• No results found

De rol van informatieverwerkingsprocessen bij de instandhouding van sociale angst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van informatieverwerkingsprocessen bij de instandhouding van sociale angst"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Informatieverwerkingsprocessen bij de Instandhouding van Sociale Angst

R. J. Birjmohun

(2)

Inhoudsopgave

Pagina

Abstract 3

De rol van aandacht, interpretatie en oordelen als 4 in stand houdende factoren van sociale angst

De rol van aandacht bij de instandhouding 8 van sociale angst

De rol van interpretatie bij de 14

instandhouding van sociale angst

De rol vaan oordelen bij de 17

instandhouding van sociale angst

Conclusie 20

Literatuurlijst 23

(3)

Abstract

Mensen die lijden aan sociale angst kunnen ernstige belemmeringen ervaren met betrekking tot hun sociale leven. Volgens het cognitieve theoretische model voor sociale angst van Clark en Wells zouden informatieverwerkingsprocessen een rol kunnen spelen bij de instandhouding van sociale angst. Eerder onderzoek suggereerde reeds het bestaan van een aandachtsbias, een interpretatiebias en een beoordelingsbias bij mensen met sociale angst. In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar het voorkomen van de genoemde biasen bij sociaal-angstigen en naar de rol die de biasen spelen bij de instandhouding van sociale angst. Geconcludeerd kan worden dat mensen met sociale angst een aandachts-,

interpretatie- en beoordelingsbias hebben en dat deze biasen de sociale angst in stand houden.

(4)

De Rol van Aandacht, Interpretatie en Oordelen als In Stand Houdende Factoren van Sociale Angst

Iedereen vind het weleens spannend om naar een bepaalde sociale gelegenheid te gaan, zoals een feestje. Het is ook vrij normaal om zenuwachtig te zijn voor bijvoorbeeld een presentatie die men moet geven. Die spanning vooraf hoeft geen reden te zijn voor mensen om niet naar de gelegenheid te gaan of om zich zorgen te maken. Er zijn mensen die het leuk vinden om zich in sociale gelegenheden te bevinden, om nieuwe mensen te leren kennen en om aan mensen te laten zien en horen wie zij zijn. Er zijn echter ook mensen die hier geen plezier aan onttrekken; mensen die moeite hebben om zich in sociale gelegenheden te begeven omdat zij zich zorgen maken over wat andere personen van hen zullen denken, dat ze zichzelf voor gek zullen zetten en dat ze afgewezen zullen worden. Wanneer deze zorgen van deze mensen zich uiten in het ervaren van angst als zij zich begeven in sociale gelegenheden, kan men spreken van sociale angst. Als deze sociale angst een dermate belemmering oplevert in het dagelijks functioneren van de betrokken personen, kan men spreken van sociale fobie. Sociale fobie kan als volgt omschreven worden: “een duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer sociale situaties waarin men moet optreden en blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen. De betrokkene is bang dat hij of zij zich op een manier zal gedragen (of angstverschijnselen zal vertonen) die vernederend of beschamend is. De persoon vermijdt de gevreesde situatie of neemt deel met intense angst of spanning” (DSM V). De aanhoudende angst die benoemd staat in de DSM V bij de omschrijving van sociale fobie, veronderstelt dat er factoren zijn die de angst in stand houden.

Clark en Wells (1995) ontwikkelden een cognitief model waarin zij verschillende verklaringen bieden voor de instandhouding van sociale angst. Zij benoemen dat sociale

(5)

fobici een sterke wil hebben om een goede indruk te maken op andere mensen maar

tegelijkertijd kampen met de onzekerheid om dit ook daadwerkelijk te kunnen. Sociale fobici stellen hoge eisen aan zichzelf wat betreft hun optreden en voelen zich minderwaardig en stompzinnig in sociale situaties (niet daarbuiten!), omdat zij bang zijn om negatief beoordeeld te zullen worden. Clark en Wells hebben een belangrijke rol toegeschreven aan

informatieverwerkingsprocessen in hun model. Deze informatieverwerkingsprocessen betreffen aandacht, interpretatie en oordelen. Aandacht speelt een grote rol in een sociale situatie zelf. Wanneer sociale fobici een sociale situatie betreden, hebben zij het idee het centrum van de aandacht te zijn, en zijn zij ervan overtuigd om gevaar te lopen in de zin van zich onzinnig of onacceptabel te gedragen. Tevens hebben zij de overtuiging dat dergelijk gedrag rampzalige gevolgen zal hebben wat betreft hun status, hun waardigheid en dat zij als persoon afgewezen zullen worden. Wanneer sociale fobici het gevoel hebben dat zij in gevaar zijn van negatieve beoordeling door anderen, treedt er verandering op in hun cognitieve, affectieve, somatische en gedragsmatige toestand; een zogenoemd “angstprogramma” treedt in werking, waarbij sociale fobici hun aandacht richten op zichzelf. Negatieve gedachten (bijvoorbeeld: ze vinden mij raar, ik wist dat ze mij niet aardig zouden vinden) over hun falen in de situatie komen meer naar de voorgrond, er verder vooral op lettend dat hun somatische angstsymptomen (bijvoorbeeld: blozen, zweten) en het naarstig proberen te verbergen ervan, anderen niet opvalt. Verder zullen sociale fobici ook safety behaviours (zoals het vermijden van oogcontact) vertonen wanneer zij angstig zijn. Deze safety behaviours zouden naar voren komen uit angst voor negatieve beoordeling, maar kunnen juist negatieve reacties oproepen, omdat mensen zich af kunnen vragen waarom zij zich raar gedragen. De aandacht wordt niet meer naar buiten gericht om te onderzoeken of er daadwerkelijk reden is om bang te zijn voor negatieve beoordeling en afwijzing. Zij hebben in hun ogen al gefaald. Interpretatie speelt een grote rol achteraf aan een sociale situatie. Sociale fobici hebben geen eenduidig signaal van

