• No results found

Tussentijdse samenvattende bewerking van waarnemingen in de eerste zeven proefjaren 1961/67 : invloed van het weer op de bodemvruchtbaarheid, project 139

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tussentijdse samenvattende bewerking van waarnemingen in de eerste zeven proefjaren 1961/67 : invloed van het weer op de bodemvruchtbaarheid, project 139"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAPPORT 10 1969

IB-Werkgroep

Invloed van het weer op de bodemvruchtbaarheid (project 139) EERSTE MEDEDELING

TUSSENTIJDSE SAMENVATTENDE BEWERKING VAN WAARNEMINGEN IN DE EERSTE ZEVEN PROEFJAREN (1961 t/m 1967)

(2)

C 7082

VOORWOORD

In 1961 is de interne werkgroep van het IB "Invloed van het weer op bodemvruchtbaarheid" ingesteld om het

onder-zoek van project 139: Beschrijving en verklaring van ver-anderingen in de vruchtbaarheid van de grond onder invloed van het weer, ter hand te nemen. Hierin werken stafleden van verschillende afdelingen met hun medewerkers samen*.

Aanleiding tot dit onderzoek was de overtuiging, dat de invloeden van het weer op de opbrengst van de land-bouwgewassen voor een belangrijk deel door bemiddeling van de grond tot stand komen. Ook het aan de groeiperiode

voorafgaande weer is mede verantwoordelijk voor verschillen in jaaropbrengsten. De vraag wordt gesteld van welke aard deze invloeden van het weer op de grond zijn.

Een oplossing wordt gezocht door het verrichten van stelselmatige waarnemingen over de toestand van de grond en de groei van het gewas op drie meerjarige proefvelden

op verschillende grondsoorten gedurende een reeks van jaren. Jaarlijks wordt over het verrichte onderzoek door de mede-werkers verslag uitgebracht.

Om een eerste indruk te krijgen of dit onderzoek

resultaat oplevert, dat verdere voortzetting zou wettigen, is door de werkgroep besloten een tussentijdse samenvatting te maken. Hierin zou geen volledigheid worden beoogd, maar de nadruk moeten vallen op de perspectieven die het onderzoek biedt. Aan de heer J.Ris is verzocht de resultaten samenvattend te bewerken. Na kennisneming van de uitkomst van deze bewerking acht de werkgroep het ge-wensi het onderzoek voort te zetten.

Het door de heer Ris gemaakte verslag wordt hierbij aangeboden.

Voor de afdeling Natuurkunde van de Grond:

dr.P.K.Peerlkamp, ir.P.Boekei, A.Pelgrum,T.W. te Giffel. Voor de afdeling Biologie van de Grond: dr.G.Harmsen

(gepensioneerd op 1-11-1968) ,ir.G.J.Kolenbrander,J.Bakker. Voor de afdeling Plantevoeding: dr.F. van der Paauw,

dr.J.J.Schuurman, dr.L.K.Wiersum, J.Ris. J.J.H, de Boer, G.Mesker.

Juni 1969 de voorzitter dr.F.van der Paauw

(3)

-2-DOEL VAN HET ONDERZOEK

Het beschrijven van veranderingen in de grond -onder invloed van het weer - en het vaststellen van de werking ervan op de plantegroei.

INLEIDING

De opbrengsten van akkerbouwgewassen variëren van jaar tot jaar, ondermeer door verschillen in het weer. Aanwijzingen zijn verkregen dat deze invloed mede tot stand komt via een werking van het weer op de vruchtbaar-heid van de grond (proj.98).

Een werkgroep verricht onderzoek om in de relatie weer-grond-gewas een dieper inzicht te krijgen. Van 1961 af worden jaarlijks op drie proefvelden gegevens verzameld,

Om een indruk te krijgen in welke mate dit onderzoek tot resultaat zal leiden, mogelijk nu al perspectieven biedt, is een oriënterende bewerking van de gegevens uit-gevoerd.

In het volgende worden de resultaten van deze bewer-king gegeven voor het op zandgrond en het op zavelgrond

(resp. te Heino en Hornhuizen) in de jaren 1961-1967 uitgevoerde onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek op kleigrond zijn (nog) niet bewerkt. Van dit onderzoek staan nl. te weinig gegevens ter beschikking: er is één jaar later begonnen (in 1962) en een jaar is verloren gegaan (1965) als gevolg van een verandering van proef-perceel (van 1962 t/m 1964- te Nieuweschans en vanaf 1966 te Nieuw-Beerta). Bovendien is nog niet uit te maken of de resultaten van beide proefpercelen bij elkaar aanslui-ten.

De bewerking is gericht op het verklaren van verschil-len in groei tussen jaren. Aan eventuele onregelmatigheden in het groeiverloop binnen de jaren en de verklaring hier-van is nog geen aandacht gegeven.

OMVANG VAN HET ONDERZOEK

Het onderzoek wordt uitgevoerd met aardappelen als proefgewas (Voran op zandgrond, Eigenheimer op zavelgrond). Er worden vanaf 19 61 waarnemingen gedaan op niet- en o p w e l met stikstof bemeste grond (op zandgrond bij 144 kg/ha N in de vorm van kas, op zavelgrond in 1961-1962 bij 150 kg/ha N en vanaf 1963 bij 180 kg/ha N ) . De bedoeling van deze 2 N-trappen is de reactie van een goed - en een belangrijk

minder goed ontwikkeld gewas op milieufactoren(weer en grond) naast elkaar te vervolgen.

De waarnemingen worden gedaan op veldjes die in 1961 aan bestaande proefvelden zijn toegevoegd. Deze proefvelden waren reeds in 1954 op beide grondsoorten in drie stroken

aangelegd. Jaarlijks worden hierop aardappelen verbouwd in

(4)

-3-_ L L -3-_

OPMERKING

Bij de samenvattende bewerking van de gegevens van het onderzoek is gebruik gemaakt en veel gemak ondervonden van de door de onderzoekers jaarlijks uitgebrachte versla-gen. Bij een lijvig cijfermateriaal (in dit geval door 5 onderzoekers in 7 jaren van 2 grondsoorten bijeengebracht, = 5 x 7 x 2 = 7 0 verzamelingen gegevens) is een overzichte-lijke rangschikking een eerste vereiste.

RESULTATEN

I. Zandgrond te Heino (esgrond met 5% humus)

Afgezien van enkele punten van verschil in de ontwik-keling van het wortelstelsel tussen de jaren, zoals in de maximale diepte daarvan, de maximale breedte en in de aan-tallen hoofd- en zijwortels, was er ook een grote mate van overeenkomst: in alle jaren bevond het grootste deel van de wortels zich in de bovenste laag van 30 à 50 cm dikte

(zie als voorbeeld de beworteling in 1964 in foto 1 ) . Het zal blijken dat deze waarneming van belang is. Eigenschap-pen van de laag 0-4Ocm verklaren namelijk meer van de ver-schillen in groei tussen de jaren dan overeenkomstige ei-genschappen van andere lagen.

