• No results found

De invloed van sociale normen en framing op de persuasieve kracht van gezondheidscommunicatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van sociale normen en framing op de persuasieve kracht van gezondheidscommunicatie"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[

[[DDDooocccuuummmeeennntttTTTiiitttllleee]]] [

[[DDoDoocccuuummemeennnttt SSSuububbtttiiitttllleee]]]

(2)

Abstract

Het primaire doel van deze studie was om te onderzoeken of er verschillen bestaan in het effect van injunctieve normen (de perceptie van wat anderen vinden) en descriptieve normen (de perceptie van wat anderen doen) op de behavioral beliefs, attitude, eigen effectiviteit en intentie van ouders om hun kinderen meer groenten te laten eten. Hierbij is tevens onderzocht of het frame wat aan de normboodschap werd toegevoegd (een winst of een verlies frame), van invloed was op dit effect. Het onderliggende doel van deze studie was om de persuasieve kracht van de gezondheidscommunicatie, gericht op ouders van jonge kinderen, te verhogen.

Gebaseerd op de onderliggende motivatie om aan de twee typen sociale normen te voldoen (Cialdini & Goldstein, 2004) en de benodigde cognitieve capaciteit voor het verwerken van beide normen (Jacobsen, Mortensen & Cialdini, 2011), werd verwacht dat injunctieve normen het grootste effect hebben, wanneer hier een verlies frame aan was toegevoegd, terwijl descriptieve normen het grootste effect zouden hebben wanneer hier een winst frame aan was toegevoegd.

Data voor dit onderzoek is verkregen aan de hand van een online experimenteel onderzoek onder ouders van kinderen in de leeftijd van één tot twaalf jaar. De deelnemers werden blootgesteld aan een injunctieve of een descriptieve normtekst, met daar aan toegevoegd een winst of een verlies frame. Na blootstelling aan de experimentele stimulus, zijn de behavioral beliefs, attitude, eigen effectiviteit en intentie van ouders om hun kinderen meer groenten te laten eten gemeten. Zoals verwacht, bleek er een significant verschil te bestaan in de verwerking van een winst of een verlies frame, waardoor een descriptieve norm een groter effect heeft op de behavioral beliefs, wanneer hier een winst frame aan is

toegevoegd, dan wanneer hier een verlies frame aan is toegevoegd.

De resultaten bieden een leidraad voor het vergroten van de persuasieve kracht van gezondheidsbevorderende boodschappen gericht op ouders van jonge kinderen.

(3)

Introductie

Het aantal Nederlandse kinderen met overgewicht is in de laatste decennia fors gestegen. In de afgelopen dertig jaar is het aantal kinderen met overgewicht toegenomen van 0,08% naar 0,56%. Dit komt neer op 18.500 Nederlandse kinderen met een matige tot ernstige vorm van overgewicht (Van Dommelen et al. 2014). Uit onderzoek door TNO, in samenwerking met het VUMC en het LUMC (van Dommelen, Schönbeck, van Buuren & HiraSing, 2014), is gebleken dat 56% van de kinderen met een ernstige vorm van overgewicht, last heeft van een verhoogde bloeddruk en dat 67% van hen last heeft van één of meer cardiovasculaire

risicofactoren. Deze percentages duiden erop dat de vorming van overgewicht op jonge leeftijd, kan uitgroeien tot een levensbedreigende aandoening (van Dommelen et al. 2014). Ondanks de implementatie van verschillende preventieve programma’s, is gebleken dat het aantal Nederlandse kinderen die kampen met matig tot extreem overgewicht, sinds 1997, gestaag blijft groeien (Schönbeck et al. 2011).

Op grond van onderzoek door Patrick en Nicklas (2005) is aangetoond dat de genetische predisposities en het eetgedrag van de ouders de grootste invloed vormen op het eetgedrag van jonge kinderen. Vanwege de significante invloed van ouders op het eetgedrag van hun kinderen, zijn het de ouders die aangesproken zouden moeten worden in een

interventie om de ontwikkeling van overgewicht en hart- en vaatziekten op jonge leeftijd te verminderen.

In verschillende studies is aangetoond dat, naast de attitude, de eigen effectiviteit en de gedragsintentie, met name de sociale normen een belangrijke predictor vormen van verschillende typen gezondheidsgedrag (Baker et al. 2003; Mahalik et al. 2007; Vries et al. 1995). Over de persuasieve kracht van sociale normen heeft, binnen de wetenschappelijke

(4)

van het begrip (Reid, Cialdini & Aiken, 2010). De formulering van Cialdini et al. (Cialdini & Reno, 1990), waarbij de sociale normen worden opgedeeld in injunctieve en descriptieve normen, heeft de standaard gezet voor de huidige wetenschappelijke praktijk. Om de effecten van sociale normen verder te onderzoeken, is het van essentieel belang om het onderscheid te maken tussen de beide typen sociale normen (Cialdini & Reno, 1990).

Het onderscheid tussen injunctieve en descriptieve normen is van belang omdat beide normen een andere vorm van menselijke motivatie aanspreken om aan de normen te voldoen (Jacobsen, Mortensen & Cialdini, 2011). Waar descriptieve normen worden nageleefd vanuit de motivatie om accurate beslissingen te nemen, worden injunctieve normen nageleefd vanuit de angst voor sociale sanctionering, wanneer het sociaal gewenste gedrag niet wordt

uitgevoerd (Cialdini & Trost, 1998). Omdat de beide normen vanuit een andere motivatie worden nageleefd, vindt er bij de verwerking van de normen ook een ander cognitief proces plaats (Jacobsen et al. 2011). Uit onderzoek is gebleken dat injunctieve normen, om effectief te zijn, meer cognitieve verwerkingscapaciteit vereisen dan descriptieve normen (Reid et al. 2010; Jacobsen et al. 2011).

Naast het belang van sociale normen voor het promoten van verschillende typen gezondheidsgedrag, heeft ook framing zijn systematische invloed op het gezondheidsgedrag bewezen (Rothman, Martino, Bedell, Detweiler, & Salovey, 1999). Ook voor framing geldt dat er een belangrijk onderscheid gemaakt kan worden tussen twee typen frames, namelijk winst en verlies frames. Wanneer in een tekst de positieve gevolgen van een bepaald gedrag worden benadrukt, kan gesproken worden van een winst frame, terwijl bij benadrukken van de negatieve gevolgen van het niet-uitvoeren van het gedrag gesproken kan worden van een verlies frame (Meyerowitz & Chaiken, 1987). Net als bij de sociale normen is uit onderzoek door Baumeister, Bratslavsky, Finkenauer en Vohs (2001) gebleken dat de beide frames een

(5)

verschil in het cognitieve proces en de wijze van verwerking kunnen veroorzaken (Higgins, 1987).

Hoewel al veel onderzoek is gedaan naar de afzonderlijke effecten van sociale normen en framing op het gezondheidsgedrag (Latimer, Salovey & Rothman, 2007; O’Keefe & Jensen, 2007; Pender, Murdaugh & Parsons, 2002; Smedley & Syme, 2001), is naar de persuasieve kracht van de beide factoren samen in een persuasieve boodschap, vooralsnog geen onderzoek verricht. Dit is echter van belang omdat, ondanks de lange traditie van effectiviteit, sociale normen ook veel gemengde successen hebben gekend in het veranderen van gedrag (Schultz, Nolan, Cialdini, Goldstein & Griskevicius, 2007).

2007). Door meer inzicht te verkrijgen in de factoren die de effectiviteit van sociale normen zouden kunnen vergroten, kan een bijdrage worden geleverd aan de bestaande kennis op dit gebied. De uitkomsten van dit onderzoek zijn tevens van praktische relevantie voor het verkrijgen van meer inzicht in de effecten van sociale normen en framing op de persuasieve kracht van gezondheidscommunicatie. Hierdoor kunnen preventieve programma’s gericht op het tegengaan van overgewicht en vroegtijdige cardiovasculaire aandoeningen bij kinderen worden verbeterd.

De meest voorname propositie van dit onderzoek is dat sociale normen een krachtig middel kunnen zijn om gezondheidsgedrag te promoten, wanneer hier een specifiek frame aan wordt toegevoegd. Om dit te onderzoeken zal eerst worden besproken waarom het

onderscheid tussen de twee typen sociale normen van belang is en welke cognitieve processen ertoe leiden dat de sociale normen worden nageleefd. Vervolgens zal beschreven worden hoe de verwerking van sociale normen raakvlakken heeft met de verwerking van de twee typen framing, en waarom sociale normen en framing samen tot een verhoging van de persuasieve kracht van een boodschap kunnen leiden. Op grond van het voorgaande is de onderstaande

(6)

Wat is het effect van descriptieve en injunctieve normen op de intentie van ouders om hun kinderen meer groenten te laten eten? En in hoeverre kan framing de effectiviteit van sociale normen vergroten?

Theorie

Injunctieve en descriptieve normen

Verschillende studies hebben aangetoond dat sociale normen een significante invloed hebben op gezondheidsgedrag zoals de consumptie van gezonde voeding (Povey, Conner, Sparks, James & Shepherd, 2000). In de huidige literatuur bestaat er echter verdeeldheid over de effecten van sociale normen op het gedrag en de omstandigheden waaronder deze effecten zich voordoen (Godin & Kok, 1996). De verdeeldheid over de effectiviteit van sociale normen kan veroorzaakt worden door de ambiguïteit van het begrip. Sociale normen zijn namelijk onder te verdelen in injunctieve en descriptieve normen. Aan de hand van dit specifieke onderscheid kan de invloed van sociale normen op verschillende manieren variëren (Povey et al. 2000).

