• No results found

Distrust about contaminated milk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Distrust about contaminated milk"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wantrouwen rondom besmette melk

Een interdisciplinair onderzoek naar hoe de kernramp in Tsjernobyl

wantrouwen creëerde rondom melk

ABSTRACT- De nucleaire ramp in Tsjernobyl heeft een enorme ravage teweeg gebracht. Aan de hand van een simpel voedingsmiddel als melk wordt duidelijk hoe zo’n ramp zich vertakt in de wereld en ook lange termijn consequenties met zich mee brengt.In dit onderzoek wordt voornamelijk gefocust op wantrouwen en hoe dat in verhouding staat tot werkelijk besmette voedingsmiddelen, hoe dit ontstaat en of er maatregelen zijn die dit tegen kunnen gaan. Het wantrouwen van andere landen wordt gekwantiificeerd door export cijfers van melk, waarin een duidelijke daling na de ramp te zien is. Geconcludeerd kan worden dat de juiste maatregelen treffen lastig kan zijn voor een situatie als deze en dat wantrouwen geen eenduidig iets is maar vervlochten zit met vele aspecten van een maatschappij.

Pien Derkx 10662324, Lisa Mulder 10366431, Britt Zandstra 10540148

Thema III, Bèta-Gamma bachelor, Instituut voor Interdisciplinaire Studies, UvA.

(2)

Inhoudsopgave

pagina

Inleiding………...3

Gebiedsbeschrijving en achtergrond………4

Wantrouwen: terecht of misplaatst?……….…8

Kwantificeren van het wantrouwen………11

Voedingsmaatregelen post-Tsjernobyl………13

Conclusie……….15

Discussie………..…16

Literatuurlijst………....…17

(3)

Inleiding

Op de ochtend van 26 april 1986 vond er een ontploffing plaats in de vierde reactor van de kerncentrale van Tsjernobyl in de voormalige Sovjet-Unie. De ravage was enorm, zowel aan het gebouw als in de lucht. Een enorm grote radioactieve wolk steeg de lucht in en dreef over wat wij nu Oekraïne en Wit-Rusland noemen en over de rest van Europa. De radioactiviteit werd zelfs door alarmsystemen bij kerncentrales in Zweden gemeten (Petryna, A. 2006).

Hoewel het dodental slechts gesteld werd op 33 medewerkers die omgekomen zouden zijn, is de ravage velen malen groter. Door de vrijgekomen straling zijn grote aantallen bewoners van de omgeving van de Tsjernobyl kerncentrale besmet geraakt met radioactiviteit. Naast de omwonenden zijn ook de grond en gebouwen en ook gewassen door de vrijgekomen straling radioactief geworden, wat voor zowel direct als indirect enorme gevolgen heeft gehad op de bevolking en het gebied (UNDP & UNICEF, 2002). Hoe zo’n ramp zich vertakt in de wereld wordt in dit onderzoek onderzocht door middel van melk. Melk was het eerste product dat in de publiciteit kwam, want al na drie dagen na de ramp werd er besmette melk gevonden (Tveten, 1988). Deze besmetting had velen gevolgen, zoals bijvoorbeeld in een aantal landen een verbod op het drinken van melk. Ook de export van melk daalde flink (Segerstahl, 2012), dit vanwege de (angst voor) besmetting en het wantrouwen van andere landen.

Door de grote verspreiding van de radioactieve wolk werd niet alleen de economie in oost Europa geraakt, maar ook het westen kreeg het flink te voorduren (Lee, 1995). De kosten van de ramp worden op ongeveer 235 biljoen dollar geschat door Wit-Rusland, maar een echt

betrouwbaar getal is moeilijk te schatten (Belarus Foreign Ministry, 2009). Voor de

melkindustrie dreven onverwachtste kosten, zoals bijvoorbeeld de inkoop van voedsel omdat de koeien niet meer buiten mochten grazen, de productiekosten op (Tveten, 1988). Bovendien werden besmette koeien geslacht of niet meer gebruikt voor productie (Turcanu et al., 2012). Deze beschermingsmaatregelen vanuit de overheid hadden een negatief effect op de economie, vooral op de landen die er al niet zo goed voor stonden (The Chernobyl Forum, 2006)

In 1991 werd een onderzoek gedaan door een groep Nederlandse onderzoekers naar de mate waarin verschillende gewassen en andere vormen van voedsel uit de omgeving van Tsjernobyl nog schadelijk zijn voor de gezondheid. Voor het onderzoek werd gebruik gemaakt van samples afkomstig uit Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne. Uit dit onderzoek bleek dat enkel de champignons nog een te hoge hoeveelheid radioactieve stoffen bevatten maar alle andere voedingswaren, zoals aardappelen, bieten, wortelen maar ook melk en van melk geproduceerde voedingswaren als kaas en boter, waardes hebben die ver onder het maximum liggen van de hoeveelheid schadelijke stoffen die het mag bevatten. Op dat moment was er dus in feiten geen belemmering meer voor de Europese bevolking om de melk te drinken en te exporteren (De Ruig & Van der Struijs, 1992).

(4)

Toch gebeurde dit niet en bleef men toch nog argwanend over de veiligheid van

voedingsproducten die afkomstig waren uit het gebied rondom Tsjernobyl en andere landen waar voedsel besmet raakte naar aanleiding van de ramp bij Tsjernobyl. Consumenten waren ondanks de positieve adviezen die voortkwamen uit onderzoek alsnog bang om melk te drinken die afkomstig waren uit het besmette gebied.

Eenzelfde soort fenomeen heeft zich enkele jaren geleden afgespeeld in China. Daar raakte melk besmet met de stof Melamine en honderden kinderen werden ziek en enkele stierven door nierfalen. Ondanks dat als gevolg van deze gebeurtenis de Chinese overheid veel strengere regels heeft ingevoerd wat betreft voedselveiligheid en het controleren van de naleving van deze regels, is nog een enorm groot deel van de Chinezen bang voor het drinken van melk (Pei et al, 2011). Dit heeft er bijvoorbeeld ook toe geleid dat de export van melkpoeder naar China enorm is toegenomen. Ook tegenwoordig is een positief advies vanuit onderzoeken wat betreft voedsel dus niet genoeg voor mensen om deze producten te consumeren.

