• No results found

Counterfactual thinking en openheid tot normoverschrijding : onderzoek naar de invloed van opwaarts contrafactueel denken op openheid tot normoverschrijding in het jeugdvoetbal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Counterfactual thinking en openheid tot normoverschrijding : onderzoek naar de invloed van opwaarts contrafactueel denken op openheid tot normoverschrijding in het jeugdvoetbal"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Counterfactual Thinking en Openheid tot

Normoverschrijding

Onderzoek naar de invloed van opwaarts contrafactueel

denken op openheid tot normoverschrijding in het

jeugdvoetbal.

Thomas van Winsen

MASTERSCRIPTIE PSYCHOLOGIE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

SPORT-EN PRESTATIEPSYCHOLOGIE

JULI 2015

AUTEUR

Naam:

Thomas van Winsen

Collegekaartnummer:

10725628

Adres:

Morsweg 48 K19

2312AE Leiden

Telefoonnummer:

+31 6 34 55 88 1

E-mailadres:

tfvanwinsen@gmail.com

BEGELEIDERS:

Programmagroep:

Sociale Psychologie

Begeleider:

Dhr. K. Jonas

2ᵉ beoordelaar:

Dhr. J. Dalege

Onderzoeksinstellingen:

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der

Maatschappij- en Gedragswetenschappen,

FC Utrecht Academie, Jeugdopleiding Sparta

(2)

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING ... 3 1. INLEIDING ... 4 1.1. Contrafactuele gedachtes ... 4 1.2 Het onderzoek ... 7 1.3 Hypotheses ... 10 2. METHODE ... 11 2.1 Design ... 11 2.2 Participanten ... 11 2.3 Materiaal ... 12 2.4 Procedure ... 14 2.5 Statistische analyse ... 15 3. RESULTATEN ... 17 3.1 Data-exploratie ... 17

3.2 Toetsing validiteit en betrouwbaarheid vragenlijst ... 18

3.3 Assumpties parametrische toetsen ... 20

3.4 Toetsing hypotheses ... 23

4. DISCUSSIE ... 25

5. REFERENTIES ... 35

6. BIJLAGEN ... 37

BIJLAGE A – Vragenlijst ... 37

(3)

SAMENVATTING

Contrafactuele gedachtes zijn ingebeelde alternatieve uitkomsten op de werkelijkheid. Opwaartse contrafactuele gedachtes zijn een ingebeelde verbetering ten opzichte van de werkelijkheid en kunnen daardoor voor mensen dienen als een leermiddel of een motiverend middel. Het huidig onderzoek bekijkt de invloed van opwaartse contrafactuele gedachtes op openheid tot normoverschrijdend gedrag onder jeugdvoetballers tijdens wedstrijden en trainingen. Er werd een relationeel onderzoek met vier verschillende hoofdvariabelen uitgevoerd onder 53 jeugdvoetballers, tussen de 8 en 16 jaar, van twee professionele Nederlandse voetbalclubs. Voorafgaand aan of na een training werd er bij de spelers een, voor dit onderzoek geconstrueerde, vragenlijst over contrafactuele gedachtes en openheid tot normoverschrijding afgenomen. Het bleek dat opwaartse contrafactuele gedachtes niet tot significant meer openheid tot normoverschrijding leidden dan neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes. Wel bleken jeugdspelers significant meer opwaartse contrafactuele gedachtes te formuleren tijdens een wedstrijd dan tijdens een training. Het laatstgenoemde resultaat impliceert dat jeugdvoetballers meer informatie over hun positie ten opzichte van hun doel opvragen wanneer de druk om te presteren hoger is en de belangen groter zijn. Interessante oorzaken en gevolgen van de resultaten van dit onderzoek worden besproken.

(4)

1.

INLEIDING

1.1. Contrafactuele gedachtes

Vrijwel iedereen kent het verhaal van de jongen die "wolf" riep. Dit verhaal gaat over een jongen die tot twee keer toe door de straten van een dorpje schreeuwde dat er een wolf rondliep. Beide keren kwamen de dorpsbewoners naar buiten gesneld om de jongen te redden van de gevaarlijke wolf maar eenmaal buiten gekomen merkten zij dat er helemaal geen wolf door de straten liep. De jongen had een grap uitgehaald. Een korte tijd later liep dezelfde jongen door de straat en stond plotseling oog in oog met een levensgevaarlijke wolf. Hij schreeuwde: "wolf! wolf!" De dorpelingen hoorden de jongen weer schreeuwen maar bleven gewoon binnen. De derde keer was deze grap niet meer leuk. Zo kon het gebeuren dat de jongen werd verslonden door een wolf.

Een gedachte die bij heel veel mensen speelt na het lezen van dit verhaal is: "Als de jongen niet van die grappen had gemaakt, was hij nu nog in leven geweest". Een dergelijke gedachte wordt een counterfactual thought, ofwel contrafactuele gedachte, genoemd (Kahneman & Miller, 1986; Roese, 1994). Een contrafactuele gedachte is een voorstelling van een alternatieve afloop van de realiteit (Markman, Gavanski, Sherman & McMullen, 1993). Contrafactuele gedachtes kunnen worden onderverdeeld in opwaartse- en neerwaartse contrafactuele gedachtes (Markman et al., 1993). Opwaartse contrafactuele gedachtes zijn gedachtes waarin het gevolg een verbetering is ten opzichte van de werkelijkheid. Bijvoorbeeld: "Als ik gisteren harder gewerkt had, was ik nu vrij geweest". Neerwaartse contrafactuele gedachtes zijn gedachtes waarin het gevolg een verslechtering is ten opzichte van de werkelijkheid. Bijvoorbeeld: "Als ik vanochtend wel was gaan werken, was ik nu echt ziek geweest". Opwaartse contrafactuele gedachtes komen veel vaker

(5)

spontaan op dan neerwaartse contrafactuele gedachtes (Roese, 1997). Opwaartse contrafactuele gedachtes brengen vaak negatieve gevoelens met zich mee, want mensen zien liever de ingebeelde uitkomst dan de werkelijke uitkomst (Davis, Lehman, Silver, Wortman & Ellard, 1995). Neerwaartse contrafactuele gedachtes leiden juist vaak tot positieve gevoelens, want mensen zijn blij dat ze tot een goede uitkomst, in vergelijking met de ingebeelde uitkomst, gekomen zijn (Davis, Lehman, Wortman, Silver, & Ellard, 1995).

Naast negatief affect kunnen opwaartse contrafactuele gedachtes ook juist positief affect genereren doordat er een pad gecreëerd wordt om de gewenste uitkomst de volgende keer wel te verwezenlijken (Landman, 1993). Uit onderzoek van Markman et al. (1993) bleek dat mensen meer opwaartse contrafactuele gedachtes genereren wanneer zij verwachten meer pogingen te krijgen voor de taak die ze doen. Dit duidt erop dat opwaartse contrafactuele gedachtes als doel kunnen hebben om de werkelijke uitkomst in de toekomst te verbeteren. Volgens Markman et al. (1993) hadden de proefpersonen in hun onderzoek de opwaartse contrafactuele gedachtes nodig om informatie te verzamelen om in de toekomst beter te presteren. In Roese en Olson (1993) werden soortgelijke resultaten gevonden. Deze resultaten duiden erop dat opwaartse contrafactuele gedachtes dus een motivationele functie hebben. Mensen genereren deze gedachtes, onder andere, om een bepaald doel te bereiken of om dichter bij een doel te komen.

Opwaartse contrafactuele gedachtes kunnen dus een motiverende, of beter gezegd "doel-faciliterende", functie hebben. Een contrafactuele gedachte geeft in feite informatie over de discrepantie tussen de ware- en de gewenste uitkomst of het doel. De afgelopen decennia is er uit vele onderzoeken gebleken dat het stellen van doelen de prestaties op tal van domeinen verbetert (Locke & Latham, 2002). Een belangrijke reden hiervoor is dat

(6)

beter worden (Locke & Latham, 2002). Uit onderzoek van Larrick, Heath en Wo (2009) blijkt echter dat het stellen van moeilijke en specifieke doelen kan leiden tot meer normoverschrijdend, risicovol gedrag in onderhandelingen en besluitvorming en dat daardoor het behalen van het opgestelde doel moeilijker wordt. Ook Latham en Locke (2013) vonden in hun onderzoek dat het proberen te behalen van doelen kan leiden tot meer risicogedrag.