(6)

acceptatie gekregen waarop zij de hele situatie in detail doorlopen (postevent processing). Echter richten zij zich met name op de momenten van zelfperceptie, waarin de negatieve gedachten en angstige gevoelens tijdens de situatie op de voorgrond staan. Deze negatieve gedachten en angstige gevoelens komen sterk naar voren omdat die tijdens de situatie in het geheugen werden opgeslagen. Het gevolg is dat de gehele situatie als negatiever

geïnterpreteerd wordt dan dat het in werkelijkheid was. Eerdere faalmomenten in sociale situaties komen door dit gedachteproces ook naar voren en deze laatste mislukking wordt toegevoegd aan het lijstje. Oordelen spelen met name een rol tijdens het anticiperen op een aanstaande sociale situatie. Sociale fobici bedenken in detail wat er zou kunnen gebeuren als zij de sociale situatie zouden betreden (anticipatory processing). Zij worden angstig. In hun gedachten zijn het eerdere faalmomenten, negatieve beelden van henzelf in de situatie en bepaalde voorspellingen van slecht voorkomen en afwijzing door anderen die dominant aanwezig zijn. Dit rumineren (herhaaldelijk overdenken) kan er toe leiden dat sociale fobici de sociale situatie zullen vermijden, maar als zij besluiten om dit niet te doen, dan zullen zij de situatie instappen in de verwachting te zullen falen. Zij hebben hun oordeel over een aanstaande sociale situatie al geveld; namelijk dat zij er in zullen falen. Zij zullen daarom ook minder snel signalen van acceptatie opvangen wanneer zij zich in de situatie begeven.

Bovenstaand cognitief model veronderstelt dat er een belangrijke rol is weggelegd voor informatieverwerkingsprocessen bij de instandhouding van sociale fobie.

Er hebben reeds onderzoeken plaatsgevonden die zich gericht hebben op de rol van informatieverwerkingsprocessen bij sociale angst. Onderzoek naar aandacht heeft uitgewezen dat sociale fobici hun aandacht meer richten op sociaal bedreigende woorden dan op neutrale woorden (Amir, Mcnally, Riemann, Burns, Lorenz & Mullen). Wanneer deze afwijking in aandachtsgerichtheid op constante basis voorkomt, kan er gesproken worden van een

aandachtsbias, waarbij sociale fobici geneigd zijn om hun aandacht te richten op bedreigende

(7)

sociale stimuli. Onderzoek naar interpretatie bij sociale angst wees uit dat sociale fobici sociale situaties verkeerd in schatten en meer negatieve interpretaties halen uit sociale situaties (Hirsch & Mathews, 1997, aangehaald in Heinrichs & Hofmann, 2001). Mogelijk zou er sprake kunnen zijn van een interpretatiebias bij sociale fobie, waarbij sociale fobici geneigd zijn om sociale situaties als negatief te interpreteren. Onderzoek naar

oordeelsbekwaamheid bij sociale fobie heeft uitgewezen dat sociale fobici de (emotionele) kosten van- en de kans op negatieve sociale interacties overschatten en bleken zij hun eigen voorkomen in sociale situaties niet goed genoeg te vinden, ook al wordt het als positief benoemd door anderen (Mellings & Alden 2000, aangehaald in Heinrichs & Hofmann, 2001). Met de kosten van een negatieve sociale interactie wordt hier bedoeld, de mogelijke negatieve gevolgen voor hun status, hun waardigheid en dat zij als persoon niet geaccepteerd zullen worden door anderen. Mogelijk zou er sprake kunnen zijn van een oordelingsbias waarbij sociale fobici de kans op- en de gevolgen van een negatieve sociale interactie overschatten.

Bovenstaande onderzoeken onderzochten de rol van informatieverwerkingsprocessen bij sociale angst. In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar de rol die

informatieverwerkingsprocessen betreffende aandacht, interpretatie en oordelen spelen bij de instandhouding van sociale angst. Om te beginnen worden onderzoeken naar aandachtsbias besproken, waarbij gekeken wordt of er sprake is van een aandachtsbias bij sociale fobici en welke rol deze bias speelt bij de instandhouding van sociale fobie. Vervolgens worden onderzoeken naar interpretatiebias besproken, waarbij gekeken wordt of er sprake is van een interpretatiebias bij sociale fobici en welke rol deze bias speelt bij de instandhouding van sociale fobie. Tenslotte wordt er gekeken naar onderzoeken die het bestaan van een oordelingsbias bij sociale fobici- en de rol die deze bias speelt bij de instandhouding van sociale fobie onderzoeken.

(8)

De Rol van Aandacht bij de In Stand Houding van Sociale Angst

Volgens het model van Clark en Wells (1995) zijn sociale fobici bang om negatief beoordeeld te worden in sociale situaties vanwege hun eigen vermeende onacceptabele gedrag. Volgens de DSM V kunnen sociale fobici sociale situaties uit angst vermijden, maar ook kunnen zij besluiten om de situatie in te gaan, zij het met intense angst en spanning. Wanneer mensen angstig zijn, zijn zij waakzaam voor bedreigende stimuli. Eerder onderzoek naar

aandachtsgerichtheid wees uit dat sociale fobici hun aandacht meer richten op sociaal bedreigende stimuli dan op neutrale stimuli (Amir, Mcnally, Riemann, Burns, Lorenz & Mullen, 1996). Is er bij sociale fobie sprake van een aandachtbias voor bedreigende sociale stimuli en op welke wijze houdt de aandachtsbias de sociale fobie in stand?

Pishyar, Harris en Menzies (2004) onderzochten of er sprake was van een

aandachtsbias voor walgende/oordelende gezichten bij studenten (n=33). De proefpersonen werden verdeeld in twee groepen; een groep laag in sociale angst (n=15) en een groep hoog in sociale angst (n=18). Voor dit experiment werd een dot-probe task gebruikt. Een dot-probe task is een computertaak om de verdeling van visuele aandacht in kaart te brengen.