De vraag die dit oproept is, waarom men ook nadat er is aangetoond dat de

voedingswaren niet meer schadelijk of besmet zijn deze nog steeds niet consumeert. In een artikel van Ulrich Beck (1986) dat uitkwam vlak na de ramp in Tsjernobyl en gaat over leven in een risicomaatschappij, kan wellicht een deel van het antwoord gevonden worden. Tsjernobyl staat in dit artikel dan wel centraal, Beck wist op dat moment natuurlijk nog niet dat men zo lang sceptisch zou blijven over voedsel uit deze omgeving, maar hij bespreekt wel de nieuwe vorm van angst waar men in een risicomaatschappij mee te maken krijgt. De angst zou hoofdzakelijk kunnen komen omdat men in een nucleair tijdperk risico niet meer kunnen inschatten naar hun eigen waarnemingen.

Door de inzichten van de drie disciplines: economie, sociologie en natuurkunde wordt gekeken naar de melkexport en melkproductie post-Tsjernobyl. Door middel van

interdisciplinariteit is het doel van dit onderzoek om te bepalen of het wantrouwen omtrent de melk terecht was, het wantrouwen te kwantificeren en een bepaling te geven hoeveel besmette melk is geexporteerd. Door middel van deze onderwerpen kan er een antwoord gevonden worden op de vraag die centraal staat in dit onderzoek, namelijk: Hoe heeft de ramp van Tsjernobyl, in

combinatie met het wantrouwen dat daardoor ontstond in de wereld, de melk export en melkproductie vanuit de overige landen van Europa beïnvloed?

Gebiedsbeschrijving en achtergrond

Op 26 april 1986 vindt er een test plaats naar het vermogen van de generator bij het uitschakelen van de reactor. De generator moest voor 40 tot 60 seconden de koelinstallatie van stroom

voorzien tot de noodaggregaten het overnamen. Door een fout, menselijk of van het systeem, viel bijna de gehele generator uit. Het warmtevermogen van de generator is normaliter 600 megawatt, dit viel echter terug tot 30 megawatt. Hierdoor ontstond er in de reactor isotopen van jodium en xenon. Hierna steeg de temperatuur in de reactor, waardoor het aanwezige water in de reactor begon te koken. Door het ontstaan van stoombellen namen de isotopen van jodium en xenon

(5)

minder neutronen op dan normaal. Om dit een noodstop toe te brengen werden de regelstaven gebruikt (Aarkrog, 1988). Door een ontwerpfout werd eerst de water verdreven uit de reactor, voordat de regelstaven een remmende invloed konden hebben. Hieruit volgde de explosie waardoor het dak van de reactor eraf vloog. De toestromende lucht zorgde ervoor dat de moderatorelementen in brand vlogen. Deze moderatorelementen waren gemaakt van grafiet. Door verbranding van grafiet ontstaat er een radioactieve wolk.

Deze wolk bevatte een aantal radionucliden 137Cs,134Cs, 131I en, in mindere mate, 90Sr. Deze radionucliden komen vrij bij een kernramp, echter was de verhouding tussen de stoffen verschillend bij Tsjernobyl. De mogelijke reden hiervoor is de invloed van het water in de reactor voor de ontploffing. Echter, werden er nog meer radionucliden gevonden. Door middel van een onderzoek naar (korst)mossen in de omgeving werd gekeken naar het

besmettingsgebied. Door neutronenactiveringsanalyse werden 106Ru, 144Ce, 125Sb, en 110mAg gevonden, naast de cesium en jodium isotopen (Papastefanou, 1989).

Ook de geografische spreiding van de radionucliden was heviger bij de ramp van Tsjernobyl, dan eerder gemeten was bij andere radioactieve wolken. Dit werd gemeten door graan- en melkproducten te testen op radioactiviteit. Hierbij werd geconcludeerd dat het besmettingsgebied en de mate van radioactivteit groter was, vergeleken met gegevens van nucleaire wapens onderzoeken (Aarkrog, 1988).

Verschillende onderzoeken tonen de gevaren aan van radioactiviteit in de bodem. Zo belemmert Cesium de biologische en chemische processen in de bodem (Ritchie, 1990). Hierdoor is de bodem voor een bepaalde tijd onbruikbaar voor landbouwproducte. Hoe lang de grond onbruikbaar is, ligt aan de mate van radioactiviteit en de soort ontsmetting (Fesenko, 1997). Er zijn drie verschillende besmettingen: passief, passief vervoerlijk en indirect. Bij passief ligt het radioactieve materiaal op de plant en kan niks meer van deze plant gebruikt worden als voedselbron. Bij passief vervoerlijk zit het in de sapstroom en kunnen de vruchten en knollen niet meer gebruikt worden. Ten slotte zit het bij indirecte besmetting in de wortels, hierdoor zijn de wortels van de plant onbruikbaar (CERA, 1983).

De vijf isotopen die de grootste risico’s voor biologisch leven meebrengen na

bestralingsblootstelling zijn: 89Sr, 90Sr, 137Cs,134Cs en 131I (CERA, 1983). Dit ligt aan de lange halfwaardetijd van deze isotopen en dat ze makkelijk opgenomen worden door de darmwand of wortels. In dit onderzoek wordt naar de effecten van radioactiviteit gekeken, hierbij worden de zware metalen buiten beschouwing gelaten. Aangezien er voornamelijk onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van radioactiviteit op de gezondheid van de mens.