Gezien de bovenstaande onderzoeken (Larrick, Heath & Wo, 2009; Latham & Locke, 2013) waaruit blijkt dat het stellen van doelen kan leiden tot meer normoverschrijding en risicogedrag, is het mogelijk dat opwaartse contrafactuele gedachtes, naast het hebben van een doel-faciliterende functie (Roese & Olson, 2003), ook een belemmering voor het behalen van een doel kunnen zijn. Een opwaartse contrafactuele gedachte kan mensen namelijk doen inzien dat ze niet de juiste middelen inzetten om een doel te behalen. Uit een contrafactuele gedachte komt informatie naar voren over de discrepantie tussen de huidige situatie en het beoogde doel. Deze informatie kan mensen aanzetten tot het veranderen van de middelen om het doel te bereiken. Deze nieuwe middelen brengen vaak meer risico met zich mee maar vergroten, wellicht gevoelsmatig, de kans op succes (Cyert & March, 1963). Een opwaartse contrafactuele gedachte kan dus ten grondslag liggen aan risicogedrag en normoverschrijdend gedrag van een persoon om een doel te behalen. Ook kan, wanneer de discrepantie tussen het beoogde doel en de uitkomst groter wordt, negatief affect, stress en schaamte bij mensen ervaren worden (Carver & Scheier, 2004; Boninger, Gleicher & Strathman, 1994). Om deze stress en schaamte te vermijden kan het zijn dat mensen meer risico gaan nemen om de discrepantie tussen hun huidige positie en het beoogde doel te verkleinen. Bovendien hebben mensen neiging meer risico te nemen om een doel te behalen

(7)

Een opwaartse contrafactuele gedachte geeft informatie over status van het behalen of niet behalen van een doel. Het is daarom goed mogelijk dat mensen, door opwaarts contrafactueel denken, het gevoel krijgen verder van hun doel af te geraken en beseffen dat ze een andere weg in moeten slaan om het doel toch te behalen. Om falen te voorkomen en stress te verminderen is er dus een kans dat deze mensen sneller de norm overschrijden en meer risico nemen.

Het hoofddoel van het huidig onderzoek is bekijken of opwaartse contrafactuele gedachtes kunnen leiden tot meer tolerantie voor het overschrijden van normen dan neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder jeugdvoetballers van twee professionele Nederlandse voetbalclubs. Het onderzoek kijkt naar de tolerantie voor het overschrijden van normen bij jeugdvoetballers en niet direct naar normoverschrijding op zichzelf. Hier is voor gekozen om tijd en kosten te besparen. Een voetballer die aangeeft zeer makkelijk normen te overschrijden zal dit ook vaker doen dan een voetballer die aangeeft veel moeite te hebben met het overschrijden van normen. Tolerantie voor normoverschrijding is daarom een goede indicator voor normoverschrijding.

1.2 Het onderzoek

Er is voor onderzoek onder jeugdvoetballers gekozen omdat in de voetbalwereld motivatie en doelen stellen een zeer belangrijke rol spelen. Alles draait er namelijk om het behalen van doelen als "het kampioenschap", "de wedstrijd winnen" of "een betere voetballer worden". Dergelijke doelen zijn niet te behalen zonder motivatie, want zonder er is geen enkele reden om inzet te leveren om het gestelde doel te halen (Deci & Ryan, 1985). Bovendien is er bij deze doelgroep nog zeer weinig onderzoek gedaan naar contrafactuele gedachtes.

(8)

Het hoofddoel van dit onderzoek is dus bekijken of opwaartse contrafactuele gedachtes kunnen leiden tot meer tolerantie voor normoverschrijding onder jeugdvoetballers tijdens trainingen en wedstrijden dan neerwaartse contrafactuele gedachtes of geen contrafactuele gedachtes. Binnen het voetbal zijn er tal van contrafactuele gedachtes voor te stellen. Veel van deze contrafactuele gedachtes tijdens het voetbal zullen opwaarts zijn en dus een motivationele, of preparatieve, functie hebben. Een voetballer die een bal verliest aan de tegenstander zal dit bijvoorbeeld wijten aan te weinig inzet. Vervolgens is de kans groot dat hij een stuk harder het volgende duel in gaat om niet weer de bal kwijt te raken. Hierdoor kan het zijn dat de speler gedrag gaat vertonen dat als risicovol, of "normoverschrijdend", wordt bestempeld binnen de context van het voetbal om maar het beoogde doel te bereiken. Voorbeelden van normoverschrijdend gedrag binnen het voetbal zijn grove overtredingen, schelden en fysieke agressie (KNVB, 2014). Een neerwaartse contrafactuele gedachte in het jeugdvoetbal, bijvoorbeeld "als ik die bal verkeerd had geraakt, had ik zomaar een eigen doelpunt kunnen scoren", zal niet gauw leiden tot meer risicogedrag en kan misschien zelfs leiden tot meer voorzichtigheid.

Een tweede doel van dit onderzoek is bekijken of jeugdvoetballers meer contrafactuele gedachtes hebben tijdens een wedstrijd dan tijdens een training. Er wordt verwacht dat jeugdvoetballers meer contrafactuele gedachtes hebben tijdens een wedstrijd dan tijdens een training omdat er tijdens een wedstrijd meer doelen met directe gevolgen voorhanden zijn dan tijdens een training (Kyllo & Landers, 1995). Doelen voor een training zijn vaak lange termijn doelen die er op gericht zijn goed te presteren tijdens wedstrijden. De effecten van niet slagen in een trainingsdoel zijn daarom minder sterk en zichtbaar. Tijdens een wedstrijd heeft een speler hele duidelijke korte termijn doelen, zoals "winnen" of

(9)

bijvoorbeeld doordat de wedstrijd verloren wordt, en raakt de speler mogelijk gestrest of gefrustreerd (Kyllo & Landers, 1995; Carver & Scheier, 2004; Boninger, Gleicher & Strathman, 1994). Om dit negatieve gevoel te voorkomen is het voor de speler nuttig om constant informatie over zijn huidige positie ten opzichte van zijn doel te krijgen. Door contrafactuele gedachtes kan de speler deze informatie over zijn positie krijgen (Roese & Olson, 2003) en daarom wordt verwacht dat spelers vaker contrafactuele gedachtes hebben tijdens wedstrijden dan tijdens trainingen. Aangezien zowel opwaartse- als neerwaartse contrafactuele gedachtes informatie geven over de positie van de speler ten opzichte van zijn beoogde doel wordt er geen onderscheid gemaakt tussen deze twee contrafactuele gedachtes.

Een derde doel van dit onderzoek is om te bekijken of het belang dat een jeugdvoetballer hecht aan zijn voetbaldoelen, ten opzichte van andere levensdoelen, van invloed is op het aantal contrafactuele gedachtes dat deze speler heeft. Er wordt verwacht dat jeugdspelers die veel waarde hechten aan hun voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen meer opwaartse contrafactuele gedachtes hebben dan jeugdspelers die evenveel waarde hechten aan voetbaldoelen en andere levensdoelen. Dit wordt verwacht omdat jeugdvoetballers die voetbaldoelen veruit de belangrijkste doelen in hun leven vinden ook meer baat hebben bij het behalen van deze doelen dan jeugdspelers die ook veel waarde hechten aan doelen buiten het voetbal. Voor de spelers die voetbal het belangrijkste vinden staat er bij het wel of niet behalen van hun voetbaldoelen meer op het spel. Indien zij een voetbaldoel niet halen zijn er weinig andere dingen waar ze waarde aan hechten. Voor spelers die ook erg veel waarde hechten aan doelen naast het voetbal is het geen ramp als ze een voetbaldoel niet halen. Ze hebben nog veel andere doelen waar ze tijd

(10)

voetbaldoelen in verhouding tot hun andere levensdoelen zullen meer opwaartse contrafactuele gedachtes genereren om zo informatie over hun positie ten opzichte van het doel te krijgen (Roese & Olson, 2003).

1.3 Hypotheses

De volgende hypotheses zijn opgesteld:

H1: Jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes zijn significant meer tolerant tegenover normoverschrijdingen tijdens trainingen en wedstrijden dan jeugdvoetballers met neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes.

H2: Jeugdvoetballers hebben significant meer contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd dan tijdens een training.

H3: Jeugdvoetballers die veel waarde hechten aan voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen hebben significant meer opwaartse contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd of training dan jeugdvoetballers die evenveel waarde hechten aan voetbaldoelen en andere levensdoelen.

(11)

2.

METHODE

2.1 Design

Het onderzoek was een beschrijvend onderzoek en had een relationeel design met vier verschillende hoofdvariabelen. Deze variabelen waren het type contrafactuele gedachte, de hoeveelheid contrafactuele gedachte (tijdens de training, voor de wedstrijd en tijdens de wedstrijd), belang levensdoelen (voetbaldoelen en andere levensdoelen) en openheid tot normoverschrijding. Het onderzoek bestond uit twee onderdelen. Ten eerste werd er gekeken of jeugdvoetballers contrafactuele gedachtes hebben. In dit eerste deel van het onderzoek waren de afhankelijke variabelen dus het wel- of niet hebben van een contrafactuele gedachte en daarbij het type contrafactuele gedachte. In het tweede deel van het onderzoek werden de hypotheses beantwoord. Hier werden de afhankelijke variabelen uit het eerste deel van het onderzoek, het wel- of niet hebben van een contrafactuele gedachte en het type contrafactuele gedachte, gebruikt als onafhankelijke variabelen.