Allereerst refereren descriptieve normen naar het gedrag dat door de meerderheid wordt uitgevoerd, terwijl injunctieve normen refereren naar het gedrag dat door de

meerderheid wordt goed- of afgekeurd (Cialdini et al.1990). Dit specifieke onderscheid tussen de twee typen normen is essentieel, vanwege het feit dat beide normen een andere vorm van menselijke motivatie aanspreken om aan de normen te voldoen (Deutsch & Gerard, 1955). Personen zijn gemotiveerd om zich te conformeren aan descriptieve normen, omdat deze normen hen een voorbeeld geven van het gedrag dat passend en effectief is in een bepaalde situatie. Descriptieve normen worden hierdoor nageleefd vanuit het intrinsieke doel om accurate beslissingen te nemen. Dit wordt in de literatuur ook wel ‘het doel van accuraatheid’

(7)

genoemd (Cialdini & Goldstein, 2004). Met name in onzekere situaties kunnen descriptieve normen als voorbeeld dienen voor het eigen gedrag (Cialdini & Trost, 1998). In tegenstelling tot de descriptieve normen, verwijzen injunctieve normen niet naar het gedrag dat door de meerderheid wordt uitgevoerd, maar naar het gedrag dat volgens de meerderheid uitgevoerd zou moeten worden. Personen conformeren zich aan injunctieve normen vanuit de intrinsieke motivatie om de goedkeuring van de sociale groep te verkrijgen en te behouden. Dit wordt ook wel ‘het doel van sociale goedkeuring’ genoemd (Cialdini & Goldstein, 2004). Omdat de beide normen een verschillende vorm van menselijke motivatie aanspreken om aan de normen te voldoen, bestaat er ook een verschil in de wijze waarop de beide normen verwerkt worden (Cialdini et al. 2006).

De verwerking van injunctieve en descriptieve normen

Het verschil in de verwerking van descriptieve en injunctieve normen wordt veroorzaakt doordat de normen vanuit een andere doelstelling worden nageleefd (Deutsch & Gerard, 1955). Terwijl descriptieve normen informatie bevatten die van belang is voor het behalen van intra-persoonlijke doelen tot correct en effectief handelen (intra: binnen één persoon), zijn de injunctieve normen van belang voor het behalen van inter-persoonlijke doelen tot sociale goedkeuring (inter: tussen personen) (Cialdini & Goldstein, 2004).

Naast het verschil in de doelstelling waarmee de twee typen sociale normen worden nageleefd, speelt ook de mate van zelfregulatie een belangrijke rol bij de verwerking van injunctieve en descriptieve normen (Jacobsen et al. 2011).

(8)

Onder zelfregulatie wordt verstaan: ‘de mate waarin een persoon controle uitoefent over de innerlijke gevoelens en het externe gedrag’ (Baumeister & Vohs, 2004). Dit verschil in de mate van zelfregulatie ontstaat doordat er in het geval van injunctieve normen een verhoogd conflicterend proces optreedt tussen de inter-persoonlijke doelstelling tot sociale goedkeuring en het intra-persoonlijke doel om aan de intrinsieke persoonlijke verlangens te voldoen (Jacobsen et al. 2011). Het proces waarbij de persoonlijke verlangens onderdrukt worden om aan de sociale normen te voldoen kost cognitieve energie en wordt ook wel ‘effortfull self regulation’ genoemd (Jacobsen et al. 2011). Effortfull self regulation kan bijvoorbeeld optreden wanneer men zichzelf moet presenteren tijdens een sollicitatiegesprek en de innerlijke verlangens onderdrukt worden om zo de sociale goedkeuring van de omgeving te verkrijgen (Vohs, Baumeister & Ciarocco, 2005). Het onderdrukken van de innerlijke gevoelens, ten behoeve van de goedkeuring van de sociale omgeving, vergt intensieve zelfregulatie en cognitieve capaciteit (Muraven & Baumeister, 2000; Vohs et al. 2005).

Omdat descriptieve normen, in tegenstelling tot injunctieve normen, fungeren als voorbeeld voor het eigen gedrag, vormt dit een tijd en moeite besparende manier om de juiste keuze te maken en is er minder sprake van een strijd tussen de persoonlijke verlangens en het sociaal wenselijke gedrag, waardoor minder effortfull self regulation optreedt (Jacobsen et al. 2011). Het verschil in de doelgerelateerde cognities, afhankelijk van het type norm blijkt ook uit onderzoek door Jacobsen et al. (2011), waarin wordt aangetoond dat personen een hogere mate van conflicterende gevoelens ervaren, wanneer zij werden blootgesteld aan injunctieve normen, dan wanneer zij werden blootgesteld aan descriptieve normen

(9)

De centrale en perifere route van informatieverwerking

Het verschil in de mate van benodigde cognitieve capaciteit voor het verwerken van een boodschap, kan worden uitgelegd aan de hand van het Elaboration Likelihood Model (ELM; Petty & Cacioppo, 1984). Volgens het ELM bestaan er namelijk wee routes van

informatieverwerking: de centrale route en de perifere route. De informatieverwerkingsroute die door personen gebruikt wordt, is afhankelijk van de motivatie, de mogelijkheid en de vaardigheid om een boodschap te verwerken (MacInnis, Moorman & Jaworski, 1991).

Verschillende factoren en combinaties van factoren kunnen ervoor zorgen dat de motivatie en mogelijkheid om zorgvuldig over een boodschap na te denken verhoogd of verlaagd wordt (Petty & Cacioppo, 1984). Wanneer de omstandigheden ervoor zorgen dat de motivatie en mogelijkheid om zorgvuldig over een boodschap na te denken verhoogd wordt, wordt een boodschap via de centrale route verwerkt. Wanneer de omstandigheden er echter voor zorgen dat de motivatie en mogelijkheid om zorgvuldig over een boodschap na te denken verlaagd wordt, wordt de informatie via de perifere route verwerkt (Petty & Cacioppo, 1984). Wanneer een boodschap een hoge mate van cognitieve verwerkingscapaciteit vereist (‘high elaboration likelihood’), heeft een centrale verwerking van de boodschap het grootste effect op het uiteindelijke gedrag. Wanneer een boodschap een lage mate van cognitieve

verwerkingscapaciteit vereist (‘low elaboration likelihood’), heeft een perifere verwerking van de boodschap het grootste effect op het gedrag (Petty & Cacioppo, 1984).

Wanneer de twee routes van informatieverwerking worden gerelateerd aan de verwerking van injunctieve en descriptieve normen, kan verwacht worden dat injunctieve normen het grootste effect hebben op het gedrag, wanneer deze via de centrale route verwerkt worden. De injunctieve normen vereisen immers een hogere mate van effortfull self

(10)

op het gedrag wanneer deze via de perifere route verwerkt worden. De verwerking van descriptieve normen vereist immers minder effortfull self regulation, waardoor ook minder cognitieve capaciteit vereist is (Jacobsen et al. 2011).

De verwerking van winst en verlies frames

Zoals in het voorgaande hoofdstuk uiteen gezet, bestaat er een verschil in de mate van vereiste cognitieve capaciteit voor het verwerken van injunctieve en descriptieve normen. De mate waarin personen deze cognitieve capaciteit beschikbaar stellen is tevens afhankelijk van verschillende situatie specifieke factoren (Kallgren, Reno & Cialdini, 2000). Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor de motivatie en de mogelijkheid om cognitieve

capaciteiten aan te spreken wordt vergoot of verkleind en personen de informatie centraal of perifeer verwerken (Petty & Cacioppo, 1984). In dit onderzoek wordt specifiek gekeken naar de omstandigheid waarin in een boodschap positief of negatief geformuleerd wordt. De positieve of negatieve formulering van een boodschap kan er namelijk voor zorgen dat er een verschil optreedt in de mate van beschikbare cognitieve capaciteit om een boodschap te verwerken (Baumeister et al. 2001).

Met betrekking tot het bevorderen van gezondheidsgedrag, kan een normatieve boodschap zodanig worden geformuleerd dat ofwel de voordelen van het uitvoeren van het gezondheidsgedrag worden benadrukt, ofwel de nadelen van het niet-uitvoeren van het gezondheidsgedrag worden benadrukt (Cialdini et al. 2006). In de literatuur wordt het tekstueel benadrukken van de voordelen van het gedrag een ‘winst frame’ genoemd en het tekstueel benadrukken van de nadelen van het niet-uitvoeren van het gedrag een ‘verlies frame’ genoemd (Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006).

Aan de hand van het duale verwerkingsmodel door Eagly & Chaiken (1993), hebben de onderzoekers Rothman & Salovey (1997) voorgesteld dat het gebruik van een winst of een

(11)

verlies frame alleen effect heeft wanneer personen hoog betrokken zijn bij het

gezondheidsonderwerp of een hoge behoefte tot cognitieve verwerking voelen. Deze factoren zorgen namelijk voor een dispositionele behoefte om informatie via de centrale route te verwerken (Rothman et al. 2006). Meer specifiek, is in verschillende studies voorspelt dat een gezondheidsboodschap met een verlies frame een hogere betrokkenheid bij de boodschap creëert, waardoor de boodschap centraal verwerkt wordt. Hierentegen zou een

gezondheidsboodschap met een winst frame een lagere betrokkenheid bij de boodschap creëren, waardoor de boodschap perifeer verwerkt wordt (Rothman et al. 2006). De voorspelling dat personen meer betrokken zijn bij een verlies frame en hierdoor centraal verwerken, is afkomstig van de hypothese dat negatieve argumenten altijd sterker zijn dan positieve argumenten (Rothman et al. 2006). De voorspelling dat negatieve argumenten altijd sterker zijn dan positieve argumenten kan veroorzaakt worden door het feit dat negatieve informatie het signaal geeft van gevaar, terwijl positieve informatie het signaal geeft van mogelijkheden (Baumeister et al. 2001). Dit komt overeen met de regulatory focus theory door Higgins (1987). In het geval van een verlies frame ligt de focus van personen op het vermijden van negatieve gevolgen, terwijl de focus in het geval van een winst frame ligt op het behalen van positieve gevolgen. Wanneer de focus ligt op het behalen van idealen en het nastreven van mogelijkheden wordt dit, volgens de regulatory focus theory (1987), een ‘promotie focus’ genoemd. Wanneer de focus echter ligt op het vermijden van verliezen en potentiële ‘gevaren’ dan wordt dit een ‘preventie focus’ genoemd. Uitgaande van de

menselijke overlevingsdrang is het belangrijker om gevaren te vermijden, dan om potentiële kansen na te jagen. Hierdoor is er doorgaans meer aandacht voor negatieve informatie en wordt negatieve informatie grondiger verwerkt dan positieve informatie (Baumeister et al. 2001). Als resultaat van deze functionele asymmetrie tussen positieve en negatieve

(12)

zorgt voor de beschikbaarheid van meer cognitieve capaciteiten dan een winst frame (Baumeister et al. 2001).

