• No results found

De onderwijs- en beroepssegregatie tussen mannen en vrouwen in de eerste helft van de jaren tachtig - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De onderwijs- en beroepssegregatie tussen mannen en vrouwen in de eerste helft van de jaren tachtig - Downloaden Download PDF"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L.F.M. Groot*

De onderwijs- en beroepssegregatie

tussen mannen en vrouwen in de

eerste helft van de jaren tachtig

In dit artikel wordt ingegaan op de ontvang en s.

gatie naar geslacht van de werkzame Nederlant die tot nu toe zijn verricht werd eenzijdig de bei roepssegregatie kan echter worden gesplitst in t de opgetreden voorsortering tijdens het onderwi sen jongens en meisjes. De tweede component beidsleven ten gevolge van het verschil in beroeps mogelijkheden tussen mannen en vrouwen op d componenten is van belang voor het te voeren Inleiding

Positieve actie staat de laatste jaren erg in de be­ langstelling. Recente voorbeelden zijn de positie­ ve actieprogramma’s in het personeelsbeleid van zowel de Universiteit als de Gemeente van Am­ sterdam. Daarnaast staat in veel personeelsadver­ tenties uitdrukkelijk de wens vermeld dat ‘bij ge­ lijke geschiktheid de voorkeur wordt gegeven aan een vrouw’.

In de Verenigde Staten bestaat een veel langere traditie met betrekking tot positieve actie. Onder positieve actie moet in dit verband worden ver­ staan dat ongelijke vertegenwoordiging naar ras, geslacht, religie of andere kenmerken wordt te­ gengegaan en dat zodoende voor allen gelijke ar­ beidsmarktkansen tot stand komen. In 1964 is in het kader van de effectuering van ‘Title VII of the Civil Rights Act’ de ‘Equal Employment Oppor- tunity Commission’ (EEOC) ingesteld. Deze commissie is begonnen met het opzetten van een monitoring-systeem waarbij alle private onderne­ mingen met meer dan 100 werknemers en alle on­ dernemingen van 50 of meer werknemers én met contracten met de overheid van minimaal $50.000 verplicht worden gesteld een personeelsopgave te

amenstelling van de beroeps- en onderwijssegre- Ise beroepsbevolking in de jaren ’80. In studies roepssegregatie ter hand genomen. De totale be- wee componenten. De eerste component betreft straject door het verschil in opleidingskeuze tus- betreft de sortering die optreedt tijdens het ar- keuze en het verschil in beroeps- en doorstroom- e arbeidsmarkt. Inzicht in de omvang van beide beleid in deze.

doen, uitgesplitst naar negen brede beroepsgroe­ pen, naar zowel ras als geslacht. Deze perso- neelsopgaven vormen in feite ‘prima facie bewijs’ van onder- of oververtegenwoordiging van be­ paalde groepen werknemers.

Door het van kracht worden van de ‘Equal Em­ ployment Act’ in 1972 kan de EEOC aan de hand van deze personeelsopgaven daadwerkelijk over­ gaan tot het opleggen van ‘affirmative action pro­ grams’, waarbij overigens alleen voor bedrijven met contracten met de overheid een sanctie kan volgen in de vorm van uitsluiting van overheids­ opdrachten. Het bleek evenwel dat veel bedrijven die daadwerkelijk een positieve actieprogramma opgelegd hebben gekregen zich zijn gaan bewe­ gen op de ‘bottom lines’ van het programma en daardoor nauwelijks een grotere toename in het percentage werkzame vrouwen hebben laten zien dan andere bedrijven. Hierbij speelt mee dat het percentage vrouwen in de actieve beroepsbevol­ king in de Verenigde Staten sterk is gestegen, na­ melijk van 33% in 1960 is tot 42% in 1980. Leonard (1989, blz. 64) is van mening dat deze sterke stijging naast het grotere aanbod van vrou­ wen op de arbeidsmarkt mede tot stand is geko­ men door de potentiële dreiging die uitgaat van ‘Title VII’. Daarnaast is er ook kritiek op de actie­ programma’s: ‘Many critics of affirmative action suspect that ‘goal’ is really a polite euphemism for quota - an inflexible numerical Standard that the firm must meet. Opponents of affirmative

* D r s . L .F .M . G r o o t is w e r k z a a m a a n h e t R e s e a r c h c e n tr u m v o o r O n d e r w ijs en A r b e id s m a r k t a a n d e F a cu lte it d e r E c o ­ n o m is c h e W ete n sc h a p p e n va n d e R ijk s u n iv e r s ite it L im ­ b u rg . D e a u te u r d a n k t p r o f. dr. J .A .M . H e ijk e v o o r zijn c o m m e n ta a r o p e e n e e r d e r e v e r s ie va n d i t a r tik e l.

(2)

action have not missed the opportunity to turn the tables and portray themselves as the last true guardians of that old-time religion of nondiscri- mination, pure and simple. In this view, the System of goals and timetables exemplifies a pro- cess in which the quest for numerical balancing has overshadowed the effort to fight for discrimi- nation’ (Leonard, 1989, blz. 69).