2.2 Participanten

Deelnemers aan het onderzoek zijn geworven uit de voetbalopleidingen van Sparta Rotterdam en FC Utrecht. In deze opleidingen zaten respectievelijk 175 en 170 jeugdvoetballers. Elke jeugdvoetballer van zowel Sparta Rotterdam als FC Utrecht kwam in aanmerking voor deelname aan het onderzoek. Voor deelname aan het onderzoek was schriftelijke toestemming van een ouder of verzorger verplicht. Uiteindelijk namen er 12 jeugdvoetballers van Sparta Rotterdam en 41 jeugdvoetballers van FC Utrecht deel aan het onderzoek. In totaal deden er dus 53 (N = 53) jeugdvoetballers in de leeftijdscategorie tussen 8 en 16 jaar mee aan het onderzoek.

(12)

2.3 Materiaal

Tijdens het onderzoek werd er een door de onderzoekers gemaakte vragenlijst, bestaande uit vier onderdelen, afgenomen. De volledige vragenlijst is de vinden in bijlage A.

Het eerste onderdeel van de vragenlijst bestond uit een standaardformulier waarin gegevens over de leeftijd, ervaringsjaren, afkomst, huidige team en veldpositie van de jeugdvoetballer werden verzameld.

Hierna volgde het vragenlijstonderdeel over contrafactuele gedachtes. Dit deel betrof het schrijven van een kort verhaal waarin een eigen contrafactuele gedachte moest worden beschreven. Het schrijven van dit verhaaltje werd ingeleid door de volgende voorbeeld contrafactuele gedachte:

"Tijdens het spelen van een basketbalwedstrijd krijgt Jaap een kans om te scoren. Hij schiet maar de bal komt tegen het bord en stuitert terug het veld in. Jaap baalt en denkt: "Had ik maar beter geschoten, dan had ik nu gescoord."

Na dit voorbeeld werd er aan de jeugdvoetballers gevraagd of zij zelf een soortgelijke gedachte tijdens een training of wedstrijd wilden opschrijven. De onderzoekers hebben deze gedachte(s) na afloop van het onderzoek gecodeerd. Hierbij werd bepaald of de opgeschreven contrafactuele gedachte(s) opwaarts- of neerwaarts was en of deze aditief of subtractief was. Na het beschrijven van de contrafactuele gedachtes werden er een aantal vragen gesteld over de frequentie van dit soort gedachtes tijdens trainingen en voor- en tijdens de wedstrijd. Deze vragen werden beantwoord aan de hand van een 5-punts Likertschaal.

(13)

Het derde deel van de vragenlijst betrof het beoordelen van een aantal stellingen over het belang dat de speler hecht aan zijn doelen in het voetbal ten opzichte van doelen op school en in thuissituaties. Voorbeelden van deze stellingen zijn:

"Hoge cijfers halen op school", "Een profvoetballer worden" en "een goede vriend zijn".

Deze stellingen moesten worden beoordeeld aan de hand van een 5-punts Likertschaal waarbij de 1 stond voor "zeer onbelangrijk" en de 5 voor "zeer belangrijk". Op deze manier kon worden bekeken hoeveel waarde elke speler hecht aan voetbal ten opzichte van andere levensaspecten. Stelling 1, 3 en 4 gingen over voetbaldoelen en stelling 2, 5, 6 en 7 gingen over andere levensdoelen.

Ten slotte werden er veertien gedragingen op het voetbalveld beschreven en was het de bedoeling dat de jeugdvoetballers aangaven op een 5-punts Likertschaal in hoeverre zij deze gedragingen acceptabel vinden tijdens een wedstrijd. Hiermee werd tolerantie voor normoverschrijding onder de jeugdvoetballers gemeten. Voorbeelden van deze gedragingen zijn:

"Een Schwalbe maken", "Een overtreding maken als de scheidsrechter niet kijkt" en "Tijdrekken"

Vraag 6 was omgekeerd gesteld en de score hiervan is per speler omgedraaid om meegenomen te kunnen worden in de analyse.

(14)

2.4 Procedure

Voorafgaand werden alle ouders middels een brief, verstuurd via de adreslijst van Sparta Rotterdam en FC Utrecht en afgedrukt op officieel clubpapier, ingelicht over het naderende onderzoek. Bij deze brief werd een toestemmingsformulier verstuurd. De ouders van de jeugdspelers konden dit toestemmingsformulier invullen en aan de trainer van hun team geven. De trainers zorgen er vervolgens voor dat de formulieren uitkwamen bij de onderzoeker. De onderzoeker communiceerde vervolgens naar de trainer welke spelers een vragenlijst moest invullen zodat de trainer deze spelers op een afgesproken moment naar de onderzoeker toe kon sturen. De volledige brief inclusief toestemmingsverklaring is te vinden in bijlage B.

De vragenlijsten werden door twee verschillende onderzoekers afgenomen bij jeugdspelers van Sparta Rotterdam en FC Utrecht in de weken tussen de 1ᵉ en 20ᵉ van juni 2015. In totaal duurde het afnemen van een vragenlijst ongeveer vijf minuten per speler. De spelers werden door hun trainer naar een gereserveerde onderzoeksruimte bij hun club gezonden. Hier kregen zij van de onderzoeker een vragenlijst met daarbij een pen of potlood. De onderzoeker gaf de volgende instructies:

"Jullie gaan nu een korte vragenlijst invullen over bepaalde gedragingen in het voetbal. Het is een gemakkelijke vragenlijst en mochten jullie vragen hebben tijdens het invullen kunnen jullie deze altijd stellen. Veel succes!"

Na het invullen van de vragenlijsten brachten de spelers de vragenlijst naar de onderzoeker en kon hij weer vertrekken. De verzamelde vragenlijsten werden zorgvuldig bewaard door

(15)

de onderzoek en na het afnemen van de laatste vragenlijst werden de resultaten overgenomen in een SPSS databestand.

2.5 Statistische analyse

Alle statistische analyses zijn uitgevoerd met behulp van het programma SPSS (IBM Corp., 2012).

Voorafgaand aan het toetsen van de hypotheses is er een data-exploratie uitgevoerd waarin gegevens over gemiddelde leeftijd, gemiddeld aantal ervaringsjaren, positieverdeling en afkomst zijn verkregen.

De eerste hypothese “jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes zijn significant meer tolerant tegenover normoverschrijdingen tijdens trainingen en wedstrijden dan jeugdvoetballers met neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes" is getoetst doormiddel van een ANOVA met twee groepen. De onafhankelijke variabele was "Type contrafactuele gedachte". Deze variabele was van nominaal meetniveau en had twee groepen (Opwaarts en Neerwaarts/Geen). De afhankelijke variabele was "Tolerantie tegenover normoverschrijding". Deze variabele was van intervalniveau en kwam voort uit de vragenlijsten.

De tweede hypothese was "jeugdvoetballers hebben significant meer contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd dan tijdens een training." Om de hypothese te toetsen is een Pooled Within-subjects T-test uitgevoerd. De onafhankelijke variabele was "Spelsituatie (wedstrijd of training)" en van nominaal meetniveau. De afhankelijke variabele was "Hoeveelheid contrafactuele gedachtes". Deze variabele was van intervalniveau en kwam voort uit de vragenlijsten.

(16)

De derde hypothese "jeugdvoetballers die veel waarde hechten aan voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen hebben significant meer opwaartse contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd of training dan jeugdvoetballers die evenveel waarde hechten aan voetbaldoelen en andere levensdoelen" is getoetst door een correlatie te berekenen tussen de verschilscore van de twee doelen (voetbaldoelen tegenover andere levensdoelen) en het aantal opwaartse contrafactuele gedachtes. De onafhankelijke variabele was de "verschilscore tussen voetbaldoelen en andere levensdoelen” en is van interval meetniveau. De afhankelijke variabele was "aantal opwaartse contrafactuele gedachtes" en was van interval meetniveau. Deze variabele is voort gekomen uit de vragenlijsten. Alleen de jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes zijn meegenomen in deze toets.

(17)

3.

RESULTATEN

3.1 Data-exploratie

Het onderzoek is uitgevoerd op twee verschillende locaties in de maand juni van het jaar 2015. Na het uitvoeren van het onderzoek is de dataset uitgebreid gecontroleerd op missende waardes. Er zijn verschillende afwijkende waarden geconstateerd en deze zijn vervolgens als “missing” aangeduid in het databestand. Er zijn, na bestudering van uitbijters, geen proefpersonen verwijderd uit te dataset.

In totaal deden er 10 keepers, 18 verdedigers, 14 middenvelders en 11 aanvallers mee aan het onderzoek die allemaal in Nederland geboren zijn. 41 van deze spelers waren afkomstig van FC Utrecht en 12 van Sparta Rotterdam. Van de moeders van de jeugdspelers waren er 41 afkomstig uit Nederland, 8 uit Marokko en 4 uit overige landen. Van de vaders van de jeugdspelers waren er 39 afkomstig uit Nederland, 8 uit Marokko en 6 uit overige landen. Het gemiddelde, de standaard deviatie, het minimum en het maximum van de jeugdvoetballers op de variabelen leeftijd en ervaringsjaren zijn weergegeven in tabel 1. In tabel 2 is de verdeling van het aantal- en type contrafactuele gedachtes van de jeugdspelers per positie weergegeven.

