worden, treden ken­

merkende vochtindicatoren op, b.v. de grassoort geknikte vossestaart. De gekozen soorten duiden slechts aan dat in het grasland gedurende een lange periode de bodem vochtig is, doch geven geen indicatie van de optredende amplitude in grondwaterstanden. Vanuit de natuur-techniek wordt vooral aandacht besteed aan plantesoorten die indica­ tief zijn voor een bijzondere, stabiele grondwaterstand. Deze soorten duiden; dan op situaties waarvan de waterhuishouding in gunstige zin

i

door dë omgeving gereguleerd wordt. Deze plantesoorten zijn in de regel gelijktijdig gebonden aan een zeer lage cultuurdruk. Uit het' geproduceerde kaartmateriaal van het CABO blijkt niet dat deze

situaties aangetroffen zijn. Dit blijkt evenmin uit de soortenlijsten van de:inventarisaties, zodat vanuit de huidige natuurtechnische

kennisjslechts in zeer globale termen een oordeel gegeven kan worden van de:effecten door detailontwatering op de actuele vegetaties, dan wej. van intensivering van het landgebruik op aangrenzende terreinen.

Conclusie

Het voorkomen van een aantal soorten van het vochtige, arme tot •

matig Voedselrijke milieu geeft een indicatie dat het terrein in de I,

huidigjï toestand van de Nederlandse agrarische gebieden als bijzonder gekenschetst kan worden. De gehanteerde criteria bij de

legenda-indeliftg van de kaarten biedt een oriëntatie voor een keuze van proefgebieden ten behoeve van nader onderzoek. De gegevens bieden echter ite weinig houvast om een waarderingsoordeel toe te laten van mogelijke effecten op de vegetatie door detail-ontwatering of verdere intensivering van het landgebruik in aangrenzende percelen.

(17)

d. Gegevens van ICW_en_Stiboka

De door Stiboka vervaardigde bodemkaart en grondwatertrappenkaart zijn door het I.C.W, gebruikt als uitgangsmateriaal voor een hydrologische studie van de drie proefgebieden A, B en M en het Korenburgerveen s.l. Bij de beoordeling van de biologische

aspecten wordt hier slechts ingegaan op de resultaten van de hydro­ logische berekeningen van de geïnterpreteerde gegevens van de bodemkaarten.

In het deelrapport "Waterhuishouding en gevolgen van ontwatering voor landbouw en natuur in drie vochtige gebieden en het Koren­ burgerveen" van het I.C.W. (nota 1090, november 1978) worden twee belangrijke hydrologische eigenschappen van de proefgebieden geana­ lyseerd, te weten:

1. gemiddeld isohypsenpatroon en globale grondwaterstroom voor de zomer- en wintersituatie,

2. zomerafvoeren.

Aan de hand van het geproduceerde kaartmateriaal kan van elke

hectare nagegaan worden wat daarvan de hydrologische karakteristieken zijn. Vervolgens is berekend welke veranderingen hierin zouden

kunnen optreden na verbetering van de detailontwatering van de delen met wateroverlastschade. Deze bewerkingen verschaffen een beeld van de onderlinge hydrologische relaties van de terreinen binnen het proefgebied. De berekening van de mate van beïnvloeding door de detailontwatering op de natuurgebieden beperkt zich tot het bepalen van de theoretische invloedssfeer van de drain. Deze berekening richt zich op de vraag naar de omvang van de "bufferzone" die aange­ houden moet worden om het hydrologisch kwetsbare natuurterrein te vrijwaren van de ontwateringsinvloed, en levert dus geen bijdrage in de kennis van de hydrologische karakteristiek van het "natte natuurterrein".

Door het ontbreken van een overzicht van de verwachte grondwater­ standsdalingen in de natte natuurterreinen van de proefgebieden, kan dus niet ingegaan worden op de vraag of de voorgenomen detail­ ontwatering een ongunstige invloed zal hebben op de aanwezige biologische waarden. Daarnaast ontbreekt bij de hydrologische berekeningen nog een belangrijk aspect dat grote biologische conse­ quenties heeft, namelijk de verandering in amplitudo van de jaarlijkse grondwaterstandsschommelingen.

(18)

Conclusie

Het geproduceerde kaartmateriaal geeft een inzicht in de hydro­ logische samenhang van de terreinonderdelen in de proefgebieden, op een schaal die het mogelijk maakt om van elke hectare de

plaatselijke hydrologische karakteristiek na te kunnen gaan. Deze gegevens bieden theoretisch de mogelijkheid de hydrologische

regulatiemechanismen op te sporen die leiden tot de lokaal optredende, in biologische zin gunstige situaties (hoge mate van constantie van de grondwaterstand op plaatsen waar deze ondiep is). Het is nog niet duidelijk in hoeverre de berekeningen die hieraan ten grondslag liggen, realistisch zijn. In tegenstelling tot het Korenburgerveen, is voor de proefgebieden geen beschouwing gegeven vanuit de natte natuurterreinen, zodat het niet duidelijk ia welke effekten detail­ ontwatering op deze terreinen zal hebben.

(19)

6. Samenvatting en conclusie

Uit de voorafgaande paragrafen blijkt dat de beschikbare vegetatiekundige gegevens niet toereikend zijn om het effekt van een bepaalde mate van verandering in grondwaterstand in de natuurterreinen aan te geven. Voorts zijn de hydrologische gege­ vens onvoldoende om te kunnen beoordelen welke veranderingen het grondwaterregiem in de natuurterreinen zal ondergaan ten gevolge van ingrepen in de omgeving.