Sociale normen en framing in een persuasieve boodschap

Zoals in de voorgaande hoofdstukken beschreven, zijn het de sociale normen die een hoge mate van cognitieve capaciteit vereisen, terwijl framing ervoor kan zorgen dat deze capaciteit beschikbaar wordt gesteld.

Omdat injunctieve normen zorgen voor een hoge mate van effortfull self regulation en benodigde cognitieve capaciteit (Jacobsen et al. 2011), kan verwacht worden dat een

injunctieve gezondheidsboodschap het grootste effect heeft wanneer hier een verlies frame aan wordt toegevoegd. De toevoeging van een verlies frame zorgt ervoor dat de benodigde cognitieve capaciteit beschikbaar wordt gesteld (Jacobsen et al. 2011) en de

gezondheidsboodschap via de centrale route verwerkt kan worden. Op grond van het voorgaande is onderzoekshypothese één opgesteld:

H1: Een gezondheidsboodschap met een injunctieve norm heeft een groter effect op de attitude, eigen effectiviteit en gedragsintentie, wanneer hier een verlies frame aan wordt toegevoegd, dan wanneer hier een winst frame aan wordt toegevoegd.

Hierentegen treedt er in het geval van de descriptieve normen minder effortfull self regulation op, waardoor de verwerking van descriptieve normen minder cognitieve capaciteit vereist (Jacobsen et al. 2011). Wanneer een boodschap minder cognitieve capaciteit vereist, kan deze het beste perifeer verwerkt worden om het grootste effect te bereiken (Petty & Cacioppo, 1984). Omdat toevoeging van een winst frame aan de descriptieve gezondheidsboodschap ervoor kan zorgen dat de informatie in een boodschap perifeer verwerkt wordt, kan verwacht

(13)

worden dat een descriptieve normboodschap het grootste effect heeft wanneer hier een winst frame aan wordt toegevoegd. Op grond van het voorgaande is onderzoekshypothese twee opgesteld:

H2: Een gezondheidsboodschap met een descriptieve norm heeft een groter effect op de attitude, eigen effectiviteit en gedragsintentie, wanneer hier een winst frame aan wordt toegevoegd, dan wanneer hier een verlies frame aan wordt toegevoegd.

Methode

Deelnemers

De helft van de deelnemers voor het onderzoek zijn geworven via het bedrijf ‘Lekker & Vers’. Lekker & Vers levert gezonde maaltijden aan meer dan honderd kinderdagverblijven en buitenschoolse opvangcentra in Nederland. Via de leiding van het kinderdagverblijf is allereerst toestemming tot deelname aan de ouders gevraagd, waarna een mailinglijst van in totaal (N=70) personen kon worden opgesteld. Naast de opgestelde mailinglijst, is het online onderzoek ook op de Facebook-pagina van het bedrijf geplaatst, waardoor de volgers van Lekker & Vers direct konden deelnemen aan het online experiment.

Naast de deelnemers die via het bedrijf Lekker & Vers zijn geworven, zijn de overige (N=146) deelnemers geworven via de basisscholen de ‘Oranjenassauschool’, de

‘Ludwinaschool’ en de ‘Lusthofschool’ in Den Haag en Voorburg. Dit werd gedaan via de docenten van de basisscholen, de oudervergaderingen en een oproep tot deelname in de digitale nieuwsbrief. Via de link naar het onderzoek in de digitale nieuwsbrief konden de ouders direct deelnemen. Tot slot is het onderzoek ook verspreid via de sociale media van een yoga school, genaamd ‘Balanzs’ en ‘Balanzs Cleanse’. Deze yogaschool is gespecialiseerd

(14)

ingebalanceerde voeding voor kinderen en volwassenen, waardoor via deze weg de relevante doelgroep voor dit onderzoek kon worden bereikt.

De steekproef bestond uit vaders en moeders in de leeftijd van 21 tot 50 jaar, met verschillende opleidingsniveaus. Omdat kinderen pas vanaf één jaar vast voedsel eten en het onderzoek betrekking had op het eten van groenten, was het selectiecriterium voor deelname aan dit onderzoek, dat de kinderen van de deelnemers een minimale leeftijd van één jaar hadden bereikt. De deelnemers werd verteld dat ze deelnamen aan een onderzoek naar gezondheidscommunicatie gericht op ouders van jonge kinderen.

In totaal zijn 216 personen het online onderzoek gestart. De onvolledige data van personen die halverwege het onderzoek zijn gestopt, of de antwoorden niet hadden opgeslagen (N=26), is uit de dataset verwijderd. Tevens is de data van deelnemers zonder kinderen (N=12), met kinderen jonger dan één jaar (N=7), of met kinderen ouder dan twaalf jaar uit de dataset verwijderd (N=11). Aan het eind van het onderzoek werd de deelnemers gevraagd naar het doel van het huidige onderzoek. Uit de reacties kon worden opgemaakt dat het doel van het onderzoek niet door de deelnemers was achterhaald. Op grond hiervan zijn er dus ook geen deelnemers van deelname uitgesloten. Uiteindelijk is de data van (N=160) ouders van kinderen in de leeftijd van één tot twaalf jaar geanalyseerd.

Aan het onderzoek hebben 90 vrouwen en 70 mannen deelgenomen. De gemiddelde leeftijd van de 160 deelnemers is 34 jaar (M = 34,26, SD = 7,97). Van de 160 deelnemers heeft 4,4% een VMBO opleiding genoten, 4,4% een HAVO opleiding genoten, 1,3% een VWO opleiding genoten, 21% een MBO opleiding genoten, 37% een HBO opleiding genoten en 31% een WO/Universitaire opleiding genoten. De gemiddelde leeftijd van de kinderen van de deelnemers is 4,5 jaar oud (M = 4,49, SD = 3,19). Hierbij heeft 45,6% van de deelnemers één kind, 44% van de deelnemers twee kinderen, 8% drie kinderen, 2% vier kinderen en tot slot heeft slechts 1% van de deelnemers vijf kinderen. Gemiddeld koken de deelnemers vijf

(15)

tot zes dagen per week zelf voor hun kinderen (M = 5,59, SD = 1,54) en zijn de kinderen aan te merken als redelijk makkelijke eters (M = 5,11, SD = 1,52).

De deelnemers zijn random toegewezen aan één van de vier experimentele onderzoekscondities, dat wil zeggen: een descriptieve norm in een verlies frame, een descriptieve norm in een winst frame, een injunctieve norm in een verlies frame, of een injunctieve norm in een winst frame; zie figuur 1.

Figuur 1 Steekproef

Overige deelnemers door sociale media,

oudervergaderingen, intekenlijsten op twee kdv’s en drie basisscholen en oproep in digitale nieuwsbrief (N=76) Delivery failure (N=11)

Geschikt voor onderzoek (N=160) Ongeschikt voor onderzoek (N=56)

Verlies frame + injunctieve norm Verlies frame + descriptieve norm Winst frame + injunctieve norm Winst frame + descriptieve norm E-mails afgeleverd (N=129)

Conditie 1 (N= 41) Conditie 2 (N= 40) Conditie 3 (N= 38) Conditie 4 (N= 41)

(16)

Design

De hypothesen zijn getoetst doormiddel van een online experimenteel onderzoek, uitgevoerd aan de hand van een 2 x 2 tussen-proefpersonen factorieel design. Hierbij zijn de sociale normen (descriptieve normen vs. injunctieve normen) en het frame dat aan de

gezondheidsboodschap was toegevoegd (een verlies frame vs. een winst frame) de

onafhankelijke variabelen. De afhankelijke maten waren behavioral beliefs, attitude, eigen effectiviteit en gedragsintentie. De deelnemers zijn random aan één van de vier

onderzoekscondities toegewezen.

Pre-test

Voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek is een pre-test uitgevoerd. Doormiddel van de pre-test werd nagegaan of de winst- en verlies frame manipulatie geslaagd was, dus of

personen een onderscheid konden maken tussen de positief geformuleerde boodschap (d.w.z. een winst frame) en de negatief geformuleerde boodschap (d.w.z. een verlies frame). Ten tweede werd in de pre-test getoetst of de positief geformuleerde boodschap en de negatief geformuleerde boodschap inderdaad perifeer cq. centraal verwerkt werden. Tot slot werd getoetst of de deelnemers de beoogde sociale normboodschappen als geloofwaardig beschouwden.