(18)

Tabel 1. Beschrijvende statistieken (gemiddelde, standaard

deviatie, minimum en, maximum) van de participanten op de variabelen leeftijd en ervaringsjaren.

Leeftijd Ervaringsjaren

Gemiddelde 11,83 7,38

Standaarddeviatie 2,29 2,41

Minimum 8 3

Maximum 16 11

Tabel 2. Verdeling van het aantal- en type contrafactuele gedachtes

van de jeugdspelers per positie in het veld.

Contrafactuele gedachtes

Opwaarts Neerwaarts Geen Totaal

Keepers 6 0 4 10

Verdedigers 11 0 7 18

Middenvelders 13 0 1 14

Aanvallers 9 0 2 11

3.2 Toetsing validiteit en betrouwbaarheid vragenlijst

Omdat er nog geen resultaten bekend zijn omtrent de betrouwbaarheid en validiteit van de, voor het onderzoek ontworpen, vragenlijst zijn de onderdelen “belang voetbaldoelen en andere levensdoelen” en “openheid tot normoverschrijding” van de

(19)

vragenlijst beoordeeld doormiddel van een betrouwbaarheids- en factoranalyse. Om de validiteit van de verschillende vragenlijst onderdelen te toetsen is een Kaiser-Meyer-Olkin (KMO) statistiek uitgevoerd. Deze statistiek bepaalt de correlatie tussen de verschillende items van een subschaal. Een uitkomst op deze statistiek boven .5 wordt gezien als voldoende voor het uitvoeren van een factoranalyse (Kaiser, 1970). Na het uitvoeren van de KMO is er een exploratieve factoranalyse uitgevoerd om te kijken naar de factorladingen en de proportie verklaarde variantie. De resultaten van de KMO, factoranalyse en betrouwbaarheidsanalyse zijn weergegeven in tabel 3.

Tabel 3. Kaiser-Meyer-Olkin statistiek voor de vragenlijstonderdelen “belang voetbaldoelen

en andere levensdoelen” en “openheid tot normoverschrijding”.

Vragenlijst-onderdelen

Items KMO Factorladingen (bereik) Verklaarde variantie (%) Cronbach’s Alpha (α) Belang Doelen Voetbaldoelen 1,3,4 .643 .73 - .87 65.8 .714 Andere doelen 2,5,7 .573 -.26 - .94 70.4 .636 Openheid tot normoverschrijding 1 - 17 .627 -.58 - .79 75.5 .830

Na uitvoering van de betrouwbaarheidsanalyse is besloten item 6 “een goede baan krijgen” uit het onderzoek te verwijderen. De Cronbach’s Alpha van het vragenlijstonderdeel “andere levensdoelen” steeg hiermee van α = .529 naar α = .636. Een Cronbach’s Alpha van α = .8 of hoger wordt gezien als een goede betrouwbaarheid. Een Cronbach’s Alpha van α = .6 of

(20)

hoger wordt gezien als acceptabel. Er is daarom geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vragenlijstonderdelen. Ondanks dat de KMO-score van elk onderdeel boven .5 ligt kan de validiteit van de gebruikte vragenlijst matig genoemd worden. Een groot aantal factorladingen is namelijk kleiner dan .30 en dit is te laag voor een goede validiteit. Gebruikelijk is om in het geval van een te kleine factorlading het item te verwijderen uit de vragenlijst. Voor dit onderzoek is gekozen de items in de berekeningen mee te nemen aangezien vrijwel elk item op één of meer componenten van de factoranalyse een lading heeft die kleiner is dan.30.

3.3 Assumpties parametrische toetsen

Voordat de hypotheses werden getoetst werden er een aantal assumpties voor het afnemen van parametrische tests uitgevoerd. De assumpties van onafhankelijkheid van variabelen en het intervalniveau van de variabelen konden direct worden aangenomen. De proefpersonen zijn namelijk volledig onafhankelijk van elkaar getest en de uitkomsten van de vragenlijsten zijn op intervalniveau voor elke afhankelijke variabele. Om te toetsen of de data in de variabelen normaal verdeeld waren werd een Kolmogorov-Smirnov test uitgevoerd voor de variabelen Openheid tot Normoverschrijding, Voetbal Doelen, Andere Doelen, Leeftijd en Ervaringsjaren. De resultaten van deze test zijn weergegeven in tabel 4.

(21)

Tabel 4. Kolmogorov-Smirnov Test voor normaliteit van

de variabelen Openheid tot Normoverschrijding,

Voetbal Doelen, Andere Doelen, Leeftijd en Ervaringsjaren.

Kolmogorov-Smirnov Test

Openheid tot normoverschrijding .200

Voetbal doelen .000

Andere doelen .000

Leeftijd .089

Ervaringsjaren .024

Uit de Kolmogorov-Smirnov test bleek dat de variabelen Openheid tot normoverschrijding en leeftijd niet significant bleken af te wijken van een normaalverdeling met respectievelijk

D(53) = .085, p = .200 en D(53) = .113, p = .089. De variabelen voetbaldoelen, andere doelen

en ervaringsjaren bleken alle drie significant af te wijken van een normaalverdeling met respectievelijk D(53) = .398, p = .000, D(53) = .192, p = .000 en D(53) = .131, p = .024. Dit betekende dat de significant van een normaalverdeling afwijkende variabelen moesten worden omgezet in Z-scores. Met deze nieuwe variabelen zijn de verdere berekeningen uitgevoerd.

Om de homogeniteit van de varianties te toetsen voor werd een Levene’s test gebruikt voor de variabelen Openheid tot Normoverschrijding, Voetbal Doelen, Andere Doelen, Leeftijd en Ervaringsjaren tussen de twee groepen contrafactuele gedachtes (opwaarts en neerwaarts/geen). De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 5. De

(22)

variabelen Openheid tot Normoverschrijding, Voetbal Doelen, Andere Doelen, Leeftijd en Ervaringsjaren bleken allemaal niet significant op de Levene’s test met respectievelijk F(1,51) = .011, p = .918, F(1,51) = 1.971, F(1,51) = .037, p = .848 p = .166, F(1,51) = .001, p = .977 en

F(1,51) = .215, p = .645. Dit betekende dat de homogeniteit van de varianties gewaarborgd

was voor de verdere analyses in het onderzoek.

Tabel 5. Levene’s test voor homogeniteit van de varianties

van de variabelen Openheid tot Normoverschrijding, Voetbal Doelen, Andere Doelen, Leeftijd en Ervaringsjaren.

Levene’s test

Openheid tot normoverschrijding .918

Voetbal doelen .166

Andere doelen .848

Leeftijd .977

Ervaringsjaren .645

Om hypothese 1 goed te kunnen toetsen werd ook nagegaan of de variabelen leeftijd en ervaringsjaren van de jeugdspelers niet significant van elkaar verschilden op de groepen opwaartse en neerwaartse/geen contrafactuele gedachtes. Dit werd onderzocht met behulp van een T-test met onafhankelijke samples. Het bleek dat de jeugdspelers zowel op de variabele leeftijd als de variabele ervaringsjaren significant van elkaar verschilden met respectievelijk t(51) = 3.365, p = .001 en t(51) = 2.467, p = .017. Na bestudering van de

(23)

gegevens werd besloten de leeftijdscategorieën 8 en 9 niet mee te nemen in de beantwoording van de eerste hypothese. Deze groep had tijdens het invullen van de vragenlijsten moeite met het opschrijven van duidelijke contrafactuele gedachtes en daarom is besloten deze groep uit de analyse te verwijderen. Na een nieuwe T-test met onafhankelijke samples bleken de jeugdspelers niet langer significant te verschillen op de variabelen leeftijd en ervaringsjaren met t(42) = 1.632, p = .110 en t(42) = .721, p = .475.

3.4 Toetsing hypotheses

Om de hypothese “jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes zijn significant meer tolerant tegenover normoverschrijdingen tijdens trainingen en wedstrijden dan jeugdvoetballers met neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes" te toetsen werd een ANOVA met twee groepen gebruikt. De gebruikte variabelen waren “type contrafactuele gedachte” en “tolerantie tegenover normoverschrijding. Het bleek dat er geen verschil kon worden gevonden in de tolerantie tegenover normoverschrijding tussen jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes of neerwaartse/geen contrafactuele gedachtes met F(1,43) = .370, p = .546.

De tweede hypothese "jeugdvoetballers hebben significant meer contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd dan tijdens een training” werd getoetst doormiddel van een Pooled within-subjects T-test. De gebruikte variabelen waren “Spelsituatie (wedstrijd of training)" en "Hoeveelheid contrafactuele gedachtes". Uit de Pooled within-subjects T-test bleek dat jeugdspelers significant meer contrafactuele gedachtes hebben tijdens de wedstrijd dan tijdens een training met t(49) = -2.376, p = .022.