In Nederland is er geen instantie die op systemati­ sche wijze de vertegenwoordiging van vrouwen in verschillende beroepen en sectoren registreert. Bij het opstellen van positieve actieprogramma’s is het echter eerst nodig vast te stellen in welke beroepen, opleidingen en sectoren de segregatie plaatsvindt. Eerder onderzoek naar beroepssegre­ gatie in Nederland toont aan dat er sprake is van een aanzienlijke mate van beroepssegregatie. Daarnaast is gebleken dat het overgrote deel (81%) van de groei van de vrouwelijke beroepsbe­ volking tussen 1971 en 1985 (54%) terecht is ge­ komen in beroepen waar vrouwen reeds overver­ tegenwoordigd waren, terwijl van de groei van de mannelijke beroepsbevolking (4%) meer dan 90% terecht is gekomen in beroepen waar reeds zeer veel vrouwen werkzaam waren.1 Er bestaat derhalve een redelijk inzicht in de omvang van de beroepssegregatie, maar nauwelijks in de wijze waarop deze tot stand komt. Een deel van de be­ roepssegregatie vindt namelijk haar oorsprong in de voorsortering zoals deze reeds in het onderwijs plaatsvindt. De ongelijke vertegenwoordiging van jongens en meisjes over de verschillende oplei­ dingsrichtingen werkt door in de omvang van de (toekomstige) beroepssegregatie. Daarnaast is be­ langrijk in welke mate mannen en vrouwen met dezelfde opleidingskwalificaties in verschillende beroepen terechtkomen (de nasortering). Inzicht in hoe deze beide componenten zich verhouden tot de totale beroepssegregatie kan dan aanwijzin­ gen geven voor het beleid wat in deze moet wor­ den gevoerd. Zo kan het accent liggen op de ver­ mindering van de voorsortering (bijv. bij de cam­ pagne ‘Kies Exact’) ofwel op vermindering van de nasortering (bijv. bij ‘Positieve Actie Program­ ma’s’).

De structuur van dit artikel is als volgt. Allereerst wordt de essentie van verschillende beroepssegre- gatie-theorieën behandeld. Daarna wordt inge­ gaan op beroeps- en onderwijssegregatie-indices. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van beroeps- en onder wijssegrega­ tie in de periode 1981-1985. Het artikel wordt

besloten met een korte samenvatting en enkele conclusies.

Verklaring van de beroepssegregatie

Bij de verklaring van beroepssegregatie worden verschillende theorieën naar voren gebracht, die ik hier even kort wil noemen. Bij de werkgevers -

o f werknemersdiscriminatietheorie, ontwikkeld

door Becker (1957), hebben de werkgever en de werknemers een voorkeur om niet te hoeven sa­ menwerken met of onder toezicht te staan van le­ den van de gediscrimineerde groep, zonder dat bij de laatste groep sprake is van een lagere produkti- viteit of onvoldoende geschiktheid. De theorie

van de statistische discriminatie, ontwikkeld door

Phelps (1972), gaat ervan uit dat in een situatie van onvolledige en gebrekkige informatie de werkgever een individu mede zal beoordelen op basis van de kenmerken van de groep waartoe hij of zij behoort, omdat groepskenmerken veel ge­ makkelijker zijn vast te stellen dan de individuele afwijkingen van de groepskenmerken. Een voor­ beeld hiervan is dat vrouwen gemiddeld hun loop­ baan vaker en langduriger onderbreken dan man­ nen, wat echter niet geldt voor alle vrouwen. Bij de werkgever spelen de groepskenmerken echter een grote rol, omdat vaststelling van de individue­ le kans op onderbreking van de loopbaan zeer moeilijk is.

De socialisatie-theorie is van belang om hier te worden genoemd, omdat in dit artikel expliciet wordt gekeken in hoeverre beroepssegregatie kan worden verklaard uit verschillen in schoolkeuze tussen jongens en meisjes. Al vanaf de eerste kin­ derjaren beïnvloeden instituties zoals familie, school, kerk en media hoe jongens en meisjes zich later als volwassenen zullen gedragen. Door deze socialisatie worden vrouwen gedirigeerd in de rol van moeder en ‘homemaker’ en mannen in de rol van vader en ‘provider’. Fuchs (1989, blz. 29) zegt hierover: ‘Socialization can affect occu- pational segregation through the choice of sub- jects in school, the pattern of extracurricular acti- vities, and the goals one sets with respect to fami- ly, career, friendships, and so on. If, from infancy on, boys and girls are exposed to different cir- cumstances, influences, training, and role mo­ dels, it is likely that they will reach the labor mar- ket with different aspirations, aptitudes, interests, and commitments’.

Bij de theorie van het menselijk kapitaal tenslotte gaat het om het opbouwen van bepaalde kennis en vaardigheden door middel van scholing, training

(3)

Arbeidsmarkt

en werkervaring die vervolgens in de beroepsuit­ oefening kunnen worden aangewend. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat verschillen­ de opleidingen ook verschillende soorten kennis en vaardigheden aanbrengen. Een groot deel van de beroepssegregatie tussen de mannelijke en de vrouwelijke beroepsbevolking wordt derhalve al door de voorsortering in het onderwijstraject aan­ gebracht. Binnen de theorie van het menselijk ka­ pitaal heeft Polachek (1981) veel aandacht besteed aan de relatie tussen opleidingskeuze, arbeids­ marktparticipatie en beroepskeuze bij vrouwen. Voor sommige beroepen is het schadelijker de loopbaan te onderbreken dan voor andere. Wan­ neer vrouwen anticiperen op een langdurige on­ derbreking, zal hiermee rekening worden gehou­ den bij de beroepskeuze, maar ook al bij de keuze van schoolopleiding.