Proefpersonen worden gevraagd om zich te focussen op een kruis in het midden van het scherm. Vervolgens verschijnen twee stimuli (één neutraal en één aversief, naast elkaar of onder elkaar) gedurende een bepaalde tijd (meestal 500 milliseconden). Vervolgens

verdwijnen de stimuli en verschijnt er een stip (probe) op de plek van één van de twee stimuli. Aan de proefpersonen de taak om de locatie van de stip zo snel mogelijk aan te duiden door middel van het drukken op een knop. De reactietijden worden gemeten. In dit dot-probe experiment kregen de proefpersonen gedurende 500 milliseconden één gezicht met een blije uitdrukking en één met een walgende/oordelende uitdrukking te zien. De resultaten wezen uit dat de groep met hoge sociale angst, gemiddeld langere reactietijden vertoonden dan de groep

(9)

met lage sociale angst, wanneer de stip verscheen op de plek van het blije gezicht. De onderzoekers schreven de langere reactietijden toe aan het feit dat de groep hoog in angst de aandacht meer richtte op de dreigende gezichten en daarom de stip later zagen verschijnen op de plek van het blije gezicht dan de groep laag in angst. De conclusie was dat er sprake is van een aandachtsbias voor dreigende gezichten bij mensen met sociale angst. Walgende of oordelende gezichtsuitdrukkingen zijn niet de enige uitdrukkingen die als bedreigend ervaren kunnen worden in sociale situaties. Van boze gezichten kan ook dreiging uitgaan.

Mogg, Bradley en Philippot (2004) onderzochten of er sprake was van een aandachtsbias voor boze gezichten bij sociale fobie. Proefpersonen (n=30) waarvan 15 gediagnosticeerd met sociale fobie, generaliseerde type en 15 zonder psychiatrische

voorgeschiedenis, kregen in een dot-probe experiment verschillende gezichtsparen te zien met de volgende uitdrukkingen: boos-neutraal, blij-neutraal en neutraal-neutraal. Uit de resultaten bleek dat de sociale fobie groep gemiddeld langere reactietijden vertoonde dan de

controlegroep wanneer de pijl (probe) verscheen op de plek van het neutrale of blije gezicht bij een gezichtspaar waarvan er één een boze uitdrukking had. De langere reactietijden werden toegeschreven aan de aandacht die gericht was op het boze gezicht waardoor de sociale fobiegroep de pijl later zag verschijnen dan de controlegroep. De onderzoekers concludeerden dat er sprake was van een aandachtsbias voor boze gezichten bij mensen met sociale fobie. Bij de voorgaande twee onderzoeken werd op basis van reactietijden van de proefpersonen tijdens een computertaak een aandachtsbias aangetoond. Het volgende onderzoek zal de aandachtsbias bij sociale fobici proberen aan te tonen door middel van het volgen van de ogen.

In het experiment van Kaye, Williams, Gonzalvez en Gordon (2004) wilden de onderzoekers aantonen dat sociale fobici bij het zien van dreigende gezichten, verhoogde waakzaamheid zouden vertonen. Verwacht werd dat sociale fobici met hun ogen de dreigende

(10)

gezichten overmatig zouden scannen (hyperscannen), maar dat zij de ogen van de dreigende gezichten zouden vermijden. Er deden 44 proefpersonen mee verdeeld over twee groepen van 22 personen, waarbij de ene groep proefpersonen betrof met sociale fobie, gegeneraliseerde type en de andere groep gezonde controledeelnemers betrof. Proefpersonen werden in een speciale stoel gezet waarin de bewegingsvrijheid van hun hoofd beperkt werd tot 60 centimeter. Zij werden gevraagd om 10 seconden naar een gezichtsfoto op een scherm te kijken van een persoon met een blije, neutrale, verdrietige of boze gezichtsuitdrukking. Het betrof steeds dezelfde persoon met een andere gezichtsuitdrukking. Oogbewegingen van de proefpersonen werden gevolgd en opgenomen met een infrarood computersysteem waarbij de reflectie van het oog op het scherm met een camera opgenomen werd om de fixatiepunten te identificeren. De resultaten wezen uit dat de sociale fobie groep hun ogen niet of nauwelijks fixeerden als zij de stimuli te zien kregen, maar met name het gezicht aan het scannen waren. Naarmate het gezicht steeds verder van de blije uitdrukking af kwam (van blij, naar neutraal, naar verdrietig, naar boos) werd het scanpad steeds groter, de fixatiepunten steeds kleiner en werd oogcontact steeds meer vermeden. De controlegroep vertoonde dit patroon niet, maar liet juist een stabiel gefixeerd niveau zien dat licht afweek bij het neutrale gezicht. Tevens liet de controlegroep geen vermijding van oogcontact zien, maar waren de ogen juist de

belangrijkste fixatiepunten. De onderzoekers concludeerden dat er bij sociale fobici sprake is van verhoogde waakzaamheid voor dreigende gezichten. In voorgaande experimenten is gebruik gemaakt van verschillende gezichtsuitdrukkingen, maar er is niet te zien hoe de uitdrukkingen tot stand komen. In sociale situaties kunnen mensen hun gezichtsuitdrukking veranderen, bijvoorbeeld als iemand boos wordt. Het volgende experiment gaat daar verder op in.

Joormann en Gotlib (2006) onderzochten of er sprake was van bias bij sociale fobici in het herkennen van gezichtsuitdrukkingen. De verwachting hier was dat sociale fobici

(11)

gezichten met een dreigende uitdrukking sneller zouden herkennen dan controleproefpersonen omdat zij hun aandacht meer zouden richten op dreigende stimuli en hier waakzaam voor zijn (Kaye, Williams, Gonzalvez & Gordon, 2004). In dit experiment werden 76 proefpersonen (27 met sociale fobie, 23 met depressieve stoornis en 26 controlepersonen) gevraagd om naar een scherm te kijken met een gezicht erop die een neutrale uitdrukking had. Langzaam veranderde de uitdrukking op het gezicht van neutraal naar blij, verdrietig of boos. Uit de resultaten bleek dat de personen met sociale fobie de boze gezichtsuitdrukkingen gemiddeld sneller herkenden, vergeleken met de andere twee groepen. De onderzoekers concludeerden dat sociale fobici een specifieke bias met betrekking tot hun angsten vertonen in het

herkennen van sociaal dreigende gezichtsuitdrukkingen. In voorgaande onderzoeken worden proefpersonen geconfronteerd met gezichten van anderen. Het volgende onderzoek betrekt het gezicht van de proefpersoon zelf in het experiment.