De derde hypothese "jeugdvoetballers die veel waarde hechten aan voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen hebben significant meer opwaartse

(24)

contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd of training dan jeugdvoetballers die evenveel waarde hechten aan voetbaldoelen en andere levensdoelen" werd getoetst door een Pearson-correlatie te berekenen tussen de verschilscore van de twee doelen (voetbaldoelen tegenover andere levensdoelen) en het gemiddelde aantal opwaartse contrafactuele gedachtes tijdens trainingen en wedstrijden. Het bleek dat er een zeer kleine correlatie was tussen de variabelen met r = .017, n = 38, p = .919.

(25)

4.

DISCUSSIE

Het blijkt dat de hypothese “jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes zijn significant meer tolerant tegenover normoverschrijdingen tijdens trainingen en wedstrijden dan jeugdvoetballers met neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes" niet kan worden aangenomen. Dit betekent dat er, in dit onderzoek, geen verschil is gevonden in de tolerantie tegenover normoverschrijding tussen jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes en jeugdvoetballers met neerwaartse- en/of geen contrafactuele gedachtes. Het blijkt dat de tweede hypothese "jeugdvoetballers hebben significant meer contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd dan tijdens een training” wel kan worden aangenomen wat betekent dat jeugdvoetballers significant meer contrafactuele gedachtes formuleren tijdens een wedstrijd dan tijdens een training. De derde hypothese "jeugdvoetballers die veel waarde hechten aan voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen hebben significant meer opwaartse contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd of training dan jeugdvoetballers die evenveel waarde hechten aan voetbaldoelen en andere levensdoelen" bleek, na uitvoering van een parametrische toets, niet te kunnen worden aangenomen. Dit betekent dat er, in dit onderzoek, niet is aangetoond dat jeugdvoetballers die meer waarde hechten aan hun voetbaldoelen, in verhouding tot hun andere levensdoelen, ook meer opwaartse contrafactuele gedachtes formuleren tijdens een wedstrijd of training.

Een aantal resultaten van dit onderzoek contrasteren met eerder gedaan onderzoek naar doelen stellen en normoverschrijdend gedrag. Uit onderzoek van Larrick, Heath en Wo (2009) bleek dat het stellen van moeilijke en specifieke doelen kan leiden tot meer normoverschrijdend, risicovol gedrag in onderhandelingen en ook uit onderzoek van Latham

(26)

en Locke (2013) bleek dat het proberen te behalen van doelen kan leiden tot meer risicogedrag. In het huidige onderzoek werd, aan de hand van de onderzoeken van Larrick, Heath en Wo (2009) en Latham en Locke (2013), verwacht dat opwaartse contrafactuele gedachtes, ofwel meer negatieve informatie over de discrepantie tussen het beoogde doel en de ware positie (Roese & Olson, 2003), van een jeugdvoetballer zouden leiden tot meer openheid tot normoverschrijding. Dit beoogde resultaat is echter niet gevonden in het huidige onderzoek. Een belangrijke reden voor het niet vinden van het beoogde resultaat kan liggen in de afhankelijke variabele die gebruikt is in het huidige onderzoek. De afhankelijke variabele "openheid tot normoverschrijding" is niet hetzelfde als de in Heath en Wo (2009) en Latham en Locke (2013) gebruikte afhankelijke variabele "risicogedrag". De, in dit onderzoek gebruike, afhankelijke variabele heeft als doel gehad een goede doch tijdsarme en goedkope afspiegeling te zijn van risicogedrag onder jeugdvoetballers. Wellicht is echter de relatie tussen "openheid tot normoverschrijding" en "risicogedrag" niet zo duidelijk als voor dit onderzoek werd aangenomen en is het gewenste resultaat daarom niet uit het onderzoek naar voren gekomen. Het resultaat dat wèl uit dit onderzoek is gekomen is interessant om verschillende redenen. Het feit dat uit dit onderzoek is gebleken dat opwaartse contrafactuele gedachtes niet leiden tot meer openheid tot normoverschrijdend gedrag kan ook betekenen dat er bij voetballers andere belangen meespelen tijdens het voetballen die opwegen tegen het nemen van meer risico. Bijvoorbeeld kan een speler die heel graag een gelijkopgaande wedstrijd wil winnen toch besluiten niet een gevaarlijke dieptepass te geven maar de bal naar een medespeler met ruimte te passen. Het kan zijn dat de speler in zijn hoofd een afweging heeft gemaakt tussen een veilig gelijkspel tegenover een mogelijk verlies door de gevaarlijke pass. In Landman (1993), Markman et al. (1993) en

(27)

in het vervolg een betere beslissing te nemen om een tweede negatieve uitkomst te voorkomen. In het voetbal, waarbij vele beslissingen elkaar in een snel tempo opvolgen, kan het zijn dat veel spelers door contrafactuele gedachtes hebben geleerd juist niet teveel risico te nemen. Het nemen van risico in het voetbal kan leiden tot bijvoorbeeld een rode kaart, een blessure of een tegendoelpunt. Wellicht dat veel spelers een dergelijke uitkomst hebben meegemaakt in een wedstrijd of training en daar, doormiddel van opwaartse contrafactuele gedachtes, van hebben geleerd en dus kiezen voor een minder risicovolle aanpak. Voor het onderzoek (Cyert en March, 1963; Larrick, Heath & Wo, 2009; Latham & Locke, 2013) naar doelen stellen en risicogedrag is deze bevinding zeer interessant. Het lijkt er namelijk op dat, doormiddel van een vanuit opwaarts contrafactueel denken gestuurd leereffect, jeugdvoetballers op een gegeven moment stoppen met het nemen van meer risico's tijdens het voetballen. De tweede hypothese "jeugdvoetballers hebben significant meer contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd dan tijdens een training” kon wel worden aangenomen en dit strookt ook met eerder gedaan onderzoek naar doelen stellen tijdens wedstrijden en trainingen (Kyllo & Landers, 1995). Uit dit onderzoek (Kyllo & Landers, 1995) bleek dat er tijdens wedstrijden meer doelen met directe gevolgen voorhanden zijn voor spelers dan tijdens traingen. Bovendien bleek uit Kyllo en Landers (1995), Carver en Scheier (2004) en Boninger, Gleicher en Strathman (1994) dat het niet behalen van deze wedstrijddoelen kon leiden tot frustratie, stress en schaamte. Het huidig onderzoek voorspelde daarom dat spelers tijdens wedstrijden meer behoefte hebben aan informatie over hun positie ten opzichte van het te behalen doel, doormiddel van opwaartse contrafactuele gedachtes (Roese & Olson, 2003), om stress, frustratie en het nemen van overmatig risico te voorkomen. Het huidig onderzoek biedt een eerste bewijs voor het

(28)

gedachtes formuleren in situaties waar de druk om te presteren hoger is. Wanneer mensen dus meer belang hebben bij het behalen van een doel, zoeken zij ook vaker naar informatie over hun positie ten opzichte van het doel. Dit gegeven is een zeer interessante aanvulling op het reeds bestaande onderzoek naar doelen stellen en bijvoorbeeld "Choking under pressure". "Choking under pressure" verwijst naar een gebeurtenis waarin een sporter een groot aantal fouten maakt onder hoge druk waardoor zijn of haar doel niet bereikt wordt (Tenenbaum & Eklund, 2007). Het is bijvoorbeeld mogelijk dat mensen "choken" doordat ze steeds blijven denken aan wat er mis ging en hoe ze het beter hadden moeten doen. Ten derde duidt het feit dat jeugdvoetballers meer contrafactuele gedachtes hebben tijdens een wedstrijd dan tijdens een training er op dat mensen meer contrafactuele gedachtes gebruiken op momenten die van meer betekenis zijn, of waarbij de wil om te slagen groter is. Het gedrag dat de voetballers uitvoeren tijdens een wedstrijd is hetzelfde gedrag dat ze uitvoeren tijdens een training. Het grote verschil zit in de waarde die de spelers hechten aan wedstrijden en trainingen. Dit gegeven sluit zeer goed aan bij het Zeigarnik effect van Bluma Zeigarnik, wat stelt dat niet behaalde doelen in belangrijke situaties langer in het geheugen blijven hangen dan niet behaalde doelen in minder belangrijke situaties (Claeys, 1969). Een verklaring voor het grotere aantal contrafactuele gedachtes tijdens een belangrijke situatie kan zijn dat mensen in belangrijke situaties contrafactuele gedachtes gebruiken om een eventueel Zeigarnik effect na falen te vermijden. Mensen willen niet blijven zitten met de gedachte aan het falen en gebruiken daardoor vaker informatie uit contrafactuele gedachtes om hun positie ten opzichte van hun doel in de gaten te houden. De derde hypothese "jeugdvoetballers die veel waarde hechten aan voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen hebben significant meer opwaartse contrafactuele gedachtes

(29)

voetbaldoelen en andere levensdoelen" is lastig te vergelijken met eerder gedaan onderzoek. Deze hypothese is niet met eerder onderzoek onderbouwd en is vanuit logische overwegingen opgesteld. Na het uitvoeren van dit onderzoek bleek de hypothese niet te kunnen worden aangenomen. De aanname dat er veel jeugdvoetballers zijn die over het algemeen meer waarde hechten aan voetbaldoelen dan aan andere levensdoelen is daarom misschien niet juist. Dit onderzoek lijkt een indicatie voor het feit dat de meeste jeugdvoetballers net zoveel waarde hechten aan bijvoorbeeld goede cijfers en goede vriendschappen als aan voetbaldoelen. Een belangrijke reden hiervoor schuilt in de manier waarop voetbalclubs hun talenten begeleiden. De voetbalclubs die hebben deelgenomen aan dit onderzoek begeleiden hun talenten ook intensief op het gebied van onderwijs, voeding en het leven naast voetbal. Hierdoor beseffen veel van de jeugdvoetballers dat er meer in het leven is dan alleen voetbal en hechten ze ook erg veel waarde aan deze niet-voetbalgerelateerde doelen. Het kan dus zijn dat er geen verschil in het aantal opwaartse contrafactuele gedachtes tussen de twee onderzochte groepen is gevonden omdat er geen verschil is in de gehechte waarde aan voetbal- en andere levensdoelen tussen de twee groepen.