De pre-test werd uitgevoerd onder een klein deel van de onderzoekspopulatie. Personen die deel hebben genomen aan de pre-test hebben geen deel genomen aan het daadwerkelijke onderzoek. In totaal zijn 71 personen met de pre-test gestart, waarvan tien personen na de eerste vragen zijn gestopt met het onderzoek. De onvolledige data van deze personen werd uit de dataset verwijderd. Uiteindelijk zijn er 61 deelnemers (N = 61), waarvan 47 vrouwen en 14 mannen random toegewezen aan één van de twee experimentele condities;

(17)

een gezondheidsboodschap met een winst frame of een gezondheidsboodschap met een verlies frame.

De gemiddelde leeftijd van de 61 deelnemers was 30 jaar (M = 30,20, SD = 10,83). Van de deelnemers had 1,5% alleen het basisschool onderwijs genoten, 7% van de deelnemers een VMBO opleiding genoten, 7% een HAVO opleiding genoten, 4,2% een VWO opleiding genoten, 11,3% een VMBO opleiding genoten, 22,5% een HBO opleiding genoten en tot slot had 43,7% van de deelnemers een WO/Universitaire opleiding als hoogst genoten opleiding.

De deelnemers werden in beide condities blootgesteld aan dezelfde inhoudelijke informatie over het belang van voldoende groenten voor kinderen. Het enige verschil tussen de teksten was de framing van de boodschap, namelijk een winst- of een verlies frame (zie tabel 1 voor de gemanipuleerde frames).

Tabel 1

Manipulatie framing

Framing

Winst Frame Verlies Frame

Wanneer uw kind voldoende groenten eet, is de kans dat uw kind een gezond gewicht behoudt groter. Wanneer uw kind dagelijks tussen de 100 en 200 gram groenten eet, kan dit ervoor zorgen dat:  Uw kind minder trek heeft in ongezonde

tussendoortjes, waardoor de kans op een gezond gewicht groter is.

 Uw kind voldoende vezels, vitaminen en mineralen binnen krijgt, waardoor de kans op een gezond hart en gezonde bloedvaten op latere

leeftijd groter is.

 Het immuunsysteem van uw kind goed functioneert, waardoor uw kind in goede

gezondheid is.

Wanneer uw kind onvoldoende groenten eet, is de kans dat uw kind overgewicht ontwikkelt groter. Wanneer uw kind niet dagelijks tussen de 100 en 200

gram groenten eet, kan dit ervoor zorgen dat:  Uw kind meer trek heeft in ongezonde

tussendoortjes, waardoor de kans op overgewicht groter is.

 Uw kind onvoldoende vezels, vitaminen en mineralen binnen krijgt, waardoor de kans op hart en vaatziekten op latere leeftijd groter is.  Het immuunsysteem van uw kind zwakker

wordt, waardoor uw kind vatbaarder is voor ziektes.

(18)

Na blootstelling aan de stelling ‘Ik vind dat de tekst de negatieve gevolgen van het eten van onvoldoende groente voor mijn kinderen benadrukte’ (1 = helemaal oneens – 7 = helemaal eens), is gemeten in hoeverre de deelnemers de tekst als een verlies frame

aanmerkte. Na blootstelling aan de stelling: ‘Ik vind dat de tekst de positieve gevolgen van het eten van voldoende groenten voor mijn kinderen benadrukte’ (1 = helemaal oneens – 7 = helemaal eens), is gemeten in hoeverre de deelnemers de tekst als een winst frame aanmerkte. Aan de hand van een onderzoek door Rothman, Salovey, Antone, Keough en Martin (1993), bleek dit een betrouwbare schaal te zijn.

In totaal hebben 33 personen de verlies frame boodschap geëvalueerd en 28 personen de winst frame boodschap geëvalueerd. Zoals verwacht, bleken personen in de winst frame conditie de boodschap significant hoger te evalueren in het benadrukken van de positieve gevolgen van het eten van voldoende groenten door kinderen (M = 5,96, SD = 1,56), dan personen in de verlies frame conditie (M = 2,63, SD = 1,82); t (59) = - 4,33, p = 0,000. Zoals verwacht bleek tevens dat personen in de verlies frame conditie de boodschap hoger

evalueerden in het benadrukken van de negatieve gevolgen (M = 5,06, SD = 2,12), dan personen in de winst frame conditie (M = 3,76 , SD = 2,24); t (59) = 4,70, p = 0,000. In lijn met de verwachtingen, bleek een verlies frame dus significant negatiever beschouwd te worden dan een winst frame en een winst frame als significant positiever beschouwd te worden dan een verlies frame.

Er werd tevens gemeten in hoeverre deelnemers de boodschap centraal of perifeer verwerkten. De mate van centrale verwerking werd gemeten aan de hand van de volgende items: ‘Ik relateerde de tekst aan mijn kennis over gezonde voeding’, ‘De tekst deed mij denken aan eerdere informatie over het belang van groenten voor kinderen’ en ‘Ik dacht aan het belang van de informatie voor het dagelijks leven van mijn kind’. Anders dan de items gebruikt voor het meten van de centrale verwerking, is voor de meting van de perifere

(19)

verwerking gebruik gemaakt van de volgende drie items: ‘Tijdens het lezen dacht ik niet na over de argumenten in de tekst’, ‘Ik heb de tekst vluchtig gelezen’ en ‘Tijdens het lezen dacht ik weinig na over de inhoud van de tekst’ (Smerecnik, Mesters, Candel, De Vries, & De Vries, 2012). (Opnieuw konden de deelnemers op een 7-punts Likert schaal, variërend van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’, aangeven in hoeverre zij het oneens of eens waren met de

stellingen).

Er bleek zoals verwacht een significant verschil te bestaan tussen de gemiddelden van de centrale en perifere verwerking van personen in de winst- en de verlies frame conditie. Een verlies frame bleek centraler verwerkt te worden (M = 5,49, SD = 1,43) dan een winst frame (M = 4,32 SD = 1,67); t (59) = - 2,96, p = 0,004. Uit de onderzoeksresultaten bleek tevens dat een verlies frame gemiddeld minder perifeer verwerkt werd (M = 2,53, SD = 1,48) dan een winst frame (M = 4,02, SD = 1,62); t (59) = - 3,77, p < 0,000. In lijn met de verwachtingen, verwerken personen een verlies frame dus meer centraal in vergelijking met een winst frame, terwijl een winst frame meer perifeer verwerkt wordt in vergelijking met een verlies frame.

Tot slot is de geloofwaardigheid van de injunctieve- en de descriptieve normen gemeten. De geloofwaardigheid is gemeten met behulp van de stelling: ‘Ik vind de zojuist gelezen tekst geloofwaardig’ (1 = helemaal oneens – 7 = helemaal eens). Uit de

onderzoeksresultaten is gebleken dat de deelnemers de injunctieve norm als overwegend geloofwaardig aanmerkte (M = 5,10 SD = 1,69). De descriptieve norm werd in verhouding tot de injunctieve norm gemiddeld iets minder geloofwaardig bevonden (M = 4,68, SD = 2,00). Aan de hand van de uitgevoerde paired samples t-test is gebleken dat het verschil tussen de gemiddelden van de geloofwaardigheid van de injunctieve en de descriptieve normen marginaal significant is, t (59) = 1,85, p = 0,069.

(20)

gram groenten per dag eten (75%). De deelnemers konden dit met behulp van een slider (1% - 100%) aangeven. Gemiddeld werd het percentage voor de injunctieve norm op 67% geschat (M = 67,08, SD = 19,24) en het percentage voor de descriptieve norm op 72% geschat (M = 72,18, SD = 11,88). Gemiddeld schatte de deelnemers het percentage ouders dat er voor zorgt dat hun kinderen tussen de 100 en 200 gram groenten per dag eten (d.w.z. de descriptieve norm) dus (iets) hoger in, in vergelijking met het percentage ouders dat vind dat ouders ervoor moeten zorgen dat hun kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag eten (d.w.z. de injunctieve norm). Dit verschil tussen het geschatte percentage voor de injunctieve en de descriptieve norm bleek marginaal significant, t (59) = - 1,75, p = 0,068. (Zie tabel 2 voor de

gemanipuleerde normteksten).

Tabel 2

Manipulatie sociale normen

Sociale normen

Injunctieve norm Descriptieve norm

Aan de hand van een recent onderzoek door het Ministerie van Volksgezondheid (2013), is gebleken dat de meerderheid van de Nederlandse ouders ervan

overtuigd is dat je je kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag zou moeten laten eten. Ruim 75% van de ouders zegt dan ook te vinden dat ouders hier een actieve rol in zouden moeten spelen en ervoor zouden moeten zorgen dat hun kinderen 100 tot

200 gram groenten per dag eten

Aan de hand van een recent onderzoek door het Ministerie van Volksgezondheid (2013), is gebleken dat de meerderheid van de Nederlandse ouders ervoor

zorgen dat hun kinderen tussen de 100 en 200 gram groenten per dag eten.

Ruim 75% van de ouders nemen hierbij dan ook een actieve rol in en zorgen ervoor dat hun kinderen 100

tot 200 gram groenten per dag eten.

Concluderend laten de resultaten van de pre-test zien dat de manipulatie van de framing geslaagd is. De deelnemers die waren blootgesteld aan een verlies frame evalueerden dit als negatief en de deelnemers die waren blootgesteld aan een winst frame evalueerden dit als positief. Afhankelijk van het frame waaraan de deelnemers waren blootgesteld, bleek ook

(21)

perifeer werd verwerkt dan centraal. Verder bleek uit de resultaten dat een descriptieve norm als iets minder geloofwaardig werd beschouwd dan een injunctieve norm en dachten de deelnemers dat het percentage ouders dat het gedrag uitvoert (d.w.z. de descriptieve norm) hoger is, dan het percentage ouders dat vind dat het gedrag zou moeten worden uitgevoerd (d.w.z. de injunctieve norm). Op grond van de resultaten van de pre-test kon worden geconcludeerd dat de gemanipuleerde frames en normteksten geschikt waren om in het hoofdonderzoek te worden opgenomen.