Onafhankelijk variabelen

ïn~ëln ôvërzïcht~Tfig. 1 ) is behalve de regenval het verloop van enkele van deze periodiek bepaalde, bodem-eigenschappen weergegeven.

De regenval is in de jaren 1961-1967 nogal variabel geweest. Dalingen van de sommatiecurve hebben betrekking op natte perioden (natter dan overeenkomst met de gemid-delde maandelijkse neerslag in het 15 jarige tijdvak 1953-1967), stijgingen op droge perioden (droger dan "normaal"). Er zijn enkele omkeerpunten in het weer. Zo gaat aan 1962, ongeveer op het moment waarop de aardappelen in dat jaar boven de grond komen, een langdurige natte periode vooraf. Voor april 1965 is het daarentegen lange tijd aan de droge kant geweest. Daarna, ook tijdens de groei in 1965, vielen extreem grote hoeveelheden regen. Het natte weer hield aan tot begin januari 1967, waarop tijdens de groei droog weer is gevolgd.

De hoeveelheid stikstof die de bovengrond (0-40cm) bevat, was zowel binnen als tussen de jaren aan schommelingen onderhevig. Stikstofbemesting (zie t in fig.1) heeft het niveau tot 2 à 3 maanden na het toedienen (d.i. tot begin juli) duidelijk verhoogd. Het effect is echter van jaar tot jaar verschillend. Op 1 juni (zie de vertikaal getrokken stippellijnen in fig.1) - dit is enkele dagen na de opkomst van de aardappelen - was de grond in 1962 en vooral in 1965 door bemesting slechts matig met stikstof verrijkt. In de jaren 1963, 1964, 1966 en 1967 stond het jonge bemeste

(5)

-5-gewas meer stikstof ter beschikking (gemiddeld in deze jaren ± 50 kg/ha N meer dan in 1962 en 1965). In het

voorjaar (voor 1 juni) steeg ook de hoeveelheid bodemstik-stof in de laag 0-40cm door mineralisatie (zie het verloop zonder N-bemesting). Ook in dit opzicht waren er verschil-len tussen de jaren, gerekend naar de toestand op 1 juni, variërend van I 30 tot 45 kg/ha N. Mineralisatie van

bodem-N trad ook in het najaar op (aug.-nov.), zonder ver-schil tussen de wel en niet met stikstof bemeste grond. In het najaar van 1963 werd in deze maanden slechts weinig, in het najaar van '65 en '66 duidelijk meer stikstof ge-mineraliseerd .

In de ondergrond (40-1OOcm) waren de fluctuaties van de hoeveelheid stikstof aanzienlijk geringer dan in de bovengrond. Een uitzondering hierop maakt de grote hoe-veelheid stikstof in de ondergrond na de bemesting in 1965. In alle overige jaren is op deze diepte niets van de

toe-gediende stikstof te bemerken. In 1965 is echter de hoeveel-heid N in de ondergrond sterk na de bemesting toegenomen. Het lijkt er oppervlakkig gezien op dat in dit jaar het ontbrekende in de bovengrond in de ondergrond is terecht gekomen. Hierop zal nog nader worden ingegaan.

In de meeste jaren stijgt de zuurstofdiffusie en het volumepercentage lucht van de bovengrond in het voorjaar. Tegen het najaar nemen deze waarden weer af. Ook tussen de jaren zijn er verschillen. In 1962 was het niveau om-streeks 1 juni vrij laag, in de jaren 1964 en '65 hoger.

Van fig. 1 is bij de bewerking gebruikgemaakt, o.m. om de toestand van de grond op 1 juni in de verschillende jaren af te lezen; de toestand dus aan het begin van de groei van de aardappel.

Afhankelijk variabelen

Âïl~afhânkelî5ke~factor is in eerste instantie niet de opbrengst, maar de groeisnelheid van het gewas gekozen. In dit onderzoek is de snelheid van de groei nl. veel

exacter vast te stellen dan de eindopbrengst (zie als voor-beeld de knolopbrengsten in 1966 in fig.2). Het verloop van de knolopbrengst kan voor de eerste maanden bij bena-dering door een rechte lijn worden voorgesteld. De snelheid

(=helling van de lijn)is afgeleid uit de opbrengsten van tel-kens 6 planten op 7 à 8 oogstdata, de laatste opbrengst slechte op de waarneming(eveneens 6 planten)van 1 datum.

Het ligt in de bedoeling (t.z.t. bij voldoende gegevens) ook de duur van de groei vast te stellen. Hierdoor wordt,

tesamen met de groeisnelheid van de knollen, de opbrengst bepaald. Een tweede voordeel van deze wijze van werken is dat de afhankelijkheid van snelheid en duur afzonderlijk kan worden nagegaan. Hierdoor kan het inzicht worden ver-groot.

De periodieke waarnemingen van de groei stellen in staat per jaar te bepalen:

1° de snelheid waarmee de stikstof uit de grond door de gehele plant wordt opgenomen.

(6)

-6-2° de groeisnelheid van het loof, 3° de groeisnelheid van de knol.

4° de snelheid van toeneming van de totale hoeveelheid droge stof d.w.z. van loof + knol (hiervan wordt in dit rapport geen gebruik gemaakt).

Uit fig.2 blijkt dat er tussen de jaren flinke ver-schillen in groeisnelheid van de knol zijn geweest. In 1966 werd na een maand door het bemeste gewas een opbrengst verkregen van 5 2 q/ha. Zonder stikstof groeide de knol minder snel, nl. 31 q/ha/maand. Ter vergelijking is in dezelfde figuur het verloop in 1962 gegeven (naar rechts verschoven). In dat jaar was de groei aanzienlijk lang-zamer: met N slechts weinig sneller dan zonder N in 1966. N-op_neming

Bovengenoemde eigenschappen van het gewas zijn met de hoeveelheden stikstof, op 1 juni in de bovengrond aan-wezig, in verband gebracht; in fig. 3a voor de snel-heid waarmee de plant de stikstof heeft opgenomen. Over de gevonden relatie kan het volgende worden opgemerkt: 1. Verschillen in snelheid van opneming hangen nauw samen met de hoeveelheid N in de bovengrond (op 1 juni). Dit

geldt niet alleen voor het verschil tussen de niet- en wel bemeste grond, maar ook voor de verschillen in opneming tussen de jaren bij een gelijkblijvende praktijkgift. 2. De curve gaat ongedwongen door de oorsprong, m.a.w. zonder stikstof in de grond is er geen groei.