Dit onderzoek heeft een aantal zeer sterke punten die kunnen hebben bijgedragen aan de huidige resultaten. Een zeer sterk punt van het huidige onderzoek is dat het is uitgevoerd in een real-life setting met echte jeugdvoetballers. Wanneer het onderzoek in een laboratorium was uitgevoerd met bijvoorbeeld studenten of een andere groep mensen waren de resultaten veel minder waarheidsgetrouw geweest. Door het onderzoek uit te voeren op een voetbalvereniging met jeugdvoetballers zijn de resultaten zeer betrouwbaar. Bovendien zijn de vragenlijsten afgenomen bij twee verschillende voetbalclubs in Nederland.

(30)

het huidige onderzoek zijn dus te generaliseren naar alle jeugdvoetballers bij professionele voetbalclubs in Nederland. Een ander sterk punt van dit onderzoek is dat er relatief veel gegevens over de jeugdvoetballers zijn verzameld. Hierdoor is het mogelijk om de gegevens uit dit onderzoek te gebruiken voor het beantwoorden van andere hypotheses. Bovendien is het onderzoek op een zeer kostenarme manier uitgevoerd waardoor het gemakkelijk te reproduceren is of zelfs aan te vullen met gegevens van andere jeugdvoetballers.

Toch zijn er, naast de bovengenoemde sterke punten, ook een aantal zwakke punten van het onderzoek te benoemen. Ten eerste zijn alle gebruikte vragenlijsten in het onderzoek speciaal voor het onderzoek ontwikkeld. Dit betekent dat er geen betrouwbaarheids- en validiteitsgegevens beschikbaar zijn van de vragenlijsten. Er is een betrouwbaarheids- en validiteitsanalyse uitgevoerd met wisselende resultaten. De betrouwbaarheid kan als voldoende worden beschouwd maar de validiteit van de vragenlijst is matig. Het is goed mogelijk dat het bovenstaande onderzoek andere resultaten oplevert wanneer er gebruik wordt gemaakt van een zeer vaak gebruikte en zowel betrouwbare- als valide vragenlijst. Tijdens het onderzoek bleek ook meermaals dat niet alle spelers volledig begrepen wat er van hen gevraagd werd en wat voor gedachte zij moesten opschrijven. Het kan zijn dat sommige spelers dus niet volledig juiste informatie hebben opgeschreven omdat zij niet goed begrepen wat er van ze verwacht werd. De dataset is na het onderzoek uitgebreid nagekeken op fouten of missende waardes in de vragenlijsten dus er is voor veel onduidelijke antwoorden gecontroleerd. Toch kan het zijn dat er een aantal resultaten niet volledig kloppend zijn door onbegrip bij de spelers over de vragenlijst. Ten derde kan het zijn dat de proefpersonen door de vraagstelling in het vragenlijstonderdeel over de contrafactuele gedachte vanzelf in de richting van een opwaartse contrafactuele gedachte

(31)

contrafactuele gedachte. Hierdoor hebben veel spelers misschien niet gedacht aan een neerwaartse contrafactuele gedachte tijdens het voetballen. Ten vierde is de leeftijdscategorie van de proefpersonen sterk gevarieerd wat de resultaten kan hebben veranderd. De leeftijden van de jeugdvoetballers varieerden van 8 tot 16 jaar. Na bestudering van de gegevens bleek bijvoorbeeld dat de jongste spelers vrijwel allemaal moeite hadden met het opschrijven van een contrafactuele gedachte. Hier is bij het uitvoeren van de analyse wel rekening mee gehouden door deze jongste categorie spelers uit te sluiten. Ten slotte is het aantal proefpersonen dat mee heeft gedaan aan het onderzoek aan de lage kant. Hierdoor zijn de groepen waartussen vergelijkingen zijn gedaan te klein geworden voor een betrouwbare analyse. De groep “neerwaartse/geen contrafactuele gedachtes” bestond bijvoorbeeld maar uit zes proefpersonen. Hierdoor is het goed mogelijk dat de resultaten niet significant zijn gebleken. Met meer proefpersonen was er wellicht een ander of sterker resultaat uit de analyse naar voren gekomen.

De resultaten van dit onderzoek zijn toch erg interessant voor allerlei mensen in de voetbalwereld en voor meerdere wetenschapsvelden. De eerste hypothese “jeugdvoetballers met opwaartse contrafactuele gedachtes zijn significant meer tolerant tegenover normoverschrijdingen tijdens trainingen en wedstrijden dan jeugdvoetballers met neerwaartse- of geen contrafactuele gedachtes" werd niet aangenomen en dit komt wellicht doordat voetballers een steeds een vorm van een risicoanalyse doen voordat zij een beslissing nemen en kiezen deze spelers vaak voor om de veilige oplossing. Een onderzoek naar de gedachteprocessen van voetballers tijdens het voetballen kan wellicht erg interessante bevindingen opleveren omtrent contrafactuele gedachtes tijdens het voetballen en sporten in het algemeen. De uitkomst van een dergelijk onderzoek zou voor

(32)

manier van keuzes maken van de voetballers in zijn of haar team. Een speler die veel risicovolle beslissingen blijkt te nemen kan hierop aangesproken worden. Ook kan er door zo'n onderzoek gekeken worden welke manier van voetballen, risicovol of juist voorzichtig, het meeste rendement oplevert. De tweede hypothese "jeugdvoetballers hebben significant meer contrafactuele gedachtes tijdens een wedstrijd dan tijdens een training” is aangenomen en is een toevoeging op het onderzoek van Kyllo en Landers (1995) waaruit blijkt dat spelers tijdens een wedstrijd meer doelen met directe gevolgen hebben dan tijdens trainingen. Het huidige onderzoek voegt hieraan toe dat spelers bovendien meer opwaartse contrafactuele gedachtes hebben tijdens een wedstrijd en dus meer informatie willen over hun positie ten opzichte van hun doelen. Het lijkt er dus ook op dat spelers meer met hun doelen bezig zijn tijdens de wedstrijd dan tijdens de training. Het is voor mensen in de voetbalwereld belangrijk hier kennis over te hebben. Er kan bijvoorbeeld tijdens trainingen ingespeeld worden op de doelen die de jeugdspelers stellen voor wedstrijden en trainingen. De vondst dat spelers meer contrafactuele gedachtes hebben tijdens een wedstrijd dan tijdens een training is ook erg interessant voor wetenschappers in verschillende doelgebieden. Het vormt een aanvulling op het bestaande onderzoek naar doelen stellen, contrafactuele gedachtes en kan ook interessant zijn voor bijvoorbeeld onderzoek naar "Choking under pressure". "Choking under pressure" verwijst naar een gebeurtenis waarin een sporter een groot aantal fouten maakt onder hoge druk waardoor zijn of haar doel niet bereikt wordt (Tenenbaum & Eklund, 2007). Het is bijvoorbeeld mogelijk dat mensen "choken" doordat ze steeds blijven denken aan wat er mis ging en hoe ze het beter hadden moeten doen. De derde hypothese "jeugdvoetballers die veel waarde hechten aan voetbaldoelen en weinig waarde hechten aan andere levensdoelen hebben significant meer

(33)

die evenveel waarde hechten aan voetbaldoelen en andere levensdoelen” is niet aangenomen maar heeft wel een interessant vraagstuk over het belang dat spelers hechten aan hun voetbaldoelen en andere levensdoelen geopend. Het is zeer interessant voor vervolgonderzoek om dieper in te gaan op de waarde die spelers hechten aan verschillende aspecten va hun leven. De uitkomsten van dergelijk onderzoek kunnen van grote waarde zijn voor de voetbalwereld.