(6)

afbeelding 1: giftige gaswolk, verspreiding door Europa (Gudiksen, Harvey &Lange,1989)

De kosten van zo’n ramp als deze kunnen worden omschreven in de volgende formule:

kosten ramp = verloren winst door beschadigde of vernietigde goederen + kosten van adaptie en

mitigatie – winst van adaptie en mitigatie (+ kosten voor een derde, niet direct betrokken, partij) (Munro, 2011)

Wanneer deze formule wordt toegepast op de besmette melk zijn de geslachte koeien en de besmette, weggegooide, melk de “beschadigde goederen”. Het binnen houden van de koeien en

(7)

kopen van voedsel zijn “mitigatie kosten”. Bij het verwerken van de besmette melk in kaas of boter zijn adaptie en mitigatie kosten betrokken. Om de winst van adaptie en mitigatie te optimaliseren, en de kosten van de ramp hierdoor dus te drukken, werd het grootste deel van de besmette melk verwerkt in bijvoorbeeld kaas of boter, wat zorgt voor een lagere activiteit (Konovalchuk,2006).

Door de besmetting van grote hoeveelheden melk in combinatie met het feit dat een consument in staat is om te zien of melk wel of niet besmet is en de gevolgen van het drinken van besmette melk enorm zijn, ontstond er veel wantrouwen jegens melk in de wereld. De combinatie van een groot risico en het niet kunnen inschatten aan de hand van eigen

waarnemingen zorgen ervoor dat men extra voorzichtig is (Beck, 1986). Hoewel dit niet kunnen inschatten aan de hand van eigen waarnemingen steeds meer gebeurt in een industriële en al helemaal in een nucleaire samenleving, wordt dit door een ramp zoals Tsjernobyl weer duidelijk en worden mensen erop gewezen dat zij leven in een maatschappij waarin risico’s niet vermeden kunnen worden (Beck, 1986)

Dit wantrouwen is terug te zien in de cijfers. Zoals in tabel 1(Segerstahl, 2012) te zien is nam de export van melk vanuit Europa in 1986, door de besmetting, flink af (grofweg met 190.000 ton) in

vergelijking met de voorgaande jaren. De export trekt wel weer aan in 1987, maar zet de groeiende trend van de export daarvoor niet door. Een deel van de besmette melk in wel in de handel gegaan. In tabel 1 is een opvallende groei in export naar Mexico en Brazilie te zien. Naar deze twee landen zijn duizenden tonnen besmette melk geexporteerd, die later weer in beslag moesten worden genomen omdat ze de limiet van het isotoop 137Cs

overschreden. In 1987 werd de import van melk vanuit zeven verschillende landen naar Brazilie stopgezet. Dat de melk besmet was werd hier toen pas duidelijk. Echter was de melk was al in grote getalen verkocht en gedronken door consumenten. (Scherb et al., 2013) Door deze missers en dat er daadwerkelijk besmette melk in omloop was, werden landen huiverig jegens de handel in melk met Europa.

(8)

Om te analyseren of het wantrouwen jegens besmette melk, post-Tsjernobyl, terecht is wordt in deze paragraaf de analyse van wantrouwen op basis van de theorie van Beck vergeleken met de bevindingen vanuit de natuurkunde. De vraag die hiermee beantwoord word luidt: Is het ontstane

wantrouwen om besmette melk te consumeren, post-Tsjernobyl, terecht?

Mensen worden via verschillende wegen besmet door radioactiviteit (Figure 1, Frissel (1989)). Te zien is dat de besmetting via de grond, atmosfeer en water voedingsproducten bereikt. Doordat deze geconsumeerd worden door de mens, wordt de mens blootgesteld aan radioactiviteit. Ook wordt de mens passief besmet door het inademen van de lucht en het drinken van besmet water.

Specifiek gekeken naar het product melk: de melk wordt besmet omdat koeien besmet water, passief besmet gras consumeren of besmette lucht inhaleren. Besmetting via melk wordt onderverdeeld in twee categorieen: fractie besmetting en continue besmetting (Frissel, 1989). Bij continue besmetting consumeert de koe iedere dag radioactief gras. Bij continue besmetting bevat de melk een grotere dosis radioactief materiaal, dan bij fractie besmetting. Er wordt in dit onderzoek alleen gekeken naar continue besmetting, omdat deze soort besmetting frequenter voorkwam dan fractie besmetting.

Bij dierlijke producten is het zo dat niet de volledige hoeveelheid radionucliden vanuit het besmette dier, worden overgedragen naar het product. Hoeveel er wordt overgedragen hangt af wat voor radionuclide het is en welk dierlijk product (Frissel, 1989). Gekeken naar het product melk gaat het dus om hoe een koe de radionucliden verwerkt, de overdrachtscoëfficient. De schildklier van een koe absorbeert iets meer dan vijftig procent van de aanwezige 131I , de melk bevat ongeveer één procent van de originele hoeveelheid 90Sr en vijf tot tien procent van de

originele hoeveelheid 137Cs. Melk heeft niet een van de hoogste overdrachtscoëfficientenen, 0,0008 Bq per liter, is daardoor minder gevaarlijk dan bijvoorbeeld vlees van een hert, 0,02 Bq per kilo (Frissel, 1989).

(9)

De inname van radionucliden door middel van voedsel is afhankelijk van de concentratie radionucliden en de voedselconsumptie. In de tabel hieronder zie je de gemiddelde

voedselconsumptie per leeftijdscategorie. Uit deze tabel valt te concluderen dat elke

leeftijdscategorie relatief veel melk consumeert per dag. De leeftijdscategorie nul tot vier jaar wordt het zwaarst getroffen door besmette melk, aangezien zij de meeste melk per dag

consumeren (Frissel, 1989). Uit de tabel is alleen de informatie over vlees en melk weergegeven, aangezien deze informatie alleen van belang is voor dit onderzoek.

Het feit dat radioactieve besmetting van dierlijke producten ook de mens bereiken, onder verschillende overdrachtscoëfficientenen, betekent dit nog niet dat er gevaar hoeft te ontstaan voor de mens. Uit onderzoek is gebleken dat één procent van de fatale kankersoorten ontstaat door inname van besmette dierlijke producten (Frissel, 1989). Het is niet duidelijk hoeveel de inname van besmette melk hier de oorzaak van is. Echter, gekeken naar de hogere

voedselconsumptie van melk en de lagere overdrachtscoëfficient van melk ten overstaande van vlees, dat rond de twintig procent van de dodelijke kankersoorten veroorzaakt zijn door besmette melk (Frissel, 1989). Het onderzoek van Hohensemer (1986) stelde echter, dat er

post-Tsjernobyl tot wel 500 Bq per liter in melk zat. Dit werd geconcludeerd voor plekken waar het veel had geregend en met een maximale afstand tot Tsjernobyl van 1500 kilometer.