Deze segregatie-theorieën dienen meer als achter­ grond voor dit onderzoek naar onderwijs- en be­ roeps segregatie en de relatie tot voor- en nasorte- ring. De socialisatie-theorie en de theorie van het menselijk kapitaal is van belang bij het verklaren van voorsortering, terwijl de beide discriminatie- theorieën verklaringsgronden geven voor het op­ treden van nasortering.

Beroeps- en onderwijssegregatie-indices In de studies die tot nu toe zijn verschenen werd de beroepssegregatie eenzijdig ter hand genomen. Op verschillende manieren werd met behulp van kengetallen en indices zo inzichtelijk mogelijk de beroepssegregatie weergegeven (zie bijv. Blau and Hendricks (1979) en Van Mourik en Siegers (1988)). Wanneer het percentage van de vrouwe­ lijke beroepsbevolking werkzaam in een beroep afwijkt van het percentage van de mannelijke be­ roepsbevolking werkzaam in hetzelfde beroep treedt het verschijnsel segregatie op. Er werd ech­ ter aan voorbij gegaan dat de beroepssegregatie voor een deel haar oorzaak vindt in de segregatie zoals die reeds in het onderwijs heeft plaatsgevon­ den. Onder onderwijssegregatie wordt verstaan dat jongens en meisjes ongelijk zijn vertegen­ woordigd in de verschillende soorten onderwijs, zowel naar opleidingsniveau als naar opleidings­ richting. Wanneer er bijvoorbeeld meer jongens dan meisjes deelnemen aan het technisch onder­ wijs, dan is het niet verwonderlijk dat voor beroe­ pen waarbij technische vaardigheden worden ver­ eist de meerderheid der beroepsbeoefenaren bestaat uit mannen. Omgekeerd leidt de grotere

deelname van meisjes in verzorgende opleidingen ertoe dat in verzorgende beroepen het merendeel der beroepsbeoefenaren uit vrouwen bestaat. In dit artikel wordt bij de berekening van de be­ roepssegregatie rekening gehouden met de segre­ gatie zoals die zich reeds heeft gemanifesteerd in het onderwijs. Opgemerkt moet worden dat de segregatie in het onderwijs niets aan de beroeps­ segregatie afdoet: het verschijnsel van typische mannen- en vrouwenberoepen blijft bestaan. Wel kan echter worden nagegaan of vrouwen over- of ondervertegenwoordigd zijn, gegeven zowel hun opleidingsdeelname in verschillende opleidingen als hun participatiegraad.

De meest gebruikte beroepssegregatie-index is de ongelijkheidsmaatstaf van Duncan (zie formule 1, blz. 7). Deze index heeft een duidelijke interpre­ tatie. Een waarde van nul wil zeggen dat de man­ nelijke en de vrouwelijke beroepsbevolking gelijk over de beroepen zijn verdeeld. De beroepsstruc­ tuur van de mannelijke en de vrouwelijke be­ roepsbevolking is dan identiek. Dit betekent niet dat in elk beroep evenveel vrouwen als mannen werken. De verdeling over de beroepen is welis­ waar gelijk, maar de omvang kan verschillen om­ dat meer mannen dan vrouwen betaalde arbeid verrichten. Een waarde van 1 geeft aan dat de se­ gregatie compleet is, dat wil zeggen dat er geen beroepen zijn waar zowel mannen als vrouwen werkzaam zijn.2

Bij deze segregatie-index kunnen drie opmerkin­ gen worden geplaatst. Ten eerste heeft een stij­ ging van de participatiegraad van vrouwen (dat wil zeggen dat meer vrouwen betaalde arbeid gaan verrichten) niet noodzakelijk een verande­ ring in de segregatie-index tot gevolg. De segre­ gatie-index blijft ongewijzigd wanneer de extra deelname zich in precies dezelfde verhoudingen Fi./F . over de arbeidsmarkt verdeelt. Ten twee­ de kan de mate van desaggregatie van invloed zijn op de segregatie-index. Binnen een zeer brede be­ roepsklasse, bijvoorbeeld administratieve func­ ties, kan het aandeel vrouwelijke beroepsbeoefe­ naren op de totale vrouwelijke beroepsbevolking weliswaar gelijk zijn aan het aandeel van manne­ lijke beroepsbeoefenaren op de totale mannelijke beroepsbevolking, toch kunnen vrouwen dan ge­ concentreerd zijn in enkele specifieke functies zo­ als secretaresse en mannen in andere functies zo­ als boekhouder of leidinggevende functies. Een te

(4)

hoog aggregatieniveau versluiert derhalve de wa­ re beroepssegregatie. Ten derde kan een verande­ ring in deze index in de tijd worden uitgesplitst in twee componenten: een verandering van de be­ roepsstructuur van de gehele economie en een verandering in de verhoudingen waarin mannen en vrouwen werkzaam zijn binnen beroepen. De­ ze uitsplitsing is nuttig omdat bijv. bij een toena­ me van de werkgelegenheid in typisch mannenbe­ roepen (dat zijn beroepen waar het overgrote deel der beroepsbeoefenaren man is) de segregatie-in- dex kan stijgen terwijl tegelijkertijd de segregatie binnen beroepen kan afnemen.