Het feit dat er in dit onderzoek niet is aangetoond dat opwaartse contrafactuele gedachtes kunnen leiden tot meer openheid tot normoverschrijding is vreemd te noemen aangezien er uit de onderzoeken van Larrick, Heath en Wo (2009) en Latham en Locke (2013) toch duidelijke aanwijzingen zijn gevonden die deze hypothese ondersteunen. Meer onderzoek is daarom gewenst. Voor vervolg onderzoek is het belangrijk dat er meer proefpersonen binnen een kleinere leeftijdscategorie worden geworden. Bovendien moet de, in dit onderzoek gebruikte, vragenlijst op een aantal punten verbeterd worden om zo sterkere onderzoeksresultaten te verkrijgen. Ten slotte is het raadzaam om in vervolg onderzoek gebruik te maken van een aantal observaties langs de zijlijn. Zo kan er op een directe manier informatie worden verzameld over normoverschrijdend gedrag van jeugdvoetballers wat sterkere interpretaties oplevert dan een vragenlijst over openheid tot normoverschrijding. Als een onderzoeker het huidige onderzoek op deze punten verbetert is de kans aanwezig dat er andere resultaten worden gevonden over de vraag of opwaartse contrafactuele gedachtes kunnen leiden tot meer openheid tegenover normoverschrijding. Mocht vervolgonderzoek wel significante resultaten opleveren kan dit een enorm belangrijke verandering in de sportwereld teweeg brengen. Als uit onderzoek blijkt dat contrafactuele gedachtes leiden tot meer normoverschrijdend gedrag betekent dit dat men

(34)

namelijk tot meer normoverschrijdend gedrag wat ernstige gevolgen kan hebben voor de wedstrijd of het spel. Denk hierbij aan een rode kaart wegens het schoppen van de tegenstander puur omdat deze speler gefrustreerd is over het te ver weg zijn van zijn doel. Ook kan het voor vervolgonderzoek zeer interessant zijn te kijken naar de relatie tussen contrafactuele gedachtes en "choking under pressure" en de relatie tussen contrafactuele gedachtes en stress en frustratie.

Uit het huidig onderzoek is niet gebleken dat contrafactuele gedachtes van invloed zijn op openheid tot normoverschrijdend gedrag. Hier zijn meerdere oorzaken voor te noemen, zoals een niet-gevalideerde vragenlijst en een te grote leeftijdscategorie. Ondanks de sterke punten van dit veldexperiment zal er nog meer onderzoek moeten worden gedaan naar de invloed van contrafactuele gedachtes op openheid tot normoverschrijding en risicogedrag. Zo kan er wellicht in de toekomst een definitieve conclusie getrokken worden over dit onderwerp. Wel is er uit dit onderzoek gebleken dat spelers meer contrafactuele gedachtes hebben tijdens een wedstrijd dan tijdens een training. Dit resultaat is zeer interessant voor mensen in de voetbalwereld en vooral ook voor wetenschappers in verschillende vakgebieden.

(35)

5.

REFERENTIES

Boninger, D. S., Gleicher, F., & Strathman, A. (1994). Counterfactual Thinking: From What Might Have Been to What May Be. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 297-307.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (2004). Self-regulation of action and affect. In K. D. Vohs, K. D., & R. F. Baumeister (2nd ed.), Handbook of Self-Regulation: Research, Theory, and

Applications (13-39). New York: The Guilford Press.

Claeys, W. (1969). Zeigarnik Effect, "Reversed Zeigarnik Effect," and Personality. Journal of

Personality and Social Psychology, 12, 320-327.

Cyert, R. M., & March, J. G. (1963). A Behavioural Theory of the Firm. In J. B. Miner (Eds.),

Organisational Behaviour 2: Essential Theories of Process and Structure (60-68). New

York: M.E. Sharpe.

Davis, C. G., Lehman, D. R., Silver, R. C., Wortman, C. B., & Ellard, J.H. (1996). Self-blame following a traumatic event: The role of Perceived Avoidability. Personality and

Social Psychology Bulletin, 22, 557-567.

Deci, R. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic Motivation and Self-Determination in Human

Behavior (Eds.). New York: Plenum Press.

Kahneman, D., & Miller, D. T. (1986). Norm Theory: Comparing Reality to its Alternatives.

Psychological Review, 93, 136-153.

Kaiser, H. F. (1970). A Second-Generation Little Jiffy. Psychometrika, 35, 401-415. Kyllo, L. B., & Landers, D. M. (1995). Goal Setting in Sport and Exercise: A Research

Synthesis to Resolve the Controversy. Journal of Sport & Exercise Psychology, 17, 117-137.

(36)

KNVB (2014, juli). Spelregels Veldvoetbal: Laws of the Game. Retrieved april 30, 2015, from http://downloadcentrum.knvb.nl/sportlink/knvb/document/spelregels-veldvoetbal- definitieve%20versie%201%20juli.pdf?id=134609

Landman, J. (1993). Regret: The Persistence of the Possible (Eds.). New York: Oxford University Press.

Larrick, R. P., Heath, C., & Wu, G. (2009). Goal-Induced Risk Taking in Negotiation and Decision Making. Social Cognition, 27, 342-364

Latham, G. P., & Locke, E. A. (2013). Potential Pitfalls in Goal Setting and how to Avoid Them. In E. A. Locke and G. P. Latham (Eds.), New Developments in Goal Setting and Task

Performance (569-579). New York: Routledge.

Locke, E. A., & Latham, G. P. (2002). Building a Practically Useful Theory of Goal Setting and Task Motivation: A 35-year Odyssey. American Psychologist, 57, 705.

Markman, K. D., Gavanski, I., Sherman, S. J., & McMullen, M. N. (1993). The Mental Simulation of Better and Worse Possible Worlds. Journal of Experimental Social

Psychology, 29, 87–109.

Roese, N. J. (1994). The Functional Basis of Counterfactual Thinking. Journal of Personality

and Social Psychology, 66, 805.

Roese, N. J. (1997). Counterfactual Thinking. Psychological Bulletin, 121, 133-148.

Roese, N. J., & Olson, J. M. (1993). The Structure of Counterfactual Thought. Personality and

Social Psychology Bulletin, 19, 312-319.

Tenenbaum, G., & Eklund, R. C. (2007). Handbook of Sport Psychology (3rd ed.). New York: Wiley.

(37)

6.

BIJLAGEN

BIJLAGE A – Vragenlijst

Vragenlijsten

T.F van Winsen & T. de Vries, 2015

Lees eerst de onderstaande tekst voordat je begint met het invullen van de vragenlijst. Je gaat zo twee korte vragenlijsten invullen voor Sparta Rotterdam en de Universiteit van

Amsterdam. De vragenlijsten die je gaat invullen zijn bedoeld om van jou een betere voetballer te maken. Vul deze lijst daarom zo eerlijk en geconcentreerd mogelijk in. Niemand behalve de onderzoeker krijgt de gegevens die jij invult te zien.

Eerst wordt aan jullie gevraagd een paar algemene vragen in te vullen. Doe dit zo duidelijk en eerlijk mogelijk. Het belangrijkste is dat je een, voor jou, passend antwoord geeft.

Vraag: Antwoord:

In welk team speel je? ... Wat is je positie in het veld? ... Wat is je geboortedatum? ... Waar ben je geboren?

Wat is de nationaliteit van je ouders?

... Moeder...Vader... Hoe oud was je toen je begon met voetballen? ... Wat was je eerste team bij Sparta Rotterdam? ...

(38)

Vragenlijst 1:

Hieronder is het de bedoeling dat je een korte beschrijving geeft van een bepaalde gebeurtenis die jij tijdens een wedstrijd of training hebt meegemaakt. Hieronder volgt eerst een voorbeeld van een soortgelijke situatie en daarna een uitleg over wat jij moet opschrijven.

Voorbeeld:

Tijdens het spelen van een basketbalwedstrijd krijgt Jaap een kans om te scoren. Hij schiet maar de bal komt tegen het bord en stuitert terug het veld in. Jaap baalt en denkt: "Had ik maar beter geschoten, dan had ik nu gescoord."

Vrijwel alle spelers denken tijdens een wedstrijd wel eens “wat als…” of “had ik maar...”. Het is de bedoeling dat jij hieronder net zo'n verhaaltje als het voorbeeld van Jaap beschrijft waarin je zoiets dacht. Het moet om een situatie gaan die jij zelf hebt meegemaakt. Beschrijf de actie die je had willen doen (dus de actie die na de woorden “wat als” of “had ik maar” komt) zo uitgebreid en duidelijk mogelijk. Je mag het verhaal in korte, duidelijke zinnen opschrijven. Als je nooit van dit soort gedachtes hebt, schijf dan op waarom je denkt dat je deze niet hebt.

... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...

(39)

Geef nu aan hoe vaak je gedachten hebt zoals in het verhaal dat je hierboven hebt opgeschreven. Het gaat dus om gedachten waarbij je denkt “wat als…” of “had ik maar…” Je geeft aan hoe vaak je gedachten, zoals degene hierboven door jou beschreven, hebt door hieronder een getal tussen de 1 en de 5 te omcirkelen. De 1 staat voor "Nooit" en de 5 staat voor "Altijd".

