Coolia 28( I), januari 198S
EFFECTEN VAN
"ZURE
REGEN'' OP DE
MYCOFLORA
RIEN SWART-VELTHUYZEN. Mldd.ntng 17,6721 GV Btnnekom SUMMARY
A notabie influence of acid rain on the health of trees is described for areas underdirect intluenceof bîo-îndustry, in several parts of the Netherfands. Special attention is p&id to the occ:urrenee of some
species of A.scomycetes in these areas.
De afgelopen I
5
tot 20 jaar ontwikkelde Oost Brabant en het aangrenzende deel van Limburg zich tot een concentratiegebied van bio-industrie. Op het ogenblik wordt in deze streek zo ongeveer de grootste varkensdichtheid ter wereld aangetroffen. (zie fig. I). Daar de mest van deze krulstaarten voor het grootste deel in de streek zelf op het land wordt gebracht, is de bodem in korte tijd emstig vervuild geraakt met fosfaten en nitraten, terwijl ook het koper- en cadmiumgehalte bedenkelijk hoog begint te worden. Sinds enkele jaren weten we dat de ammoniak die uit de mest vrijkomt in belangrijke mate bijdraagt aan het ontstaan van wat in het dagelijks spraakgebruik wordt aangeduid als "zure regen". Het blijkt verder dat deze NH3-component uit zure neerslag op vrij korte afstand van de bron naar beneden komt; dit gebeurt ten dele door droge depositie, gedeeltelijk ook door omzetting in de atmosfeer van NH3 tot ammonium dat zich met in de lucht aanwezig zwavelzuur of salpeterzuur van industrii!le herkomst verbindt en met de regen naar beneden komt. Er zijn ook nog andere processen maar het gaat wat ver om daar op deze plaats op in te gaan. Ik wil ermee volstaan om op dit punt naar de literatuur te verwijzen.Fig. 2 geeft de gemiddelde uitstoot van NH, in kg. per ha. per jaar afkomstig uit dierlijke mest. Opgemerkt moet worden dat binnen concentratiegebieden belas-tingen kuMen voorkomen die zeer ver boven het gemiddelde liggen.
Het Staatsnatuurreservaat De Rouwkuilen in de gemeente Venray in de Peel was een van de eerste natuurgebieden in Nederland waar ernstige verzuringsschade aan bomen werd waargenomen en waar het verband werd gelegd tussen deze schade en de bron van narigheid: de bio-industrie. Dat er verband bestaat tussen zure heerslag en wat de Duitsers met veel gevoel voordramatiek aanduiden als "das
Waldsterben~', staat vast. Hoe dit proces verloopt is minder duidelijlc. Er is waarschijnlijk wel een invloed van zure neerslag op blad en wortels maar dat dit de boom direct aan zijn einde brengt lijkt een te simpele gedachte. Er treedt een
verstoring op van de minerale huishouding in de plant, die tot uiting komt in symptomen van kaliumgebrek. Het afsterven van mycorrhiza's ten gevolge van pH verlaging in de bodem en het optreden van infecties, die op verzwaktè bomen een kans krijgen, zouden zeker ook een rol kunnen spelen.
_. .. .
_·
.
·
::.
.. 1\ ••. - .... ·~~" • \_~··...
·...
-.'-· -..._, :: .. .
Fig. 1: Aantalen spreidina van varkens (20 ka en meer, uilgezonderel fokuugen en -beren van 50 ka en meer), mei 1977 CBS. (e = 1000 varkens)
In deze richting wijst o.a. het onderzoek van Butin &: Dohmen ( 1981 ), die een artikel schrijven over "Eine neue RindenkTankheit der Roteiche". De boosdoener blijktPezicula cinnamomea (DC.: Fr.) Sacc. te zijn. P. cinnamomea is, zoals de naam al zegt, een kaneelkleurig discomyceelje van 0,5 tot I mm. groot, dat in voor-en IUiiaar op schors voor-en takkvoor-en te vindvoor-en is. Er zijn verscheidvoor-ene ziektebeelden ontdekt in geselekteerde eikenopstanden, waarvan de leeftijd varieerde van 20 tot 45 jaar oud Het beginstadium der aantasting bestaat in de regel uit overlangs over de stam lopende scheuren in de bast aan de basis van de stam. Breidt de schimmel
-
>100•
-
80·100 ~-ëiil
-CJ
.
....
D
<20 • --:. . . . ""'$-Fig. 2: De emissiedichtheid van NH3 (kg/ha/jaar) in Nederland door emissie uil dierlijke mest.
zich verder uit, dan worden ook dwarsscheurtjes zichtbaar (fig. 3 ). Met het optreden van bastscheuren is tegelijkertijd een verdikking van de betreffende bastpartij waarneembaar, die herkenbaar is aan fles- en knotsvormige stamvervormingen. In het verdere verloop van de aantasting sterven kleine tot grotere delen van de bast af tot op het cambium. De bast zakt daar in en wordt met een walvormige verdikking ingesloten door de nog gezonde bast Dergelijke necrosen (dode plekken) zijn
'
overlangs vaak tongvormig uitgerekt en zijn niet zelden, vanaf de stambasis gerekend, tot 2 m. hoog. Op de stam ontwikkelt zich intensief waterlot (dat zijn wilde voorjaarsscheuten) dat in een later stadium afsterft.
Pezicula cinnamomea is in ons land al lang bekend. Op de natuurlijke
standplaats van de Amerikaanse eik is hij echter volgens dit artikel nog niet gesignaleerd. Onze inheemse eiken zijn na het jeugdstadium meestal niet meer gevoelig, in tegenstelling tot de Amerikaanse. Deze heeft nl. tot op hoge leeftijd
f I ' " '
•
•Q
b
Fö&o 4. PtziCll.la <innomoMta. o: Zöekteb«ld op tak: b: Aanaetaste stam: c: &tO<Pies apothecia.
meer chlorophyl in de bastlaag. Daardoor zou deze eikesoort bij voorkeur een
waardplant zijn voor
P.
cinnamomea.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat deaantasting door
P.
cinnamomea
het bestgedijt wanneer ter plaatse van de aantastingeen stress-situatie in het waterregime ontstaat Deze stress werkt versterkend op de schimmelontwikkel ing. De feitelijke oorzaak zou echter gezocht moeten worden in
droogteperioden, die afhankelijk van standplaats en bodemtype nogal versebillende
uitwerlcingen kunnen hebben op de weerstandscapaciteit van de Amerikaanse
eiken. Samenbang met emissies van schadelijke stoffen kan niet worden uitgesloten.
Naar aanleiding van dit artikel werd mij door bet distric.tshoofd van S.B.B. in
Limburg. de heer Th. W.
1
anssen, gevraagd de Amerikaanse eiken in DeRouwkuilen op de aanwezigheid van P.
cinnamomea
te onderzoeken. Deze bleekinderdaad aanwezig te zijn, op zowel dood als levend materiaal werd P.
cinnamomea
in grote aantallen gevonden. Verder onderzoek leverde nog een aantalandere ascomyceten op waarvan de meeste duidelük pathogeen zijn. (Tabel I)
Het beeld dat het reservaat, dat rondom is omgeven door grote bi~
industrie-bedrijven, nu oplevert is ronduit desolaat De bomen, Pinussoorten, Amerikaanse
eik en Bede zijn alle aangetast; veel is al dood en bet gehele bos staat op het punt om
TABEL I.
Wumeminaen in De Rouwkuilen(lt) en Vrodepee~Zwantwlltr(Z) in de periode van""" 1983-juli 1984.
Cenangium f.erruginosum
Cenangium ferruginosum
Crumenu/opsis sororia met ooni-<liènvorm: Digitosporium pini-philum
Gremmeniella abietina met ooni-diènvorm: Brunchorstia pinea
H)'aloscypha ltuconica
Lochnellula willkommii
Lophodermium stditosum
Pe:icula cilmamomea
X,vlaria polymorpha
Saprofiti$Ch op dood hout,
Saprofitisch op dood hout. para-sitisch op levend hout?
Op le\lend en dood hout van Conicaanse-, arove- en
Oosten-rijkse den
Veroorz.aa.kt kanker. Op levend
hout van Corsicaanse den
Veroorz.aakt het afsterven van loten
en takten. Op Conicaan~. Grove- en Oostenrijkse den.