De resultaten van het onderzoek naar de biologische consequenties van voorgenomen verbeteringen ten behoeve van de landbouw voor de natuurterreinen in de drie proefgebieden laten dus slechts zeer globale conclusies toe doordat enerzijds de beschikbare vegetatiekundige gegevens veel te summier zijn en anderzijds de voorspellingen van de hydrologische veranderingen veel te grof zijn.

Wil men in de toekomst bij soortgelijk onderzoek betere resultaten bereiken dan zal voor het hydrologisch onderdeel nodig zijn dat men over gegevens beschikt die door metingen zijn verkregen en bij de berekening meer parameters gebruikt (met name de horizontale door-latendheid en de dikte van de doorstromende laag). Tevens zal men in de berekening moeten opnemen de effekten op de grondwaterampli­ tude, waarbij aandacht geschonken zal moeten worden aan het drainage­ systeem in zijn geheel, daar greppels, sloten en diepe waterlossingen in de loop van het seizoen op verschillende wijze draineren.

Daarnaast wijzen de opgedane ervaringen met veldverkenningen en ver­ werking van vegetatiekundige gegevens er op dat in situaties van oude kuituurlandschappen waarvan slechts 7 tot 16% van het oppervlak wordt ingenomen door kleine fragmenten van min of meer spontane

vegetaties, het moeilijk is evaluaties uit te voeren bij verandering in de waterhuishouding of landbouwkundig beheer, indien vegetatie­ kundige criteria gebaseerd moeten worden op bestaande syntaxonomieche classificatiesystemen. In het algemeen zullen gerichte inventarisa­ ties nodig zijn om terreindelen met bijzondere grondwatertrappen of -amplituden op te sporen.

Indien men in de situatie van een oud kultuurland naast plante-soorten ook organismen beschouwt die een binding hebben met

complexen van vegetatietypen, zal het ook mogelijk worden evaluaties uit te voeren van de samenhang van deze begroeiingstypen en de

patronen waarin deze voorkomen. Met name wordt hier gedacht aan broedvogels.

(20)

Literatuur

Baaijens, G.J., 1976 - Enkele eerste opmerkingen naar aanleiding van het werkrapport no. 1 (interimrapport) van de Commissie Bestudering Waterhuishouding Gelderland. Intern rapport R.I.N. Meijer Drees, E., 1936 - De bosvegetaties van de Achterhoek en

enkele aangrenzende gebieden. Dissertatie Wageningen, pp.171. Natuurwetenschappelijke Commissie.1976 - Ruilverkaveling

Winterswijk-West (gld.). Advies 76491•

Williams, C.B., 1964 - Patterns in the Balance of Nature. London-New York, pp. 324*

(21)

M O O ß {• tt o hn '(1 ^ ï 0) <D 4J W 0) ai o o tl > a o t; o a> M *H

•H •*•> '0 i: ai to S) hO <1J *0

fl (-1 a> t4 a> tj a> tl hO-H *•

f! Oi a> jd cd -p ik ho « a> -ß hQ-H 4-> T: ,Si H ß a> WM L a> PÎ u » +> <u t< •H M Ci E L f.o ia ia :< WO' 0> M) 0) O It « f) O c ß ' s ß -m tt xi vi ti .'s <D r-t 0} •H o 'H ß a> o >H ai 4J 0) U) cd c Ai O H O "dot! H Wtt Cd hO O 'H f . t" u tt H {» cd r-t h S rH t> C <1) 4-> dl H H 11 > 0) Vi Ol <H «1 P, 1 t; IQ X Rt •H a> A) fi*»:. cd e o « pt ß cd ï 41 1) C' O «1 O 0)

. '

o fl) ti {•' 11 t! tt O tt o 4-> *y o f 1 O ^ 4J o o cd a tt +-> O lt «U tt O O O «•H (tH O 4-> lî O 4-» O O

.o r: :* >-A »jo fit *ti m o > w e >

1 1 « t 1 1 <ü . ti a) ha 0) <D 4-» 0) r-t ß +J 4J > a> 1 a> •H ti «M 4-> 4-> tt tl ha t: > 4-> 4J cd 'n a' «»1 4J 0» rH w a» fl) H <U 4> > -H •H ß O a> M I", ai a> -H > E: o a> ß '<0 ï; hf) «> > •rl ß •H ß m tt ti ti

a> si o a > o H f O cd cd fl)

bO ß a> x: r-t fi M Cl) tt to X Ö ß > fl

•H cd ß a 0) X r-t 4J tiO a> ß ß w a> ß «) ß

'M it o a» w 4-> 4-» •H *H -H <u CU W t|

ß 0) H 0' H f>0 o) o ß in t>. tt 0 0) H ai h H ai

rs u CD ß fl> ß ho rH T1 (U cd „o h0 0) Aî «M ß 0) ß fl) 0) 4->

„M o *> •H O -H ß oiî t» id tt . ß 4J "O •H U •H o s» O

s -t-> cd fl) tl -O •h >a» o ß a> •H <0 >R. -r( a> tt a> tt cd tt

3 o X H m 3 (0 crt tt ,a > W ƒ> IA ti H a> H fl) ho

o ai (0 Ü P(0 to tt X a> ho tt tt CM -d Pt . Pt io ß

fl V) 'ri A3 ß a; co G ho çi il V) o) t) a> •ri fl)