Wanneer vanuit de sociologie gekeken wordt, kan de vraag in hoeverre dit wantrouwen terecht was het best beargumenteerd worden aan de hand van wat Ulrich Beck (1987) zei over de risicomaatschappij en angst in het nucleaire tijdperk. Zoals uit het voorgaande bleek, hoeft een inname van besmette melk nog niet te betekenen dat men meteen ziek wordt en is de

overdrachtscoëfficient lager dan bij andere voedingswaren. Echter is dit voor mensen zelf niet waar te nemen met eigen zintuigen en zijn zij niet in staat een eigen oordeel te vellen. Men kan niet aan voedingswaren zien, ruiken of proeven of deze radioactief besmet zijn, wat anders is bij bijvoorbeeld het bedorven zijn van voedingswaren.

Wat de angst nog groter maakt is dat de gevolgen van het eten van besmet voedsel onzekerder zijn en van wat men weet veel groter kunnen zijn dan bij bijvoorbeeld het eten van

(10)

bedorven voedsel. Hoewel uit het voorgaande blijkt dat men door besmette melk te drinken niet altijd ziek wordt, is het risico iets wat men liever vermijd. Hoe klein de kans ook is, wanneer men weet dat een mogelijk gevolg is dat men kanker krijgt of een andere terminale ziekte zal men al snel kiezen om dan deze melk niet te drinken.

Wat wellicht nog belangrijker is, is dat informatie over de risico’s en gevolgen van besmetting voor een groot deel van de bevolking onbekend en ontoegankelijk was. Wanneer dit wel het geval was, was de kans nog groot dat men dit niet begreep en dus ook niet begreep wat dit betekende voor de consumptie van deze voedingswaren. Dit is een gevolg van het feit dat in onze maatschappij, waarin industrie en technologie van groot belang is, het risico wat men loopt steeds ingewikkelder wordt.

Wanneer men zelf het risico niet meer kan inschatten wordt het beeld voornamelijk bepaald door wat men in de omgeving hoort, wat men in de media hoort en wat men vanuit de overheid hoort. Deze informatie kan verschillen, wat leidt tot verwarring en een incorrect beeld. Men heeft geen toegang tot wetenschappelijke informatie en daarom wordt uitgegaan van wat men van deze drie bronnen hoort. In het geval van nucleaire besmetting zijn de verhalen die men hoort echter heel extreem. In de media hoort men over mutaties en allerlei vormen van kanker die men gekregen heeft na aanleiding van blootstelling aan straling en deze berichten zorgen ervoor dat men angstig wordt na alles wat in verband wordt gebracht met straling en besmetting (Beck, 1987).

Na de ramp van Tsjernobyl zijn meerdere enquetes afgenomen naar de opinie van burgers wat betreft nucleaire energie en angst voor radioactiviteit. Hieruit bleek dat de weerstand voor nucleaire energie enorm was toegenomen en dat men over het algemeen aan gaf bang te zijn voor de gevolgen van radioactiviteit en hierbij weinig tot geen vertrouwen meer had in de overheid dat die voor hen garant kon staan. Wat daarnaast ook opviel, was dat ook in Amerika, waar geen directe gevolgen van Tsjernobyl te merken waren, de angst voor radioactiviteit en nucleaire energie ook ontzettend toenam. 49% van de burgers gaf aan bang te zijn voor de gevolgen van radioactiviteit en geen nucleaire energie mee zou willen gebruiken (Renn, 1990)

Wat betreft het wantrouwen over voedingswaren, en dus ook melk, uit gebieden rondom Tsjernobyl en verder in Europa was er wel degelijk sprake van een logische reactie. Mensen werden voor het eerst geconfronteerd met de gevolgen van nucleaire energie en het werd duidelijk wat de gevolgen konden zijn van het leven in een tijd waarin kernenergie gebruikt wordt. Vanuit de media kreeg men over de hele wereld te horen wat de gevolgen waren van het ontploffen van de kernreactor in Tsjernobyl en kregen verhalen te horen van wat de gevolgen zouden zijn van de besmettingen.

Wat de situatie nog meer beangstigend maakte, was het feit dat dit de eerste keer was en men dus ook niet unaniem was over wat de gevolgen op de lange termijn waren en tot waar precies sprake was van besmetting (Beck, 1987). Vanuit de overheid kwamen ook signalen die angst inboezemde, zo werd door de Nederlandse overheid gewaarschuwd om geen melk te drinken, of melk van voor de ramp in Tsjernobyl te drinken. Hoewel het besmettingsgevaar dus na verloop van tijd gedaald was en de kans op besmetting al niet heel hoog was, is het toch

(11)

begrijpelijk dat dit wantrouwen bleef bestaan. Men was vanuit meerdere kanten ingelicht over de gevaren van besmetting en de mogelijke gevolgen die dit zou hebben. Wanneer men niet zelf in staat is om risico in te schatten zal men extra huiverig zijn en pas weer durven te consumeren wanneer vanuit alle drie de bronnen een positief signaal gegeven wordt.

Ondanks het hoge niveau van melk-consumptie in de verschillende lagen van de bevolking, is het niet zeker of het wantrouwen naar melkconsumptie terecht was. Aangezien melk een lagere overdrachtscoëfficient heeft dan andere dierlijke producten. Ook is maar een procent van de fatale kankerpatienten veroorzaakt door dierlijke producten, dus melk heeft daar een fractie van veroorzaakt. Het wantrouwen is desondanks wel een logisch gevolg, aangezien men zelf niet de risico’s in kan schatten en voor dit oordeel afhankelijk is van informatie die zij krijgen. De gevolgen kunnen echter enorm zijn en dus is men voorzichtig wat betreft het consumeren van voedingswaren die mogelijk besmet zouden zijn.