3. Door een bemesting van 144- kg/ha N werd in geen van de

jaren het optimum van de curve bereiktdijn blijft stijgen). Naar schatting is hierV O Or zeker 2 00 kg/ha N in de bovengrond

(op 1 juni) benodigd.

4. Verschillen in weer tussen de jaren of in overige bodem-eigenschappen zijn op de restspreiding niet van invloed; dit kan althans niet worden vastgesteld. De geringe sprei-ding wijst er op dat de opneming van N door de wortels

weinig of niet werd verstoord en dat in alle jaren de

bovenste laag van 40cm voldoende doorworteld is geweest om alle daar aanwezige beschikbare stikstof op te nemen. 5. De hoeveelheid N in de ondergrond is voor de opneming van N door de plant van weinig belang geweest. Dit kon

worden nagegaan door bij de hoeveelheid N in de laag 0-1Ocm de hoeveelheid uit diepere lagen op te tellen (0-60, 0-80, 0-100cm). De samenhang met de snelheid van N-opneming werd slordiger naarmate dieper gelegen stikstof in de beschouwing werd betrokken (zie als voorbeeld fig. 3b voor de laag 0-80cm). Ook de samenhang met de hoeveelheid N in de laag 0-20cm is minder nauw. Dit wijst er op dat de stikstof in de laag 20 - 40 cm wel van betekenis is geweest.

Loofgroei

De benutting van de opgenomen stikstof komt tot uiting in de groei van het loof (toename drooggewicht). De snelheid van loofgroei is eveneens afhankelijk van N-grond ( 0 - 4 0 cm) op 1 juni (fig.4, deze figuur is echter reeds gecorrigeerd

(7)

-voor de invloeden afgebeeld in fig.5). De samenhang is zeer nauw, maar verschilt in twee opzichten van het verband dat met de snelheid van de N-opneming is gevonden.De kromme vlakt eerder af (vergelijk met fig.3a).In de meeste jaren

(1961, '63, '64, '66 en '67) is 144 kg/ha N voor een

maximale loofgroei wèl voldoende geweest. Het andere punt van verschil is dat de groeisnelheid van het loof wèl af-hankelijk bleek te zijn van milieufactoren. Een verband met het aantal zonuren in juni en met het volumepercentage vocht van de grond (bij pF2) in het voorjaar werd gevonden (fig.5)x. De groeisnelheid van het loof werd vergroot door meer zonuren in juni en door een grotere vochtcapaci-teit van de grond. Het is niet gezegd dat het licht als

zodanig van belang is geweest. Het aantal zonuren zal uiteraard met andere weersfactoren gecorreleerd zijn. Het aantal waarnemingen is nog te klein om het aspect weer nader te ontleden. Wèl leek het aantal zonuren meer te verklaren dan de temperatuur of de hoeveelheid neer-slag.

Knolgroei

De~samenhang van de snelheid van de knolgroei met de hoeveelheid stikstof in de grond (in de laag 0 - 40cm op 1 juni) is in fig.6 gegeven. Voor een voor de

groei-snelheid optimale stikstofvoorziening is in de jaren met een slechte N-werking (1962 en '65) 144 kg/ha N een te

geringe hoeveelheid geweest. Het lijkt mogelijk dat een hogere bemesting in deze jaren een grotere groeisnelheid zou hebben gegeven. Dit zou ook tot een hogere knollen-opbrengst hebben kunnen leiden. Of dit het geval is, werd nagegaan door toetsing aan de reactie van de droge

stof-opbrengst die jaarlijks op het stikstofhoeveelhedenproef-veld wordt bepaald. In fig. 6a is de stijging van de

op-brengst door een verhoging van de bemesting naar 144 kg/ha N tot 200 kg/ha N met de op 1 juni in de grond (laag 0-40cm) aanwezige hoeveelheid N in verband gebracht.Het blijkt inderdaad dat met 144 kg/ha N nog geen maximale

knollen-In fig.5 zijn dezelfde, oorspronkelijke, afwijkingen van de groeisnelheid van het loof (= groeisnelheid, alleen gecorrigeerd voor verschillen in hoeveelheid N in de laag 0-40cm op 1 juni) uitgezet tegen het aantal zonuren en tegen het volume % vocht. Beide factoren hangen enigszins met elkaar samen. Het heeft weinig zin de invloeden van beide factoren afzonderlijk van deze correlatie in het grondvlak te zuiveren. Het model is hiervoor te klein. De in fig.4

voor beide factoren uitgevoerde correctie is tot stand ge-komen door correctie voor de in fig.5 afgebeelde invloed van de zon, vermeerderd met een correctie voor een hier

niet gegeven restinvloed van het vol.% vocht (bij een gelijke hoeveelheid zon en een gelijke hoeveelheid N-grond). Op deze wijze wordt de som van beide correcties (in fig.4) niet door de correlatie in het grondvlak beïnvloed.

(8)

opbrengst is verkregen. De opbrengst is vooral toegenomen als de hoeveelheid beschikbare stikstof in de grond vlak voor de groei gering was.

Het wekt wellicht verwondering dat het N-gehalte van de grond een goede maat lijkt te zijn voor de N-voorziening van de plant om dat tot nu toe pogingen, om correlaties tussen het N~gehalte grond en de reactie van het gewas vast te stellen, vrij weinig succes hebben gehad. Bedacht moet worden dat bij deze bewerking uitgegaan is van de hoeveel-heid stikstof die op 1 juni, d.w.z. op het moment dat de groei aan de gang komt, in dat deel van de bovengrond is bepaald waar steeds de grootste wortelmassa wordt

aange-troffen. ;

Het aantal zonuren (in juni t/m augustus) lijkt ook bij de knollen de groeisnelheid positief te hebben beïnvloed

(fig.7), sterker nog dan bij het loof het geval was.

Er is geprobeerd te verklaren waarom een gelijke N-gift in de verschillende jaren de grond niet gelijk met

stik-stof heeft verrijkt. De snelheid van zuurstik-stof diffusie op 1 mei (enkele dagen nadat de bemesting is gegeven) is met de hoeveelheid N in de bovengrond (op 1 juni) in verband gebracht. De samenhang lijkt positief (fig.8a). De sprei-ding is groot, vooral voor de bemeste grond . Het lijkt

dat verschillen in regenval in mei de hoeveelheid N in de grond (na bemesting) sterk negatief heeft beïnvloed

(fig.8b). Na correctie op een gelijke hoeveelheid regen in mei is de samenhang van de zuurstofdiffusie (een maat voor de structuur) met de hoeveelheid stikstof in de boven-grond duidelijker (fig.8c, + N ) . Een overeenkomstige, maar nog zwakkere samenhang werd verkregen met het volume per-centage lucht in de bovengrond op 1 mei (fig.8d).