Saprofitisch. Op dood hout
Grm•e den
Veroona.akt Larix-Kanker. Op dood en levend hout van Larix. Veroonaakt hel voortijdi& vallen van naalden. Op naalden onder
Grove den
Veroorzaakt PezicuJa .. Kanter. Op levend en dood hout Am. eik
Saprofiti.sch. Op dood hout
R.
z.
z
.
R.z.
R. R.z
.
R.z.
R.z.
R.Verder veldonderzoek in de streek leverde interessante waarnemingen op. Het terrein Het Zwarte Water in de Vredepeel, dat ook onder de rook van de . bio-bedrijven ligt, bleek vergelijkbaar te zijn met De Rouwkuilen(Tabell ). Enkele terreinen die minder geexponeerd liggen Lo.v. bio-industriële concentraties met bijbehorende mestakkers geven echter een heel ander soortenlijslje te zien. Deze
"schone" gebieden zijn geomorfologisch en vegetatiekundig vergelijkbaar met de eerder genoemde gebieden. Je vindt er dezelfde substraten. De gewone soorten van dit milieu blijken in de "vuile" gebieden te ontbreken. We vinden slechts pathogene. In de "schone" gebieden ontbreken deze. (Tabel II)
TABELII
Waa.memincen Mariapeel, Driehonderdbunder. Deurnse peel, Castenraysche vennen en Schuitwater
in de periode van 8U§!JSIUS 1983-juli 1984. ,
Bispo~lfa citdna Els
Da.syscyphus capitalus Eikeblad
Dasyscypus carntolus var. longisporus Pijpestroo(je Dasyscyphus ciltzris Alleen in Schuitwater Blad Am. eik
Dasyscyphusfuscescens Eiteblad
· Dasyscyphus virgintus o.a. beuleeblad en
H1menoscyphus imbubis' Hymtnoscyphus immarginatus. Hymenoscyphus vernus Lochnel/u/a caliciformis Lep1osphaen'a acuta Lophium mytilinum Mollisia amenticoio Moflisia pa lustris Octospora humosa Orbi/ia sarraziniano Pt.ziztlla amenti Rumroemia corrformata Tapesia hydrophila
Alleen in Casttnraysche vennen
Kamperfoelie ·. Els Berk Els Grove den Brandnetel Denneappel Elz~prop Lisdodde Op de arond Els Vrouwelijk wilgekatje Elzeblad Riet
Zeer opvaUend was dat
Dasyscyphus
capitarus
enD.fuseeseens
dit vooJjaar bij duizenden aanwezig waren. Op elk eikebi ad datje opraapte zaten meestal beide soorten, ook in de wegbeplanting. Alleen in de buurt van bio-bedrijven lieten zij verstek gaan.Vervolgens ben ik aan de hand van de hiervoor genoemde ammoniakemissie-kaart in andere delen van het land gaan kijken.
Op de Westelijke Veluwe-rand vond ik
Pezicula
cinnamomea
massaal op de Amerikaanse eiken, die erover het algemeen nieterg florissant bij stonden. Het gaat hier om het terrein De Hullenberg in het Bennekomsebos (Natuunnonumenten) en enkele terreinen in de boswachterij Kootwijk en terreinen gelegen op schralezandgrond op de stuwwal en onmiddellijk ten oosten van het bio-industrie gebied de Gelderse Vallei.
In Harskamp trof ik op
P.
sylvestris
bovendien een verwante soort, die overeenkomt met de beschrijving van Boudier vanPezicula eucrita
P. Karst Deze lijkt veel opP.cinnamomea,
maar is kleiner en heeft sporen die in het begin een korrelige inhoud hebben. In Dorst, N. Brabant, vond Piet Jansen P. cinnamomea op de Amerikaanse Eiken.Ook in relatief "schone" gebieden werd een aantal prikakties uitgevoerd. De Amerikaanse eiken op het landgoed Clingendael in Den Haag hadden geen last van
Pezicula.
De weinige Amerikaanse eiken in het Rijsterbos in Gaasterland(Fr.) zagener weliswaar annetierig uit, maar ik kon geen Pezicula ontdekken. Wel trofik hier op de larixen een soort aan die sterk opP. eucrita lijkt maar sporen heeft van 40 tot 47 ~m. De larixen :talen ook vol metLachnel/u/a willkommii; dit was ook het geval
in het Lauswolt bij Beetsterzwaag (Fr.)
Ik wil er nadrukkelijk op wijzen dat het hier gaat om een reeks incidentele opnamen en niet om een systematische inventarisatie; daarvoor ontbrak mij de tijd, hoewel de natte koude zomer het Pezicula-seizoen ditjaar lang laat voortduren. Toch lijkt het mij, gezien de literatuurgegevens en de waarnemingen in de gebieden met hoge NH3 emissie, bepaald niet uitgesloten datPezicula weet te profiteren van de veranderingen die tengevolge van die NH3 emissie optreden. Dit zelfde zou voor andere soorten kunnen gelden. Hierbij staan verschillende wegen open. De
schimmel zou gebaat kunnen zijn bij een lage pH van het substraat. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat de schimmel profiteert van een verhoogd stikstof aanbod. Ook zouden bepaalde antagonisten geheel of gedeeltelijk kunnen weg -vallen t.g.v. de veranderde milieu omstandigheden. De oorzaak kan ook bij de waardplant liggen; als deze door de verzuring verzwakt krijgt de schimmel zijn kans
en helpt deze de boom verder naar zijn eind. Combinaties zijn ook nog denkbaar,
kortom ~en uiterst complex geheel van factoren dat interessant genoeg lijkt om verder onderzocht te worden. Wellicht dat dan bepaalde zure regen effecten beter kunnen worden verklaard dan nu het geval is.
Ik zou de leden van de Mycologische Vereniging willen oproepen tijdens excursies niet alleen te speuren naar mooie vondsten maar ook aandacht te geven aan de gezondheid van houtopstanden. De zure regen effecten worden op steeds meer plaatsen waargenomen. Komt u verdachte zaken tegen. let dan eens op de aanwezigheid van parasitaire schimmels en kijk ook rond in de omgeving of
bic-bedrijven. mestputten of maïsakkers aanwezig zijn (maisakkers worden zeer vaak gebruikt om mestoverschotten kwijt te raken). Zure regen is een milieu bedreiging van de eerste orde. Voor het bestrijden ervan is politieke wil nodig. Om
die te krijgen moetje feiten kunnen aantonen. Mycologen kunnen daar in dit geval een handje bij helpen.
LITERATUUR
Ademc. E-.H. en van Ham~ J. ( 1984). Zure resen; oorzaken. effecten en beleid. (Proc. symposium Den
Bosch 1983). Wageninaen.
Butin, H. (1983). Krankheiten der Walcf.. und Patkblume. Stungan.
Butin, H. und Dohmen. H. (1981 ). Eine neue Rindenktankheit der Roteiche, Der Forst· und Holzwirt. jrg. 36·5.
BOIIdier, E. (190S-1910). lcones M)'C<>Joskae. Paris.
Buysman. E. (1984). Emissie van ammoniak in Nederland, VROM-rapport Lucht 22. Den Haq.
Dennis, R. W.G. ( 19S6). A revision
o
r
!he British Helotiaceae, Myeol. Pape,. no. 62.Dennis, R. W.G. ( 1974). Kew Bulletin 29: 164.
Dennis, R.W.G. (1981). British Ascomyeetes. Vaduz.
Oremmen. J. (1957) Microfunai decomposing oraanic remains ofpines. funaus 27: 34-42.
Luyt-Vemey, J.M.W.V. (1973). Ovenlobt van de Ned. soorten van Duysoypllus; Leiden. Moser. M. (1963). Asoomyeeten. band lla, Swttprt.
Phillipo, W. (1887). Bri!Uh Disoomyoe'"- Londen.
Rehm. H. (1896). Rsbtnhorst's Kryp<opmenllora; Hysteriaoeen und Disoomyeeten. IAipÛJ. VlcKen, H. van en Gmnmen. J. (1953). SWdies in !he disoomyctte &<nera Crume.nula De NOL and
Cenangium Fr. Acta Bol. Ned. Vol. 2(2).
Breitenbach. J. en Krllulin, F. ( 1981 ). Pilze der Schweiz. band I; Asoomycttes. Luum
...
.
...