TJ a> ß w >h a> «H * ß »H 0) f-| <p > cd fl) ß fl) ß ri <i>

M A3 P ll-H h Xi ho 73 ß »H X U 13 <0 ,ß o 4J <U «p fl> A3 '

cti w 3 ® a> ß ,ß a) tt?Ja>ß> d) 4-» •P 4-> ß

>-) G H O^+J > W 0) 4-> 4-» KS (Ö .n «m t' t< H O H O H cd

O cd ti u fl) tt tt H '.Î-? r-4 4-» W cd H X tt a> o <u cd tt cd ti cd >

Tl -p ho a> x) cua>cdtta> cd s u d a> o f J *J 4-> h0 •P ho 4J

«

ß u -p tt 4J 4J 4-» ni t» > (J «! h 4J si ß o ß u ß tt ß ß

O co a» cd a> cda)ia>cd "h » i; li ® cd a) o tt cd a> cd fl) cd *0) tt cd > S > Cdh0Oh0> > tt to cd > cd > cd *ai ' 1 t 1 t 1 I 1 • 1 1 f 1 VJ 4-» 0) tt Pt cd ß 1 1 *d 1 e ho o cd eu ß to -e ho o «3 cd ho cd ß <D ß H fi ß 4J H •H t» fl) ' M O) fl) fl) <u ß «M cd u •P hO E • r j 0) £ <U .H 4J T) a) a) 4) <!> 4^ cd A3 t, •H Pt •H Pi« ß Cl 4-> >H P< Pt fl) ti O • 0) H >»J 0) ß:a> o ß ta ^ S hO b0 O 4J fl 4) 4-> tl 4J ® 'H tl : a> ß . 4J 4J d) !> X hO Pt CI) ti ai +> -a to •H<u a> a> > «H fl) fl)

Pt ß •H a> -ri X cd tS 4-> T< «rf <0 4J >

cd a> 4J ,4J +J « h # cd « ,+i 4J fl) *H 0) ß ö

si ti cd ti cd hO Al tt a> cd cd hO W E 0) fl) ß

o tt w -»j 3 -P ß 4-> O Ii0 4-> -p •rl ß fl) H 4J T»

cd a* 0 a> cd a1 w 4-> ß . fl) «l> a> 4J ß a> ra Pt a) ß

t; as hO •P hO > O *rl ,ß a» . ha-O b0 Si flj 4J fl) !>, O }fl) cd 0) jt «> Cd fl) O tt O r-4 0) +> 0) y ax ' •n 4J tt -H ti -P • > ß >. ß > cd o eu > a> > O >» fl) 10 fl) 0) TJ O ' fl) <u ti > Ü Tj H > 4-» O "rl Pt cd H ï ho ' liO S fl bfl h Ci hO r-j . to •• H fl 4J tl «H M •H (fl -H O fl) CO H a> cd *h cd •c4 (0 a) Cd H hO Ö 3 •P <1) -P Cd P, H 4J tt •P a> <u H 4-> cd 4-» fl) fl) EJ oa3 tt Tl H tl w si X Si •(-> o cd 01 4-» TJ A3 J«J 4-» +J O W O O Ü <ü O H cd O <D o to ' tl +> ho ß ß o «r-j o

cd O > o o o cd <u o cd tt o a> o o a> 1 fl) cd cd O «rl H

,0 > > H "Ö > 4-> hO > £> > Pt rvj > cd H > tl to 1 I I » .1 1 I I 1 1 II hO 1 » a •d bO •P -M ß 0 ß 3 > 1 O ^ -H Pt <» > tl •P H H (0 hO ü ß bO B cd H a> bO B o cd > O Ö 0) ho ß O fl > 2 X .0 " ß •rl •ö O • •H •ö ß ß T» fl fl) •H cy Pt ta ß S cd ß T> Tl fl) • O <D CO T) H O ß ? H O 4J N cd 3 trf) X «1 4J ci a> •P tl -ti bO HO ß •• r-l «> ai s ß ß « fl) ti fl •H 0) m a> H "Ö o cd bp 0) to 0) fl) > T1 a> a> h ß 0) cd co to 73 fl) fl TJ •r j 3 irrt co O 'O •• S3 H 0 ß •r-) tt •rl O W 13 tt 4J X •p tt •o O to TS O tt o « ho a> a? cd o w (0 -H O 0) O .<3 O Pt ,o a> r: ? H0) H O 4-> O Pt fl) fl "H > O a -H vs H £> u] p. a> fl O rH fl ß If) rH *H o cd ß W -H X H a) Ol 4> <1> cd «> (0 £> Tl M a> HT) cd hO 4^ •n •r-j * +> t< r-l 'd X b0 P< U 4J cd ß <t> -p 'ö si •n 10 (4 tl 4' ß a) ß C O h0 4-> o ti ß ß O O cd ai fl' cd a) cd O O -rt 1 tt 3 cd cd -h 01 «< 4J "O « H 1-^ > t-1 CM bO O ' < « l1 • '• 1 : 1 ' 1 : 1 1 ' 1 1 1 • \ o : r- cvl K\ -d- IA • vo ;•

(22)

d 4> W tl •H x h 4> u p. O 1» 4J CO 'O t> rH •!-} O V 0} -ri ja o -H TJ > bo <u f! WH flj <u N 4> bo IJ •H 0) -P U «H 4-> (0 OJ rO g y n a> o +> rt 'a o Ei