Deze uitkomst zou er op kunnen wijzen dat stikstof-bemesting in jaren met een goede structuur in het voorjaar en droog weer in mei maximale hoeveelheden aan nog voor

het gewas opneembare stikstof in de grond brengt. Omgekeerd

± . . . .

In dit laatste geval is bij het bepalen van de samenhang geen rekening gehouden met de waarneming bij de hoge 0? -diffusie in 1965. Deze hoge -diffusie gaat in dit jaar toevallig samen met veel regen in mei. Het zal nog blijken dat ook de hoeveelheid regen in mei voor de op 1 juni in de grond aanwezige hoeveelheid N van betekenis kan zijn. Hier doet zich dus weer het hinderlijke verschijnsel voor

(bij de bewerking van een gering aantal waarnemingen) van een correlatie tussen 2 mogelijk van invloed zijnde onaf-hankelijk variabelen (overeenkomstig het geval op pag. 7 , zie noot onderaan). Het rechter deel van de in fig. 8a getrokken kromme (+N) berust om deze reden op een s p e c u -latieve extrapolatie.

(9)

-zou de werking van kas geringer zijn geweest in jaren met een slechte voorjaarsstructuur, in het bijzonder als het daarna in mei veel regent.

Zeer interessant is de vergelijking van de jaren 1962 en 1965, waarin het effect van de bemesting op de vermeer-dering van de hoeveelheid oplosbare stikstof in de grond klein is geweest (zie de omcirkelde stippen in fig.8a). Het blijkt dat deze slechte werking in beide jaren op een verschillende wijze tot stand is gekomen (fig.9). Aan 196 5 ging een langdurige periode van droog weer vooraf (zie fig. 1) en was de structuur in het voorjaar bijzonder goed (zie opmerking Boekei in zijn jaarverslag 1965 en de hoge 0o_ diffusie op 1 m e i ) . Op 15 april werd 144 kg/ha N gegeven, waarvan op 2 3 april reeds een deel was verdwenen. Onder natte omstandigheden (3 mm/dag in de periode 1/4-23/4 tegen 1,6 mm/dag normaal) en bij een vrij hoge temperatuur van de grond (9 C) ging van de gegeven stikstof 66 kg/ha N verloren, zodat de hoeveelheid N in de bovengrond slechts met 7 8 kg/ha N v/as toegenomen (zie verdeling van N over

het profiel op 23/4 in fig.9). Waarschijnlijk is dat in deze periode reeds denitrificatie heeft plaats gevonden omdat op dit moment (23/4) van een verplaatsing van N

naar de ondergrond nog geen sprake was. Het natte weer hield aan (4,6 mm/dag in de periode 23/4 - 12/5 tegen 1,7 normaal), waardoor op 13/5 bovendien een deel van de stikstof naar de ondergrond was gezakt. Ook van 13/5 tot 1/6 was het natter dan normaal: geleidelijk schoof "de buik" naar diepere lagen. Op deze wijze (denitrificatie + uit-spoeling uit de laag 0 - 4 0 cm) werd op 1 juni 1965 slechts 48 kg/ha M van de gegeven 144 kg/ha N in de bovengrond

teruggevonden. Ook na 1 juni bleef het weer te nat waar-door de stikstof steeds dieper wegzakte, eind augustus zelfs vermoedelijk dieper dan 1 meter.

In 1962 was de situatie anders: een slechte structuur in april na langdurig nat weer (sinds midden 1960, zie

fig.1), bij een ongeveer gelijke temperatuur als in 1965 (9 C ) . Onder deze omstandigheden kwam de toegediende stik-stof niet dieper dan i 10 cm onder het maaiveld. De in dit

jaar opgetreden verliezen komen waarschijnlijk op rekening van denitrificatie: tot 21 mei 56 kg/ha N, zodat 88 kg in

de laag 0 - 40 cm overbleef en tot 1 juni naar schatting 80 kg/ha N, waardoor het restant van de gegeven 144 kg bij de opkomst van de aardappelen niet veel meer bedroeg dan in 1965, nl. ± 65 kg N.

Zonder stikstofbemesting schommelden de hoeveelheden stikstof in de bovengrond op 1 juni tussen 30 en 45 kg/ha

N (zie fig.1). Hierin komen de verschillen in voorjaars-mineralisatie tot uiting. Er is een zwakke aanwijzing dat temperatuursverschillen (gemiddelden per dag van uurlijkse waarnemingen, 0-24 u) tussen de jaren hierbij een rol

spelen. Na een langdurig koud voorjaar is er minder stik-stof gemineraliseerd (fig.10).

(10)

-10-II. Lichte zavelgrond in Hornhuizen (11% afslibbare delen < 16/u)

In deze grond komt een verdichte laag voor op een diepte van ongeveer 25 cm. De aardappelen wortelden in alle jaren minder diep dan in Heino (veelal tot 20 à 3 0cm diep, zie als voorbeeld de beworteling in 1964 in foto 2 ) . Ook in dit geval gaven de eigenschappen van de goed door-wortelde laag (0 - 2 0 cm) ëe beste verklaring voor groei-verschillen tussen de jaren. Poot- en bemestingsdatum lagen gemiddeld iets later dan in Heino (omstreeks 27/4 tegen 21/4 in Heino). De aardappelen kwamen enkele dagen later op (omstreeks 31/5 tegen 27/5 in Heino).

Onafhankelijk_variabelen

In fïg.11 wordt een overzicht gegeven van het verloop van de regenval en bodemeigenschappen (te vergelijken met fig. 1 voor Heino).

De neerslag schommelde wat minder sterk om het ge-middelde dan in Heino.

De verschillen in werking van de bemesting (in de laag 0 - 20 cm op 1 juni) waren daarentegen belangrijk groter. Het valt op dat in 1962 weinig en in 1965 bij-zonder weinig van de gegeven hoeveelheid stikstof werd teruggevonden, net als in Heino; in 1961 echter ook vrij

weinig. In 1967 bracht de bemesting haast onwaarschijnlijk veel stikstof in de grond. Drie weken na de bemesting be-droeg in dit jaar de hoeveelheid in de bovengrond 465 kg/ha N en op 1 juni was het restant nog 20 0 kg. Dit is dus meer

dan op 27 april was gegeven (180 kg/ha N als k a s ) .

Bij het aanaarden is de stikstof vermoedelijk in de ruggen opgehoopt. In overeenstemming hiermee ontstond grote schade door de hoge zoutconcentratie in het jonge gewas in de

eerste helft van juni (zeer donker, ineengekrompen en on-regelmatig gewas). Bij dit object werden daarom in 1967 geen waarnemingen in het gewas gedaan (wel zonder N ) . De in

het voorjaar aanwezige hoeveelheden stikstof waren ver-geleken met zandgrond gering. In het najaar nam het ge-halte weinig toe in de bovengrond ( 0 - 2 0 c m ) .