Kwantificeren van het wantrouwen

In dit deel zal onderzocht worden of het wantrouwen waarover geschreven wordt in de sociologische theorie ook overeenkomt met de economische theorie en praktijk. De vraag die hierbij beantwoord wordt luidt:Is het wantrouwen te kwantificeren en was de angst voor handel

met Europa terecht?

Er zijn verschillende manieren waarop consumenten wantrouwen opbouwen en ervaren. Een grote rol in dit proces spelen media en de staat (Mincyte, 2014). De staat kan op twee manieren handelen. Als een welvaartsstaat, die op een paternalistisch wijze “nudges” kan maken voor de consument, wat inhoudt dat ze de “goede producten” als standaard instellen en zo de consument in de goede richting probeert te sturen. Een andere wijze is op een soevereine manier waarbij de theorie is dat keuzes van de mensen niet zou moeten worden beinvloed door de staat (Hindriks & Myles, 2013). Het vertrouwen dat de consument heeft in voedsel hangt met veel factoren samen, zoals bijvoorbeeld de rechtmatige waarden van voedingsmiddelen (en de crisis daarbinnen) en wanneer die vertrouwen geschonden is kan dit ook niet makkelijk worden teruggekeerd. (Mincyte, 2014)

Een ervaren risico met een bepaald product hoeft overigens niet gebaseerd te zijn op dat een risico dat er daadwerkelijk (nog) is. Onderzoek toont aan dat mensen meer willen investeren in het ontwijken van risico’s waar ze het meest bang voor zijn (Hindriks & Myles, 2013). Zo worden er na een aardbeving meer verzekeringen aangeschaft. De politiek speelt hier op in, zij handelen naar wat als het meest risicovol wordt gezien, in plaats van kijken waar de grootste risico’s daadwerkelijk liggen. (Hindriks et al., 2013) Deze theorie zou een verklaring kunnen zijn voor de vermindering van de export van melk, ook nadat deze misschien al niet meer radioactief zou zijn.

(12)

Een onderzoek naar verschillende houdingen van de consument en het vertrouwen in voedingsmiddelen is onderzocht aan de hand van de besmette melk door Tjernobyl. In een onderzoek van Salt, Grande, Hanley & Alvarez-Farizo (2002) werd onderzocht hoeveel de respondenten bereid waren te betalen voor lagere risico’s. De respondenten (een groep uit een besmet land en een groep uit een niet besmet land) mocht kiezen tussen geimporteerde melk uit een niet-besmet gebied, of een bewerkte melk uit de buurt,die veilig was gemaakt met

maatregelen die waren ingevoerd. Vervolgens werd er gekeken naar hoeveel meer de

respondenten bereidt waren te betalen voor hun voorkeur product dan de gemiddelde prijs van melk. De groep uit het niet-besmette land was bereid 60% meer te betalen voor een veilig geimporteerde melk, dit was beduidend meer dan de groep uit het besmette land.

percentage van de respondenten die aangeeft minder melk te consumeren door het ongeluk (Salt et. al., 2002)

Een confrontatie met besmetting in de directe omgeving heeft dus ook een invloed op de ervaren risico. Wat ook in de tabel naar voren komt is dat de besmetting van de melk op lange termijn ook nog invloed heeft. Het wantrouwen verdwijnt dus niet gelijktijdig met de besmetting van de melk. Voor autoriteiten wordt het bovendien steeds moeilijker om maatregelen toe te passen of het vertrouwen in de perken naarmate er (meer) eerdere ervaringen met onveilige

voedingsmiddelen zijn geweest (Grobe & Douthitt, 1995).

Uit het artikel van (Renn, 1990) blijkt dat de manier waarop omgegaan werd met de situatie ook veel per land en zelfs per lokaal gebied verschilde. Zo verschilde ook de mate waarin de overheid zich streng aan de voorgeschreven beleids maatregelen hield, waaronder het niet drinken van melk. Vooral rond om melk bleek een grote onduidelijkheid te bestaan, melk die in Zwitserland en Frankrijk gewoon verkocht werd, zou in Duitsland niet in de winkels hebben mogen liggen (Renn, 1990)

Dat dit zo per land kon verschillen komt door verschillende factoren, zo was de

aanwezigheid van politiek geladen groepen van belang, dus wat naar buiten gebracht werd door bijvoorbeeld milieu bewegingen en wat er in de media verteld werd. Daarnaast was er ook geen algemeen gedeelde visie over wat de schade van radioactieve straling nou op de lange termijn inhield. Dit was dan ook een factor waar veel burgers zich in verschillende landen zich zorgen over maakte of boos over waren, dat de informatie die door overheden werd gegeven niet unaniem was, vaag en vaak werd hierdoor ook gedacht dat de overheid informatie achter hield (Renn, 1990).

Er is dus wel degelijk spake van een wantrouwen wat te kwantificeren is, zo blijkt uit het artikel van Salt et al. (2002). Angst rond om consumptie van melk bleef bestaan, vooral in de

(13)

gebieden die niet besmet waren zoals West-Europa. Men werd wantrouwig en angstig door onduidelijkheden over de voedselveiligheid en de geringe informatie die vanuit de overheid kwam. Hierdoor was het ook voor landen buiten Europa vrijwel onmogelijk om een goed beeld te vormen van de situatie in Europa. Daar heerste het idee dat wanneer landen binnen Europa zelf al niet unaniem waren over de veiligheid van hun producten maar beter minimale handel gevoerd kon worden totdat er meer rust in Europa was (Otway et al., 1988)

Voedingsmaatregelen post-Tsjernobyl

In dit deel wordt gekeken naar de veiligheidsmaatregelen omtrent voeding post-Tsjernobyl en of deze maatregelen een positief effect hebben gehad voor de gezondheid van de mens. In deze paragraaf wordt de vraag: In hoeverre hebben maatregelen het kunnen voorkomen dat besmette

melk werd geexporteerd? beantwoord.