§ S

«r< w a> cd î» I

«

d -4) O) V) (0 1 d U u 4> <D CD 1 rH 4> 4) 4) > .p ' •P m 4) 'rj f» TJ •o V O) •H > CO d •H XI 4> •p cd O -P O %* M a> .d «H J«ï 43 «M h TJ 4> 4> -p 4) 10 0) cd 4) > > o 4) O »H 4) O cd 43 a> .M 41 3 -P 43 3 bO (1) • 0) b0 CU f-» 4) 4i -M 4) •» 4) 'H +> +> TJ •rH ; • 43 cd 43 to U TJ (0 u rH d d H a> tf d bf) bO rH O 4) • bO id bO 4) -p 3 a> d d a> •»•» d > to d > o -v u •H •H > d rH •H 4) •H cd u 3 . o 10 CO td •H 4) CO d d 10 X bO 3 +> Ut 4) u bO 4) <o Sx to O O 4) 10 a> co • b0 TJ 4) (IHN 4) •rH d X) Cd O rH o •h d d 4) 4) •rH 4) h 4) 3 3 'U

d «H , X <D 4) > 43 a> x: > pj a> •H M bO 4^ 4) *4 T3 <U 4) "M x! 4) bO 43 d > cd 43 x> "*~3

«

e 10 43 •p a> «M 43 •rH rH 4) •4 U rH -H +» O (-4 Cl 4) H 3 U »i cd rH a> TJ 4) ld M «j Ti 4) 4) 43 4) ja 4) 4) -P 4) -p H -P -P 'Ö 3 d > 4) »1 -P •p d Cd 4) id <u «M o id «d 4) d d id 4> cd d 3 > 3 OJ X» <d (H X • 3 > 4) -H 3 43 cd 4) 1 1

1 1 1 < 1 1 1 1 «H 4) tu bO •rH d 4) 1 1 4) to 0) d a> 0> M . P4 0) d 1 i> d 4) d 4) •p X) bO 4) 4) •p •P •rH «M X bO •P bO •p bO X O rH 4) •H cd a> a> 0) •H X •H 4) rH > •H -P 4) -P ca d to d d •P 4H si d d D d 4) v d O) cd O d o 4) 4) d «1 •p a> H d *H d -p •p O 4) 4) TJ O rH +> «H d -p 4) Cd fl) d a> > rH d : > 4> d U * :<t)

«

O rH Cd -U :<i) bo >1 4) cd O 4) cd w d •rH <D u W fH O •H 0) -P +i ü H •P U •H M

«

4) •ö 4) cd O rH TJ > 4) 4) U t0 4) 4) 4) TJ o d 4) TJ ld TJ • PH M rH (0 cd e •rH 4) cd S o< o«tj cd H fl) f» U •P bO <M u M •p Pi ^ P» d U <w B a> «d bO rH 3 rH d ba •H co cd bo to •P rH cd bO u S (0

»

•P 4) H cd <D a> o; •p -p 4) •P H 4) 4) Cd H -P 4) 4) 43 4) CO -p t> X, •r-> 4) Cd <H •H -P «1 43 34 43 3 O 'O id d « -o a O O (0 hO -P 4) to -p d cd o *o b<> O 4) cd •H . *H a> O O O 4) -rl O cd S M O -rt 4) •P ' > b0 ho cd w 0 > > 43 > KN (0 43 •p cd bO > U 3 cd *• • 1 1 1 1 1 1 ' 1 1 II 1 10 1 3 41 JS 'O . 3 3 O «0 O 43 O 4) 43 4) TJ 43 ä ' ra bû -a d 4-> to 3 4) 3 d cd •H H H N 4) 3 4) • d H s . rH bO 4) UI TJ •o - ' X rH d 4) •o h0 4> d d TJ d cd TJ •rl . 4) TJ •H d •r-j O o 4) 4) •p 4) H TJ d 43 •H tO u O »3 O CO 4) 4) > O b0 bO hO -P td bO O bO TJ •r-} XI 3 3 TJ 4) cd •d 4) bO bO 4) •H 3 3 d E to TJ •ri •rH f—( O O S d d <3 d S rH d 43 43 O •P TS id 43 4) TJ •n <D H Tl 1 d 4) rH 4) 4) H 1 4-> 4) rH " 4> d 4) 4) T) faO U)

S

d d CO > O H 3e rH 1 10 d T) 4)

S

3 O CO JH d id CO cd 3 ca o d PP Ci rH rH 43 S bO 4) 3 S5 co 3 cd s -p b 1 1 1 1 1 1 1 1 1 id '•H -Vi •H JO rH N bO "Ö ; 4) 4) •P ö i • d bO h d • o! 4) -P o d rH bO d 4) faO! 4) -P 3 ' Ui •H cd d> -P 4) faO! 3 ' CJ 13 tj cd b0 to 3 « d O o o: -J rH 3 »H 43 M 43« o cd X 4) to TJ M •p 3 TJ IH M d! CD d 3 d O d 3: cd O «H O •rH rH cd 1 43 E T> d o OO CT\ <\l

(23)

Vi +» N -H 4> rt •P'H Wflt) 4J ta W ti ta rt co to ' c ti B 4> t» a> , OJ 4> rt 4> 41 Li H 1 a uJ bO > .H +» -rl bOH 4) h? ti O > <D h0 ti ti 4J +> j