De Kleine Koatlwerper, Spha1roiHJius stellatus is een saproliet die op JC$Chitte substraten soms maasaal tot ontwikkelina kan komen en dan, door :tijn vennogen om de peridiolen ver weg te slingeren
( vol .. ns Bulier .... 14 10t S mete~) aanleidift& kan se ven 10t allerlei tlochten. De wewoJiaaerde toaels
kleven aan allerlei oppervlû.tcn en er zÜn aevaUm beteod van hinderlijke donkere pun1jes op huizen, lf'USe:O voor veevoer en zetf's wu,oed un de lijn.ID Aastralil is men recentelijtoot peoalronteerd met
massool optreden van deu "punten" op de onderste blacl<reo van breedb~e lwotrpbnten in
l:woterijea waardoor po<e oantalleo pionten op de >-.iliD& sewei&erd worden. Het bleet dat de poCp<XId ftrri.itl was met &edrootd bloed wUidoor Spha•robolus st•llofUs zi<h epidemiseh ton uitbreiden, met bet .. noemde . . vol .. De donkere punten waren oau....liJb meer Ie verwijderen, mur de "kwul" verdween-selutt;g voorde kweten-toen men, oaeeoschooomaatbturt, bij een VOlJOnde l:woek lfta& van deze verrü'tin& met bloed.
(AL Berws&.J. Walker, NSW Dept AJric. Biol. BranohPlantdlseueSurvey 1981-82: 26-27.1983) .
...
l
a
m
e
m
o
ri
a
m
J
a
cqu
es
T
o
n
nae
r
Enkele
weten
geleden overleed
inD
en
Bosch geheel onverwacht, na
een
ongelukkige val van zijn fiets, de beer
J.J.C.
T
onnaer
.
Hij
behoorde
tot de
generatie
rasamateurs die
de paddestoelen nog leerde kennen
met Cool
&Van der Lek en
die
actieve
belangstelling
toonde voor
vele aspecten van
bet
natuurgebeure
n
, inclusief
de sten-e
nlrun
de en geologie. Zijn bemi
nn
elijke ve
r
schijning
en zijn altijd zonn
i
ge
h
umeur maakte dat hij
ook
in
onze
vereniging, waarvan
hijtientallenjaren lid was,
vele
vrienden had.
En
inhet brabantse profiteerde
menig beginnend
mycoloog
van
zijn kennis en niet
aflatende
behoefte daarvan
iets aan anderen over
te brengen.
Hijzal
inde
herinnering
van velen voortleven en
wijzullen
hem
tijdens die
activiteiten
Coolia 28( I), januari 198S
TW
EE
Z
E
LDZAM
E
HO
UTZ
W
AM
M
E
N
UIT D
E GO
OI
SE W
O
UDEN
P
E
R
ENN
IPORI
A F
R
AX
I
NEA en CRE
O
LO
PH
US C
IRRH
A
T
US
J. FRENCKEN, J. Gtrodrsweg 71. 1222 PN Hilvmum
SUMMARY
The occunence of Pertnniporiafra;(inea and Crtolophus cirrhatus in tbe forests near Hilversum ("Het Gooi") is mentioned and previous finds of these rare fungi in lhe Netherlands are discu$$ed.
Al een paar jaar weet ik op een levende beuk langs de Bussummergrindweg in het Spanderswoud te Hilversum een
Ganoderma applanatum te zitten
. Ik ben ervaak langs gefietst zonder eigenlijk enige aandacht aan deze zwam te besteden. Het . Gooi staat vol met Platte tonderzwammen. Totdat ik in augustus van dit jaar (1984) van de heer W. Brièr, waarmee ik de laatste tijd in het Gooi veel inventarisaties van paddestoelen verricht, een tip kreeg om eens naar die zwam te gaan kijken. Het leek hem een Ganoderma
,
maar met een witte sporee. Dat isnatuurlijk een vreemde zaak. Ik ben er heen gegaan, heb een stukje van de nogal
harde zwam afgezaagd en met de tabel van Jahn ( 1963) gedetermineerd. Zo kwam ik op
Fomitopsis
cytisina
(Berk.) Bond. & Sing. uit. Inmiddels had ik het nieuweboek van Jülich ( 1984) ontvangen. Daarin vond ik achterin bij de tekeningen een
afbeelding van sporen van
Perennipon'a
fraxinea
(Bull.: Fr.) Ryv. Precies zulkesporen zag ik onder het microscoop. Wat is het nou?
Fomitopsis cytisina
ofPerennipon'a fraxinea?
Ik heb opnieuw een stukje verzameld en dit opgestuurd naar Leiden. De heer Jülich bevestigde, dat het hier inderdaad om Perenniporiafraxinea
gaat Hij vroeg zich af ofFomitopsis
cytisina
eigenlijk wel bestaat Dedikwandige sporen, waarvan oudere exemplaren een duidelijke kiemporus hebben en het trimitisch hyfensysteem zijn o.a. goede detenninatiekenmerken. Het uiterlijk
van deze boomzwam is zo typisch
Ganoderma-achtig,
dat ik me best kan indenken, dat Lázaro in 1916 hiervoor de naamFomes ganodermicus bedacht heeft.
In 1976 heeft Ryvarden een nieuwe combinatie gemaakt en noemt hem in zijn boek over de Polyporen van Noord-Europa:Perenniporia fraxinea
(Fr.) Ryv. (Ryvarden, 1978). Ik heb er maar één afbeelding van kunnen vinden. En die lijkt helemaal nietop mijn vondst uit het Spanderswoud. Marchand (1974, nr. 259) heeft de soort venneld en afgebeeld en noemt hem Haploporus
cytisinus.
Ik ben eens nagegaan waar deze soort in ons land gevonden is. Van der Lek (1912) geeft een opsomming van "De Nederlandsche Mycologische
Fr. Deze soort is, voor zoover mij bekend, voor onze flora nog niet vermeld. Er zijn twee prachtige exemplaren van aanwezig, afkomstig van de tentoonstelling te Zeist.
Zij z.ijn gedetermineerd door den heer Uoyd. Hij komt voor op essehen en schijnt zeldzaam te zijn". Dat was dus in 1912 de eerste officiële vondst Donk ( 1933)
geeft, ook onder het geslacht Fomestwee vondsten op: Zeist en Oudewater. Eerst in 1970 duikt de soort opnieuw op. De heer Kortselius vindt deze zeldzame polypoor in dat jaar in Neerijnen aan de Waal bij Zaltbommel op een oude omgevallen es. In diverse excursieverslagen van onze vereniging naar Neerijnen komen we deze soort telkens weer tegen, o.a. in de jaren 1972, 1975 en 1980.
Eveneens in 1970 vinden we tijdens een excursie in het landgoed "De Milden burg" bij Oost-Vooroe (waarbij ook de heer Donk nog aanwezig was) Fomitopsis cytisina, zoals we die toen nog noemden. Gevonden op beuk en ter plekke door de heer Donk gedetermineerd, waarbij hij opmerkte, dat het de tweede of derde vondst in Nederland moet z.ijn. In 1980 zijn we daar weer met een verenigingsexcursie geweest waarbij we opnieuw in Mildenburg deze zwam gevonden hebben. Onze excursie in 1977 naar "Gunterstein" bij Breukelen leverde ook Fomitopsis
cytisina op, nu opeen eik. En in datzelfdejaar hadden we dat geluk in Rhijnauwen, ten oosten van Utrecht Deze vondst is nog door de heer Van der Laan gede-termineerd Het substraat is niet bekend. In 1979 vindt de heer Van de Cruysen een hem onbekende houtzwam op eenAcacia (Robinia) in Malden. Ditexemplaar is later door de heer Tjallingii gedetermineerd. Het is eveneens Fomitopsis cytisina. En dan tot slot in 1984 in het Spanderswoud in Hilversum op een beuk. En
tijdens onze excursie in het kasteelbos Nijenrode bij Breukelen wijst de heer
Immerzeel onsFomitopsis cytisina aan aan de voet van een eik. Deze vondst was al eerder door de heer Stalpers gedetermineerd. Inmiddels zijn we deze zwam Perenniporiafraxinea gaan noemen. In de literatuur worden heel wat boomsoorten
vermeld, waarop Perenniporia parasiteert (En je komt even zo vele synoniemen tegen!). Opgegeven worden: Fraxinus, Juglans, Fagus, U/mus, Salix, Robinia, Quercus, Populus, I/ex, G/editschia, en Prunus.
Wat de verspreiding betreft is de Essenzwam op het hele noordelijke halfrond bekend, maar overal wel zeldzaam te noemen (Bourdot & Galzin, 1928; Bondartsev 1971; Domanski, 1972). Hij schijnt echter ook in de tropen voor te
komen (dat geeft althans Pilát ( 1936-1942) op. We vinden hem in Noord-Amerika, in Centraal-Aziè (China) en Siberië, in de Oeral en de Kaukasus. En in Europa in
Nederland, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Spanje en Zwitserland.