De voornaamste tekortkoming van de segregatie- index volgens (1) is dat hoewel rekening wordt ge­ houden met het verschil in participatiegraad tus­ sen mannen en vrouwen zij geen rekening houdt met de voorsortering zoals deze reeds plaatsvindt in het onderwijs. Bij het construeren van beroeps- segregatie-indices zou zowel rekening moeten worden gehouden met de lagere participatiegraad 1 2 3 4 5 6

van vrouwen als met de voorsortering in het on­ derwijs.

Om een eerste indruk te krijgen van het verschil in de beroepssegregatie en de segregatie in het onderwijs kan de segregatie-maatstaf uit de vori­ ge paragraaf ook worden toegepast op de oplei­ dingsstructuur van de beroepsbevolking. De se­ gregatie opgetreden tijdens het onderwijstraject (OS) kan dan worden berekend volgens (2). Door het veranderen van beroep (opleiding) ver­ andert tevens de beroepsstructuur (opleidings­ structuur) van de totale beroepsbevolking. Het is niet reëel de beroepssegregatie (onderwijssegre- gatie) ongedaan te maken door bijvoorbeeld het aantal loodgieters (technisch opgeleiden) te halve­ ren en het aantal verpleegkundigen (verpleegkun­ dig opgeleiden) te verdubbelen. Daarom wordt naast deze index vaak nog een andere index ge­ hanteerd die het percentage mannen en vrouwen

(1) BS = 1/2 E j | Mj /M - Fj /F | met BS = de beroepssegregatie-index;

Mj , Fj = totaal aantal mannen resp. vrouwen in beroep i;

M , F = totale werkzame mannelijke resp. vrouwelijke beroepsbevolking; i = l,....,n met n het totaal aantal beroepen.

(2) OS = 1/2

Ej|

M j/M ., - F .j/F .J met OS = de onderwijssegregatie-index;

M j, F j = totaal aantal mannen resp. vrouwen met opleiding j; j = l,....,k met k het totaal aantal opleidingen.

(3) BS’ = 2 f(l-f) BS (4) OS’ = 2 f(l-f) OS

met f = F /(F + M ) = het percentage vrouwen in de beroepsbevolking. (5) OSj = 1/2 E j | Mjj/Mj - Fjj/Fj I

(5’) OSj’ = 2 fj(l-fj) OSj

met OSj = segregatie-index in beroep i ten aanzien van opleidingen j; OSj’ = gecorrigeerde segregatie-index;

Mjj, Fjj = aantal mannen resp. vrouwen in beroep i met opleiding j; fj = percentage vrouwen in beroep i.

(6) BSj = 1/2

Ej |

Mjj/M ; - Fjj/F j | (6 j BSj’ = 2 fj(l-fj) BSj

met BSj = segregatie-index in opleiding j ten aanzien van beroepen i; BSj’ = gecorrigeerde segregatie-index;

(5)

Arbeidsmarkt

meet dat van beroep of opleiding moet veranderen bij een gelijkblijvende beroeps- of opleidings­ structuur. Deze gecorrigeerde index kan eenvou­ dig uit de Duncan-indices BS en OS worden bere­ kend volgens de formules (3) en (4). Gegeven het percentage vrouwen in de totale beroepsbevolking gelijk aan 34% in 1985 betekent dit dat BS’ en OS’ gelijk zijn aan 0.45*BS en 0.45*OS. Beide in­ dices zijn relevant. De index BS geeft aan hoe groot de beroeps- of opleidingssegregatie feitelijk is, de gecorrigeerde index geeft aan welk percen­ tage mannen en vrouwen van beroep of opleiding moet veranderen bij een gelijkblijvende beroeps­ of opleidingsstructuur om de segregatie op te hef­ fen.

We kunnen een directe link leggen tussen beroe­ pen en opleidingen door het verschil in oplei­ dingsstructuur van mannen en vrouwen binnen eenzelfde beroep te beschouwen. Het gaat dan om de verschillen tussen de aandelen van opleidingen

in beroepen tussen mannen en vrouwen (zie for­

mules (5)). Doordat Mj en F; in de noemer staan wordt als het ware rekening gehouden met de reeds ongelijke vertegenwoordiging van man­ nen en vrouwen in dit beroep. Deze segregatie-in- dex geeft dus aan in welke mate binnen beroep i de mannelijke beroepsbeoefenaren uit andere opleidings-categorieën worden gerecruteerd dan de vrouwelijke beroepsbeoefenaren, gegeven de ongelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in dit beroep (M; en Fj ).

Het spiegelbeeld van OSj geeft aan in welke mate jongens en meisjes uit dezelfde opleidingscatego- rie j terechtkomen in verschillende beroepen, ge­ geven de (ongelijke) opleidingsstructuur tussen de mannelijke en de vrouwelijke beroepsbevol­ king. In de inleiding is deze component al aange­ duid als ‘nasortering’. Dit wordt uitgedrukt in de formules (6). Deze index is gelijk aan nul als de beroepsstructuur binnen eenzelfde opleidingsca- tegorie j tussen mannen en vrouwen gelijk is. De index is gelijk aan 1 als er geen mannen en vrou­ wen met deze opleiding zijn die hetzelfde beroep uitoefenen. De waarden van de segregatie-indices volgens de formules (5) en (6), welke de segrega­ tie binnen beroep- of opleidingscategorieën me­ ten, komen in feite bovenop de segregatie van de totale beroepsbevolking naar beroep- of oplei- dingscategorie.