«H fit & <u 4) •H <D ti

x . •V U U M bO'O 'H M bO rt 4) fn ti O • bo m OJ ti rt > 4) 4) •H X H s •H bO -PP X H ,r~> 4) ft U -P rt 4> X •H ? ti O •P 4) O T> ti t)Ti H> "»Ti 4) O 4) 4) > ti H 0) rt"r» H ti rt N •H TS S fit ou U N *rt O -ri «W 4) ti »•« 4) (U bO 4) M > *o 4) J) 3 OH ti O M N "Ö fi> I 1 bO l" " • •o V 1 bO 4> fi> •rl 1 •rl ti , +> 4) 4) .O 1 1 *n 4) -H ti 4) C U bO ti 4) 4) «rl H > 4) fit 4) 4) ti fit ti ,0 ti .Ü 4) M H ti W 4J 4) , ti Ti, b0«w 4) <U 4) *rl B X 4) 4) M <D 4J ti B •>-» •P > Od) O X tl > O > fi> rt O -H <0 U l-i ti O O 4) +> fit 4> 4) X 4) U -P •P O <D <D ti *3 U V» ft > -P •P O 0i +» ti CQ «rt 4) 4> 4) CO 'O (0 4) 4) ta «H bO +> d> H ,a > O 4)H«rl ti fit bo O H <v - cn Xi ällhV 4) 4> ß o > ti b0 4) 4) -rl 5>tJ t» 10 ti 4) > bO •rt ti «J 4) ti «P XI 4) rt 4) O H rt fit rt •H 10 bO > 'rt HÜP.O 4) t» X •ö ti ta •oh bO bO X CO 4) bO TS ti 4) <D H 10 •H «H <2> 3 ti n ti ti "H 0) tó O ra ti H , X fH "rl vH 4) 3 P ti H ti •H 4» • J*ï ,0 0) ^•Öü 4) k 4>-H 4> 4> ^ >

»

4) > 0) *H >4) 4) +> h !> > 4) fi> at H fit > rt -P -P H H O 4) rt *o •P h0 B . O h ti .M rt -P X rt rt rt rt Pi -P X *rl rt ti O

£> a> 0) ia •P 4) ti •d S li b0-P<P bort CO u > -H "O

•ö •P h «rt ti (Ö 4) 3 4) CÖ 4) ti h O rH 4-» 4) ti ti «h rt rt tiVt ti ti ti > \ -rl Tl ',*S 4) •P ^ ti ti 4) O 2 > -P > rt ti r* t» O o u rt rt 4) rt fil fil O +> h •) -1 il 1 I 1 1 II 1 il 1 1 1 1 n 4) 1 . • ti . •r-j ti 1 ti rt CO ** 4) 0) ti rt r~i ti O ti O O) fit rt 4) rt co v fi> X •rt bO ti rt *•""» (0 0> bO X . 4) ti © ti 4) •rt ti > 0J ft bo 4> ft 4) ft , H 4> •P ti 4J 4> ti 4) pq +» «H O -p 4J S •P O >* •P ft X 4> H • ti « 4> rH 4J H 4) 4) dl 4) rt «H -rt » •rt ta •H (0 ti ti ti O ti H •P W ti •P ti •P

•ti a> ti a> 4J ti «O co rt ti 4> ti rt 4) ti rt

O +» 4) +» •p a> n rt •P 4) -P 4> 4J •P «rl -p

CQ ti H O ti ft ti <U -P ti 4) ti 0)

ti ti :a> <D H 14) 4) bO bO X!4) rt bO toi rt bO

4) 4) •HO ia •rt 4» «M 4> «0 4t'ri U 4J •rl Jh 4)

•P *o Ti u TJ -i> U-t «H > 4J 'O O ti > *o - O ti > ' O M rt a> tj ti <tf <u 2 4> 'i-l ti rt i-l 0J rt H 0)

» « '

h ft Ü -rl h Tt fit •t-4 • bO CO 4> U B bO U «M B bO

ti rt bO rt bo ta W •H OH bO U •H . bO •rt

n s •P r-t H •P ti (0 4) ti +> JO 4> -P 4) 4) P •P 4) 4) •P 3 .ti rt ta h fil 4) U H »-I a> fil o y. X fii .ti X fi> fil

•P O +> CÖ Oti O -P ti 4> r-t 4-> ü rl U o T-ï bO o O TJ 10 O • « O 1 hHtl O X (Ö 4) 4* X O rt 4) O «rl 0J O O «rl 0) O SÇ > OJ bû«HE λ (Url-ÖO 4* > -P P< > M > > > u * - > " II t It 1 1 t i l l 1 1 1 1 •rl •H ti 1 4) 4> • 4) TJ H H ti ^ -P 4) ti 4)

»

4) O •O ttf 1 w . 4) H CO H <Ü 4) tl) •M •d fit CO Ol n aJ 4) ?» 4J 4) .O . 3 ?» i| * •H O TS 0J bO > O O W Ui H bO ti N ti •P • O « "V O ti -H ti 4) tQ ft ft rQ ti Ï 5 ti 3 4) bO B • o O 4> 4> rt bo 4) ti C0 ti *5 'tJ * H 4> > r-i ï M 4J CO •rt TJ 'tJ TJ H +> 1 vi T) 4) > ti X ti ti ti rt H u • O co •>"->