Stimulusmateriaal

Voor het onderzoek werden vier teksten ontwikkeld over het belang van voldoende groenten voor kinderen. Hierbij werden de twee onafhankelijke variabelen: sociale normen (d.w.z. injunctieve- en descriptieve normen) en framing (d.w.z. een winst- en verlies frame) gemanipuleerd. De teksten met betrekking tot de gezondheidsuitkomsten van

groenteconsumptie door kinderen werden aan de hand van informatie afkomstig van de website van het Voedingscentrum (http://www.voedingscentrum.nl) en het rapport ‘preventie van overgewicht bij jonge kinderen’ (TNO, 2014) ontwikkeld. In de

gezondheidsboodschappen werd de framing gemanipuleerd aan de hand van de terminologie in de titel en de opsomming van de positieve of negatieve gevolgen van het eten van

voldoende of onvoldoende groente door kinderen. De verlies frame tekst was geformuleerd in termen van verliezen; de gezondheidsrisico’s van het niet eten van voldoende groente voor kinderen, terwijl de winst frame tekst was geformuleerd in termen van winsten; de positieve gevolgen van het wel eten van voldoende groente voor kinderen. Naast de framing van de boodschap bevatte alle vier de teksten een alinea waarin een injunctieve norm of een descriptieve norm was verwerkt. De injunctieve norm beschreef het gedrag dat door de

(22)

beschreef dat door de meerderheid van de ouders wordt uitgevoerd (zie appendix A voor de volledige gemanipuleerde gezondheidsboodschappen).

Afgezien van het frame en de sociale norm, gaven alle vier de teksten exact dezelfde inhoudelijke informatie over het belang van voldoende groenten voor kinderen. Naast de inhoudelijke informatie was ook de lay-out van de teksten in alle vier de condities identiek en is er voor gekozen om geen gebruik te maken van foto’s of animaties, om het effect van externe beïnvloedende factoren uit te sluiten.

Procedure

De deelnemers zijn via de e-mail op de hoogte gebracht van het online experimenteel onderzoek. Personen konden tevens direct deelnemen via de link naar het onderzoek op de sociale media sites van verschillende gezondheidsgerelateerde instanties. De deelnemers werd verteld dat zij deelnamen aan een onderzoek naar de gezondheidscommunicatie gericht op ouders van jonge kinderen. Hierbij werd aangegeven dat het doel van het onderzoek eruit bestond om de gezondheidscommunicatie te verbeteren. De deelnemers werden, na het lezen van- en instemmen met het informed consent formulier, random toegewezen aan één van de vier condities. De deelnemers werden minimaal tien seconden blootgesteld aan één van de vier gezondheidsboodschappen. Deze minimale tijdsduur was met een timer ingesteld. De timer is specifiek op tien seconden ingesteld, zodat de meting van de verwerking van de boodschap niet kon worden beïnvloedt door het te snel doorklikken of een te lange

blootstelling aan de boodschap. Na afloop van de tien seconden konden de deelnemers verder gaan met het onderzoek en antwoord geven op de gepresenteerde stellingen. Aan de hand van de stellingen werden de behavioral beliefs met betrekking tot het eten van voldoende groenten door kinderen, de attitude, de waargenomen controle en de gedragsintentie gemeten.

(23)

Na beantwoording van de stellingen werd naar de demografische kenmerken gevraagd en werden een aantal vragen gesteld ten behoeve van de manipulatiecheck. Ook zijn er een aantal vragen opgesteld aan de hand waarvan de mogelijke invloed van externe factoren kon worden uitgesloten. Tot slot konden de deelnemers ook kans maken op een klein cadeau. De deelnemers kregen de keuze tussen een mandje snoep en een mandje seizoensgroenten en konden op een 7-puntsschaal aangeven hoe graag zij één van de twee cadeaus zouden willen ontvangen. De keuze voor het cadeau vormde een additionele gedragsmaat, aan de hand waarvan de intentie van ouders om hun kinderen meer groenten te laten eten kon worden gemeten. Na de keuze voor het cadeautje konden de deelnemers in een tekstvak aangeven wat volgens hen het doel van het onderzoek was. Hierna werd het onderzoek afgesloten met een uitgebreide debriefing (zie appendix B).

Metingen

De afhankelijke variabelen die in dit onderzoek zijn gemeten zijn de bahavioral beliefs, de attitude, de eigen effectiviteit en de gedragsintentie. Voor de afhankelijke maten is gekozen vanwege het feit dat de theorie van gepland gedrag (TPB; Ajzen, 1984, 1991) reeds als uitgangspunt is toegepast bij het bevorderen van verschillende typen gezondheidsgedrag (Armitage & Conner, 2001; Albarracín, Johnson, Fishbein & Muellerleile, 2001). Volgens de TPB zijn de behavioral beliefs, attitude, eigen effectiviteit, en sociale normen belangrijke determinanten van gedragsintentie. De gedragsintentie kan vervolgens worden aangemerkt als een directe determinant van het uiteindelijke gedrag (Ajzen, 1984). Uit verschillende meta-analyses is tevens gebleken dat de gedragsintentie tussen de 20% en de 30% van de variantie in het uiteindelijke gezondheidsgedrag voorspelt (Armitage & Conner, 2001; Albarracín et al. 2001).

(24)

Behavioral beliefs en attitude. Voorafgaand aan het meten van de attitude werden de behavioral beliefs zoals gecommuniceerd in de boodschappen gemeten. De behavioral beliefs werden gemeten aan de hand van zes stellingen (zie tabel 3). De deelnemers konden steeds met behulp van de adjectieven ‘1 = onwaarschijnlijk – 7 = waarschijnlijk’ aangeven in hoeverre zij de eerste stelling als waarschijnlijk achtte en voor de tweede stelling aangeven in hoeverre zij dit gedrag als ‘1 = slecht’ of ‘7 = goed’ evalueerden. De behavioral beliefs zijn in dit onderzoek gemeten, omdat deze een directe antecedent vormen van de attitude ten

opzichte van het gedrag (TPB; Ajzen, 1991). De behavioral beliefs zijn gemeten aan de hand van de bestaande schaal door Ajzen (2002). Met behulp van de Cronbachs Alpha werd tevens vastgesteld dat de zes items een betrouwbare schaal vormen voor het meten van de behavioral beliefs, α = 0,70; M = 38,35, SD = 3,34. Na het meten van de behavioral beliefs is een item opgenomen om de attitude te meten. De stelling om de attitude te meten luidde als volgt: ‘Ervoor zorgen dat mijn kinderen iedere dag 100 tot 200 gram groenten eten vind ik...’. De stelling kon worden afgemaakt door de voorkeur te geven aan één van de vier getoonde instrumentele en experientiële bipolaire adjectieven op een 7-puntsschaal: ‘onbelangrijk – belangrijk’, ‘slecht – goed’, ‘onplezierig – plezierig’ of ‘ongunstig – gunstig’. Op grond van onderzoek door Ajzen (2002) bleek dit een betrouwbare schaal te zijn. De betrouwbaarheid van de schaal bleek ook uit de waarde van de Cronbachs alpha, α = 0,81; M = 25,33, SD = 3,14.

(25)

Tabel 3

Items behavioral beliefs

Gewicht Hart en bloedvaten Immuunsysteem

1. Als ik ervoor zorg dat mijn kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag eten, zorgt dit ervoor dat overgewicht bij mijn kinderen wordt tegengegaan.

Als ik ervoor zorg dat mijn

kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag eten, zorgt dit ervoor dat de kans op hart en vaatziekten op latere leeftijd bij mijn kinderen kleiner is

Als ik ervoor zorg dat mijn kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag eten, zorgt dit ervoor dat het immuunsysteem van mijn kinderen sterker wordt en ziekte wordt tegengegaan 2. Het tegengaan van overgewicht

bij mijn kinderen vind ik...

Het verkleinen van de kans op hart en vaatziekten op latere leeftijd bij mijn kinderen vind ik...

Het tegengaan van ziekte bij mijn kinderen door een sterk immuunsysteem vind ik...