Beroeps- en onderwijssegregatie in 1981-1985 Aan de hand van de hierboven geconstrueerde in­ dices zal in deze paragraaf de beroeps- en onder­ wijssegregatie voor de werkzame Nederlandse beroepsbevoking in de periode 1981-1985 worden berekend.

Confrontatie van de onderwijssegregatie-index OS en de beroepssegregatie-index BS kan een eerste indicatie geven hoe onderwijs- en beroeps­ segregatie van de actieve beroepsbevolking zich tot elkaar verhouden. Voorwaarde voor een goede vergelijkbaarheid is wel dat beide indices over­ eenstemmen qua aggregatie-niveau. Zo kan de beroepssegregatie-index berekend over de zeven beroepssectoren uit de beroepenindeling volgens de ISCO (International Standard Classification of Occupations) worden vergeleken met de onder­ wijssegregatie-index berekend over de vier oplei­ dingsniveaus basis-, lager, middelbaar en hoger onderwijs, dan wel over de vijf opleidingsrichtin­ gen algemeen, pedagogisch, technisch/agrarisch, medisch/verzorgend en economisch/juridisch on­ derwijs. Als alternatief kan het lagere aggregatie­ niveau van de 3-digit beroepenindeling (323 be­ roepen) en de 3-digit onderwijsindeling (182 opleidingen) volgens de SOI (Standaard Onder­ wijs Indeling) worden genomen. Bij de 3-digit onderwijsindeling spelen zowel niveau- als rich- tingsaspecten een rol bij de bepaling van de hoog­ te van de onderwijssegregatie-index. Het verschil tussen de beroeps- en onderwij ssegregatie-indi- ces geeft dan een indicatie in hoeverre de be­ roepssegregatie niet kan worden verklaard uit de mate waarin jongens en meisjes een verschillend niveau onderwijs behalen, dan wel een verschil­ lende opleidingsrichting kiezen.

Zoals tabel 1 (blz. 9) aangeeft is de beroepssegre­ gatie veel hoger dan de onderwijssegregatie. Maar liefst 25 tot 30% van de actieve beroepsbe­ volking zou bij een gelijkblijvende beroe­ penstructuur van beroep moeten veranderen om de beroepssegregatie ongedaan te maken. Vanwe­ ge het hogere aggregatieniveau (wat de ware se­ gregatie kan versluieren) wordt de beroepssegre­ gatie bij een beroepenindeling naar 7 beroepssec­ toren op 1-digit niveau in lichte mate onderschat ten opzichte van de 3-digit beroepenindeling naar 323 beroepsgroepen. Opvallend is voorts dat de segregatie in de beschouwde periode van vier j aar nauwelijks is gewijzigd. Bij de verdeling naar 182 opleidingscategorieën blijkt voor bijna de helft van alle mannen en vrouwen die tezamen de

(6)

werkzame beroepsbevolking vormen dat zij deel- segregatie naar niveau geeft aan dat de werkzame genomen hebben aan verschillende soorten on- mannelijke beroepsbevolking gemiddeld geen ho-derwijs. Zoals daaronder is aangegeven wordt dit gere scholingsgraad heeft behaald dan de werkza-verschil niet zozeer veroorzaakt door het werkza-verschil me vrouwelijke beroepsbevolking, terwijl de ster-in opleidster-ingsniveau, maar vooral door een ver- ke segregatie naar richting wijst op een tamelijk schil in opleidingsrichting. De lage onderwijs- sterke voorsortering naar opleidingsrichting. Een

Tabel 1. Onderwijs- en beroepssegregatie-indices in 1981-19851

1981 1983 1985 BS bij 7 beroepssectoren 0.561 (0.252) 0.558 (0.251) 0.555 (0.250) BS bij 323 beroepsgroepen 0.637 (0.287) 0.644 (0.290) 0.633 (0.285) OS bij 182 opleidingen 0.447 (0.201) 0.459 (0.207) 0.468 (0.211) OS bij 4 niveaus 0.044 (0.020) 0.048 (0.022) 0.046 (0.021) OS bij 5 richtingen 0.390 (0.180) 0.411 (0.185) 0.415 (0.187)

1 Berekend volgens formules (1) en (2), gecorrigeerde indices (berekend volgens (3) en (4)) tussen haakjes.

Tabel 2. Over- of ondervertegenwoordiging van vrouwen naar opleiding in 1985

O mschrijving % vrouwen tota a l1 O m schrijving % vrouwen to ta a l1

Basisonderwijs 31 712 MTO/Leerlingw. 3 539 MAVO 49 374 MLO 6 84 LLO 3 103 MEAO 35 516 LTO 5 503 MHNO 92 141 LEAO 60 141 HBO-onderwijsopl. 50 228 LHNO 91 229 HTO 1 70 HAVO/VWO 42 233 HEAO 40 97

1 Opleidingsstotaal mannen en vrouwen.

Tabel 3. Onderwijssegregatie naar niveau binnen beroepssectoren en beroepssegregatie binnen opleidingsniveaus1