•O O 'r-i O O O H 4J O r* hO-H 4)

ti *H u u a> O • TS ti N ti M ? 4) bOH bO > bO bO j» O 4) *d >4) •H V} ti • rt H ti bO rt C0 4) u 3 -p 0 M fil bo 4) ti -P H 4) O CO O I-) O O O O •rl rt 10 4) fil 4) : rfï <u fii rQ fi 4) +» bo 4> 4> CO co 0J ? m U 4) *o T) X) •Ö O "O M H H •"-î ti m ti "O O ti Q ti rt O ti U O OJ 4) CO ti O (Ö 4) O <d rt ei > u ti 4> 4) OJ 4) O 4) O H bO bO H H H M bOH •P U *Ö U .O -P TJ 1 1 1 1 1 1 1 II ' Ô • J- ITS KD tN CO ON ' S5 :.'• *"* r- T~ r ~ r-

(24)

t-a © rH 4) (0 1—1 Ü ta V Vi H > © 4) cd Pi > X 4> cd «3 "Ö 4) X •rl »H rt xJ 3 O •rt H 4) 4) rt H > ,îrf «ri X *r-ï (0 •rt hO 4) r—1 «H rt •P 4) 4) 4) «ri B U H "Ö a) © Cd rt rt -P •P © u cd nu o > Cd 4> O Vi a s > cd t t 1 t © +> 4> <D Ö <D 0) H •H © O M 0) X Pi © rt •P 0) -P H O cd ^ •P bO 9 cd > S cd rt X a) (O > •H '<"» 3 "rt 0) V H fi V © « u a u o © © rt Ö Ö -r» •H V V rH hO tO Ai «H •ri 0) > 4) Cd •P X Ö cd > ni Tl » ï rl H «M © 0) cti > > I t rt 4> © •a rH h © o - O M rt © •H © p, •Ö bO to • © rt rH O rt •H 4) •Ö > •ri rt © 3 cd O Ai •rl H X •rt 10 bO 10 (0 10 *rl « H © rH •rl 3 •rl © ' •P © 3 .ß k > > h (0 -p X © cd rH Cd cd X 4> «—1 cd -ö. -P 10 +>4) S H . rt 'rt cd 4) «H © cd 3 3 T» cd > cd A 1 1 il 1 1 © © PH PU S >» •p -P © © •rl •rt •P •P cd •p cd -p © © bû hO © © > > © bO bû •H •P •H •P ,ß O O O O > > 1 1

•rl 4> O W to b © 1 H « •P Ci © O © ^ • •rt . cd © cd © St fj cd •rt TJ 1 ^ rt © «4| o :* ^ rH rt cd © Di N -o • tJ •o O © *r-> © M 'O t! ••••< o co m y © M w rl ** O tiO 1 Tl © © o rt © 'M P<H cd -ort o © rt H © bO © 1 tQ H to rt » © rl 4' M S* © > •' » © •r i a> bo tjû • <0 J4 to to rt rt rt W » O <M o cd vH cd cd • xi <d fi H > cd bû ' » » » 1 1 • 1 , fA» : "_t • m ru ri AI Ul 1.3 «t _) •T -O •b rt Cd rH (0 0] U cm 0) •H 10 ß 0 © a» -p 4-> rt xt© a> -rt T) rt cd a) f-t «rt bO 4) -P 0 h ü .rt 4) O U, > 1 t •Ö .M § 4) H U bû (0 4> •r-j (0 O J3 4) 4) W ,M W cd 4) *0 P<'rt U >» rH 4) +> 4) N «M 4) Pi M 4) •H ftPl'H +> Cd 4) W cd ,rt « rt -P O 4) © 10 © 4-» Mti+> X 4) 4) rt © > -P Ctf © (0 rt Mï I» (U t» P< .rt 3 © H 4) 4) O O 4J +i t, O CÖ rt 4) {» rt >rt Pi 1 1 1 •p 1 © •C1 x e rt cd •r< rt rH rH © ' © rH rt Tl rH © Ii Cd rH O S © O -P O rt n h o ©

rt ,rt

P« © rt • rt u © tl © cd •p rt > o o in ti rH U © 10 fco '«•"»rH © (0 © bû TS O © rt O rf» «d •rt fi X) © 0 bO 1.1 rt cd H 1 » 3« tn

te;

«H •<-» •ri H 4) "Ü Pi 4> P<,Q W *0 rt a, cd .rt o 10 •p F» .Q rt © X 2 M 41 bO <0 •M 4) ï (h © 1} 3 O O Al rt rt»© • r t I I AJ r\j A'

(25)

•P 3 to h to 4) O to ' 4) •rl • 0) fi Xi O C -P r. - 0) (H <0 G •H 4' • • 4) "H 4> o x< <r" i Ö t» PI 4) rH O 3 4) 43 fi J«î > O <• . tO 4> V, «O 43 J.3 ! ß • •Ö 4) N rH to 4> «•* •H • •P U cd •rl fi fi cd 4) •P u 4) ? «M 4> (0 4> *-4 0) •H =H 4) •> -P QQ S b5 4> 3 ï 4) PH <U "O fi -P Ö M O hO c «O 4> fi fi rH u (4 P 10 cd 4) O o U •s •H > 4> > o 4) •s • "Ö «M M ÜJ fi • H 1 1 •rl "Ö 4) 4) P 4) > -P Ö é a> T* 4) cd 4) 4) • to > .Si 4> . 4) fi fi h •Ö a rH 4> rH 4) <1) 4) • 4) . •H H * 4) o > > • +> to rQ cd 4) > u cd •* cd 4> (0 10 u t> to X X : t3 -p 3 X x3 » • +> 10 • » to fn 4) -P •H 4) G 4) 4) «H 4) •H • 4> 4) >rl O «H M to o> T» •Ö 4> 41 3 rH •Ö •ö 3 ß H 4) C (H O O 44 4) U ^ 43 H ß 4> •rl S C O O rC} to > O O -y •H ß 4) P4 o •H 4) •H B' cd 4) O • vy TJ fi Ö O £> O X a

.