In Salzburg werd al het eten gecontroleerd, voor melk betekende dit dat een concentratie van 137Cs hoger dan 187 Bq/l, een gemiddelde 137Cs concentratie is 78 Bq/l, van de markt werd gehaald. Dit betekent dat alleen de boeren zelf, die lokaal geproduceerd melk dronken besmet kunnen zijn geraakt. Acht procent van de melk in Salzburg bleek besmet en kon dus niet worden verkocht. (Steinhäusler, Hofmann & Reubel, 1988)

In Noorwegen werden geen waarschuwingen of een verbod op het buiten laten van koeien opgelegd door autoriteiten op het gebied van landbouw. Door het seizoen waarin de ramp gebeurde, de meeste koeien stonden op dat moment nog binnen. In sommige gebieden van Noorwegen moesten er aanpassingen worden gemaakt aan het voedsel, bijvoorbeeld door bentoniet toe te voegen aan het voedsel van de koe. Radioactieve cesium bevindt zich in de weefsels van een besmet dier, hierdoor zijn er hoge concentraties cesium te vinden in de spieren. Door het gebruik van bentoniet wordt de cesium het lichaam uitgevoerd, voordat het kan worden geabsorbeerd door de spieren. Echter, zijn er een paar nadelen om bentoniet te gebruiken voor de verwijdering van cesium uit de koe. Bentoniet absorbeert namelijk minder cesium als de

omgevingstemperatuur boven de 298 kelvin komt, dit is zo bij de lichaamstemperatuur van de koe. De binding van bentoniet aan cesium verloopt beter als er geen andere radioactieve stoffen aanwezig zijn. Na de ramp van Tsjernobyl zijn de koeien met verschillende radioactieve stoffen besmet dus dat beinvloed ook de verwerking van cesium (Khan, 1994). Toch is melk in

Noorwegen geen moment verbannen of verboden geweest Als de ramp een paar weken later had plaatsgevonden, was er al meer gras dat besmet had kunnen worden en stonden er meer koeien buiten. De gevolgen van de ramp op de melkindustrie in Noorwegen waren dan vele malen groter geweest. (Economic consequences of the Chernobyl accident 239)

In Wit Rusland lag dat anders. Kinderen werden als eerst geconfronteerd met bestraling, dit komt voornamelijk (80%) door het voedsel dat zij daar gebruikelijk eten, waaronder melk dat tot een van de gevaarlijkste voedingsmiddelen op dit gebied hoorde. Rusland, Wit Rusland en

(14)

Oekraine werden het meest besmet door de ramp, de grond in Wit Rusland is het heftigste getroffen; 23% raakte besmet (Nougayrede, 2000)(Hervouet, 2003).

Iets langer na de ramp zijn er ook nog nieuwe tegenmaatregelen ontwikkeld om de besmetting met melk te verminderen. Een voorbeeld is het Prussian Blue project dat met behulp van de Food and Agriculture Organization en International Atomic Energy Agency tot uitvoering is gekomen. Hier ging het om een techniek waarbij Prussian Blue werd gebruikt om besmet vlees en melk een bruikbaar te maken. Dit was economisch gezien een slim project, het kostte $50,000 per jaar aan investeringen maar leverde zo’n $30m op aan melk en vlees productie die anders verloren zou zijn. (González, 1996)

Volgens de Worlds Health Organisation (1996) zijn de control measures die direct na de ramp zijn genomen, effectief geweest. Maatregelen kunnen inefficient werken om externe besmetting te voorkomen, maar voor het opnemen van radioactiviteit, wat dus gebeurt via onder andere melk zijn de maatregelen effectief geweest. Zoals hierboven ook al is gebleken is zijn er geen vaste maatregelen die na een ramp als deze kunnen worden ingesteld mbt het voedsel. De juiste maatregelen verschillen per situatie, streek en land. Het gehalte Cesium in de grond kan laag zijn op een bepaalde plek, maar de overdracht naar melk kan toch groot zijn, bij de opname van de koeien en de verwerking tot melk speelt namelijk het grond type een belangrijke rol. In wilde bossen en bergen is de besmetting veel groter (World Health Organization,1996).

Ondanks het onderzoek van Worlds Health Organisation (1996) blijft het beoordelen van de maatregelen na Tsjernobyl is een lastig verhaal, vooral als er gekeken wordt naar de

effectiviteit van de maatregelen. Drie dagen na de ramp van Tsjernobyl werden de landen in Europa ingelicht. Op de meeste plekken in Europa werd pas op de zevende dag na de ramp gerealiseerd dat er tegen-maatregelen nodig waren om de veiligheid van het voedsel te kunnen garanderen. Zo werd er niks gedaan om melkvee uit open weilanden te halen en de

melkconsumptie te beperken. Het is moeilijk te schatten hoeveel besmette melk is geexporteerd in die zeven dagen, maar door het uitblijven van communicatie hebben de overheden niet snel genoeg kunnen ingrijpen waardoor er zeven dagen lang besmette melk is geexporteerd. Niet alleen de vertraging in het communiceren vormt een probleem, ook de inhoud van de

communicatie naar het volk verloopt moeizaam. Zo werd er verteld dat het afwassen van besmette groenten, voldoende was om het onschadelijk te maken voor consumptie, hoewel meerdere malen is bewezen dat dit incorrect is (Hohenemser, 1986).

Het ingrijpen van overheden na de ramp van Tsjernobyl laat duidelijk zwaktes zien in de interactie tussen wetenschap en de overheid als het gaat om radioactiviteit. Dit is te zien aan de behoefte naar een uniform beleid, ondanks de verschillende mate van besmetting in gebieden.

Hierdoor moeten er vraagtekens gesteld worden bij alle maatregelen die de overheid heeft genomen, aangezien het onzeker is of die op kennis zijn berust. De kennis over radioactiviteit, maar ook de kennis over biologische mechanismen werd niet gebruikt om duidelijke maatregelen te treffen om de besmetting van de mensen te minimaliseren. Maatregelen die wel gebaseerd waren op wetenschappelijk onderzoek hadden ook hun zwaktes zoals het gebruik van bentoniet in Noorwegen.

(15)

Conclusie

In dit onderzoek is met behulp van kennis uit de disciplines natuurkunde, sociologie en economie de volgende vraag beantwoord: Hoe heeft de ramp van Tsjernobyl, in combinatie met het

wantrouwen dat daardoor ontstond in de wereld, de melk export en melkproductie vanuit de overige landen van Europa beïnvloed?