O nderw ijssegregatie n a a r niveau2

B eroepssector 1981 1983 1985 W etenschappelij k 0.05 (0.02) 0.06 (0.03) 0.07 (0.03) Verpleegkundig 0.08 (0.02) 0.10 (0.02) 0.11 (0.02) Onderwijzend personeel 0.19 (0.08) 0.13 (0.06) 0.11 (0.06) Leidinggevend 0.14 (0.05) 0.15 (0.05) 0.11 (0.03) Eenvoudig administratief 0.10 (0.04) 0.10 (0.04) 0.09 (0.04) Eenvoudig commercieel 0.15 (0.05) 0.16 (0.05) 0.12 (0.04) Ambacht en industrieel 0.11 (0.02) 0.15 (0.03) 0.14 (0.03)

O pleidingsniveau B eroepssegregatie n aar b ero ep ssecto r3

Basisonderwijs (t/m 6 jaar) 0.60 (0.27) 0.62 (0.28) 0.60 (0.27)

Lager onderwijs (t/m 9) 0.60 (0.27) 0.59 (0.27) 0.59 (0.27)

Middelbaar onderwijs (t/m 12) 0.57 (0.26) 0.58 (0.26) 0.59 (0.27)

Hoger onderwijs (meer dan 12) 0.35 (0.16) 0.34 (0.15) 0.34 (0.15) 1 Gecorrigeerde indices tussen haakjes

2 Berekend volgens formules (5) 3 Berekend volgens formules (6)

(7)

Arbeidsmarkt

groot deel van de totale beroepssegregatie vindt dus haar oorsprong in de opgetreden voorsorte- ring tijdens het onderwijstraject.

Ter illustratie is in tabel 2 het opleidingsaandeel van werkzame vrouwen in de beroepsbevolking weergegeven voor de 14 belangrijkste opleidings- categorieën (allen met een werkgelegenheidsaan- deel van meer dan 1.5%). Gemiddeld is 34% van de beroepsbevolking vrouw, dus over- of onder­ vertegenwoordiging vindt plaats naar gelang het opleidingsaandeel groter of kleiner is dan 34%. Het blijkt dat vrouwen vooral sterk oververtegen­ woordigd zijn bij het LHNO, MHNO en het LEAO, licht oververtegenwoordigd bij MAVO en de HBO-onderwijsopleiding en sterk zijn onder­ vertegenwoordigd bij het technisch en landbouw onderwijs.

In tabel 3 wordt de onderwijssegregatie binnen elk van de zeven beroepssectoren en de beroeps­ segregatie binnen elk van de vier opleidingsni­ veaus gepresenteerd. Het bovenste deel van tabel 3 geeft aan dat binnen de desbetreffende beroeps­ sectoren mannen en vrouwen nauwelijks uit ver­ schillende opleidingsniveaus worden gerecru- teerd. Het tweede blok geeft aan dat mannen en vrouwen met hetzelfde opleidingsniveau wel in grote mate in verschillende beroepssectoren

werkzaam zijn. Bovendien blijkt dat de mate waarin mannen en vrouwen met hetzelfde oplei­ dingsniveau in verschillende beroepssectoren werken binnen het hoger onderwijs veel lager is dan voor de andere opleidingsniveaus. In tabel 3 is het richtingsaspect van onderwijs nog niet mee­ genomen. Uit tabel 1 is al gebleken dat de manne­ lijke en vrouwelijke beroepsbevolking niet zozeer verschillen naar het behaalde opleidingsniveau, maar meer naar de gekozen opleidingsrichting. Hiermee kan worden verklaard waarom de segre- gatie-indices in het bovenste deel van tabel 3 zo laag zijn. In tabel 4 zijn derhalve in plaats van ni­ veaus de opleidingsrichtingen in beschouwing ge­ nomen.

Uit tabel 4 blijkt dat de onderwijssegregatie naar richting binnen beroepssectoren veel sterker is dan naar niveau. Bij de beroepssectoren weten­ schappelijk, leidinggevend en ambacht en in­ dustrieel is de segregatie naar richting het sterkst. Echter, om de segregatie op te heffen is de groot­ ste aanpassing nodig bij de beroepssectoren we­ tenschappelijk, administratief en commercieel personeel. De vrouwen en mannen behorend tot verpleegkundig en onderwijzend personeel blij­ ken grotendeels uit dezelfde opleidingsrichtingen te komen. Voorts blijkt uit tabel 3 en 4 dat de be­ roepssegregatie binnen een bepaalde

opleidings-Tabel 4. Onderwijssegregatie naar richting binnen beroepssectoren en beroepssegregatie binnen oplei­ dingsrichtingen1 B eroepssector O nderw ijssegregatie 1981 n a a r richting2 1983 1985 Wetenschappelijk 0.44 (0.15) 0.43 (0.15) 0.41 (0.15) Verpleegkundig 0.14 (0.04) 0.14 (0.04) 0.09 (0.03) Onderwijzend personeel 0.12 (0.06) 0.13 (0.06) 0.11 (0.06) Leidinggevend 0.40 (0.07) 0.40 (0.07) 0.37 (0.06) Eenvoudig administratief 0.20 (0.10) 0.24 (0.12) 0.17 (0.09) Eenvoudig commercieel 0.29 (0.12) 0.31 (0.12) 0.30 (0.11) Ambacht en industrieel 0.43 (0.07) 0.46 (0.08) 0.48 (0.09)