Pishyar, Harris en Menzies (2004) onderzochten of er sprake was van aandachtsbias voor negatieve gezichtsuitdrukkingen bij 29 proefpersonen. Zij werden verdeeld in twee groepen; een groep lage sociale angst (n=14) en een groep hoge sociale angst (n=15). De proefpersonen kregen gedurende 500 milliseconden één gezicht met een positieve of neutrale uitdrukking, en één met een negatieve uitdrukking te zien. Echter waren deze keer de

gezichten in profiel naar elkaar toe gedraaid en betrof het in de helft van de gevallen het gezicht van de proefpersoon zelf (met neutrale uitdrukking). Uit de resultaten bleek dat groep met hoge sociale angst langere reactietijden vertoonden ten opzichte van de groep lage sociale angst, wanneer de stip (probe) verscheen op de plek van het neutrale/positieve gezicht en het andere gezicht een negatieve uitdrukking had. De helft van de keren dat de neutrale stimulus werd aangeboden, was de neutrale stimulus het eigen gezicht van de proefpersoon; dat bleek geen verschil te maken. De onderzoekers concludeerden dat er sprake was van een

aandachtsbias bij sociale fobici voor negatieve gezichtsuitdrukkingen. Alle bovenstaande

(12)

onderzoeken in deze paragraaf hebben betrekking op het richten van aandacht op en naar sociale stimuli. De volgende onderzoeken kijken wat er gebeurd als de aandacht eenmaal gericht is op de bedreigende stimuli.

Moriyo en Tanno (2011) onderzochten of er verschillen zijn tussen sociale fobici en gezonde controleproefpersonen in het afwenden van aandacht van bedreigende stimuli. Aan het experiment deden 36 proefpersonen mee die werden ingedeeld in een sociaal-angstige groep (n=17) en een niet sociaal-angstige groep (n=19). De proefpersonen werden gevraagd om naar een scherm te kijken en zich te fixeren op een kruis in het midden, waarna een gezichtsfoto verscheen met een neutrale of boze uitdrukking. Na maximaal 1000

milliseconden verscheen er links of rechts naast de foto een X of een N in een wit vierkant. Proefpersonen werden gevraagd om bij een X te drukken op het rechterpijltje van het toetsenbord en bij een N om geen actie te ondernemen. De foto verdween na respons van de proefpersoon of na 1000 milliseconden. De reactietijden werden gemeten bij deze

zogenaamde overlap-task. De resultaten wezen uit dat de angstige groep gemiddeld langere reactietijden vertoonden dan de niet angstige groep wanneer er vooraf aan de X of N een boos gezicht getoond was. De onderzoekers concludeerden dat sociale fobici meer tijd nodig hebben (meer moeite hebben) om hun aandacht van bedreigende stimuli af te wenden. De onderzoeken tot nu toe betreffen alleen experimenten waarbij de aandacht van proefpersonen getrokken wordt met foto’s van gezichten. Het volgende onderzoek probeert het trekken van aandacht in een natuurlijkere vorm te onderzoeken door ook foto’s van niet-gezichten (landschap, gebouwen) te tonen.

Buckner, Maner en Schmidt onderzochten de oogbewegingen van 46 proefpersonen met sociale angst, wanneer zij naar een gezichtsfoto (neutraal of walgend) keken, tezamen met drie foto’s die geen gezichten betroffen. De onderzoekers verwachtten dat de

proefpersonen zich zouden fixeren op de bedreigende stimuli. Proefpersonen werden

(13)

gevraagd om te focussen op een woord in het midden van het scherm. Vervolgens werden de vier foto’s tegelijkertijd getoond voor de duur van 2000 milliseconden waarna de procedure opnieuw begon. Oogbewegingen en fixaties werden geregistreerd met een soortgelijk apparaat als eerder in deze paragraaf besproken. De resultaten wezen uit dat de proefpersonen, allen met sociale angst, hun ogen richtten en fixeerden op de foto met bedreigende

gezichtuitdrukking wanneer deze in beeld was. Wanneer een neutrale foto getoond werd, was er geen sprake van fixatie. De onderzoekers concludeerden hieruit dat sociale fobici hun aandacht moeilijk van bedreigende stimuli kunnen afwenden wanneer deze eenmaal is opgemerkt.

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat er sprake is van een aandachtsbias bij mensen met sociale angst. Mensen met sociale angst hebben de neiging om hun aandacht te richten op sociaal bedreigende stimuli (walgende en boze gezichten) en deze uitvoerig te onderzoeken (scannen), maar tegelijkertijd vermijden ze oogcontact. Tevens hebben mensen met sociale angst moeite om hun aandacht van bedreigende stimuli af te wenden wanneer deze eenmaal is opgemerkt. Op basis van het model van Clark en Wells kan verondersteld worden dat een aandachtbias bijdraagt aan de instandhouding van sociale angst. Volgens het model wordt het “angstprogramma” geactiveerd als sociale fobici het gevoel hebben in gevaar te zijn van negatieve beoordeling (wanneer zij dreigende stimuli hebben opgemerkt). Verondersteld kan worden dat door een aandachtsbias voor dreigende sociale stimuli het “angstprogramma” vaker geactiveerd zal worden en de sociale fobici als gevolg hiervan geconfronteerd blijven worden met hun sociale angst.

Wanneer sociale fobici uit de situatie weg zijn, overdenken zij in detail hetgeen zich heeft afgespeeld (Clark & Wells, 1995). Interpretaties van de gebeurtenissen spelen hier een belangrijke rol in. De volgende paragraaf gaat hier verder op in.