De verwachting voor dit onderzoek was dat de radioactieve besmetting van

voedingswaren waaronder melk, geleid hebben tot een streng beleid in Europa rondom het eten van mogelijk besmet voedsel. Vervolgens resulteerde dit in een blijvend wantrouwen naar melk uit besmette gebieden wat langer in stand bleef dan het daadwerkelijke gevaar.

Post-Tsjernobyl zijn er maatregelen genomen om de besmetting van de mens via melkconsumptie te minimaliseren. Dit heeft wel degelijk effect gehad op de melkexport en melkproductie. Verschillende soorten maatregelen zijn getroffen zoals het verminderen van de radioactiviteit of de consumptie van besmette melk stoppen. Deze maatregelen hebben echter wel als effect gehad dat er een wantrouwen ontstond wat betreft de melk uit Tsjernobyl en andere gebieden in Europa. Doordat men gedurende een periode na de Tsjernobyl ramp geen melk meer mocht exporteren omdat deze mogelijk besmet was, werd er bij consumenten een angst

ingeboezemd die lastig is om weer weg te halen, vooral omdat men niet met eigen zintuigen kan oordelen of de melk wel of niet besmet is. Vandaar dat het wantrouwen wat vlak na de ramp in Tsjernobyl was ontstaan, in stand bleef en de export in melk langere tijd niet optimaal was.

Een model om dit onderzoek te beschrijven is hierboven te zien. Door radioactieve besmetting worden overheden gedwongen om hun beleid aan te passen, dit vermindert de besmetting, bijvoorbeeld het gebruik van bentoniet. Echter, creëert dit wantrouwen onder het volk waardoor er minder melk geconsumeerd wordt. Door wantrouwen en verandering in het beleid vermindert de handel in melk. Discussie

(16)

Wat het onderzoek heeft kunnen toevoegen aan de al bestaande kennis is een beter begrip hoe de verschillende disciplines en inzichten uit deze disciplines aan elkaar verbonden zijn. Zoals uit het onderzoek blijkt waren economische cijfers nodig om een sociologische theorie te toetsen en is natuurkunde van groot belang om te oordelen over de echte gevolgen van de radioactiviteit die vrij kwam.

Zoals ook wel blijkt uit het onderzoek heeft wetenschap lang niet altijd effect op het handelen van de mens. Al was de melk al vrij snel weer veilig te drinken, wil dit nog niet altijd zeggen dat mensen dit ook hier naar handelen en is inzicht van alle disciplines nodig om het gedrag van mensen te verklaren.

Natuurlijk kent het onderzoek ook kanttekeningen. Zo is het allereerst lastig om heel specifiek te zijn over de economische cijfers afkomstig uit het rampgebied. In die tijd was het gebied wat nu Wit-Rusland en Oekraine is nog onderdeel van de Sovjet-Unie en was hen beleid niet bepaald transparant te noemen. Het is dus vrijwel onmogelijk om een goed en kloppend beeld te krijgen over wat de ramp nou echt exact betekent heeft voor de exportcijfers in dit gebied.

Daarnaast is het ook lastig om te beoordelen of het wantrouwen terecht was, aangezien er niet veel bekend is over in welke mate besmette melk daadwerkelijk veel schade heeft

toegebracht. Zo is de overdrachtscoefficient van melk veel lager dan van andere dierlijke producten zoals vlees en zijn er wat betreft de schade die voedingswaren hebben aangericht enkel cijfers bekend van dierlijke producten in het algemeen.

Literatuur

Aarkrog, A. (1988). The radiological impact of the Chernobyl debris compared with that from nuclear weapons fallout. Journal of Environmental Radioactivity,6(2), 151-162.

Beck, U. (1986). The Anthropological Shock: Chernobyl and the Contours of the Risk Society. Berkeley Journal of Sociology. 32, 153-165.

Belarus Foreign Ministry. (2009). CHERNOBYL disaster. Retrieved from http://chernobyl.undp.org/russian/docs/belarus_23_anniversary.pdf

De Ruig, W. G., & Van der Struijs, T. D. B. (1992). Radioactive Contamination of Food Sampled in the Areas of the USSR Affected by the Chernobyl Disaster. Analyst, 3(117), 545-548.

Fesenko, S. V., Spiridonov, S. I., Sanzharova, N. I., & Alexakhin, R. M. (1997). Dynamics of 137 Cs bioavailability in a soil-plant system in areas of the Chernobyl Nuclear Power Plant accident zone with a different physico-chemical composition of radioactive fallout. Journal of Environmental

(17)

Frissel, M. J., Blaauboer, R. O., Köster, H. W., Leenhouts, H. P., Stoutjesdijk, J. F., & Vaas, L. H. (1989). Radioactive contamination of food and the intake by man. International Journal of Radiation Applications and Instrumentation. Part C. Radiation Physics and Chemistry, 34(2), 327-336.

González, A. J. (1996). Chernobyl—Ten years after Global experts clarify the facts about the 1986 accident and its effects. IAEA BULLETIN, 2-13.

Gudiksen, P. H., Harvey, T. F., & Lange, R. (1989). Chernobyl source term, atmospheric dispersion, and dose estimation. Health Physics, 57(5), 697-706.

Grobe, D. & Douthitt, R. (1995). Consumer acceptance of recombinant bovine growth hormone: interplay between beliefs and perceived risk. Journal of Consumer Affairs, 29, 128-143.

Hervouet, R. (2003). Dachas and Vegetable Gardens in Belarus Economic and Subjective Stakes of an" Ordinary Passion". Anthropology of East Europe Review, 21(1), 159-168.

Hindriks and Myles (2013), Intermediate Public Economics (2e editie). MIT Press

Hohenemser, C., Deicher, M., Ernst, A., Hofsäss, H., Lindner, G., & Recknagel, E. (1986). Chernobyl: an early report. Environment: Science and Policy for Sustainable Development, 28(5), 6-43.