Eveneens in een fraai beukenwoud, nu aan. de oostrijde van Hilversum en wel in het "G.H. Cronebos" (bez.it van "Natuurmonumenten") vond de heer Brièr
begin september 1984 op een al ver afgestorven beuk een groot aantal exemplaren
vriendelijk mij te waarschuwen. De plek was makkelijk te vinden. En inderdaad: een boom vol dikke plokken. Ik had deze fraaie boomzwam slechts één keer eerder gezien en wel in het landgoed "Boekestein" in 's Graveland op een
Prunus-stob.
Maar het voorkomen in zo'n groot aantal exemplaren was toch wel een unicum. Vanaf ongeveer een meter of twee van de grond zat de stam rondom vol met "pruiken" van meer dan vuistgrootte. Een paardagen later ben ik er weer eens heen gegaan, maar toen was alle moois er af. Door de vele regen waren ze grotendeels verrot en de meeste exemplaren dik beschimmeld. Als substraat wordt meestal beuk opgegeven. Maar hij komt ook voor op berk, eik en es. Het Boekesteinse exemplaar zat op Amerikaanse vogelkers. Tijdens onze werkweek in Belgiê in 1974 hebben we deze zwam gevonden in het beroemde beukenbos "Bois de Resteigne". Hij is verder onder meer bekend uit Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Scandinaviê. In ons land zijn wat vondsten gedaan in het oosten. Lelieveld en Tjallingii (1973, 1974) vermelden een vondst in Arnhem op beuk en in 1977 en 1978 bij Nijmegen (Duivelsberg- op beuk), bij Arnhem (Deelenseweg- op beuk) en Wageningen (Binnenveld - op es). We kunnen van deze merkwaardige zwam enkele goede afbeeldingen vinden. En wel in Dähncke & Dähncke ( 1900, p. 604),
in Jabn (1979, nr. 45) en in Marchand (1976, nr. 337).
Wat de Essenzwam betreft ben ik dank verschuldigd aan de beer Jülich voor het testen van mijn determinatie, aan de heer Stalpers voor het inzien van enige literatuur die ik zelf niet bezit en aan de heer Van Zanen voor de moeite in Leiden het werk van Pilát in te zien en mij enkele gegevens daaruit te verstrekken. In het najaar van 1984, waarin vooral de maand october een rijke oogst opleverde, hebben we in 't Gooi nog meer interessante vondsten gedaan. Daarover vertel ik in een volgend nummer van Coolia.
LITERATUUR
Amokls, E. (1984). Standurdlijst van de Nederlandse Macrofulliη Suppl. Coolia 26, 362 p. Bondartsev. AS. ( 1971 ). Tbe Polyporaceae oflhe European USSR and Cauc:a.sia. Jerosalem, 8% p.
Bourdot, H. & A. Galzin (1928). Hymenomycetes de France. Paris. 761 p. DIUtncke, R.M. & S.M. DIUtncte (1979). 700 Pilze in Farbfotos. Stuttcan. 686 p.
Domallskl, S. (1972). Fungi, Polyporaceae I. Warschau/Springliekl, 235 p.
Donk, M.A. (1933). Revision der Niederlindisehen Homobasidiomyceta~Aphyllophoraoeae 11.
Amsterdam .. Haarlem, 278 p.
Jahn, H. (1963). Mitteleuropilsehe Portinge (Polyporaceae s.l.) und ihr Vortommen in Westfalen. \llestf. Pilzbr. 4: 1-143.
Jahn, H. (1979). Pilze die an Holz wachsen. Herford. 268 p.
Jlllich, W. ( 1984 ). Die Nichtblitterpilze, Gallertpilze und &uchpilu. Kleine KryptopmenOora llb/1. Stuttpn, 626 p.
Lek, v.d. (1912). De Nederlandsche Mycoloaische Standaardcollectie in ·sRijk>herbarium. Meded. Ned. Mycol. Ver. 3: 1-21.
Lelieveld, R. 8t F. Tjallingii (1977). Symbolae myooloaicae Gelriae. Coolia 20: 93-103. Lelieveld R 8t F. Tjallinaii (1979). Symbolae mycolngicae Gelriae 2. Coolia 22: 70-76. Marchand, A. ( 1974). Champianons du Nord et du Midi IJI. Perpignan, 27S p.
Marchand. A. (1976). Champignons du Nord et du Midi IV. Perpignan, 261 p.
Pilá~ A. (1936-1942). Adas des Champignons d'Europe, 111. Polyporaceae 1-2.
Ryvarden, L. ( 1976). Type studies in Polyporaceae 7- Species described by J.M. Bertceley from 1836·
1843. Kew Bull. 31: 81-103.
Ryvarden, L. (1976-1978). The Polyporaceae ofNonh Europe I, 11. Oslo, S01 p.
In De Champiponcultuur van september 1984 adverteert een arote firma die in paddestotle~ myçelîa handelt (Somyçel Nederland bv) met enkele nieuwe rassen van Oesterzwammen dîe aeen
sporen meer vonnen. Het zijn rasseadie normale paddestoelen leveren aan mycelia die. na kruising,
eededicaryociseerd zijn. Dat wil zeggen dat de cellen niet meerde normale twee kernen percel bevatten (diea.ryon) maar s&echts éên kem, een eigenschap die kunstmati& is opgewekt in het laboratorium. De paddestoelen die men ooast produceren in het te heel aeen sporen meer, en aeven dus ook niet meer de overlast die de sporenproduktie bij de teelt met traditionele rassen veroonaakte. Werkers in deze tak van
paddestoelcultuur vertoonden namelijk vaak emstige aUergisehe verschijnselen door de vele ingeademse sporen in de teeltruîmten. Het Proefstation te Horst telcent hierbij aan dat bepaalde aanpa$$ingen van de tteltomstandlg,heden nodig zijn om de tot nu toe wat lagere opbrengsten van deze rassen op een
acceptabel niveau te-brengen. Mur ook hier wordt deze nieuwe ontwikkeling als een Stap in de goede
richtina beschouwd.
Boleten. althans een aantal soorten, behoren tot veel~zoehte en ceeonsumeerde paddestoelen. Een W!talaoorun wonlt oot op de marlet aanaeboden (niet in Nederland!) of is in gedroogde vorm te koop,
om in allerlei gerechten gebruikt te worden. Recentelijk hebben zich in ltalii een aantal vergjftiginp-versehijnselen voorpd.aan na consumptie van ae<ftoo&de exemplaren van Boltrus edulis. atnus,
rrtict~latus en brrsadolae. Uit onderzoek van de maaginhoud van de patitnttn bleek in bepulde gevallen dat de betrotken paddestoelen sterk waren aanpustdoor Se~donium-soorten (waaronéserde
ook bij ons welbekende Sepedonr'um chrytosJHrmum (die het galaehtigopzweUen van vrochll.icbamen van allerlei Boleten, maar ook van KNlzomen, op tijn geweten heeft en z:ijn aanwezia,heid bovendien al spoedig verraadt door het overvloedig vonnen van knal~ Je spore~m.assa's. Uit andere bronnen zijn er aanwijzinctn dat St{Hdonr'um-soorten mycotoxinen produceren die soms bij Vertebraten symptOmen konden veroonaten. Hoe bet ook zij, er zijn aanwijzingen dat aantastia,en door StJHdonr'um overisens uitstekend eetbare boleten tot oneetbare. of zelfS &iftip soorten kunnen maken.
Coolia 28( I), jan111ri 198S
ZURE
R
EGEN EN
PADDESTOELEN
,
EEN VERKENNING
IN
DE PEEL
P.J. JANSEN, Kanwl, SJ./ I, 8141 CV Ltl)'md
SUMMARY
In an area with extremely hi&Jldensity ofpta fannJ the bl.sidiomyc:ete nora provtd to be noûceably
clJanpd wilhin only ar •• yun. Tbc lar,< inllu or ammonia Iw panjculatly · · -....
-ie·
which rorm my<:ontliue ..;,., uus.Inde voorzomervan 1983 brachten Rlen Swart-Velthuyzen en schrijverdezes
een bezoek aan de beerTbeo W. J anssen te Sevenum, districtshoofd Natuurbehoud
Staatsbosbeheer N. Limburg. Hij vertelde ons iets over bomensterfte op
verschei-dene plaatsen in het gebied van de bio-industrie in Noord Limburg. Kort tevoren
was van zijn hand verschenen: Intensieve Veehouderij in Relatie tot Ruimte en
Milieu. Hierin vinden we niet aUeen een overzicht van de aantAllen dieren in de
biG-industrie maar ookgegevensover mestoverschotten, ammoniakproductie en andere
kwalijke zaken en de effecten hiervan op de plantengroei in de nabijheid van de bier .
bedrijven.