(14)

De Rol van Interpretatie bij de In Stand Houding van Sociale Angst

Na een sociale situatie gaan sociale fobici de voorbije situatie gedetailleerd in gedachten na en daarbij zijn zij geneigd de situatie als negatiever te interpreteren dan dat het werkelijk was (Clark & Wells, 1995). Eerder onderzoek wees uit dat sociale fobici sociale situaties verkeerd en negatiever interpreteren dan dat ze werkelijk waren (Hirsch & Mathews, 1997). Is er bij sociale fobie sprake van interpretatiebias en op welke manier houdt deze bias sociale angst in stand?

Huppert, Pasupuleti, Foa en Mathews (2007) onderzochten of er sprake was van een interpretatiebias bij mensen met sociale angst. Er deden 49 proefpersonen mee die verdeeld waren in twee groepen; een hoog sociaal-angstige groep (n=26) en een laag sociaal-angstige groep (n=23). De proefpersonen moesten zinnen die een ambigue sociale situatie schetste afmaken. Voorbeeld van zo een zin was:”As you give a speech you see a person in the crowd smiling, which means that your speech is…” De zinnen werden in gesproken vorm

aangeboden. De proefpersonen werden gevraagd om zoveel mogelijk losse woorden op te schrijven, geen zinnen. In totaal werden er acht van deze zinnen aangeboden. Bij elke zin moest aangegeven worden welk van de opgeschreven woorden het beste de zin completeerde. De resultaten wezen uit dat de hoog-angstige groep gemiddeld meer negatieve- en angstige woorden, en minder positieve- en neutrale woorden gebruikte om de zinnen te completeren. De onderzoekers concludeerden dat mensen met sociale angst een interpretatiebias hebben en ambigue sociale informatie als negatief en angstig interpreteren. Dit onderzoek heeft alleen betrekking op sociale situaties. Het volgende experiment kijkt ook naar de interpretaties van sociale fobici in niet-sociale situaties.

(15)

Miers, Blöte, Bögels en Westenberg (2008) deden onderzoek naar de vraag of sociale fobici meer negatieve interpretaties hebben in sociale ambigue situaties dan in niet-sociale situaties en of zij negatieve interpretaties van sociale situaties meer geloven dan niet sociale fobici. Vijf verschillende sociale- en niet-sociale situaties met verschillende

interpretaties werden voorgelegd aan de proefpersonen, die vervolgens moesten aangeven in hoeverre de interpretaties in hun gedachten voorkwamen en welke interpretatie zij het meest waarschijnlijk achtte. Deze test staat bekend als de Adolescents’ Interpretation and Belief Questionnaire (AIBQ). Voorbeeld van een sociale situatie uit het onderzoek is:”Je hebt je klasgenoten uitgenodigd voor je verjaardag, maar een paar hebben nog niet gezegd of ze komen. Waarom hebben ze nog niks gezegd? 1/ Ze weten niet of ze kunnen komen, 2/ ze willen niet komen want ze vinden mij niet aardig, 3/ Ze komen zeker, maar hebben het nog niet laten weten. Voorbeeld van een niet sociale situatie is:”Je komt in een winkel en ziet een lange rij bij de kassa, waarom is dat?” De proefpersonen bestonden uit 73 adolescenten die verdeeld waren in twee groepen (hoge sociale angst (n=37)) en lage sociale angst (n=36)). De resultaten wezen uit dat de angstige groep gemiddeld meer negatieve interpretaties vertoonde op de AIBQ dan de niet-angstige groep. Ook geloofden zij negatieve interpretaties van sociale situaties meer dan de niet-angstige groep. De onderzoekers concludeerden dat er sprake is van een interpretatiebias bij mensen met sociale angst en dat zij ambigue sociale informatie negatief interpreteren en geloven dat een negatieve interpretatie van een ambigue situatie het meest waarschijnlijk is. Voorgaande twee onderzoeken gaan over interpretaties bij ambigue situaties. Mensen zonder sociale fobie zullen over het algemeen een eenduidig positieve gebeurtenis niet als negatief ervaren. Het volgende experiment maakt duidelijk of dit ook het geval is bij sociale fobici.

Laposa, Cassin en Rector (2010) onderzochten of er een relatie was tussen de mate van sociale fobie en het negatief interpreteren van positieve sociale situaties. Aan dit onderzoek

(16)

deden 52 proefpersonen mee met sociale fobie, gegeneraliseerde type. Om te meten hoe de proefpersonen positieve sociale situatie interpreteerden, werd gebruik gemaakt van de Interpretation of Positive events Scale (IPES), waarbij de proefpersonen op een zevenpunts Likertschaal aan moesten geven in hoeverre zij het eens zijn met acht voorgelegde situaties. Voorbeelden van deze situaties zijn:”Als een sociale situatie goed is gegaan, is het

waarschijnlijk dat de volgende minder goed gaat” en “als mensen aangeven dat ze mij aardig vinden, maak ik me druk dat ik ze teleur zal stellen in de toekomst”. Hoe hoger de score op de IPES, hoe negatiever de interpretaties zijn. Verder werden vragenlijsten afgenomen om de hevigheid van sociale fobiesymptomen in kaart brengen. Hiervoor werden de Social

Interaction Anxiety Scale (SIAS), de Social Phobia Scale (SPS) en de Social Anxiety and the Fear of Causing Discomfort to Others (SADOS) gebruikt. De resultaten wezen uit dat de scores op de IPES een positieve correlatie vertoonde met de drie gebruikte meetinstrumenten voor de hevigheid van sociale fobiesymptomen. De onderzoekers concludeerden dat sociale fobiesymptomen een voorspellende waarde hebben op het negatief interpreteren van positieve sociale situaties. Hoe sterker de sociale fobiesymptomen naar voren komen, hoe meer sociale fobici positieve situaties als negatief zullen interpreteren.