Eigen effectiviteit. De afhankelijke variabele ‘eigen effectiviteit’ kan worden

gedefinieerd als ‘het waargenomen gemak of de moeilijkheid waarmee het gedrag kan worden uitgevoerd en de mate van vertrouwen in de eigen succesvolle uitvoering van het gedrag’ (Ajzen, 1991; 2002). Eigen effectiviteit is, net als attitude, gemeten aan de hand van een bipolaire semantische differentiaal schaal, waarbij de deelnemers steeds hun mate van voorkeur konden aangeven voor één van de twee getoonde bipolaire adjectieven. De eigen effectiviteit is gemeten aan de hand van vier stellingen. De eerste stelling luidde als volgt: ‘Mijn kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag laten eten is voor mij...’, ( 1 = onmogelijk, 7 = mogelijk). De tweede stelling luidde: ‘Als ik zou willen zou het voor mij makkelijk zijn om mijn kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag te laten eten’ (1 = helemaal niet waar, 7 = helemaal waar). Tot slot is de vraag gesteld: ‘Hoeveel controle heeft u over de inname van 100 tot 200 gram groenten per dag door uw kinderen?’, de deelnemers konden op een 7-puntsschaal aangeven in welke mate zij ‘geen controle’ of ‘complete controle’ dachten te hebben over dit gedrag. Aan de hand van een betrouwbaarheidsanalyse kon worden

(26)

Gedragsintentie. De gedragsintentie kan worden gedefinieerd als ‘de hoeveelheid moeite die een persoon bereid is te doen om een bepaald doel te bereiken’ (Ajzen, 1991). De gedragsintentie is, net als de overige afhankelijke variabelen, gemeten aan de hand van een semantische differentiaal schaal. De gedragsintentie is gemeten aan de hand van de items: ‘Ik heb de intentie om mijn kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag te laten eten’ (1= helemaal niet – 7 = helemaal wel). De gedragsintentie is tevens gemeten met behulp van de stelling: ‘Ik zal proberen mijn kinderen iedere dag minimaal 100 tot 200 gram groenten te laten eten’ (1 = heel onwaarschijnlijk – 7 = heel waarschijnlijk). Door berekening van de Cronbachs Alpha kon worden geconcludeerd dat de twee items een betrouwbare schaal vormen voor het meten van de gedragsintentie, α = 0,92; M = 18,86, SD = 2,74. Tevens is de gedragsmaat ‘evaluatie cadeaukeuze’ opgenomen. De deelnemers konden op een

7-puntsschaal aangeven in hoeverre zij (1= helemaal niet graag – 7 = heel graag) een mandje groenten of een mandje snoep cadeau wilden ontvangen.

Manipulatiecheck

Sociale normen. De perceptie van de injunctieve norm is gemeten aan de hand van de volgende vraag: ‘Wat is volgens u het percentage van Nederlandse ouders die vinden dat ouders ervoor zouden moeten zorgen dat hun kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag eten?’. De deelnemers konden met behulp van een slider (0% - 100%) het percentage aangeven dat zij juist achtte.

De perceptie van de descriptieve norm is gemeten aan de hand van de vraag: ‘Wat is volgens u het percentage van Nederlandse ouders die ervoor zorgen dat hun kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag eten?’. De deelnemers konden wederom met behulp van een slider (0% - 100%) het volgens hen juiste percentage aangeven.

(27)

Framing. Ook is nagegaan of de manipulatie van de framing is geslaagd. Om dit te meten werd gevraagd of de deelnemers vonden dat de tekst de negatieve gevolgen van het eten van onvoldoende groente, of de positieve gevolgen van het eten van voldoende groente benadrukte. Voor deze meting zijn de volgende twee vragen gesteld die konden worden beantwoord op een 7-punts Likert schaal, variërend van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’ (Rothman et al. 1993): ‘Ik vind dat de tekst de negatieve gevolgen van het eten van

onvoldoende groenten voor mijn kinderen benadrukte’ en ‘Ik vind dat de tekst de positieve gevolgen van het eten van voldoende groenten voor mijn kinderen benadrukte’.

Controlevariabelen. Tot slot is ter controle naar de demografische kenmerken ‘leeftijd deelnemer’, ‘leeftijd kinderen’, ‘aantal kinderen’, ‘geslacht’ en ‘opleidingsniveau’ gevraagd. Ook is ter controle gevraagd of de kinderen van de deelnemers waren te beschouwen als makkelijke of moeilijke eters en naar het aantal dagen per week dat de ouders zelf voor hun kinderen kookten. Aan de hand van de laatste controlevraag kon bij de analyse rekening worden gehouden met de dagen dat de kinderen bijvoorbeeld op het kinderdagverblijf aten, een kant-en-klaar maaltijd aten of kon gecontroleerd worden voor overige externe variabelen waardoor de ouders minder invloed hadden op het eten van 100 tot 200 gram groenten per dag door hun kinderen. Tot slot is gevraagd wat volgens de deelnemers het doel van het

onderzoek was, de deelnemers konden dit beantwoorden aan de hand van een tekstvak. Wegens de mogelijke vertekening van de resultaten is de data van personen die de werkelijke toedracht van het onderzoek wisten te achterhalen niet betrokken in de analyse.

(28)

Analyseplan

Het effect van de sociale normen en framing op de behavioral beliefs en attitude werd gemeten met behulp van een meervoudige variantieanalyse (MANCOVA). Voor de

MANCOVA werd gekozen omdat met behulp van deze analysemethode de onafhankelijke groepen konden worden getoetst op de meerdere afhankelijke variabelen ‘beliefs over gewicht’, ‘beliefs over immuunsysteem’, ‘beliefs over hart en bloedvaten’ en ‘attitude’, tegelijk. Met behulp van de MANCOVA werden de afhankelijke variabelen gecombineerd, waardoor de verschillen tussen de onafhankelijke groepen maximaal zichtbaar werden. Bij het analyseren van de resultaten van de MANCOVA werd tevens naar de univariate resultaten van de toetst gekeken.

Het effect van de sociale normen en framing op de eigen effectiviteit en

gedragsintentie is gemeten met behulp van een univariate ANCOVA. Aan de hand van de ANCOVA kon worden onderzocht of er sprake was van hoofdeffecten en/of van interactie-effecten van de sociale normen en framing op de eigen effectiviteit en gedragsintentie.

Na het uitvoeren van de MANCOVA en ANCOVA werden eventuele significante interactie-effecten geanalyseerd met behulp van een t-test voor onafhankelijke groepen. Aan de hand van de t-test voor onafhankelijke groepen werd nagegaan welke groepen significant van elkaar verschilden. Verder werd voor de MANCOVA en de ANCOVA gekozen vanwege het feit dat de covariate variabelen tevens in de analyse konden worden betrokken. Aan de hand van de MANCOVA en de ANCOVA zijn de gemiddelden van de onafhankelijke

groepen berekend, na controle voor de covariate variabelen. Voor de invloed van de covariate variabelen werd gecontroleerd door de estimated means te rapporteren en na te gaan of de descriptive means en de estimated means niet significant van elkaar verschilden.

(29)

Analyse

Manipulatiecheck

Framing. Om na te gaan of deelnemers de winst- en verlies frame boodschap daadwerkelijk als positief en negatief aanmerkte, werd een multivariate variantieanalyse uitgevoerd. Aan de hand van de MANOVA kon worden onderzocht of de experimentele groepen, afhankelijk van framing en sociale normen, van elkaar verschilden in de mate waarin zij de boodschap als positief of negatief aanmerkte. De resultaten van de MANOVA laten zien dat er geen sprake is van een significant interactie-effect tussen de sociale normen en framing op de mate waarin personen een boodschap als positief of negatief beschouwen; (F (2,154) = 0,307, p = 0,736, λ = 0,99, η2 = 0,74). Ook werd er geen significant hoofdeffect gevonden van de sociale normen op de afhankelijke variabele; (F (2,154) = 0,08, p = 0,922, λ = 0,99, η2 = 0,00). In lijn met de verwachting bleek er wel sprake te zijn van een significant hoofdeffect van framing (winst vs. verlies) op de mate waarin personen de boodschap als positief of negatief aanmerkte; (F (2,154) = 6,29, p = 0,002, λ = 0,93, η2 = 0,06). Om te onderzoeken welke experimentele groepen er significant van elkaar verschilden op de afhankelijke variabele is naar de univariate resultaten van de MANOVA gekeken. De univariate resultaten lieten zien dat personen in de verlies frame conditie de gelezen tekst significant hoger evalueren in het benadrukken van de negatieve gevolgen (M = 4,99, SD = 1,68), dan personen in de winst frame conditie (M = 4,12, SD = 2,01); F (1,154) = 4,28, p = 0,004; η2 = 0,05). Personen in de winst frame conditie bleken de gelezen tekst significant hoger te evalueren in het benadrukken van de positieve gevolgen (M = 5,81, SD =1,30), dan personen in de loss frame conditie (M = 5,23, SD = 1,58); F (1,154) = 6,12, p = 0,014; η2 = 0,04).

(30)

Sociale normen. Aan de hand van een t-test voor onafhankelijke groepen werd onderzocht wat de deelnemers in de verschillende normcondities (injunctief vs. descriptief) dachten dat het in de norm genoemde percentage was. Uit de analyse bleek echter geen significant verschil te bestaan tussen het geschatte percentage van de injunctieve norm, voor personen in de descriptieve normconditie (M = 72,00, SD = 13,77), in vergelijking met personen in de injunctieve normconditie (M = 68,87, SD = 16,91); t (158) = -1,28, p = 0,201. Gemiddeld schatte de deelnemers het injunctieve normpercentage (d.w.z. het percentage ouders dat vind dat ouders hun kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag zouden moeten laten eten) dus niet anders in nadat zij zijn blootgesteld aan een descriptieve norm of een injunctieve norm.

Hiernaast bleek echter wel een significant verschil te bestaan tussen het geschatte percentage van de descriptieve norm, voor personen in de injunctieve normconditie (M = 49,30, SD = 19,30), in vergelijking met personen in de descriptieve normconditie (M = 57,16, SD = 16,86); t (158) = -2,74, p = 0,007. Gemiddeld schatte de deelnemers het descriptieve normpercentage (d.w.z. het percentage ouders dat hun kinderen 100 tot 200 gram groenten per dag te eten geven) dus hoger in nadat zij zijn blootgesteld aan een descriptieve norm, in vergelijking met personen die zijn blootgesteld aan een injunctieve norm.

Covariaten

Allereerst is met behulp van de Spearman’s rho gecontroleerd voor de mogelijke externe invloed van geslacht, opleidingsniveau, leeftijd van de ouders en leeftijd van de kinderen. Voor de Spearman’s rho is gekozen omdat het geslacht, opleidingsniveau en de leeftijd zijn gemeten op een ordinaal of dichotoom meetniveau.