In de ondergrond (20 - 100 cm) waren de verschillen tussen wel en niet met stikstof bemest veel kleiner dan in de bovenste laag. Alleen in 1961 is relatief veel stik-stof van de bemesting in de ondergrond doorgedrongen.

De zuurstofspanning en het volumepercentage lucht bij de bemonstering schommelden belangrijk sterker dan op de zandgrond. Zeer laag waren deze in 1965, wat wijst op een slechte structuur in dit zeer natte voorjaar.Deze grond is aanmerkelijk gevoeliger voor een slechte structuur dan de zandgrond in Heino.

^ f ^ § D ^ Ë Ï i i k _ v a r i a b e l e n N^Oßneriiirig

'Ce snelheid van de stikstofopneming door de plant hing sterk af van de hoeveelheid stikstof die bij de opkomst (op 1 juni) in de bovengrond (0-2 0cm) aanwezig was.

(11)

van 180 tot 2 25 kg/ha heeft nog tot een duidelijke

op-brengstvermeerdering geleid. Voor 1965 kon dit niet worden nagegaan omdat in dit jaar het hoeveelheden - proefveld korte tijd gedeeltelijk onder water heeft gestaan, waar-door de reactie van de drogestofopbrengst weinig betrouw-baar was. In andere jaren is 180 N blijkbetrouw-baar vrijwel

voldoende geweest voor het bereiken van de hoogste op-brengst .

DË__ ^ËE?SiDS_v§n_ËÎ^]SË^° fernes ting

Van de gegeven 18Ô kg7ha~kunitmeststikstof is in de verschillende jaren meer of minder verloren gegaan (vari-ërend van ± 1 0 tot + 160 kg/ha N). Dit vond plaats tussen het tijdstip van toedienen (tegen eind april) en het moment waarop de aardappelen boven de grond kwamen

(om-streeks 1 juni). Zoals uit het voorgaande is gebleken is dit op de stikstofopneming en de groei van het gewas van invloed geweest. De verliezen ontstonden vermoedelijk vooral door denitrificatie. Verplaatsing van stikstof naar diepere lagen (dieper dan 20 à 30 cm) was immers op deze grond van ondergeschikte betekenis (zie fig.11). Op zandgrond was een aanwijzing gevonden dat het werkzame deel van de kunstmeststikstof afhangt van de structuur van de grond in deze periode, althans in jaren met een

lage zuurstofdiffusie was dit aandeel gering (zie fig.8c). Deze uitkomst is op zavelgrond bevestigd. De verschillen in snelheid van O^-diffusie tussen de jaren, die hier als een maat voor structuurverschillen worden beschouwd,zijn op zavel zelfs groter geweest dan op zand (vergl. fig.11 met fig.1). Bovendien is de invloed op de in de grond

gebrachte stikstof duidelijker (fig. 15* en vergl. met fig. 8e) .

Er werd geen systematische invloed gevonden van de hoeveelheid regen in mei op de hoeveelheid N die door kunstmest in de grond is gebracht. Op zandgrond, waar inspoeling optrad, was dit wel het geval.

Er is een (zwakke) aanwijzing dat regenval in een lange voorafgaande periode van invloed is op de snelheid van O^-diffusie in de bovengrond in het voorjaar (fig 16a) en om deze reden ook (misschien via de samenhang in fig. 15) op de verhoging van het N-gehalte van de grond door de bemesting (fig.16b). Het verkregen verband is vermoe-delijk sterker dan in fig.16 tot uiting komt, omdat de waarneming in '67 waarschijnlijk te hoog is uitgevallen

(zie noot onderaan blz.). Als men wil afzien van de twijfel-achtige waarneming in '67 lijkt het er op dat door veel

regen in de voorafgaande 9 maanden het werkzame deel van de kunstmest - N is verminderd, mogelijk als gevolg van een achteruitgang van de structuur van de grond in het

Op te merken is dat de waarneming in 1967 op de bemeste grond weinig betrouwbaar is. De hoeveelheid N in de laag 0-20cm is onwaarschijnlijk groot en geldt vermoedelijk niet voor de gehele oppervlakte (zie opm. op blz.)L0).

(12)
(13)

voorjaar.

PERSPECTIEF VAN HET ONDERZOEK

Een deel van de waarnemingen, die in de eerste 7 jaren (1961-1967) van het onderzoek werden verzameld, is samenvattend bewerkt. De bedoeling was een indruk te krijgen van de kans van slagen van dit onderzoek. De resultaten van de bewerking stemmen hoopvol.

Nagegaan werd voor zand en zavelgrond afzonderlijk -in hoeverre verschillen -in de groei van aardappelen tussen de (7) jaren terug te voeren zijn op wijzigingen in bodem-eigenschappen. Pogingen zijn gedaan aanwijzingen te vinden voor invloeden van het weer op deze veranderingen in de

grond.

Er zijn uitkomsten verkregen die er op wijzen dat met de gevolgde methode van onderzoek, overeenkomstig het doel, een dieper inzicht in de relatie weer grond -gewas te verkrijgen is.

Het zou voorbarig en onverantwoord zijn thans reeds een grote waarde toe te kennen aan de getrokken conclusies. Weliswaar werden per jaar - benodigd voor een goede

vergelijking tussen de jaren - veel waarnemingen verzameld, maar het aantal jaren is nog gering. Juister is het de uit-komsten als een leidraad te hanteren, die nog getoetst en verstevigd moet worden.

Enkele van deze uitkomsten zijn de aandacht zeker waard.

In de eerste plaats lijkt de bepaling van de hoeveel-heid stikstof in de bovengrond (de goed doorwortelde laag) landbouwkundige betekenis te hebben. Bepaling van deze hoeveelheid, ongeveer op het moment waarop aardappelen boven de grond komen, lijkt waardevolle inlichtingen te geven over de groeisnelheid van het gewas.

De indruk is voorts verkregen dat van de in de tweede helft van april gegeven stikstof (in de vorm • van kas)

veel verloren kan gaan. Deze verliezen ontstonden vermoe-delijk zowel door denitrificatie (vaker) als door uitspoe-ling uit de goed bewortelde laag (zeldzaam). Het laatste geval deed zich alleen op zandgrond voor na abnormaal grote neerslag in het voorjaar. De verliezen traden op voor de aardappelen aan de groei kwamen en hadden meer

of minder ernstige vertragingen van de groei en opbrengst-depressies van het gewas tot gevolg. Op zandgrond kwam dit in 2 van de 7 jaren voor, op zavelgrond was dit 3 maal

het geval. Ongunstige jaren waren in dit opzicht jaren waarin de structuur van de grond tijdens het bemesten slecht was, of als daarop (in mei) regenrijk vrij warm weer volgde

(denitrificatie).