ö o 3 bO u ta fi •H •rl cd •ö to •H 'H IA 4 * . a 4) 4) H to o (0 • to Pi (4 •rl • to • •* « •H (4 P» 4> fi u H to to to fi to O 3 to to to • 3 4) «H • > •rl <D ti rH •H cd u 43 ß rH > ö cd O M 0) 4> fi ta cd U ö <D •rl 4) •rl •rl 4) •H O 2 o -P H 4> <u x 4) 4) X} ^ > U 4> d U > <3 P (Ö X +>•0*0 •P • "Ö ß 4) cd • <0 -P •rl B O O 4) cd « U B t 3 ° î O to H cd 4) G <U •p ü •p cd O if\ ITv -P X -P O

«s at «M 4> ^ o 4) S Xi O •P cd tJ cd > tO T» cd x) cd ti 4 «H as +» tox> > tox> > «H JH P O S H 3t p a ö : • • ' ï rH SU cd o to p «H 4) <H <3 •rl o cd cd «H 4> «H O • • te cd > id o U $4 o o cd > cd u ' • • • • » • • • • • • »9 1 to 10 O 4> • • - • rQ •O • TJ T> 1) , ta » Ö a 1) Ö Ö o o cd «J • • •H 4> fi 43 H rH ' •J 4> 4) fi to to • M P* P« 4) Ö 4) 4> cd cd 4) H >> >> Pi 4) P< P< u S-4 P< <D • P -P -P >» to to «t <0 4) P O •p •p •P iî* * •ri •H 4) H 0) 4» «H «M 4>

« fi

•P •P •H tO •rl •rl 4» « 4) •H •5 <D 4) 4) -P -P -P -H c •<H -P .» tJ -P -P cd ö t! 4) tO 4) ta •d 0 M 4> 4) •P -H -P •P Ö -P ü P >4 cd bO to <u 4) 4) 4) S3 4) 4) U Cd 4) 4) to cd to tO 4-» !4> 4* bO " S > ' > 4> U • 4) 4> « •H X 4) •1) *• > O C > > 4 ) Xi 4) > .1 to u> H 4> td to U •rl •rl to «n B bO WH u rH to 1 P •P •rl U •rl •H 4J to 4> •iH J 43 43 P <u 4) P P 4) p 4> P • 1 O . O 43 43 Ü 43 O 43 S O > O o *o to O O O O • > • o 4> - H > •«-» U • • • 4> » O > • O 4) > P« • • .2 « O Pi • O > • fi • H 1 •rl -Ö •p 4) .M Ö 4J H 3 4> 4> 4) M 4> p4 tJ 4) 1 ^ > TJ OJ 4) fi 4) *H 4) «ri M bO to » bO 4) -P 10 m (4 'ri H tO ß rH cd u •H U) CD * $3 »rl T3 B fi 4) (0 4> X •rl rH 41 fi h «d "O <u rH 03 U a> u •p •ri o H 4> to H 4) 4> 4) 4> 4> V fi 4) O ß

«

H XS B •P O rH • X Xi ,ß 'ri •H 4) fi B S cri X to u O 4> 43 O to W « W X

«

•H • ß <0 rH •O • 4) cd « 'd • cd 4) •H • tO Tl M O •ri P« P •H •O . cd 4» •tJ cd XI fi XS « Ö Cd r-4 -- ^ o 43 <L> to •H o <D rH 3 rH 4> fH O t • ö H 43 o H o Vi O O 4) o s U 1« 4) TO O 10 «rl X x> Ci 4> bO 1*0 P! 4} tu tJÛ 0) O -P to 4> X} •rl 4) "i xS •H P* •ÖH s •Ö IH 4» T-J 4) •a > 3 a O P< ii cd 3 ß O Oj • m (0 +> X3 •a <D • O cd co O cd -o O O ß m O 4) 3 p Tj ftr) 43 H V 4> rH fi to to o fi B O •3 w o t : TJ 1 T» • T) » rH TJ to to ta / • «0 <d o o C 31 W rH to j* 0) ß to ß ß ß • • «0 <d X) 4> t-< cd to O cd O t/3 4) cd o cd cd «ri

• •P tO H »;5 fi •d j3 n rH & r-i r-i Ti

» • • • • • ' • • • t • • < • • • • • O • VO CO CP> O «- <M ' « . • ru ) OJ OJ OJ -K\ KN

(26)

K\ K\ •4* <i> * •o h 1 r-1 o a> oj .a > ö cd CD CD

4> •ri •a to •o

bO •Ö (0 • U «-I h •H bO "«"> -«H •m o V O • •a ö "H 3 'O ' la­ • g a •H H Ä 'H cs <d • « 3 « M -4-> U •H •H -V ^ u ta u TJ (0 • 3> O 4) 4> O <D bO *H bO . 3 4-> O O . CD S O £> Ö 3 C xi v m •H X •H •Q cd CD -H h k *a vi £> 3 TJ CD CD B CD c; M N « Ö +» O 4-> \ . . . 5 <P CD Ö 'H 9) V cd TJ cd * Ö > — ' cd co {h H «H O «M .... > «d bOAÎ cd u cd 11 1 1