Voor de afhankelijke variabele ‘beliefs over hart en bloedvaten’ bleek een significant zwakke positieve correlatie te bestaan met het geslacht van de deelnemers en de leeftijd van

(31)

de deelnemers. Verder bleek voor de afhankelijke variabele ‘eigen effectiviteit’ en ‘beliefs over immuunsysteem’ een significant zwakke positieve correlatie te bestaan met de leeftijd van de kinderen; zie tabel 4.

Vervolgens is met behulp van de Pearson’s correlatie coëfficiënt gecontroleerd voor de mogelijke invloed van ‘type eter’ (d.w.z. of kinderen zijn te beschouwen als moeilijke of makkelijke eters) en voor ‘zelf koken’ (d.w.z. het aantal dagen per week dat ouders zelf voor hun kinderen koken). Voor de Pearson’s correlatie coëfficiënt is gekozen omdat de variabelen ‘type eter’ en ‘zelf koken’ beiden zijn gemeten op een continue schaal.

Voor de afhankelijke variabele ‘beliefs over het gewicht’ bleek een significant zwakke positieve correlatie te bestaan met ‘type eter’. Tevens bleek voor de afhankelijke variabele ‘eigen effectiviteit’ een significant zwakke positieve correlatie te bestaan met ‘type eter’. Tot slot bleek ook voor de afhankelijke variabele ‘gedragsintentie’ een significant zwakke

positieve correlatie te bestaan met ‘type eter’; zie tabel 4.

Op grond van de resultaten van de Spearman’s rho en de Pearsons correlatie

coëfficiënt zullen de variabelen ‘geslacht’, ‘leeftijd ouders’, ‘leeftijd kinderen’ en ‘type eter’ worden betrokken in de MANCOVA om het effect van de sociale normen en framing op de behavioral beliefs te meten. Hiernaast zullen de variabelen ‘leeftijd kinderen’ en ‘type eter’ worden betrokken in de ANCOVA om het effect van de sociale normen en framing op de eigen effectiviteit te meten. Tot slot zal gecontroleerd worden voor ‘type eter’, door deze variabele te betrekken in de ANCOVA om het effect van sociale normen en framing op de gedragsintentie te meten. Door de variabelen in de analyses te betrekken en naar de estimated means te kijken, werden de groepsgemiddelden op de afhankelijke variabelen berekend, na controle voor de covariaten.

(32)

Tabel 4

Resultaten Spearman’s Rho en Pearson’s correlatie analyse Leeftijd Leeftijd

kinderen

Geslacht Opleidings niveau

Type eter Zelf koken Beliefs gewicht r = 0,16* r = 0,12 r = 0,09, r = 0,08 r = 0,16* r = 0,08 Beliefs immuunsysteem r = 0,15 r = 0,23* r = 0,14 r = 0,00 r = 0,06 r = 0,05 Beliefs hart en bloedvaten r = 0,20* r = 0,16* r = 0,20* r = 0,11 r = 0,08 r = 0,04 Attitude r = 0,07 r = 0,14 r = 0,05 r = -0,09 r = 0,12 r = -0,02 Eigen effectiviteit r = 0,04 r = 0,20* r = 0,09 r = -0,09 r = 0,47** r = 0,06 Gedragsintentie r = 0,05 r = 0,05 r = 0,11 r = -0,034 r = 0,17* r =0,09 Noot. N=159. * p < 0,001, ** p. < 0,05. Afhankelijke maten

Behavioral beliefs en attitude. Het effect van de onafhankelijke variabelen ‘sociale normen’ en ‘framing’ op de afhankelijke variabelen ‘beliefs gewicht’, ‘beliefs hart en bloedvaten’, ‘beliefs immuunsysteem’ en de ‘attitude’, is geanalyseerd met behulp van een meervoudige variantie analyse (MANCOVA). Hierbij werd gecontroleerd voor de variabelen ‘geslacht ouder’, ‘leeftijd ouder’, ‘leeftijd kinderen’ en ‘type eter’.

Aan de hand van de resultaten van de MANCOVA kan geconcludeerd worden dat er geen significant hoofdeffect bestaat van framing op de afhankelijke variabelen, (F (4,150) = 1,49, p = 0,208; λ = 0,962, η2 = 0,04). Ook werd er voor de sociale normen geen significant verschil gevonden tussen de groepen op de afhankelijke variabelen, (F (4,150) = 1,67, p = 0,159; λ = 0,957, η2= 0,04). Tot slot bleek er ook geen significant interactie-effect te bestaan van de ‘sociale normen’ en ‘framing’ op de afhankelijke variabelen, (F (4,150) = 1,19, p = 0,316; λ = 0,97, η2 = 0,03; zie tabel 5).

Anders dan verwacht, kan uit de resultaten van de MANCOVA worden opgemaakt dat er geen significant interactie-effect bestaat van de sociale normen en framing op de

(33)

behavioral beliefs en attitude van de deelnemers ten opzichte van het eten van voldoende groente door kinderen.

Tabel 5

Gemiddelden beliefs en attitude

Injunctieve norm Descriptieve norm

verlies frame winst frame verlies frame winst frame

M SD M SD M SD M SD Beliefs gewicht 6,23 0,67 6,07 1,05 6,04 1,05 6,54 0,52 Beliefs immuunsysteem 6,51 0,51 6,46 0,70 6,38 0,56 6,38 0,64 Beliefs hart en bloedvaten 6,55 0,61 6,45 0,67 6,49 0,56 6,59 0,64 Attitude 6,41 0,84 6,12 0,91 6,44 0,55 6,35 0,79

Ondanks dat er op multivariaat niveau geen significante interactie kon worden

vastgesteld, is er nog wel gekeken naar de interactie op univariaat niveau. Hieruit kwam naar voren dat er een significant interactie-effect bestaat van de onafhankelijke variabelen ‘sociale normen’ en ‘framing’ op de afhankelijke variabele ‘beliefs over gewicht’, (F (1,153) = 4,28, p = 0,040; η2 = 0,027). Personen in de verschillende condities scoorden dus significant

verschillend op de schaal van de beliefs over het gewicht, veroorzaakt door de interactie tussen sociale normen en framing; zie appendix C voor de univariate resultaten van de MANCOVA.

Om te onderzoeken welke groepen significant van elkaar verschillen werd een t-test voor onafhankelijke groepen uitgevoerd. De t-test liet zien dat er een significant verschil bestaat tussen de gemiddelde scores op de afhankelijke variabele ‘beliefs over gewicht’ tussen personen die zijn blootgesteld aan een descriptieve normboodschap met een winst frame (M = 6,54, SD = 0,52) en personen die zijn blootgesteld aan een descriptieve normboodschap met

(34)

winst frame, scoren significant hoger op de schaal van de beliefs over het gewicht, dan personen in de descriptieve normconditie met een verlies frame, t (79) = -2,73, p = 0,008; zie figuur 2. Voor de injunctieve norm werden geen significante verschillen gevonden tussen de effecten van een winst frame (M = 6,07, SD =1,05) of een verlies frame (M = 6,23, SD = 0,67) op de beliefs over het gewicht, t (79) = 0,83, p =0,408. Verder bleek uit de analyse dat voor de winst frameconditie een descriptieve norm een groter effect heeft op de beliefs over het gewicht (M = 6,54, SD = 0,52), dan een injunctieve norm (M = 6,18, SD = 1,05); t (76) = -2,54, p = 0,013. Voor de verlies frameconditie bleken er geen significante verschillen te bestaan tussen de gemiddelden, afhankelijk van de sociale normen; zie appendix C.

Figuur 2

Interactie-effect sociale normen en framing voor beliefs gewicht

Concluderend kan er uit de univariate en multivariate resultaten van de MANCOVA worden opgemaakt dat er, in lijn met de verwachtingen, een significant interactie-effect bestaat van sociale normen en framing op de beliefs over het gewicht. Zoals verwacht heeft een descriptieve normboodschap met een winst frame een groter effect op de overtuiging dat het eten van groenten door kinderen van invloed is op het gewicht, dan een descriptieve normboodschap met een verlies frame. Voor de injunctieve norm werden echter, anders dan

5,5 5,7 5,9 6,1 6,3 6,5 6,7

verlies frame winst frame Descriptieve norm

(35)

gewicht. Voor de overige afhankelijke variabelen, ‘beliefs over hart en bloedvaten’, ‘beliefs over immuunsysteem’ en ‘attitude’ werden tevens geen significante univariate hoofdeffecten of interactie-effecten gevonden.

Eigen effectiviteit. Om te onderzoeken of er verschillen bestaan tussen de scores op de afhankelijke variabele ‘eigen effectiviteit’, afhankelijk van sociale normen en framing is een univariate variantieanalyse uitgevoerd (ANCOVA). Hierbij is gecontroleerd voor de variabele ‘type eter’, door deze variabele in de analyse te betrekken en naar de estimated means te kijken.

De resultaten van de ANCOVA laten allereerst zien dat er sprake is van een significant hoofdeffect van de onafhankelijke variabele ‘framing’, op de afhankelijke variabele ‘eigen effectiviteit’, F (1,53) = 4,66, p = 0,032 , η2 = 0,03. Personen in de verlies frame conditie scoren gemiddeld hoger op de schaal van de eigen effectiviteit (M = 5,96), dan personen in de winst frame conditie (M = 5,18). Ook voor de onafhankelijke variabele

‘sociale normen’, werd een marginaal significant hoofdeffect gevonden, F (1,53) = 3,61, p = 0,059, η2 = 0,023. Personen in de descriptieve normconditie scoren gemiddeld hoger op de schaal van de eigen effectiviteit (M = 5,57, SD = 1,21), dan personen in de injunctieve normconditie (M = 5,29, SD = 1,20). Tot slot werd er geen significant interactie-effect

gevonden van de sociale normen en framing op de afhankelijke variabele ‘eigen effectiviteit’, F (1,53) = 0,04 , p = 0,837, η2 = 0,000.