Bovenstaande onderzoeken maken duidelijk dat er sprake is van een interpretatiebias bij mensen met sociale angst. Ambigue sociale situaties worden vaak als sociaal angstig en negatiever geïnterpreteerd dan dat ze daadwerkelijk zijn. Verder hebben sociaal-angstigen de neiging om positieve gebeurtenissen of situaties als negatief te interpreteren. Sociale

fobiesymptomen blijken een voorspellende waarde te hebben voor het negatief interpreteren van positieve sociale situaties. Deze bevindingen bieden steun voor het model van Clark en Wells (1995). In het model wordt verondersteld dat sociale fobici na een sociale situatie hetgeen dat gebeurd is in detail doorlopen. Hierbij staan angsten en negatieve gevoelens over het eigen optreden op de voorgrond. Op basis daarvan interpreteren de sociale fobici volgens

(17)

het model hetgeen dat gebeurd is, negatiever dan dat het werkelijk was. De interpretatiebias bij sociale fobici ondersteunt deze stelling in het model, omdat het negatieve beeld van de sociale fobici van zichzelf in de voorbije situatie in stand gehouden wordt, vanwege het negatief interpreteren van ambigue en positieve sociale gebeurtenissen.

Volgens Clark en Wells (1995) wordt de voorbije situatie als geheel negatief beschouwd, waarin de sociale fobici hebben gefaald. Deze kennis nemen zij mee als zijnde een feit en vallen erop terug als er zich een nieuwe sociale situatie voordoet, hetgeen hen een oordeel doet vellen over hun mogelijke toekomstige optreden. In de laatste paragraaf zal verder ingegaan worden op oordelen bij sociale fobie.

De Rol van Oordelen bij de In Stand Houding van Sociale Angst

Volgens het model van Clark en Wells (1995) maken sociale fobici voorafgaand aan een sociale situatie, een uitvoerige voorstelling van hetgeen zich waarschijnlijk zou gaan afspelen wanneer zij de situatie instappen. Zij worden angstig en denken daardoor aan eerdere mislukte optredens in sociale situaties. Zij verwachten wederom te zullen falen en denken dat de

gevolgen hiervan verschrikkelijk zullen zijn voor hen. Zij hebben hun oordeel al klaar. Onderzoek naar oordelen heeft reeds uitgewezen dat sociale fobici de neiging hebben om de emotionele kosten en de kans op falen in een sociale situatie overschatten (Mellings & Alden, 2000). Is er sprake van een oordelingsbias bij sociale angst en op welke wijze houdt deze bias de angst in stand?

Trew en Alden (2009) onderzochten de relatie tussen sociale angst en het inschatten van de kans op- en de kosten van een negatieve sociale gebeurtenis. Aan dit onderzoek deden 402 personen mee waarbij de SIAS voor mate van sociale angst werd afgenomen even als de Social Probability Cost Questionnaire (SPCQ). De SPCQ wordt gebruikt om een mogelijke

(18)

oordelingsbias te meten. De proefpersonen moesten 33 items betreffende negatieve sociale gebeurtenissen beoordelen op de kans dat het hen zou overkomen in de nabije toekomst en hoe erg het zou zijn als het daadwerkelijk gebeurde. De beoordeling vond plaats op een schaal van nul tot 100. De resultaten wezen uit dat hoe hoger de mate van sociale angst was, hoe hoger de kans op- en de kosten van een negatieve sociale situatie ingeschat werden. De onderzoekers concludeerden dat de mate van sociale angst, de kans op een negatieve sociale situatie en de kosten hiervan wist te voorspellen. Dit onderzoek beperkt zich tot het inschatten van de kans dat een situatie de proefpersonen overkomt. Volgend onderzoek richt zich op de gedachte dat de proefpersonen daadwerkelijk een situatie zouden ondergaan.

Uren, Szabo en Lovibond (2004) onderzochten de kosten die sociale fobici

toeschrijven aan het hen overkomen van een negatieve sociale gebeurtenis. Om deze kosten te meten werd gebruik gemaakt van de Outcome Cost Questionnaire (OCQ). Er werden 105 proefpersonen (23 met sociale fobie, 22 met paniekstoornis en 62 niet-angstigen) gevraagd om 12 items betreffende een negatieve sociale gebeurtenis (bijvoorbeeld:”Je zal je schamen voor iets wat je gedaan hebt”) die hen zou overkomen te beoordelen, alsmede een negatieve fysieke gebeurtenis (bijvoorbeeld:”Je krijgt een hartaanval”). De items werden beoordeeld op een 8-punts Likertschaal, lopend van helmaal niet erg tot extreem erg. De resultaten wezen uit dat sociale fobici de kosten van een negatieve sociale gebeurtenis gemiddeld hoger

beoordeelden dan de niet-angstigen. Sociale fobici beoordeelden de kosten van een negatieve sociale gebeurtenis bijna net zo hoog als die van een negatieve fysieke gebeurtenis. De onderzoekers concludeerden dat sociale fobici de kosten van een negatieve sociale gebeurtenis overschatten en dat er dus sprake is van oordelingsbias. Bovenstaande

onderzoeken gaan over negatieve situaties. Het volgende onderzoek bekijkt oordelen in een positieve situatie.

(19)

Vassilopoulos (2006) onderzocht 72 proefpersonen (verdeeld over een

sociaal-angstige groep (n=36) en een niet sociaal-sociaal-angstige groep (n=36)) op het oordelingsvermogen betreffende het hen overkomen van positieve sociale situaties. De Positive Social Events Discount Questionnaire (PSEDQ) werd gebruikt om de geachte kans op het hen overkomen van positieve sociale situaties te meten. De proefpersonen kregen 10 positieve sociale scenario’s te lezen, zoals:”Je geeft een speech voor publiek en krijgt na afloop applaus”. Vervolgens moesten de proefpersonen aangeven hoe positief of negatief zij de gebeurtenis vonden, en hoe groot zij de kans achtten dat de gebeurtenis hen zou overkomen in de nabije toekomst. De resultaten wezen uit dat de angstige groep de positieve gebeurtenis gemiddeld negatiever beoordeelde dan de niet-angstige groep en dat zij de kans dat de situatie hen zou overkomen gemiddeld lager inschatte dan de niet-angstige groep. De onderzoekers