Aanwijzingen zijn verkregen (op zavel) dat de struc-tuur van de bouwvoor in het voorjaar nadelig wordt beïn-vloed door de regenval in een lange voorafgaande periode

(14)
(15)

Het onderzoek opent practische perspectieven. Het is nl. mogelijk dat hieruit een verbetering van de bemes-tingswij ze kan volgen. De verliezen aan opbrengst als ge-volg van een ongunstige invloed van weer en structuur op de beschikbaarheid van stikstof kunnen beperkt worden.

Het lijkt, althans in principe, mogelijk zich door grondonderzoek onmiddeliijk voorafgaand aan de groei van het gewas, een oordeel te vormen over de voorziening van de grond met stikstof, zodat correcties niet uitgesloten zijn.

Er is alle reden het onderzoek voort te zetten. In elk geval zou gestreefd kunnen worden naar een proefduur van 12 jaren, zoals bij de opzet is voorzien.

De_motieven hiervoor_zijn

T°" Hët~verkrïjgën van~meër zekerheid over de in dit rapport vermelde effecten.

2 Het geven van een verklaring voor verschillen in op-brengst tussen jaren met behulp van de vast te stellen invloed van het milieu (weer en grond) op de duur en de snelheid van de groei van het gewas. Tesamen bepalen deze de opbrengst.

3 Bepaling van de invloed van schommelingen in het weer tijdens de groei op het verloop van de groei binnen de jaren (bijv. rol van tijdelijke watertekorten). 4 Vermeerdering van het aantal waarnemingen op zware

klei-grond (Nieuw-Beerta), waar in vergelijking met de zand-en zavelgrond 2 jarzand-en minder onderzoek zijn geweest. Het is van belang ook van deze grondsoort bewerkbare gegevens te verkrijgen, zodat onderlinge vergelijking tussen grondsoorten dieper inzicht kan geven.

(16)
(17)

n a a r 144 k g / h a N.

(18)

-gesommeerde afwijkingen van de maandelijkse neerslag in Heino (mm) -400 Heino kg/ha 5 0 -ondergrond 0 100 Oï-diff. 50

h^^A

fa? ft\ /k*

•4u\ Jfry

'66 '67 '68 jaren V e r l o o p i n H e i n o v a n d e r e g e n v a l ( s o m v a n d e a f w i j k i n g e n v a n d e g e m i d d e l -d e n e e r s l a g v o o r e l k e m a a n -d i n h e t t i j -d v a k 1953 t / m 1 9 6 7 ) , v a n de h o e v e e l h e i d s t i k s t o f i n de g r o n d ( 0 - 4 0 e n 4 0 - 1 0 0 c m ) z o n d e r N (o o) e n m e t 144 k g / h a N ( • • , g e g e v e n op ^ ), v a n de z u u r stof d i f f u s i e i n d e l a g e n 0 - 4 0 c m ( • • ) e n 4 0 - 7 0 c m (o), e n h e t v e r l o o p v a n h e t v o l u m e p e r c e n t a g e l u c h t i n d e l a a g 0 - 3 0 c m .

(19)

E 3 «-* 10 <M O u . « 9) *3* i i ' 0 » M 4) TS S O N • t vO •X) O - H a • H T3 Ö O u 00 Ö Pu O •<+? O + J i » o> Ö 0 o u *~* + J m 00 ö 0) 45 0 . 0 r - l 4) PH O, •ü M fi ca > O, o o I—1 f4 0) > U <0 > 4-> 43 o 4> u u vi Ai ^ M I—i ö • f « o. 0 0 •—1 M V > 4) 43 u CO • I - I •(->

s

43 o 05 4 J 0) 43 Ö V

'ëT

O) ac a •r-t .—1 43 u 43 II X n f

T

i

fc al < Ü0 . * •* -* —4 | J ' || Z -* —( 1 I 1 II fc h 0) Ö o N "5' V >

(20)

I X o c «* •x c

i

<u & T> o c i <o 2 _ * a» JC Z JL_ •c • « o "S o £ ° c o o>*-w _ .x V » « 0 O «DO o £ 5«^ c* to <n Oo" o _ a. o Ê if» °p «- o o o _ o o o (O o o c s m x> C ~ «. c ? 1 £ * n> o u> _ .* 1 o OD O 1 O •o ^ 1 O c 3 CL O O - e u o o z O O) o j e (0 o m co CU 4} 4) > o a> 00 N N <u is ö rt rt Tl ö o M ÛC « N Ö .3 > er ,_^ o

£ .3

u + o o u •§ G o o I o •a ö o M &fi C > o o J2 •§ 4) ö S C O, o m (0 «» u. 1—1 a o o -d di co co +-> ö M CU > c R) > -o a> ö co 0) T3 r) cy "+-( O CO o 00 I o rt o • * - > CO T3 •rt CJ a> > 4) O J3 4> T3 U O o > 4) XI

(21)

3 0 r 20 10

66

po

/ 63 / / / /

\L

50 FIG.4

vocht (pF2)in voorj.

• 66

Heino

100 150 kg/ha N(0-40cm)op1 j u n i

V e r b a n d t u s s e n de op 1 juni in de bovengrond (040 c m ) van zandgrond a a n -wezige hoeveelheid stikstof en de g r o e i s n e l h e i d v a n het loof (droge stof) in 1961 t / m 1967, na c o r r e c t i e op een gelijk a a n t a l zonuren in juni (fig. 5a) en e e n gelijk v o l u m e p e r c e n t a g e vocht (bij p F 2) in het v o o r j a a r (fig. 5b) . Z o n -d e r N = o; 144 N = • .