»

a> 4> © t> X p». P< P< •f-j >» >» >> • •rl +> -P 4-> H 0) 0) 4J o> •H •rl •rl Q< 4-> +» +» Ö« cd td td <0 4-> 4-> 4-» J3 CD CD 4) O <0 hO <D bO CD CD bO C ö

>

> > 4> 4) •U «O bO , to bO S H •H •H •H * 3 h 3 -M 4-» •M Xi • Xî ,C 3 » u O o 3 o O o 4*>

«

> > >

fe;

1

«

1 •H <D <D 4> bO t rH CD CÎ 1 fi .SI to Ct >ri Ai •M CD El O Cd H 14 CD O W 4> ja Ij «110 'ri B U P , *o ri cl bO (0 O <f O » v t. ri O IQ 15 fil) O to O bû -g . a> cd a' 4> . ti t-; u> Ö CJ 'H TJ r-4 O 3i O 4> *H -M •H *Vr4 3 ß W to W ri f-< _ ' > . O H M o M o m ro w ta o *o ^ H CHT) « 3 j.1 •H CD CD d «> *H . Ö 3 rt <H +J 4) (H M •n;cî -H "OH <D O .M «-4Î4» 4) , X! 10 W H O 4 ) 1 - H p O p O O Oi Kl O 4) fc, a <D M H W VI (0 <0 .a o <d X» X} O v x> V) 4) «H O O a> Rh H H O m • 1 1 m • t 1 •—« u

(27)

- • • ' r .* ,'iy» • • v ' * • * */ * .« .-'ä f LÄBiik&£$ ' • . >•" s. KM? \^^W\ *aß-'C'. ' .«'• Vi ' •••'' / •% •'••' ' 'V 4 • '•—^F"~:t4^* T>^Jr\ • i'^"/ . ' '^siigs " ^ *••'—* "*. *" i* >.' i\, / •: X"-' Jlv* • *' •• •>'vNlÎIj V •"• «•'•""• • • nL;-'-; t 11- \ ,c/?b— •'» • *••;«:•'•'••-• * *,'it, •••»•,. ». \ , ^ vvV ' ' - ' W ^ K r \ , M' A ' g § V ' Y ' ' - " V > • * " • * • . \ • * ' ' - '

'V 34.• -V «j ; 'it. : «'»., i'; „Auw..j « -ty '•*• ' 'OU\jT ö n È Ê ' * » ••? '"• '» • X V . - . • • « . . . • • • « ; 4 .• 1 V '* ' *> 25^ •; ' -« • .. - "" /I 'Ü . \6f y , _ * I .,. » . t. . ' «*' % (. ! * • ' / ^ O uti..a. , j !y 12 ii • '4 •» • m. • • ' Ï / \ :*• 'rjmJ: ' • 4

^

M*. Wfft- '

• « , '

-V ..T*yV - . , > / • * +t* v > , . .. » aiJk <• . '0'WINTERSWIJK y.f !•* '•• " '*•*. • »; v V' y p X ,'• - *V' A -• •%\ /; 'V i A V " - \ *; « • 1.11« • T. MI > * >

\

\

-. V" \

1e selectie door de Landinrichtings- . dienst.

Aan de hand van het N.W.C.-advies zijn 35 gebieden geselecteerd, buiten het gebied van het Korenburgerveen.

. »oouop q *ou/y«st«ld» blofcyifu

. gtbiedtn waarbinnen f*liti»noti «jn to«fp4«.sinij Min l'|" idtfi., buH«r (und njtt# 60Sj«s

lllll ktx*r*burg«r«rtn cr< randgebied

(28)

/>

(

/

«

I

\

/ i / / / i / t / / t / / / / O O t t t t #° I <3 <3 0 /'

/

""•* «

'

:

Sl

a

a

• •«<, o v \ i t \ * $ l/> k. 0/ c 5 p » r\ \ /V V' • 5\ O

S

v

a

\0° K° % > '"*® o -I •

«

» ° • <p \ °

o

3

a

a a o" ' 0 « ^0 °ca .g Cr" » O » t I » ƒ /-' s " o O V, a m o?'3'3 6 « <1° o a °<i « Ä ° 0 o \

o

\ /' w

«

O O # " o V—b-6«» Ä

a » '

» «

• • OJ • $ ƒ <3 » » rJ

o

o

c] DJ« ) I' .?o N / /X I XP# » * t ""b < t I I I / # I I / I I t Bijlage 3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit vraagt van hen een grote professionaliteit in het bewust en actief aandacht schenken aan het mogelijk maken van ontmoetingen tussen gezinnen (Geens et al., 2018). Al deze

Tweede belangrijke conclusie is dat als in een vroeger stadium zicht komt op de situatie rond kinderen, en een inschatting kan worden gemaakt of er een vechtscheiding op

The literature review that follows focuses on issues that are central to the development of a work unit performance measurement questionnaire, namely organizational

The success of the vehicle- free developments was measured and the information utilised to guide recommendations for the demarcated study area within the town of

[r]

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Dit vermoeden is recent bevestigd door het onderzoek van Stijnen (1987) voor de gemeente Geel. De door hem ontdekte bron betreft het register van de uitgaande briefwisseling, waarin