Een fraai voorbeeld hiervan is de bomensterfte in het Natuurreservaat
"Oe
Rouw kuilen", gelegen aan de wegvan Venray naar Ysselstein(L.) In betHandboek
Natuurmonumenten (1980) lezen we over dit 35 ba. grote gebied o.a.: Het omvat
een door Grove dennenbossen omgeven heideven (type stuifven), gelegen in de
brede dekzandgordel aan de oostzijde van het vroeger zeeromvangrijke Peelgebied.
Het stuifven "Rouwkuilen" is vrijwel het enige voedselarme ven van redelijke
omvang dat in het Peelgebied gespaard is gebleven. Het woord "is" kunnen we nu
gevoeglijk vervangen door "was".
De vraag van Theo Janssen was nu hoe het staat met de paddestoelen in de
Rouwkuilen. Of we eens een keer wilden gaan kijken? Onderdak konden we krijgen
in het Biologisch Station Mariapeel bij Helenaveen. Nou, daar hadden we wel oren
naar en in de zeer droge zomer van I 983 hebben we half augustus en begin
septemberenkele terreinen bezocht Rlen heeft de Ascomyceten voor baar rekening
genomen, waarover elders in dit nummer van Coolia een verslag en de
basidjomy-ceteo' waren voor mijn rekening.
BegiMen we met de Rouwkuilen. In 1983 vonden we in het deMengedeelte
aUeen een Aardappelbovist en aan de rand van het ven drie soorten plaatjeszwammen
en een Berkezwam. In 1984 hebben we half april en in het begin van juni, juli en
augustus dit gebied nog eens bezocht met als resultaat 8 basidiomyceten waaronder
noorden van het ven is een strook bos helemaal dood. De dennen zijn net boven de grond of op één of enkele meters erboven afgeknapt, de Amerikaanse eiken staan nog recht overeind, de bast hangt er in grote lappen bij. Het geheel doet denken aan beelden uit de Vietnamese oorlog, van bossen die bewerkt zijn met ontbladerings-midddelen.
Op verzoek van de heer Theo J anssen zijn we dit jaar gaan kijken naar de Vredepeel, een ''Natuurgebied" van de Gemeente Venray. Hetismeest coniferen-bos, o.a. Oostenrijkse en Corsicaanse den. Een deel is een paar jaar geleden door de eigenaar, de gemeente Venray, gerooid en ingeplant met inlandse Eik en Grove den. Ook hier is het een troosteloze boel: omgevallen dennen waarvan we zonder moeite lange wortels zo maar uit de grond konden trekken. De bomen zelfhebben een zeer ijle kruin, de wortels zijn volkomen glad, zonder zijwortellies en uiteraard zonder enige mycorrhiza. In dit gebied vonden we I
5
soorten basidiomyceten: geen enkele mycorrhiza soort. Overbodig te vermelden dat in de omgeving vele grotere en kleinere bi<>-bedrijven zijn.De Mariapeel zelf doet veel vriendelijker aan. Met de Deumese Peel erbij is het meer dan I 000 ha groot en in de directe omgeving is geen bi<>-industrie. In hoeverre de mycoflora nog is als vroegervalt natuurlijk moeilijk te zeggen. Gelukkig heb ik nog aantekeningen van een drietal excursies in 1980. Er werden toen 63 soorten basidiomyceten gevonden, waarvan 24 mycorrhiza soorten. In 1983 en 1984 was dit in totaal40 soorten (waarvan 14 ook in 1980), 11 mycorrhiza soorten (8 ook in 1980). In totaal 89 soorten, 28 mycorrhiza soorten daarbij.
Een eerste conclusie is dat de grote ammoniakvorming bij de bi<>-industrie een sterke negatieve invloed heeft op de mycoflora, met name op de mycorrhiza paddestoelen. In hoeverre gewone soorten van deze laatste groep, als
Lactarius
nifus, Amanita rubescens, Xerocomus badius
,
in de stervende bossen nog voorkomen hopen we heel binnenkort te kunnen bekijken.Onderzoeken we in de sterk aangetaste gebieden (Rouw kuilen, Vredepeel) de wortels van de daar groeiende bomen, dan vinden we alleen maar mycorrhiza's bij jonge berken en eiken. Bij oudere dennen en Amerikaanse eiken vinden we niets. Waarschijnlijk is, dat door de ammoniak depositie, zowel de natte als de droge, de voedingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld fosfor, kalium en magnesium geheel worden ontregeld en de paddestoel niet meer in staat is om zijn gastheer, de boom, van deze stoffen te voorzien. De boom verhongert als bet ware, gaat kwijnen en wordt vatbaar voor allerlei aantastingen. Hij kan zijn symbiont, de paddestoel, ook niet meer voorzien van voedingsstoffen. Ook is het mogelijk dat de mycorrhiza's direct te gronde gaan door de verzuring van de bodem.Óf beide oorzaken werken samen en versterken elkaar.
Buidiomyceten, waarpnomen in het reservaat "Muiapeel".
1980 1983/ 1980 1983/
1984 1984
Agrocybe stmiorbicularis
+
l.Acuuius tlltiogatus+
Amanita cilrina
+
Uctan'us turpis+
Amanita muscon'a
+
Lactarius vittus+
Amanita 111bescens
+
+
Leccinum scabrum+
Amanita fu/~IQ
+
+
Lyoplryllu.m atratum+
Bolbilius vittllinus
+
Lyoplryllum splraerosporum+
Bovista plumbta
+
Marasmius androsaceus+
+
Cantharelia umbonata
+
Mtrulius trtmtllosus+
C/itocybe amartscens
+
M)'ttna tpipttrygia+
Clitocybe diatreta
+
MycentJ galtriculata+
+
Clitocybe ditopa
+
Mycena filopts+
Clitocybe gibba
+
Mycena megaspora+
Clitocybe vibtcina
+
M)'ttna sanguinolenta+
Collybia butyrocea
+
Panaeolus acuminatus+
+
Collybia dryophila
+
Panaeolus splrinctrinus+
CollybiD maculata
+
Paxi/lus im'()/utus+
+
Collybia tubtrosa
+
Pholiota carbonaria+
+
Coltricia peremJis
+
+
Phatomarasmiu.s erinactus+
Coprinus comatus
+
Piptoporus ~tulinus+
Coprinus micactUs
+
Polyporus brumalis+
Copn·nus rodions
+
Polyporus ciliatus+
Corlolus vtrsitolor
+
+
Psothyrtllo candolleanum+
Cystoduma amianthinum
+
Psathyrtllo spodiceogriseo+
Datdalea qutrdna
+
Psilocybe atronifa+
Galerina caiJrptrata
+
Psilocybe semilonceata+
Galerina decipit11s
+
Russulo atruginta+
Galtrina hypnorum
+
Rus.sula atropurpuiWl+
Galtrina m)'ctnoides
+
Russula emetica+
+
Galtrina paludota
+
Rus.sulajlava+
+
Gymnopilusfu(gtns
+
RussulafragiUs+
Gymnopilus odini
+
Rus.sula grisea+
Hygrophorus miniatus
+
Russula mair-ei+
Hypholoma tlongatum
+
Ruuu/a poludosa+
Hypholoma fascieu/art
+
Ruuu/a ochroltuca+
Hypholoma ericaeum
+
Runulo wlenovskyi+
/nocybe locera
+
+
Runu/a wrsicolor+
Jnocybe proximella
+
Schizophyllum commune+
Laccaria amethstina+
Scltrodtrma citrinunt+
+
Lacettrio laccata
+
Stereum hirsutum+
Laccaria proxima
+
Stertrum rugosum+
Lactan·us glyciosmus
+
Tephrocybe polusrn$+
Lactarius helvus
+
+
Tremelia encephala+
Lactan·ws quietus
+
+
Tyromycn lacteus+
Lactarius nifus
+
Xtrocomus badius+
Er is de laatste jaren al heel wat geschreven over zure regen, in de dagbladen verschijnen er geregeld artikelen over. Wie zich wil oriënteren zij aanbevolen: Zure Regen, proceedings van bet symposium 's Hertogenbosch 1983, uitgave Pudoc,
Wageningen 1984.