concludeerden dat er sprake is van oordelingsbias waarbij sociale fobici positieve sociale gebeurtenissen als negatief beoordelen en de kans op een positieve sociale gebeurtenis voor hen zelf onderschatten. In het volgende onderzoek wordt gekeken naar de het

oordelingsvermogen van sociale fobici wanneer zij als persoon geëvalueerd worden. Voncken, Bögels en De Vries (2003) onderzochten of sociale fobici een

oordelingsbias zouden vertonen wanneer zij negatief geëvalueerd zouden worden in eenduidig negatieve situaties. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is “Zij zeggen dat ze beledigd zijn door iets wat jij gezegd hebt”. Hiermee werd het idee gewekt dat mensen de

proefpersonen niet aardig zouden vinden. De proefpersonen, 228 sociale fobici en 33 controledeelnemers, beoordeelden vijf eenduidig negatieve sociale evaluaties op kans en kosten. Beoordeling vond plaats via een computerscherm met een schaal van nul tot 100. De resultaten wezen uit dat de sociale fobici de kans op het hen overkomen van een negatieve evaluatie hoger inschatten dan de controledeelnemers. Tevens achtten zij de kosten van deze evaluatie gemiddeld hoger dan de controlesubjecten. De onderzoekers concludeerden dat er

(20)

sprake is van een oordelingsbias, waarbij sociale fobici sociale situaties als dreigender beoordelen omdat zij de kansen hierop en de kosten ervan overschatten ten opzichte van niet sociaal-angstigen.

Bovenstaande onderzoeken laten zien dat er sprake is van een oordelingsbias bij mensen met sociale angst. Sociaal-angstigen overschatten de kans dat een negatieve sociale gebeurtenis hen zal overkomen en overschatten tevens de (emotionele) kosten van de gebeurtenis. Ook onderschatten sociaal-angstigen de kans dat een positieve sociale

gebeurtenis hen zal overkomen. Sociaal-angstigen beoordelen sociale situaties als bedreigend omdat zij bang zijn om negatief als persoon geëvalueerd te worden. De oordelingsbias

ondersteunt het model van Clark en Wells (1995) bij de verklaringen voor de instandhouding van sociale angst. Het model veronderstelt dat negatieve ervaringen uit het verleden (of op die wijze geïnterpreteerd en beoordeeld) angst oproept bij sociale fobici om een nieuwe sociale situatie in te gaan. In dit kader kan gesteld worden dat een oordelingsbias de angst helpt oproepen, omdat de kansen op- en de kosten van een negatieve sociale situatie of evaluatie overschat worden en kansen op positieve gebeurtenissen onderschat worden. Hierdoor zouden sociale fobici sneller gevaarlijke situaties voorhanden kunnen zien op basis van hun eerdere ervaringen.

Conclusie

Informatieverwerkingsprocessen met betrekking tot aandacht, interpretatie en oordelen, blijken in stand houdende factoren te zijn voor sociale angst. Bij sociale angst blijkt er sprake te zijn van een aandachtsbias voor sociaal bedreigende stimuli. Sociaal-angstigen zijn geneigd om hun aandacht meer op bedreigende stimuli te richten dan op niet bedreigende stimuli en blijken bovendien moeite te hebben om hun aandacht van bedreigende stimuli af te wenden.

(21)

De aandachtsbias biedt steun voor het model van Clark en Wells (1995), waarin verondersteld wordt dat het richten van de aandacht op zichzelf door sociale fobici, na het actief worden van het “angstprogramma”, er voor zorgt dat er niet meer gekeken wordt naar aanwijzingen die hun angstige gevoelens van afwijzing en negatieve evaluatie kunnen ontkrachten en zodoende de sociale fobie in stand wordt gehouden. De aandachtsbias kan er in dit theoretisch

denkkader dus voor zorgen dat het “angstprogramma” vaker geactiveerd wordt in sociale situaties en angstig gedrag induceert bij sociale fobici. Er blijkt ook sprake te zijn van een interpretatiebias. Sociale fobici blijken ambigue informatie als angstig en negatief te interpreteren. Verder blijken zij de neiging te hebben om positieve situaties als negatief te interpreteren. Er blijkt een positief verband te bestaan tussen de hevigheid van de symptomen van sociale fobie en het negatief interpreteren van sociale situaties. De interpretatiebias ondersteunt het model van Clark en Wells (1995) bij hun theorie omtrent de instandhouding van sociale angst. Volgens het model interpreteren sociale fobici nadat zij een voorbije situatie in detail nalopen, negatiever dan dat het daadwerkelijk was. Dit zou komen omdat de angstige en negatieve gedachten van de situatie zelf, sterk naar voren komen vanwege opslag in het geheugen. Er kan hierbinnen gesteld worden dat de interpretatiebias het

waarschijnlijker maakt dat angstige en negatieve gevoelens overheersen na een sociale situatie omdat ambigue en positieve gebeurtenissen als negatief worden geïnterpreteerd. Verder blijkt er sprake te zijn van een oordelingsbias. Sociaal-angstigen overschatten de kans dat een negatieve sociale gebeurtenis hen zal overkomen, overschatten tevens de (emotionele) kosten van de gebeurtenis. Ook onderschatten sociaal-angstigen de kans dat een positieve sociale gebeurtenis hen zal overkomen. Sociaal-angstigen beoordelen sociale situaties als bedreigend uit angst om negatief geëvalueerd te worden. De oordelingsbias biedt ondersteuning voor het model van Clark en Wells (1995) bij de instandhouding van sociale angst. Het model stelt dat sociale fobici angstig worden wanneer er zich een nieuwe sociale situatie voordoet, omdat

(22)

negatieve ervaringen uit het verleden naar de voorgrond komen als zij denken over de

mogelijke consequenties van het deelnemen aan de situatie. Er kan verondersteld worden dat de oordelingsbias deze anticiperende angst aanwakkert, omdat de mogelijke kansen op een slechte afloop en de kosten daarvan overschat worden. Hierdoor blijven sociale fobici hun angst behouden wanneer zij er over nadenken om een nieuwe sociale situatie in te stappen.