O pleidingsrichting B eroepssegregatie n a a r b ero ep ssecto r3

Algemeen 0.56 (0.25) 0.57 (0.27) 0.55 (0.26)

Pedagogisch 0.19 (0.10) 0.17 (0.09) 0.17 (0.09)

Technisch en agrarisch 0.47 (0.04) 0.44 (0.04) 0.40 (0.03)

Medische en verzorgend 0.41 (0.13) 0.39 (0.12) 0.38 (0.12)

Economisch en juridisch 0.40 (0.17) 0.40 (0.17) 0.42 (0.19)

1 Gecorrigeerde indices tussen haakjes 2 Berekend volgens formules (5) 3 Berekend volgens formules (6)

(8)

richting (behalve binnen het algemene onderwijs) over de gehele linie minder sterk te zijn dan bin­ nen een bepaald opleidingsniveau: mannen en vrouwen met dezelfde opleidingsrichting zullen daarom eerder in soortgelijke beroepen terecht komen dan wanneer sprake is van gelijk oplei­ dingsniveau, ongedifferentieerd naar richting. Gegeven de sterke onderwijssegregatie naar rich­ ting betekent dit dat er een vrij sterke voorsorte- ring binnen het onderwijstraject plaatsvindt, dus nog voor zij de arbeidsmarkt betreden. De be­ roepssegregatie binnen de pedagogische richting is het kleinst, waarschijnlijk omdat pedagogie een zeer beroepsspecifieke opleiding is (het grootste deel van degenen met een pedagogische opleiding zijn werkzaam binnen de beroepssector onderwij­ zend personeel). In de andere opleidingsrichtin­ gen ligt de segregatie naar beroepssector binnen eenzelfde opleidingsrichting tussen de 40 en 57%. Deze komt nog bovenop de al sterke segre­ gatie van jongens en meisjes naar richting van opleiding van ruim 40% (zie tabel 1).

Zouden we de segregatie willen opheffen dan zou volgens de gecorrigeerde indices in tabel 1 20% van de mannen en vrouwen die tezamen de be­ roepsbevolking vormen anders verdeeld moeten worden over de opleidingsrichtingen (bijvoor­ beeld vrouwen naar technische opleidingen, man­ nen naar verpleegkundige opleidingen) om de voorsortering op te heffen. Daarbovenop komt nog, blijkens het onderste gedeelte van tabel 4, dat er naast onderwijssegregatie ook sprake is van beroepssegregatie binnen eenzelfde richting. Dit varieert van 4% voor de technische-agrarische richting tot 25 % voor de algemene richting. Voor allen tezamen (de indices gewogen met de oplei- dingstotalen in het geheel) is volgens tabel 4 de beroepssegregatie binnen opleidingsrichtingen gelijk aan 14%. De voorsortering (20%) en de na- sortering (14%) tellen niet op tot de totale be­ roepssegregatie (25 a 30%) omdat een verschil in opleidingsrichting tussen mannen en vrouwen niet automatisch betekent dat zij ook tot verschil­ lende beroepen zullen behoren. Beide componen­ ten van de totale beroepssegregatie kunnen elkaar voor een deel compenseren.

Conclusie

In dit artikel werd de onderwijs- en de beroepsse­ gregatie tussen mannen en vrouwen in de eerste helft van de jaren ’80 gemeten. Met name het op­ treden van segregatie in het onderwijs en de daar­ uit resulterende beroepssegregatie werd nader be­

licht. Eerst is gekeken in hoeverre de mannelijke en vrouwelijke beroepsbevolking wordt gekarak­ teriseerd door een verschillende beroeps- en opleidingsstructuur. Het blijkt dat hoewel de se­ gregatie in het onderwijs ten aanzien van niveaus zeer klein is, de onderwijssegregatie naar oplei­ dingsrichting en de beroepssegregatie tamelijk ongewijzigd op een hoog niveau zijn gebleven. Vervolgens is gekeken of binnen dezelfde opleidings- of beroepscategorieën beroeps- of on­ derwijssegregatie optreedt. Uit deze analyse bleek dat zowel de beroepssegregatie binnen een­ zelfde onderwijsniveau of -richting als de onder­ wijssegregatie binnen eenzelfde beroepssector vrij aanzienlijk is. Het bleek voorts dat de be­ roepssegregatie binnen het hoger onderwijs veel kleiner is dan op de andere niveaus.

Ter indicatie van de benodigde aanpassing wer­ den ook gecorrigeerde indices berekend, met als uitgangspunt een gelijkblijvende beroeps- of opleidingsstructuur. Het bleek dat 20% van de beroepsbevolking zou moeten veranderen van opleidingsrichting om de onderwijssegregatie (de voorsortering) teniet te doen. Bovendien zou on­ geveer 14% van beroep moeten veranderen om de beroepssegregatie binnen opleidingsrichtingen op te heffen. Dit percentage is lager bij sterk be­ roepsspecifieke opleidingen en het hoogst onder de algemeen opgeleiden. Uit het oogpunt van be­ leid zou op korte termijn de beroepssegregatie kunnen worden teruggedrongen door maatregelen die bevorderen dat vrouwen en mannen met de­ zelfde opleidingskwalificaties in dezelfde beroe­ pen terechtkomen, terwijl maatregelen die de om­ vang van de voorsortering in het onderwijs redu­ ceren de beroepssegregatie op langere termijn kunnen verminderen.