Ten slotte nog een lijst van de gevonden soorten, zodat de lezer een idee krijgt,
wat er zoal te zien is. In de Vredepeel werden de meeste gevonden op de waarschijnlijk wel eens met varkensmest bewerkte boswegen en op een terrein waar veel organische afval was gestort.
WaameminJen van Basidiomyceten in het Reservaat ,.de Rouwkuilen".
1983 1984 1983 1984
Clitopilus hobsonii
+
Piptopon1s betulinus+
Galerina tJtkinsoniana
+
Resupinatus applicatus+
Galen'na m)J«noides
+
Resupinatus m·chotus+
Gymnopilusfulgens
+
+
Stltroderma dtrinum+
Hypholomafasciculare
+
Stereum sanguinolenturn+
Hypholoma fascieu/are
+
Tephrocybe tylicolor+
M>Y:tna sanguinolema
+
Waameminpn in 1984 van Basidiomyceten in het Natuurgebied "'Vredepeel''. gemeente Venray.
Bjerkandera aduSftl Collybia dryophila Galerina atkinsoniana Galtrina hypnorum Gymnopil&a penetrans Marwmius androsaceus Marasmius bulliardii Marasmius ~iforans Marasmius rotulo Omphalia obscurata Pa natolus acuminatus Plurtus ~1/itus Psilocyl>t inquilina Tephrocybe tylirolor
Coolia 28( I), januari 198S
WAAR BEGIN JE AAN ...
(VERSLAG VAN EEN PROEVE TOT VOLLEDIGHEID)
B. W.L. DE VRIES, Bfologis<h Station, Wüsttt'. Kampswtg 27, 94/8 PD Wümr
SUMMARY
In mycoooenologicaJ research of some conifer forests of Drenthe a minimum area anal)'1îs for creen ve&etation as weiJas for fungi was carried out. In lhîs ploc., a badly growingP/cea plantation, the author tried to invenigatt resupinate fungi too. He did not succ:ecd completety becauseorthe numerous
individuals inhabitinc dead sterns, branches, rwigs and needles.
Pan plots of*, 1, 2, 4, 8, 16, 32 and64 m1 were stuclied very carefully.larger panplots oompJetinc
1048 m2 were studied more extensîvely. The tot&l numbt:r of resupinate individuals in thîs plot is estimated tbout 100.000. Totall.y 62 wood inhabiting species were recog;nized; 41 of them being resupinate basîdîomycetes and 6 small ascomycetes. fi\'e resupînate species are new lO the Netherlands.
Waar begin je aan. Deze verzuchting zal menig mycoloog wel eens hebben geslaakt. Ieder zal het er mee eens zijn dat deze hartekreet ook wetenschappelijk
gezien juist is. Het einde is namelijk zoek, dat bleek in het seizoen 1983.
In een bos van fijnspar met ondergroei van voornamelijk gaffeltandmos in boswachterij Dwingeloo vak lOS, hebben Annelies Jansen en schrijver dezes een minimum·areaalproef voor paddestoelen opgezet. Dat is bedoeld om na te gaan hoe de soortenaantallen toenemen als een steeds groter stuk van een homogeen terrein wordt onderzocht. Daarmee proberen we vast te stellen of, en bij welke proefvlak-grootte, vrijwel alle soorten van dat terrein (vegetatietype) vertegenwoordigd zijn. Deze grootte noemt men het minimumareaal. Daartoe is in ons sparrebos een oppervlakteverdeling aangebracht in vakken van IS, I, 2, 4, 8, 16, 32 64, 125, 250, 500 en 1000 m' cumulatief. Elk groter vak sluit de voorgaande kleinere vakken in.
De zes kleine vakken zijn in viervoud onderzocht. Het hele proefvlak is dus I 048 m' en is ih 30 vakken onderverdeeld (zie fig. ). Om dit éénmaal op Agaricales te inven-tariseren hebben we I à 2 dagen nodig. De vruchtlichamen worden dan geteld. Al
met al een bezigheid die geen onoverkomelijke problemen oplevert. Hooguit een paar soorten waar we niet uit komen ofb. v. één paddestoel met een paar hoeden. het
resultaat was in 1983 vrij pover: 30 soorten paddestoelen, ongeveer 6900 exemplaren.
Het gaat anders en gecompliceerder als ook boutfungi moeten worden meegeteld. Als je loopt of kruipt, dan zie je alles wat boven het strooisel uitsteekt; eventueel vanaf de onderzijde of zijkant van dood "hout", maar dan toch gesteeld of
• Mededeling no. 276 van het Biologisch Station, Wijster, no. 85 van de Vakgroep vegetatiekunde, Plantenoecologie en Onkruidkunde van de Landbouwhoaeschool, Wageningen.
Proefvlak verdelin.c ten behoeve van
minimum areaal onderzoek
JO<N:I' ...
t
van een hoedje voorzien. Zo gaande vind je de opvallende houtsoorten zoals zwavelkopjes (Hypholoma spp.) en kaaszwammen (Tyromyces spp.). In dit spaerebosje vonden we zo 14 soorten. Het totaal aantal exemplaren (hoedjes of samenldonteringen) bedroeg 210. Er zijn er mogelijk meer aanwezig geweest, omdat b.v. bij Tyromyces vaalt niet duidelijk is of het één of meer exemplaren zijn. Bij de Oranje dropzwam Dacrymyces stillotus Nees: Fr. is het probleem al wat groter. Deze soort is nl. dikwijls "ontelbaar". Maar met wat goede wil en wat Japwerk kunnen we toch schatten hoeveel vruchtlichamen er zijn. Tot op dit fonnaat vruchtlichamen heeft de mycocoenologische opnametechniek niet geheel gefaald. Na een handvol jaren zullen we weten wat in dit bosje zoal verschijnt aan fatsoenlijke, niet cryptische paddestoelen. Zo gaat het niet met wat zich
voorname-lijk ónder het liggende hout bevindt Als een argeloos onderzoelter zich dáár aan waagt wat dan ...
?
In de aanvangspenode zal bij hier en daar een fraaie korst verzamelen en glimmend van trots meedelen dat de paddestoelenlijst niet volledig is. Goed dus ... , de lijst van 14 houtpaddestoelen wordt uitgebreid
Coniophoro arida
(Fr.) P. KarsL komt er bij evenals een resupinate vorm vanThelephora,
verderKnei.Qiel/a
breviseta
(P. KarsL) JUl. et Stalp. en misschien nog wel enkele andere algemenesoorten.
Maar dat hier en daar wat verzamelen zit hem dwars, want de lijst blijft verre
van volledig. Op een kwade dag en in een vlaag van blinde overmoed begint hij te kruipen en alle takken en twijgjes om te keren om overal iets van mee te nemen.
Eerst de kleine oppervlakken en vervolgens de wat grotere. Bij bet vak
aangekomen dat de 64 m' vol moet maken bekruipt hem langzaam een naar voorgevoel. Als hij na drie dagen is aangeland bij de 250 m' dan beseft hij dat het
verhaal van de graankorrels op het schaakbord ook hier van toepassing is.
Met de moed der wanhoop heeft hij, ten lange leste, van de grootste vakken zo efficiënt en gericht mogelijk verzameld, teneinde niet de rest van zcijn kostbare levensvreugde te smoren in het steeds opnieuw determineren van één en hetzelfde
soon
schimmelroL U hebt intussen wel geroerlet dat de hierboven geschetste historie werkelijk gebeurd is.Vele zakken volgeperst met stukjes schors en hout vulden de droogstoof en later twee herbariumdozen. In de winter werden vele dagen gesleten achter het microscoop. De voorraad dekglaasjes slonk zienderogen en zeven weken gingen
voorbij. Elk korsge kreeg zijn beurt Ja, zelfs meer dan dat, want wat er in bet veld
als één soon uitzag, was vaak vergezeld van dunnere nauwelijks zichtbare korsges.
Elke soort op zijn eigen ple!Qe. Soms naast elkaar zittend en scherp begrensd, soms door elkaar groeiend.