(22)

o c 4J X • o o o — "O .c c

.E c

H \ u> \%Q Qv. (SJ CM to «o • o 1 0 to (O o S o JZ o m o *^ CM U . Q. JZ o o > o > Csl O co en er • CM CM CO ( O Ai X V) u "O <*-o o Z "o JZ c <- ft> cu

. E c g

j e «n ^3 * ^ O) "

5 5 -c °

•*- i_ "-». «— m en er + L lO u> • o • 0 o LOCO \ • o \ tO * (O o to CO «O t o 1, co o c o c CM CM C 0) l_ C O N O O CM (D CD OO O

*1

un A 0 tw* 0 +•» 93 V Öfl 0 u -d » w * v-i o 0 r-< • U D Ö ni > •tf-4>

5

4> Ö (0 • H O) 0 ! H bO 4> XI Ö CU • H

I

• • - » ö • 1-1 c 4) h 3 0 KI •—I 4-> C 45 Ö « «1 co ni 43 U > c • 1 - 4 r5" C 0 >H CU0 Ö <U £ 0 43 CU T ) Ö • rt <** 0 (Q 4< 3 co

3

o <u > 4> O 45 4> Aa • H »•H 4) Û0

•a

n . i - i i—t o, o Ö i) 4> O. 0 4) • U u 4) U o o cd pj -o O M S3 i - H • •* O 11 2 M 4> X) S 0 N r-sO o 1—( ^ +J 1—1 u nJ ••-> U 0 0 > -w 0) 4 S ö • i H (VJ c^ o< • r H + J X u o > 4) Öfl ni • M Ci 4> U U CU ft 4) —1 O > 4 J 0) J5 u 0 o >

a

4> TS l-H

(23)

q/ha/maand 50 40 65 62 30 20 10 " o 660/ 6 3 / / /

6 1 /

0 / p o 64 /67 0 65 / /

h /

/ / /

±

o

F I 6 . 6 50 ' • 6 4 %7 • 66 '61 He »no

±

100 150 kg/ha N (0-40 cm) op 1 j u n i

V e r b a n d t u s s e n de op 1 juni in de bovengrond (0-40 c m ) v a n zandgrond aanwezige h o e v e e l h e i d stikstof en de g r o e i snelheid van de knol (droge stof) in 1961 t / m 1967, na c o r r e c t i e op een gelijk a a n t a l z o n u r e n in juni t / m a u g u s t u s (fig. 7). Z o n d e r N = o; 144 N = • .

(24)

o p b r e n g s t s t i j g i n g knollen(dr.st.)van1A4 q / h a 1 0 | -62 200N

1

He ino

100 150 kg/ha N ( 0 - 4 0 ) 1/6 F I G . 6 *

Verband t u s s e n de op 1 juni in de bovengrond (0-40 cm) van zandgrond aanwezige hoeveelheid stikstof en de

stij-ging van de a a r d a p p e l o p b r e n g s t door verhostij-ging v a n de stikstofbemesting van 144 tot 200 k g / h a N in 1961 t / m 1967.

(25)

q / h a / m a a n d + 10 10 F I G . 7 o 62

62

500 _L 550 580 z o n u r e n j u n i / a u g . V e r b a n d t u s s e n het a a n t a l z o n u r e n in juni t / m a u g u s t u s en de g r o e i s n e l h e i d van de knol (droge stof) op z a n d -grond (na c o r r e c t i e op een op 1 juni gelijke hoeveelheid

stikstof in de bovengrond) in 1961 t / m 1967. Z o n d e r N =' o; 144 N = • .

(26)

N kg/ha (0-40cm) 1/6 150 100 50 -O 20 N kg/ha (0-40cm) 1/6 150 100 50 -FIG.8 >J62 ON 61 6* 67 o—°—o <rJT62 °66 63 î-65 ,65 afwijking N kg/ha (0-40 cm) 1/6 + 50 0 -Hei no 50 _L • 63 + N 40 60 80 O2di.ff.(0-40cm)1/5

a

na corn op regen Nkg/ha (0-40cm) + N 1/6 • 61 67^66 -6 5 . 6 3 ^ " ' ^ s «64 30 150 -•62 ON 61 a w 67 -o-» o65 100 50 -o'°62 63 o66 _L J_ J 20 40 60 80 O2diff.(0-40cm)1/5 20 J_ 70 110 mm regen in mei

b

-I • 62 62 + N t6 1 •66 O N 66 1 • 65 o65 ' • - » « - • ' •63 • 6 4 o6 i _ °63 1 67 6? 25 30 vol6/oiucht(0-40cm)1/5

a. Verband tussen de zuurstofdiffusie op 1 mei in de bovengrond (0-40 cm) van zandgrond en de op 1 juni in dezelfde laag aanwezige hoeveelheid stikstof in 1961 t / m 1967. Zonder N = o o; 144 N = • • . De omcirkelde waarne-mingen in 1962 en 1965 worden in fig. 9 nader toegelicht.

b . Verband tussen de hoeveelheid neerslag in mei en de op 1 juni aanwezige hoe-veelheid stikstof na bemesting met 144 N (gecorrigeerd op een gelijke

zuur-stof diffusie m . b . v . fig. 8 ),

c . Verband als in fig. 8 na correctie op een gelijke hoeveelheid regen in mei van de hoeveelheid stikstof in de grond na N-bemesting (zonder N niet ge-corrigeerd).

(27)

2 U - 1.5 13 - 3.0 ^ 1,6 17

15/4 - * - bij goede structuur

M J 9 ° C diepte 31/3 j 23/4 13/5 m 2,5 19 1/6 2.9 30/6 0 10 0 20 40 0 20 40 0 regen 20 20 mm

1962

2,0 17

bij slechte structuur 9°C 9 C 21/5 0 10 20 40 60 80 100 r-|4,0 _ ! • - l—I ••- normaal 3.1 3,2 21/7 25/8 bemonsterings-d a t u m 0 10 0 20 kg/ha N 2.0 3,0

2 j

20 0 10 kg/ha N FIG. 9

a. V e r p l a a t s i n g v a n stikstof in zandgrond op v e r s c h i l l e n d e tijdstippen in 1965 (boven een o v e r z i c h t van de gemiddelde n e e r s l a g p e r dag in de t u s s e n g e l e gen p e r i o d e n ) . Z o n d e r N = o o; 144 N = • • . Aangegeven i s de v e r -m e e r d e r i n g aan stikstof in de grond door 144 N in de laag 0-40 c -m (op 2 3 / 4 - ' 6 5 : 78 k g / h a N).

(28)

op 1 j u n i 0 - 4 0 c m N - kg/ha 50 40 -30 20 1M FIG.10 ON Hei no • 62 1/5 1/6 d a t u m w a a r o p 1 0°werd b e r e i k t V e r b a n d t u s s e n de datum w a a r o p in het v o o r j a a r een gemiddelde e t m a a l t e m p e r a t u u r van I O C werd b e r e i k t en de op 1 juni in de bovengrond (0-40 cm) van zandgrond aanwezige hoeveelheid stikstof (zonder stikstofbemesting) in 1961 t / m 1967.