Concluderend bestaat er, anders dan verwacht, geen significant effect van de

gecombineerde variabelen ‘sociale normen’ en ‘framing’ op de eigen effectiviteit. Wel werd een significant hoofdeffect gevonden van framing. Personen in de verlies frameconditie geven aan meer controle te hebben over de groente consumptie van hun kinderen dan personen in de

(36)

de eigen effectiviteit. Personen in de descriptieve normconditie scoren hoger op eigen effectiviteit dan personen in de injunctieve normconditie; zie tabel 6).

Tabel 6

Gemiddelden eigen effectiviteit

Injunctieve norm Descriptieve norm

verlies frame winst frame verlies frame winst frame

M SD M SD M SD M SD

Eigen effectiviteit

5,63 1,00 4,97 1,31 5,76 1,23 5,39 1,17

Verlies frame Winst frame Descriptieve norm Injunctieve norm

M SD M SD M SD M SD

Eigen effectiviteit

5,69 1,12 5,18 1,25 5,57 1,21 5,32 1,20

De gedragsintentie. Om te onderzoeken of er een verschil bestond in de intentie van ouders om hun kinderen meer groenten te laten eten, afhankelijk van sociale normen en framing, is opnieuw een univariate variantieanalyse (ANCOVA) uitgevoerd. Bij de analyse is gecontroleerd voor de variabele ‘type eter’, door de covariaat in de analyse op te nemen en te controleren of de estimated means niet significant verschilde van de descriptive means.

De resultaten van de ANCOVA laten allereerst zien dat er geen significant interactie-effect bestaat tussen de onafhankelijke variabelen ‘sociale normen’ en ‘framing’ op de afhankelijke variabele ‘gedragsintentie’, F (1,153) = 0,38, p = 0,540, η2 = 0,00. Verder werd er ook geen significant hoofdeffect gevonden van de onafhankelijke variabele ‘framing’ op de gedragsintentie, F (1,153) = 2,40, p = 0,124, η2 = 0,02. Tot slot werd er een significant marginaal effect gevonden van de onafhankelijke variabele ‘sociale normen’ op de

afhankelijke variabele ‘gedragsintentie’, F(1,153) = 3,80, p = 0,53, η2 = 0,02. Personen in de descriptieve normconditie scoren significant hoger op de intentie om hun kinderen meer

(37)

groenten te laten eten (M = 6,49, SD = 0,58), dan personen in de injunctieve normconditie (M = 6,29, SD = 0,75; zie tabel 7).

Aan de hand van de resultaten van de ANCOVA kan geconcludeerd worden dat er, anders dan verwacht, geen significant interactie-effect bestaat van sociale normen en framing op de gedragsintentie. Een descriptieve norm heeft dus geen groter effect op de

gedragsintentie wanneer hier een winst frame aan is toegevoegd dan wanneer hier een verlies frame aan is toegevoegd. Ook bleek uit de resultaten dat een injunctieve norm geen groter effect heeft op de gedragsintentie wanneer hier een verlies frame aan is toegevoegd dan wanneer hier een winst frame aan is toegevoegd. Verder bleek er wel een marginaal

significant hoofdeffect te bestaan van sociale normen op de gedragsintentie. Een descriptieve norm zorgt voor een hogere intentie om kinderen meer groente te laten eten, dan een

injunctieve norm. Er werd geen significant hoofdeffect gevonden van framing op de gedragsintentie.

Cadeaukeuze. Tot slot werd aan de hand van een MANCOVA onderzocht in hoeverre de conditie waaraan personen waren toebedeeld (d.w.z. een injunctieve norm met een verlies frame, een injunctieve norm met een winst frame, een descriptieve norm met een verlies frame, of een descriptieve norm met een winst frame), van invloed was op de evaluatie van de keuze voor een cadeau. Aan de hand van de MANCOVA werd geconcludeerd dat de

experimentele conditie niet zorgt voor een significant verschil in de keuze voor een mand groenten, F(3,120) = 0,22, p = 0,884, η2 = 0,01 en ook niet zorgt voor een verschil in de keuze voor een mand snoep, F(3,120) = 0,26, p = 0,855, η2 = 0,01; zie tabel 7.

(38)

Tabel 7

Gemiddelden gedragsintentie en cadeaukeuze

Injunctieve norm Descriptieve norm

verlies frame winst frame verlies frame winst frame

M SD M SD M SD M SD

Gedragsintentie 6,35 0,70 6,22 0,80 6,61 0,55 6,37 0,60 Keuze groenten 6,56 1,05 6,36 1,13 6,40 1,04 6,38 1,27 Keuze snoep 3,19 2,32 3,36 2,36 2,91 2,12 2,97 2,08 Injunctieve norm Descriptieve norm Verlies frame Winst frame

M SD M SD M SD M SD

Gedragsintentie 6,29 0,75 6,49 0,58 6,48 0,64 6,29 0,70

Discussie

Verwacht werd dat injunctieve normen een groter effect zouden hebben, wanneer de injunctieve normboodschap in een verlies frame was geplaatst, dan wanneer deze in een winst frame was geplaatst. Hierentegen werd verwacht dat descriptieve normen een groter effect zouden hebben, wanneer de descriptieve normboodschap in een winst frame was geplaatst, dan wanneer deze in een verlies frame was geplaatst.

Aan deze hypotheses lag de verwachting ten grondslag dat een verlies frame ervoor zorgt dat personen de boodschap centraal gaan verwerken, terwijl een winst frame ervoor zorgt dat personen de boodschap perifeer gaan verwerken (Baumeister et al. 2001). Geheel in lijn met de huidige theorie, bleek uit de pre-test dat personen een verlies frame inderdaad meer centraal verwerken, in vergelijking met een winst frame en dat personen een winst frame meer perifeer verwerken, in vergelijking met een verlies frame. Vervolgens werd verwacht dat dit verschil in de verwerking van winst- en verlies frames zou zorgen voor een grotere effectiviteit van descriptieve en injunctieve normen.

In overeenstemming met hypothese twee van dit onderzoek, laten de resultaten met betrekking tot beliefs over het gewicht zien, dat een descriptieve normboodschap met een

(39)

winst frame een positiever effect heeft op de overtuiging over het belang van groente voor een gezond gewicht van kinderen, dan wanneer een winst frame aan de descriptieve

normboodschap werd toegevoegd. De verwachting dat een descriptieve norm een groter effect heeft wanneer personen de boodschap perifeer verwerken, dan wanneer personen de

boodschap centraal verwerken, wordt aan de hand van deze bevinding dus ondersteund. Dezelfde interactie werd, anders dan verwacht, niet vastgesteld voor de injunctieve norm. Een injunctieve normboodschap met een verlies frame bleek geen groter effect te hebben op de behavioral beliefs, dan een injunctieve normboodschap met een winst frame. Aan de hand van deze bevindingen wordt hypothese één dus niet ondersteund.

Het feit dat geen significante interactie werd gevonden voor de injunctieve norm kan mogelijk worden verklaard door de kracht van de argumenten in de boodschap. Aan de hand van het elaboration likelihood model door Petty en Cacioppo (1984), kan namelijk worden gesteld dat de persuasieve kracht van een boodschap waar intensief over nagedacht moet worden, in grote mate afhankelijk is van de kracht van de argumenten in de boodschap (Cialdini et al. 2006). Wanneer de boodschap sterke argumenten bevat kan de persuasieve kracht van de boodschap toenemen, terwijl zwakke argumenten in de boodschap kunnen zorgen voor een afname van de persuasieve kracht van de boodschap (Petty & Cacioppo, 1984; Petty & Wegener, 1999). Wellicht is de kracht van de gehanteerde argumenten in dit onderzoek van invloed geweest op dit effect.

Naast de mogelijke interactie-effecten, is ook onderzocht of er sprake was van hoofdeffecten van sociale normen en framing afzonderlijk. Voor de onafhankelijke variabele ‘framing’ bleek er een significant effect te bestaan op de eigen effectiviteit. Personen die waren blootgesteld aan een verlies frame bleken een hogere mate van eigen effectiviteit te ervaren, dan personen die waren blootgesteld aan een winst frame. Deze bevindingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Molecular markers for introgression of useful traits from wild Manihot relatives of cassava, marker-assisted selection (MAS) of disease and root quality traits.. Phylogeny

Wanneer deze verbindingen werkelijkheid worden, leent Internationale Knoop XL zich uitermate goed voor de ontwikkeling van een gemengd zakencentrum, waar ook Metropolitaan Wonen

The first step in injury risk prevention is identifying the associated injury risk factors for shoulder dysfunction (Dutton et al., 2019; Olivier et al., 2016), and therefore the

5 Chapter 1 the Children’s Act 38 of 2005 provides that a surrogate motherhood agreement &#34;means an agreement between a surrogate mother and a commissioning parent in which it

Responsgroepen voor de gevoeligheid van soorten voor klimaatverandering 33 4.1 Afbakening analyse responsgroepen 33 4.2 Temperatuurstijging leidt tot areaalverschuivingen 34

Er wordt in dit onderzoek namelijk gekeken of organisaties met hun internetprofiel consumenten kunnen overtuigen door gebruik te maken van vuistregels en perifere cues, en of

To summarize, in the pilot study we found that participants’ finger temperature increased while watching a liar or a truth-teller in the first block of videos (i.e., when

The classification for a lower body plus trunk configura- tion was similar to the full-body configuration, but instead of 17 inertial sensors, only 8 inertial sensors (on pelvis,