In totaal werden van de houtfungi, zowel veld- als microscopisch,
±
1600 determinaties verricht Van de duidelijk in bet veld zichtbare vruchtlichamen is nu bekend dat er in de herfst van 1983 naast 14 opvallende soorten houtfungi, 26 resupinate soorten aanwezig waren. Willen we ook de dunnere korsges kennen en de kleine ascomyceten, dan dient zich een volgende moeilijkheidsgraad aan. Voordat doel had de onderzoeker "blind" moeten verzamelen, niet prakkizeren maas domweg doorkruipen en enkele mudden rotte boutjes verzamelen. Dan in een klooster gaan met zijn 'mie', eventueel met geestelijke bijstand en oogdruppels. Het
zou misschien gekund hebben maar dan nog ... Zou het dan volledig zijn? Tot nu toe hebben we van die kleine schotelijes en dunnere korsges 21 soorten gezien in dit bosje van I 048 m'. De grafiek van de soortentoename per oppervlak doet echter vermoeden dat van deze moeilijk zichtbare dingen in elk geval tussen de 3 en 22
soorten zijn gemist (3, als de curve dezelfde knik zou vertonen als bij de opvallende boutfungi, 22 als we de rechte lijn bij 100m2 doonrekken). Als we bedenken dat in
het veld niet op deze groep soorten kon worden gelet dan is bovendien de grafiek mogelijk systematisch overal te laag. Verder blijkt dat we het minimum areaal nog steeds niet hebben bereikt Dit geldt voor de opvallende houtfungi en ook voor de terrestrische paddestoelen (niet in de figuur aangegeven), waarvoor de curven wèl betrouwbaar zijn. Dit resultaat klopt helemaal met de talloze minimum areaal-bepalingen bij hogere planten en mossen. Daar blijft niet alleen het soortenaantal onbeperkt toenemen, maar vertoont de stijging een aantal knikken(horizontale stukjes ofwel relatieve minimumarealen).
Ook toename grafieken van fungi hebben dergelijke knilljes. Bij de resupinaten lijkt een relatief minimumareaal voorlopig onbereikbaar.
En dan nog ... Dan nog zijn we niet volledig. Hoeveel imperfecten: Chalara's,
Chloridium's en Verticillium's zaten er tussen al die korstjes? En over eencelligen zullen we het maar helemaal niet hebben. Er zit veel werk aan dat rotte hout
Er zit trouwens nog een lijn in; de kleinere soorten zijn talrijker dan de grotere: grote houtfungi 14 soorten; zichtbare Corticiaceae 26 soorten; zeer dunne of kleine
soorten
±
40.Waarschijnlijk geldt deze lijn ook voor aantallen exemplaren: grote houtfungi 36 exx. op64 m2, zichtbare korsten 332 exx. op64 m 2, zeerdunneofkleine soorten
38 exx. gezien op 64 m', en zeer veel gemist De grote houtfungi zijn over bet gehele oppervlak goed geteld. De zichtbare korsten zijn alleen geteld in de kleinere vakken. Daar varieerde de dichtbeid van talljes en takdelen waarop iets zat van I tot 18 per m2• Het tellen van individuele korstjes is tot tellen van takjes en takdelen beperkt
gebleven. Als we, analoog aan het tellen van paddestoelen, zouden kiezen voor afzonderlijke vruchtlichamen dan zouden bovengenoemde aantallen korstjes moeten worden vermenigvuldigd met een factor die per soort varieert tussen 5 en 20. Het aantal individuen op 1048 m' (zonder correctie 4300 exx.) komt dan in de grootteorde v11n I 00.000 te liggen.
We zijn er nog niet Het hele voorgaande· verhaal betrof namelijk slechts een korte periode in herfst 1983. We hebben misschien soorten gemist die in andere seizoenen vruchtlichamen vormen. Ook is het heel goed mogelijk dat wij, net als bij grote paddestoelen, enkele jaren achtereen moeten bemonsteren omdat niet elke soort elkjaar verschijnt Verder is de kans zeer groot dat dit bosje niet representatief is voor de sparrebossen in Drenthe. De proef moet dus in meervoud worden uitgevoerd. De proefvlakken zijn ook nog te klein: bij 1000 m'en groter neemt het soortenaantal nog steeds sterk toe. Verder zouden we ook graag van onze andere 23 naaldbos-proefvlakken het naadje van de kous willen weten. Onzin natuurlijk, want dat kan niet; een dwaas kan meer vragen dan een gehele onderzoekstaf in een mensenleeftijd onderzoek kan beantwoorden. Ook zou het bos de intensieve verstoring door biologen niet kunnen verdragen. Uiteindelijk zouden we veranderin-gen registreren die men door het onderzoek veroorzaakt beeft.
,,
••
'
••
••
In fljaJparboo,
boowacbt<:rij
Dw;n&eloovak
105 tussen 4 okt. en 8 nov. 1983Soorton
aantallen
oppervlakte
(m'),.,
,'
,'
,·
• Hoolfun&j toeaalResupU!at<:
lUns! met dl.lfb;j ootmoellijk zichtbare soorten van b.v. Hyaloscypha, S1baclna, Tubull·
crinis, Tulasntlla.
Alleen duidelijke resupi.naten
b.v. Ampllintma. Hyphodtrmo..
Xenosma
1 Opvallende houtfun&i met
:[~;;;;~;;~;;~~~~~;;~::
::=:::~::~~~~~~--~~~~
of~s~t<:e~
lb:·~v.~C:a~l~oc~•::~
: Sttreum.
-Een nog niet genoemd voordeel van dit type onderzoek is dat zeldzame soorten niet worden gemist In ons sparrebosje vonden we op sparretakken negen soorten kors\ies die volgens de standaardlijst van Nederlandse macrofungi de aanduiding z of zz of zzz verdienen:
Tussen haakjes staat telkens het aantal vondsten op I 048 m'.
Amphinema byssoides (Pers.: Fr.) J. Erikss. (llx), Ascocorticium anomalum
(EIIis & Harkness) J. Schroei. ( 11 x), Ceraceomyces sublaevis (Bres.) Jülich (I x), Ceroco11icium hiemale (Laurila) Jülich & Stalpers (3x), Paullicorticium pearsonii
(Bourd) J. Errikss. (I x), Tubulicrinis accedens (Bourd. & Galz.) Donk (17x),
Tubulicrinis juniperus (Bourd. & Galz. )Donk (8x), Tulasnella allantospora
Wak. & Pears. (2x) en Tylospora asterophora (Bon.) Donk (I x).
Vijf soorten zijn waarschijnlijk nieuw voor Nederland want ze komen niet in de standaardlijst voor: Asterostroma laxum Bres. (5x), Basidiodendron demi-nurum (Bourd.) Luck-Allen( I x), Repetobasidium americanum Erikss. & Hjortst (lx), Sistotrema coroniferum (Höhn. & Litsch.) Donk (lx) en Tubulicrinis regificus (H.S. Jacks & Deard.) Donk (4x).
Slechts zes van deze veertien soorten werden éénmaal gevonden. Meestal komt dus een soort, ook als het een zeldzame is, niet met één exemplaar voor.
Conelusie: Als we kwantitatieve gegevens over resupinate fungi willen verzamelen, dan moeten we noodgedwongen onvolledig zijn.
Als bet toch nodig is om populatiedichtheden te weten te komen dan zou te werken zijn met "at random" gekozen steekproef-vlatges van b.v. I m', welke volledig worden verzameld. Als we op deze manier I 0% van het oppervlak bekijken zullen we ongeveer 2/3 van het aantal soorten resupinaten hebben gezien dat op I 000 m2 voorhanden is. (zie grafiek).
De
opzet is eenvoudig rnaarde uitvoering in het veld zal nog veel hoofdbrekens kosten. Zonder die "hoofdbrekens" zal het niet gelukken om iets te berekenen van dichtheden in natuurlijke ecosystemen, maar die zijn waarschijnlijk toch nooitgeheel door de mens te bevatten. UTERATUUR
BOEKBESPREKINGEN
CEnO, B. DER GROSSE PILZF0HRER. Band 4, Pilze. 429 soonen in kleurenfo<o's. Fonnaat 12.S ~ 17,1; sebonden. BLV Verlaasaesellschaf\, München, Wenen, ZOricll. 1984.
~ze duitst&lige versie van de oorspronkelijk îtaliaanse serie is ook in ons land &een onbekende. Met dit vierde deel is het totale aantal door Cetto afgebeelde en beschreven soorten op 1694 gekomen,
terwijl nog eens enkele honderden soorten terloops of vergelijkenderwijze in de beschrijvinaen aan de
orde komen.