(29)

.400 300 200 100 0 465 t regen i 250 N kg/ha 50 bovertgrond 0 k g ? h a1 0 0 r-2 0-1^0 c m ondergrond Ozdiff. lucht vol % L 1-K60 F I G . 1 1 '61 1-6

V e r l o o p in Hornhuizen van de r e g e n v a l (som van de afwijkingen van de gemid-delde n e e r s l a g voor elke m a a n d in het tijdvak 1953 t / m 1967 t e E e n r u m ) , van de hoeveelheid stikstof in de grond (0-20 en 20-100 cm) zonder N (o — o) en m e t 180 k g / h a N (• • , gegeven op f , in 1961 en 1962 e c h t e r 150 N), van de zuur stof diffusie in de lagen 0-20 c m (« •) en 20-70 c m (o), en het v e r l o o p van het v o l u m e p e r c e n t a g e lucht in de laag 0-20 c m .

(30)

snelheid N-opneming kg/ha N/maand UO 120-'66 Hornhuizen snelheid N- opneming kg/ha N/ maand UOt 1201 100h 80H 60 40 2 0 -50 100 1-50 w0 kg/ha N(0-20cm)op1juni a 0 62 o 67 c? o o 6 i 66 61 o 65 • ? • - . • 63 corr • 65 # 6 1 orr Hornhuizen 50 100 150 kg/ha NttKOcmtop 1 juni

b

a . V e r b a n d t u s s e n de op I juni in de bovengrond (020 cm) van z a v e l g r o n d a a n -wezige hoeveelheid stikstof en de snelheid v a n opneming door de plant (loof+ knol) in 1961 t / m 1967. Z o n d e r N = o; 150 N in 1961 en 1962 = (•* ( g e c o r r i -g e e r d v o o r 180 N = » • ) ; 180 N in 1963 t / m 1966 = • .

(31)

30 20 10 63 /sfM 65 / Hornhuizen /

\L.

i . 50 100 150 kg/ha N(0-20cm)op1 j u n i FIG.13

V e r b a n d t u s s e n de op 1 juni in de bovengrond (0-20 c m ) van z a v e l g r o n d aanwezige hoeveelheid stikstof en de g r o e i s n e l h e i d v a n het loof (droge

stof) in 1961 t / m 1967. Z o n d e r N = o; 150 N in 1961 en 1962 = f«; , g e c o r r i g e e r d v o o r 180 N = » • ; 180 N in 1963 t / m 1966 = • .

(32)

groeisnelheid knol (dr.st.) c^A»a/maand 6 0 r 50 -40 30 'vó"i 63 p 64 O Ó 6 7 2 0 h , / / / / 1 0 ( - / I I I

62 /

?61

O 65 66

corn/

*'62

Hornhuizen

/ L

0 50

FIG. H

100 150 kg/ha N(0-20cm)op1 j u n i

V e r b a n d t u s s e n de op 1 juni in de bovengrond (020 c m ) van z a v e l -g r o n d aanwezi-ge hoeveelheid stikstof en de -g r o e i s n e l h e i d van de knol (droge stof) in 1961 t / m 1967. Zonder N = o; 150 N in 1961 en 1962 = (•; , g e c o r r i g e e r d v o o r 180 N = > • ; 180 N in 1963 t / m 1966 = • .

(33)

q / h a 10

0h

• 6 2 '61

• 64

• 6 6 67 •63

50

F I 6 .

U

a 100 150 200 k g / h a N ( 0 - 2 0 c m ) o p 1 / 6

V e r b a n d t u s s e n de op 1 juni in de bovengrond (020 c m ) van z a v e l grond aanwezige hoeveelheid stikstof en de stijging van de a a r d a p p e l -opbrengst door verhoging v a n de stikstof b e m e s t i n g v a n 180 tot 225 k g / h a N in 1961 t / m 1967.

(34)

op 1 juni

0 - 2 0 c m

N kg/ha

2 0 0 r

150

100

-50

0

corc^,

o61

Hornhuizcn

•67 6 4 O 6 6

ON

62

0 6 3

•o 67

20

FIG. 15

40 60 80

O 2 d i f f. 0-20cm o p l m e i

V e r b a n d t u s s e n de zuur stof diffusie op 1 m e i in de bovengrond (0-20 cm) v a n z a v e l g r o n d en de op 1 juni in dezelfde laag aanwezige h o e -v e e l h e i d stikstof in 1961 t / m 1967. Z o n d e r N = o o; 1 50 N in 1961

(35)

t o CO c N JZ cz t _ o X Z O t co o o CD C D O CS l _ o o

-15

>

o o - Û o —I o m o un o o o ur> 1 ^ co c o N JZ C i_ O X / CO / • co / Ui co co co co

- E .

4» o **" . _ O J ^ L . CL • « N ° o C D O er» / / co O _ CO

S

Ê

^

E

I

f «

4» - « . o> «-O 4> O i_ « * -m co ^ o o I X ) C D e-C D un o C D o co CO «x>

E

-£ 1

c «0 4» ^ CT> 4) i _ , 0 > ts! 4) X C 4) T-H • f-4 t l O, u > xi c C d CO +-> IA bO fi 0) fi (ti tri S Û0 n) u <l) s 13 • H (D (U 4> > 4) O

1

ci a bfl u O o > c <u co CO • * - > X fi a (0 + j (0 Si ci (0 X • r - l M O O X I T l fi O ÖC r-l D fi ni ^ £ XI fi o M bc o > N fi (S > o eva 1 o xt ö o fi* <u X! 0) g o. o co D H-i • H X ) fi X I fi «1 S c ac r—I (0 4) fi X I • H 4) 4) 4) > 4) O X! 4) X) fi ni 03 ,bß cd U O O t> o XI' fi 4> CO co -t-> X I fi ni £> u 4) > O CM 1 O X ! fi O u fi > o J 3 CU XI fi •ri Ai x i *•> ai <-• rfi ^ 4) 4) > O Xi 4) X) C M > O • H 0 0 Ö 0 0 fi 4-1 10 4) 6 o fi • H 4) X )

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

29 North, Understanding the process of economic change, 50... tutions of any sort, whether private- or public-order, effectively deterred it. 30 They argue on the basis of game

Voor bestuiving op het niveau van een plan- tengemeenschap is de insectendiversiteit eveneens be- langrijk: de juiste bestuivers voor verschillende planten- soorten moeten

Het gebied tussen De Vecht, het Tienhovens Kanaal, ’t Gooi en de Utrechtse Heuvelrug, loopt af van noord naar zuid.. De ondergrond be- staat uit pleistoceen zand waarop zich sinds

Uit deze test moet de conclusie worden getrokken dat de waargenomen symptomen zeer waarschijnlijk niet van parasitaire oorsprong zijn en zeker niet door een schimmel

In situaties waarbij de parkeerdruk in de openbare ruimte structureel hoog is, maar er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de parkeervoorzieningen op eigen ter- rein,

Tegelijkertijd spreekt het voor zich dat 'Wageningen' niet geïsoleerd opereert, noch zou kunnen (of moeten) opereren. Vandaar dat hier ook gekozen is voor het wat meer

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of