In het begin van dit artikel zijn vier beroepssegre­ gatie-theorieën naar voren gebracht, die het op­ treden van voor- en nasortering belichten. Vol­ gens de socialisatie-theorie zullen meisjes en jon­ gens door een jarenlang proces van beïnvloeding komen tot verschillende opleidingskeuzen. Deze tendens tot voorsortering wordt nog versterkt doordat meisjes bij hun opleidingskeuze mogelijk anticiperen op toekomstige onderbrekingen van de loopbaan. Volgens de theorie van het mense­ lijk kapitaal zullen zij dan opleidingen kiezen met een kortere duur en welke opleiden tot een beroep waar het onderbreken van de loopbaan niet zo schadelijk is. Zo bezien zal de ‘Kies Exact’-cam- pagne zeker niet in staat zijn de voorsortering ge­ heel ongedaan te maken.

(9)

Arbeidsmarkt

Behalve de voorsortering in het onderwijs blijkt er ook een vrij aanzienlijke nasortering plaats te vinden, met name onder degenen met een alge­ mene opleiding. Hier zijn positieve actieprogram­ ma’s op hun plaats omdat vanuit kwalificatie-oog- punt geen reden bestaat waarom mannen en vrou­ wen met dezelfde opleidingsachtergrond in ver­ schillende beroepen werkzaam zouden zijn. Als verklaringsgronden voor het optreden van nasor­ tering werden discriminatie-theorieën naar voren gebracht. Ook hier speelt weer het onderbreken van de loopbaan een rol. Vrouwen blijken gemid­ deld vaker hun loopbaan te onderbreken dan man­ nen en omdat werkgevers sollicitanten mede zul­ len beoordelen op grond van hun groepskenmer­ ken worden vrouwen in andere beroepen gediri­ geerd dan mannen. Concluderend kunnen we stellen dat zowel de ‘Kies Exact’-campagne als positieve actieprogramma’s kunnen bijdragen tot de vermindering van de beroepssegregatie, maar dat zolang vrouwen vaker hun loopbaan onder­ breken dan mannen dit waarschijnlijk niet vol­ doende zal zijn om de totale beroepssegregatie op te heffen.

Noten

1 Voor meer gedetailleerde informatie zie Van Mourik, Poel en Siegers (1983) en Van Mourik en Siegers (1988).

2 Omdat een ondervertegenwoordiging in het ene beroep noodzakelijkerwijs samengaat met een oververtegenwoor­ diging elders wordt om dubbeltellingen te vermijden de sommatie in (1) vermenigvuldigd met een factor 1/2.

Literatuur

— Becker, G.S. (1957), The economics o f discrimination, Chicago.

— Blau, F.D., and W.E. Hendricks (1979), ‘Occupational se­ gregation by sex: trends and prospects’. In: Journal o f Hu­

man Resources, biz. 197-210.

— Fuchs, V.R. (1989), ‘Women’s quest for economic equali­ ty’. In: The Journal o f Economic Perspectives, vol. 3, Nr.

1, Winter, biz. 25-42.

— Leonard, J.S. (1989), ‘Women and affirmative action’. In:

The Journal o f Economic Perspectives, vol. 3, Nr. 1, Win­

ter, biz. 61-76.

— Mourik, A. van, en J.J. Siegers (1988), ‘Ontwikkelingen in de beroepssegregatie tussen mannen en vrouwen, 1971-1985’. In: Economisch Statistische Berichten, aug., blz. 732-737.

— Mourik, A. van, Th. J. de Poel en J.J. Siegers (1983), ‘Ontwikkelingen in de beroepssegregatie tussen mannen en vrouwen in de jaren zeventig’. In: Economisch Statisti­

sche Berichten, juli, blz. 597-600.

— Phelps, E.S. (1972), ‘The statistical theory of racism and sexism’. In: American Economic Review, 62, blz. 659-661. — Polachek, S. (1981), ‘Occupational Self-selection: A Hu­ man Capital Approach to Sex Differences in Occupational Structure’. In: The Review o f Economics and Statistics, 63, no. 1, February, blz. 60-69.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This paper has presented the work of 17 student team projects during the “Data Visualization” course of the spring semester 2018 at the University of Twente, focusing

This approach is based on the parity spectrum, which is a vector of the 3n parities o f subfunctions of an n-variable Boolean function, By applying the parity

of a given target strength on the one-to-one basis outlined in Step 1, then the WCP returns that remain unaccounted for must be the sum of the backscatter from two or

Bhaskar Vira is with the University of Cambridge Conservation Research Institute, and the Department of Geography, at the University of Cambridge, in the United

"We," testifies Camus, on behalf of Combat, its contributors and labourers, "do not believe in political realism." Instead of founding the affairs of a

endogenous EPHA2 showing typical knockdown of using siRNA directed against EPHA2 (Top). Below is the same blot reprobed with anti- b-actin, which was used to confirm equal

[r]

(Gramoxone) werd verboden, is dui- delijk geworden dat Roundup en Basta 200 goede alternatieven kunnen zijn voor de bestrijding van onkruidplanten vóór opkomst van