Hoeveelheid gedachtes, zoals hierboven

beschreven, in verschillende situaties Nooit Zelden Soms Vaak Altijd

Op de training. 1 2 3 4 5

Op de ochtend van een wedstrijddag, tot

het begin van de wedstrijd. 1 2 3 4 5

Tijdens de wedstrijd. 1 2 3 4 5

Nu volgen er een aantal korte vragen over hoe belangrijk jij het behalen van een aantal dingen in je leven vind. Je geeft, doormiddel van het omcirkelen van een getal tussen de 1 en de 5, aan hoe belangrijk jij het vind een bepaald doel te behalen. De 1 staat voor "Onbelangrijk" en de 5 staat voor "Zeer belangrijk". Vul dit zo eerlijk mogelijk in.

Doel Onbelangrijk Niet erg

belangrijk belangrijk Redelijk Belangrijk belangrijk Zeer

Een proefvoetballer worden. 1 2 3 4 5 Hoge cijfers halen op school. 1 2 3 4 5 Goed presteren tijdens de training. 1 2 3 4 5 Goed presteren tijdens de wedstrijd. 1 2 3 4 5

Een goede vriend zijn. 1 2 3 4 5

Een goede baan krijgen. 1 2 3 4 5 Aardig gevonden worden. 1 2 3 4 5

(40)

Vragenlijst 2:

Hieronder ga je een paar stellingen beoordelen. De stellingen gaan over verschillende soorten gedrag dat een voetballer tijdens een wedstrijd kan laten zien. Geef steeds bij elke stelling aan in hoeverre jij het gedrag acceptabel vindt tijdens een wedstrijd. Doe dit door een cijfer te

omcirkelen tussen de 1 en de 5. Hierbij staat 1 voor “zeer onacceptabel” en 5 voor “zeer acceptabel” . Lees eerst de stelling goed door en vul dan pas je antwoord in.

Voorbeeld:

Stelling (Gedrag) Zeer

onacceptabel Redelijk onacceptabel Neutraal Redelijk acceptabel Zeer acceptabel

Een handje geven aan de tegenstander nadat je een overtreding op hem hebt gemaakt.

1 2 3 4 5

In het voorbeeld hierboven is een 5 omcirkeld. Dit betekent dat je het geven van een handje na een overtreding heel goed vind passen bij normaal gedrag op het voetbalveld.

Hieronder volgt de echte vragenlijst. Omcirkel nu zelf het getal dat het beste bij jou past.

Stelling (Gedrag) Zeer

onacceptabel Redelijk onacceptabel Neutraal Redelijk acceptabel Zeer acceptabel

Een schwalbe (fopduik) maken. 1 2 3 4 5 Langer op de grond blijven liggen dan

nodig na er een overtreding op je begaan is.

1 2 3 4 5

Een overtreding maken als de

scheidsrechter niet kijkt. 1 2 3 4 5 Een teamgenoot uitschelden als hij een

foute beslissing neemt. 1 2 3 4 5 Kwaad worden op de trainer als je wordt

gewisseld. 1 2 3 4 5

De bal passen naar een teamgenoot 1 2 3 4 5 Vervelende dingen zeggen tegen de

tegenstander. 1 2 3 4 5

Niet overspelen naar een medespeler omdat hij een andere keer naar jou had moeten spelen.

1 2 3 4 5

Tijdrekken. 1 2 3 4 5

Voor de bal gaan staan als de

tegenstander een vrije trap wil nemen. 1 2 3 4 5

Op de grond spugen. 1 2 3 4 5

De trainer en wisselspelers geen hand

geven nadat je gewisseld bent. 1 2 3 4 5 Je directe tegenstander blesseren

(41)

BIJLAGE B – Brief ouderlijke toestemming

T.F. van Winsen & T. de Vries, 2015 Thomas van Winsen

Jeugdopleiding Sparta Rotterdam Sportcomplex Nieuw Terbregge Bok de Korverweg 1

3056 PD Rotterdam Rotterdam, 14 april 2015

Betreft: Deelname onderzoek voor Universiteit van Amsterdam

Geachte ouders/verzorgers,

De jeugdopleiding van Sparta Rotterdam verleent medewerking aan een onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (Afdeling Psychologie). Over dit onderzoek wordt u hieronder nader geïnformeerd. Het betreft onderzoek waarvoor de deelname van jeugdspelers in de leeftijd van 8-18 jaar onmisbaar is. In het algemeen vinden de kinderen het leuk om aan dergelijk onderzoek mee te doen. Het opleidingshoofd, Lennard van Ruiven, De coördinator VBS, Jorg van der Breggen en de coördinator Talentenopleiding, Camiel van Hoogstraten, vinden medewerking aan het onderzoek nuttig, en achten deelname van uw kind niet strijdig met de belangen van de speler of van de opleiding. Het onderzoek vindt plaats op Sportpark Nieuw Terbregge en er wordt rekening gehouden met het trainingsrooster van de teams.

Het onderzoek start op 7 mei 2015. Voordat het onderzoek begint, is het belangrijk dat u kennis neemt van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Leest u derhalve het onderstaande s.v.p. zorgvuldig door.

Indien u geen bezwaar heeft tegen deelname van uw kind aan dit onderzoek, dan vragen wij u het toestemmingsfomulier in te vullen, te ondertekenen en aan Jim Camphens of aan de hoofdtrainer van uw kind te geven (zie de toestemmingsverklaring).

DOEL VAN HET ONDERZOEK

Het doel van het onderzoek is om beter te leren begrijpen wat het effect is van motivatie op het uiten van onacceptabel gedrag door jeugdvoetballers. Om dit te onderzoeken wordt met behulp van een korte vragenlijst gekeken naar de motivatie van het kind tijdens het voetballen en worden er een aantal trainingsobservaties gemaakt. U wordt na afloop op de hoogte gesteld van de precieze aard van het onderzoek.

(42)

In dit onderzoek wordt uw kind verzocht een korte vragenlijst in te vullen. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer vijf minuten. De vragenlijst is niet bijzonder moeilijk of vermoeiend.

VRIJWILLIGHEID

Als uw kind niet aan het onderzoek wil meedoen, of als u niet wilt dat uw kind aan het onderzoek deelneemt, of als uw kind gaandeweg besluit dat zij/hij wil stoppen dan kan dat op elk moment. Dit kan zonder opgaaf van redenen en zal ook op geen enige wijze gevolgen voor uw kind hebben. Tevens kunt u tot 24 uur na dit onderzoek alsnog uw toestemming om gebruik te maken van de gegevens van uw kind intrekken. Mocht uw kind haar/zijn medewerking staken, of mocht u binnen 24 uur uw toestemming intrekken, dan zullen de gegevens van uw kind worden verwijderd uit onze bestanden en vernietigd.

VERTROUWELIJKHEID VAN GEGEVENS

De gegevens van dit onderzoek zullen door de onderzoekers alleen worden gebruikt voor nadere analyse en voor eventuele publicatie in wetenschappelijke tijdschriften. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van de persoonsgegevens van uw kind, en blijft de anonimiteit van uw kind gewaarborgd.

NADERE INLICHTINGEN

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijke onderzoeker Dr. Thomas F. van Winsen, tel. 06-34555881, email tfvanwinsen@gmail.com, of zijn begeleider, Dr. Kai J. Jonas, K.J.Jonas@uva.nl, tel. 0205256888. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, Dr. Mark Rotteveel, tel. 020-52546713, email M.Rotteveel@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 AX Amsterdam.

(43)

TOESTEMMINGSVERKLARING

De ouder(s) / begeleider(s) van

Naam: ……… Team: …………

Geven hierbij toestemming voor deelname aan het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam.

Handtekening: ………

Datum: ………

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

past. vraag of de Sowjet-leiders de heer Nas- ser zullen kunnen of willen tegenhou- den, wanneer deze een nieuwe oorlog wil ontketenen. De kans op het uitbreken van

Neem bij afwijking van de norm (= signaleringswaarde) van een parameter van Tabel IIIc, zo spoedig mogelijk – maar uiterlijk binnen 1 week na uitslag van de analyse -

De commissie geeft niet alleen aan dat er op het gebied van cultuur een rol is weggelegd voor bestuurders en commissa- rissen, maar is ook van mening dat naast de externe accoun-

Randvoorwaarde hiervoor is dat de vennootschappen waarin zij (wensen te) beleggen adequate informatie openbaren over hun beleid op het terrein van governance en duurzaamheid. Op

According to Jurecic, what is ‘‘emblemic of modern loss and grief’’ in medicine is a progression through Ku¨bler-Ross’s five stages (1969), which ‘‘encourage an

Commissarissen (RvC) hebben de aandeelhouders en de nog zittende commissarissen, de heren Jaspers en Van den Brink, vrijdag 18 januari overleg gevoerd over de ontstane

Echter  zijn  wij  wel  bereid,  deze  parkeerplaatsen  te  verruilen  voor  haaks  parkeren  op  eigen  terrein, 

Mijn strikte standpunt is dat in het jaarverslag de grootst mogelijke openheid moet worden betracht en dat eventuele beperkingen slechts betrekking mo­ gen hebben op die