Er is plaats voor kritiek op bovenstaande onderzoeken. In de onderzoeken die gebruik maakten van populaties die een diagnose sociale fobie hadden, betrof het altijd personen met sociale fobie, gegeneraliseerde type. Toekomstig onderzoek in het kader van de besproken biasen zou ook gericht kunnen worden op mensen met een specifieke vorm van sociale fobie. Op deze wijze kunnen verschillen tussen beide vormen in het kader van de instandhouding van de angsten aan het licht gebracht worden. Verder maakten sommige onderzoeken gebruik van populaties met de diagnose sociale fobie en hebben andere onderzoeken gebruik gemaakt van vragenlijsten waarmee sociale angst in voldoende mate vastgesteld kon worden en deze populatie als angstig in de onderzoeksgroep opgenomen kon worden. In de toekomst zou onderzocht kunnen worden of er verschillen tussen deze populaties zijn op het gebied van de besproken biasen.

Ook in bredere zin zou het evident krijgen van eventuele verschillen en

overeenkomsten in symptomen tussen populaties met de diagnose sociale fobie en sociale angstsymptomen van belang kunnen zijn. Hiermee zou een spectrum van sociale fobie in kaart gebracht kunnen worden, hetgeen mogelijkheden zou kunnen bieden voor

behandelingen; niet alleen van zware gevallen, maar ook aangepaste behandeltrajecten voor lichtere vormen, die mensen in allerlei sociale situaties zouden kunnen helpen.

(23)

Literatuurlijst

Amir, N, Mcnally, R. J., Riemann, B. C., Burns, J., Lorenz, M., & Mullen, J. T., (1996).

Suppression of the emotional stroop effect by increased anxiety in patients with social phobia.

Behaviour Reasearch and Therapy, 34, 945-948.

Buckner, J. D., Maner, J. K., & Schmidt, N. B., (2010). Difficulty disengaging attention from social threat in social anxiety. Cognitive Therapy Research, 34, 99-105.

Clark, D. M. & Wells, A. (1995). Social Phobia. New York, NY: The Guilford Press.

Heinrichs, N., & Hofmann, S. G., (2001). Information processing in social phobia: A critical review. Clinical Psychology Review, 21, 751-770.

Hertel, P. T., Brozovich, F., Joormann, J., & Gotlib, I. H., (2008). Biases in interpretation and memory in generalized social phobia. Journal of Abnormal Psychiatry, 2, 278-288.

Horley, K., Williams, & L. M., Gonsalves, C., & Gordon, E., (2004). Face to face: Visual scanpath evidence for abnormal processing of facial expressions in social phobia.

Psychiatry Research, 127, 43-53.

Huppert, J. D., Psupuleti, R. V., Foa, E. B., & Mathews, A., (2007). Interpretation in biases in social anxiety: Response generation, response selection and self appraisals.

Behavioural Research and Therapy, 45, 1505-1515.

(24)

Joormann, J., & Gotlib, I. H., (2006). Is this happiness I see? Biases in the identification of emotional facial expressions en depression and social phobia. Journal of Abnormal

Psychiatry, 4, 705-714.

Laposa, J. M., Cassin, S. E., & Rector, N. A., (2010). Interpretation of positive social events in social phobia: An examination of cognitive correlates and diagnostic distinction.

Journal of Anxiety Disorders, 24, 203-210.

Miers, A. C., Blöte, A. W., Bögels, S. M., & Westenberg, P. M., (2008). Interpretation bias and social anxiety in adolescents. Journal of Anxiety Disorders, 22, 1462-1471.

Mogg, K., Bradley, B. P., & Philippot, P., (2004). Selective attention to angry faces in clinical social phobia. Journal of Abnormal Psychiatry, 1, 160-165.

Moriya, J., & Tanno, Y., (2011). The time course of attentional disengagement from angry faces in social anxiety. Journal of Behavioural Therapy and Experimental Psychiatry,

42, 122-128.

Pishyar, R., Harris, L. M., & Menzies, R. G., (2004). Attentional bias for words and faces in social anxiety. An International Journal, 17, 23-36.

Trew, J. L., & Alden, L. E., (2009). Cognitive specificity and affective confounding in

(25)

social anxiety: Does depression exacerbate judgemental bias? Cognitive Therapy

Research, 33, 432-438.

Uren, T. H., Szabo, M., & Lovibond, P. F., (2004). Probability and cost estimates for social and physical outcomes in social phobia and panic disorder. Anxiety Disorders, 18, 481-498.

Vassilopoulos, S. P., (2006). Interpretation and judgemental biases in socially anxious and nonanxious individuals. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 34, 243-254.

Voncken, M. J., Bögels, S. M., & De Vries, K., (2003). Interpretation and judgemental biases in social phobia. Behaviour Research and Therapy, 41, 1481-1488.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In order to thoroughly verify the proposed dependability approach, the DM needs to be integrated into an MPSoC environment to examine some key features, such as the interaction

Even though the difference between the two methods is this small, it is able to change the results of the lasso estimator with regards to the ridge regression quite drastically,

Concluderend kan als antwoord op de onderzoeksvraag van dit onderzoek, ‘In hoeverre verschilt het effect van Creative Media Advertising (CMA) versus Traditional Media

antwoordmogelijkheden heeft. Uw deelname blijft volledig anoniem en wij verzoeken u op elke vraag antwoord proberen te geven. Er zijn geen goede of foute antwoorden. Het gaat in

To assess the incidence of baseline hydronephrosis in patients who received either 600mg/m2 or 500mg/m2 of LY23 15 14. To assess the correlation between hydronephrosis and

However, SVM rank- ing modelling social behaviours as a group and consider- ing relative differences resulted in the best performance compared to the individual classification

Dus niet praten met je sok, maar elke dag iets oprui- men, ‘al is het maar een oude lippenstift’, der- tig dagen lang, om een nieuwe gewoonte in je hersenen te laten inslijten..

Hoge kwaliteit en reputatie van het land en instellingen Kosten studie / level eigen land Kosten van hoger onderwijs, levensonderhoud,