Khan, S. A., & Khan, M. A. (1994). Sorption of cesium on bentonite. Waste Management, 14(7), 629-642.

Konovalchuk, V. (2006). A computable general equilibrium analysis of the economic effects of the Chernobyl nuclear disaster. Doctoral dissertation, The Pennsylvania State University.

Lee, J.R. (1995). Chernobyl and Trade.TED Case Studies verkregen van: http://www1.american.edu/ted/chernob.htm

Mincyte, D. (2014). Raw Milk, Raw Power: States of (Mis) Trust.Gastronomica: The Journal of Food and Culture, 14(4), 44-51.

Munro, A. (2011). Notes on the economic valuation of nuclear disasters.Prepared for the Environmental.

Otway, H., Haastrup, P., Cannelli, W., Gianitsopoulos, G. & Paruccini, M. (1988). Risk Communication in Europe after Chernobyl: A Media Analysis of Seven Countries. Industrial Crisis Quartely, 15(3), 3-15.

Papastefanou, C., Manolopoulou, M., & Sawidis, T. (1989). Lichens and mosses: biological monitors of radioactive fallout from the Chernobyl reactor accident. Journal of Environmental Radioactivity, 9(3), 199-207.

Pei, X., Tandon, A., Alldrick, A., Giorgi, L., Huang, W. & Yang, R. (2011). The China melamine milk scandal and its implications for food safety regulation. Food Policy, 36, 412-420.

(18)

Petryna, A. (2006) Chernobyl’s Survivors: Paralyzed by fatalism or overlooked by Science? Bulletin of Atomic Scientists 67 (2), pp. 30-37.

Renn, O, (1990) Public responses to Chernobyl:lessons for risk management and communication. Journal of Environmental Psychology, 10(2), pp. 151-167.

Ritchie, J. C., & McHenry, J. R. (1990). Application of radioactive fallout cesium-137 for measuring soil erosion and sediment accumulation rates and patterns: a review. Journal of environmental quality, 19(2), 215-233.

Salt, C. A., Grande, J., Hanley, N., & Alvarez-Farizo, B (2002). Consumer attitudes towards foodstuffs from radioactively contaminated areas. Radiation Protection Issue N o 138, 53.

Scherb, H., Kusmierz, R., & Voigt, K. (2013). Increased sex ratio in Russia and Cuba after Chernobyl: a radiological hypothesis. Environmental Health, 12(1), 63.

Segerstahl, B. (Ed.). (2012). Chernobyl: A policy response study. Springer Science & Business Media.

Steinhäusler, F., Hofmann, W., Daschil, F., & Reubel, B. (1988). Chernobyl and its radiological and socio-economic consequences for the province of Salzburg, Australia. Environment international, 14(2), 91-111.

The Chernobyl Forum (2006). Chernobyl’s Legacy: Health, Environmental and Socio-Economic Impacts and Recommendations to the Governments of Belarus, the Russian Federation and Ukraine

Turcanu, C., Hardeman, F., & Carlé, B. (2006, May). An exercise of stakeholders’ involvement and multi-criteria decision aid for radioactively contaminated milk. In Proceedings of the Second European IRPA Congress on Radiation Protection (Vol. 15, p. 19).

Tveten, U. (1988). Economic consequences of the Chernobyl accident in Norway in 1986 and 1987. Transactions of the American Nuclear Society;(USA), 57(CONF-881011--).

UNDP & UNICEF (2002) The Human Consequences of the Chernobyl Nuclear Accident, A Strategy for Recovery

World Health Organization. (1996). One decade after Chernobyl: Summing up the consequences of the accident.

(19)

Bijlage

Tabel 1 (Segerstahl, 2012)

Tabel 1: export van melk in tonnen van de EU naar niet-EU landen

Bestemming 1984 1985 1986 1987 USA 1.801 3.885 1.904 2.226 Canada 1.525 1.804 1.698 2.828 Mexico 33.391 36.827 38.806 61.513 Brazil 3.411 1.234 71.220 1.435 Venezuela 84.596 49.721 14.785 44.804 Thailand 6.963 6.863 8.974 26.790 Malaysia 11.257 9.771 10.027 12.598 Singapore 14.432 12.790 7.473 5.931 Philippines 13.488 16.849 27.345 47.355 Japan 11.801 15.054 12.311 29.967 Nepal 508 486 437 1.002 Burma 6.317 6.937 5.077 3.635 Kuwait 18.592 19.021 20.113 21.158 Saudi Arabia 120.245 94.104 114.118 109.815 Israel 2.387 7.368 5.594 5.312 Algeria 151.519 194.147 131.593 156.192 Ghana 2.877 2.230 1.906 1.495 Jordan 11.560 13.409 11.968 13.340 Alle niet-EU 1.383.889 1.395.957 1.206.417 1.394.262

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook wordt er omschreven welke inputruimtes en geïntegreerde ruimtes er zijn, van welke relatie er sprake is, wat de belangrijkste kleur is, wat de verhouding tussen

Het stremmen van kaas wordt met name bewerkstelligt door chymosine, omdat zuur de micellen uit elkaar laat vallen, waardoor de wrongel te bros wordt.. Toegevoegde

Alvorens de gemiddelde resultaten van alle groepen te bespreken dient opgemerkt te worden dat het monster wellicht niet altijd aselect is genomen.. Bij het verzamelen van 100

The results suggest that although both agent intervention methods can improve students’ learning outcomes and dyad in- task performance, the directed one is more effective

Daarentegen geeft een Deense leverancier aan dat de procestemperatuur voor hun RO installatie 37-39 °C is (DSS, 2008). Zowel koude als warme temperaturen zijn mogelijk, maar het

It is clear that a need exists for dedicated funding to es- tablish and maintain new, long-term monitoring sites for amphibians in South Africa, and that the ‘Observation of

Figure 5.3 Comparison of the predicted and observed values for particle shape with experimental error ...82 Figure 5.4 Comparison of the predicted and observed

Votgens Prinsloo & Van Rooyen (1986:325) is die onderwyspersoneel direk gemoeld met en verantwoordelik vir die leerltngaktlwiteite wat deel van die