Aan Cetto's boeken kleven een aantal bezwaren. Veel foto's zijn niet erg fraai: tJeurafwijlûnaen.
overbelichting. lelijke nitseff'ec:ten. onscherpte of zeer gering.e diepc.escherpt.e. Met de auteursnamen is
nogal gesold. Soms ontbreken u aeheel, dan weer zijn ze onvolledig b.v. alleen de eerste auteurs tussen
halten mur niet de auteur die voor de gebruitte combinatie heeft ptekend. Onder de Iatijnse namen
staat vaak een vertaling of uitleg van de naam. mur soms niet of met een vraagteken!
De beschrijvincen zijn kort en slechtS de meest noodzakelijke microscopische kenmerken zijn
venndd, hetgeen zich natuurtijk bij moeilüke gene1'8 als Agaritus, /nocy/H, Cortinan·us, vele Aphyllophoraleos en Ascomyce-ten het meeste wreekt. Onder de beschrijvingen staan aanvullende
.. Bemertunaen" die soms nuttije aanwijzjngen bevatten m.b.L de determinatie, maar soms overbodig lijken. Zo is bij enkele soorten waar Moser als auteur is vermeld nog eens extra onder deze Ribriek aangegeven .. Diese An ist von Moser hesebrieben worden ... Bij alle genoemde gebreten kan een lij* van voorbeelden eegeven worden (dat langer werd naarmate it het boek aan meer collega's ter inzage
a-1).
Toch zullen met mij veel mycoloa;en deze boekjes bijz.onder blijven waarderen, om de eenvoudiae reden dat ze afbetklingen geven van vele soorten die eklers niet of slechts zeer verspreid te vinden zijn. ln dit vierde deellje hebben de bijzondere soonen .. zeker voor nederlandse be&Jippen - de overhand. Bovendien zijn er een aantal soorten areebeekl die zeer recent beschreven zijn (o.L Cortinad&l$ en
Ramaria soorten) en zelfs enkele nog te beschrijven soorten! Besinners zullen daarom verward worden
als ze alleen dit deel bez:itten. In de eerdere deelQes is echter wel een ruime keus aan &ewonere soorten opaenomen. Vooral als hij zuidelijker streken bezoekt t&J de 'gevorderde' mycok>o& in deze iconografte van Cetto heel wat nieuws vinden. - H.A. van der Aa.
EWALD GERHARDT-PILZE, Band 1: UMELLENPILZE. TÄUBL/NGE, MILCHLINGE
UND ANDERE GRUPPEN MIT LAMELLEN, 319 pag. 323 kleurenfoto's en 141 t<keninaea Fonnaat II,S • 19,6 cm, s<bonden in stevije plastic kali. Prijs 36,- DM.
BLV Verlapsosellschafl mbH (SpektNm der Natut), München, Wenen, Zürich. 1984.
Aan bet grote aanbod aan paddestoelenboekjes voor beginners wordt bü deze een nieuwe uitaave toegevoegd: Ewakl Oerhardt's "Pilu"' in twee delen. waarvan heteerste deel met de plu\)eszwammen medio-1984 is uitgekomen. Het tweede deel, met de paûes--en buikzwammen en de ascomyoeten is in voorbereidina,. De riJk gelllustteerde inleidende hoofdstukjes (33 pais) geven een zeer bas.ale inleidin&
tot de paddestoelenstudie met compacte aanwijz.i.ngen voor technieken, inc.IU$itr microscopie en microchemie. Het eenvoudiJ6, vnl. op zwan-wit tekeningetjes seba.seerde overzicht van de genera tal in
de praktijk niet steeds tot de juiste keuze leiden, zeker niet bij debeaiMer, waarvoordit boetop de eerste plaats bedoeld is; daarvoor is de opzet te eenvoudig en m.i. óók voor de beginner te summ;er. De
aebruiker zal verder komen met het zoeken naar de juiste soon in de compa.cte bachrijvîn~en die het
inclusief aanwijzin&en voor verwiS;Selînasmo&elijkheden. Zo'n pagina geef\ naast de tetst ün of twee
kleurenfoto's van de betrokken soon of zijn dubbelganger en vaak een- zeer schematische-tekenins van spore, cystide of soms zelfs hoed.huidelementen. De foto'szijn meestal redelijk tot goed. in achtgenomen
de beperkinaendie het kleine formaatmet zich meebrengt Zoals meestal bij zulkeplaatjesboekjes zün er ook missers aan te wijun: Myc~najltl\'ODiba en M. epipttrygia zijn niet typisch (te bleek): Enta/oma
clypeatum is te roodbruin of een misidentificatie evenal$ Russltla sardont'a, zeker wat de bovenste van
beide foto's betreft.. Ook Amanita rubnctns is niet typisch.
Zoals bij alle boekjes van deze omvang is het voor de auteur een probleem om bü a:rote, moeilijk toesankelijke a:enera als lnocybe, Entoloma. Coni11arfus etc. de juiste voorbeelden te kiezen. iets wat hier, met verwijzing naar de grote aantallen niet behandelde soorten aoed is op&elost Een adventieve soort als Conocybt introstl past overigens niet in een boekje van deze opzet
De lijst met ''weiterfllhrencle"lîteratuur is om begrijpelijke redenen onvolledig maar de keuz:e vaa opgesomde wertcen is onevenwichtig. Het boek (en hopelijk ook het noa te verschijnen tweede dee-l) kan., om zün aoede afbeeldingen en compacte opzet, beschouwd worden als een aa.nvaardbare gids voor
beginnende mycologen. - H.A. van der Aa.
DERBSCH, H. ta SCHMITT, J.A, met medewerkina vu G. GROSZ ea W. HONCZEK.
ATLAS DERPILZEDES SAARLANDES. Teil!: VERBREITUNO UND GEFÄHRDUNG. AUS
NATUR UND LANDSCHAFT IM SAARLAND, Sooderband 2. Eigenverla& der Delattinia,
FachriehtuJii Biogeosraphie, Univershit des Saarlandes, 6600 Saarbrii<ken 11, BRD. ISSN:
0344-645 x; 536 pagina's; prijs DM 30,-, fonnaat 28 x 29,5 em.
De kern van dit wertc wordt ge\·ormd door 2183 verspreidingskaaf\ies van A&aricales, Boletales, Russulales., Aphyllophorales, Tremellales, Gasteromycetes, Asoomycetes., Myxomycetes en enkele
Uredinale:s en Ustilaginales. Het quadrantenstelsel is ontleend aan de topoarafische kaart TK 2S van de
BRD. Het werk bevat een sek.leurde relif:fkaart, een eveneens gekleurde geologische kaart. een kaan van
de bosbedekking. alsmede een aantal kunen van klimaatsfaeooren. Helaas zijn deze kaarten niet van een met de vet$preklingsk.aartjes corresponderend quadranteMet voorzien. Op de bosbedekk.ing.skaart ontbreken zelfs de topoara.fische grenzen. het boek bevat een literatuurtijst met 244 referenties, een index met de Duitse en een met de Latijnse namen. Er is een "rode" lijst van soorten die op de een of andere manier gevaar lopen te verdwijnen. In een andere lijst wordt voor elk geslacht a.an&egeven welk
percentage soorten aevaar loopt. Het is beangstigend, te lezen dat in Saarla.nd bijna de heli\ van aUe daar pvonde:n paddestoelsoorten ac-hteruit pat. De auteurs zün van mening dat biotoopveranderïnaen de
voomumste oorualt zijn van die achteruitgang. Verzamelen voor de conswnptie wordt als mede-oorzaak genoemd bij soorten zoals Boletus edulis. Cantharellus c-ibarius, etc. Bij de bespreking van de
verschillende oorzaten geven zij aan wat men zou kuMen doen om de teruggang tegen te pan. De
betrouwbaarMid en de meer of mindere volledigbeid van de gepresenteerde muitaten worden kritisch bekeken. De bearippen frequentie,abundantie, sociabiliteit en fructificatiekaJender, en het optreden in
de tijd, worden nader gedefinieerd, omdat ze de basis vormen voor de rode lijst Ze zullen echter pas samen met oecol()lische, phyt(> en myeosociologisc:he gegevens voor iedere soort afzondertijk vermeld
· worden in het spoedig te verschijnen bübehorende deel 2 van de atlas.
Hoewel het boek betrekltil\i heeft op het Saarland, uJ het toch ook voor v . . l Nederlandse
mycoloaen, vooral aJs zü mycosoeiologiseh rijn getnteresseerd, van groot nut zijn. omdat het in&a&t op een groot aantal aspecten die betrektins hebben op het voortomen van paddestoelen in de vrije natuur,
en omdat het kandienen als voorbeeld, aanvuUin.J,. dan wel vergelijkingbij soortgelijk onderzoek hier te