3 VWO
Koopkracht
IN DEZE
PRESENTATIE
e
c
o
n
o
m
ie
lo
k
a
a
l
v
o
o
r
3
v
w
o
1 2 3Geld
Inflatie
Koopkracht
Specialisatie
Wie verbouwt thuis zijn eigen
voedsel?
Wie maakt thuis zijn eigen kleren?
Wie heeft zijn eigen schoolboeken
(over)geschreven?
Wat voor werk doen je ouders?
SPECIALISATIE
• Meer productie
• Complexere ruil
• Meer behoeften
• Ruilproces moet ‘slimmer’
• Van directe ruil naar indirecte ruil
Van ruilhandel naar digitaal geld
ruil munten wissels en dan? waardevol 1 Ruilhandel: goederen voor goederen2 Waardevol iets (zout, schelpen, goud, zilver)
3 Geslagen munten van edelmetaal
4 Geldwissels: om te ruilen voor edelmetaal
5 Fiduciair geld (giraal, munten en bankbiljetten)
6 Toekomst: ?
Fiduciair geld
Intrinsieke waarde materiaalwaarde Nominale waarde bedrag (numeriek) Reële waardehoeveel je ermee kan kopen
± € 0,05
± € 0,05
100
Welk geld kennen we?
MAATSCHAPPELIJKE GELDHOEVEELHEID
Chartaal geld
munten en bankbiljetten
Giraal geld
betaalrekening bij de bank
in bezit van het publiek
al het geld dat we hebben om (direct) iets te kunnen kopen.
Functies van geld
Ruilmiddel om aankopen te doen Rekeneenheid om prijzen te bepalen Waardeopslag om te sparen3 VWO
Inflatie
Inflatie
Inflatie = stijging van het algemene prijspeil
Inflatie = waardevermindering van het geld
Inflatie berekenen (CPI)
g e w o g e n g e m i d d e l d e p r i j s s t i j g i n g e n
Stijging van het gemiddelde prijsniveau Door CBS:
• meten prijsveranderingen
• meten bestedingen (belang bepalen) met budgetonderzoek
Berekenen gewogen gemiddelde prijsindexcijfer:
wonen en verzekeren auto en vervoer kleding en verzorging voeding communicatie vakantie +4% +1,5% +5% -0,8% +0% +2% 40% 15% 20% 10% 5% 10% (40 × 104) + (20 × 105) + (15 × 101,5) + (10 × 102) + (10 × 100) + (5 × 99,2) 100 = 102,99 (CPI) → 2,99% inflatie
Gevolgen inflatie
omdat prijzen (gemiddeld) stijgen…
€
€ €
koopkracht daalt sparen minder
v
e
rw
e
rk
in
g
s
o
p
d
ra
c
h
t
Bereken de inflatie op basis van de gegevens van
budgetonderzoek en prijsmetingen wonen en verzekeren +2,2% 45% voeding +2,9% 12% auto en vervoer +3% 15% kleding en verzorging +1,5% 13% communicatie -0,5% 5% vakantie +8% 10% (45 × 102,2) + (15 × 103) + (12 × 102,9) + (13 × 101,5) + (10 × 108) + (5 × 99,5) 100 = 102,76 (CPI) → 2,76% inflatie Uitwerking:
3 VWO
Koopkracht
Koopkracht hangt af van..
Het geldbedrag dat je hebt
het nominale bedrag (of inkomen)
én de hoogte van de prijzen
de hoogte van de inflatie
2019 2020 prijzen +2% nominaal +5% Inkomen: € 1.000 Prijs ijscoupe: € 10 Koopkracht 1.00010 = 100 stuks Inkomen: € 1.050 Prijs ijscoupe: € 10,20 Koopkracht 1.0 5 0 1 0,2 0 = 102,9 stuks +2,9%
Kan dus ook via indexcijfers: geldbedragprijs ¿nominaal indexcijfer
prijsindexcijfer ¿
105
Nominaal / reëel:
E e n s n e l l e f o r m u l e
Zoals de vorige som:
• Loon + 2,4% (nominale inkomen) • Inflatie + 3,1% (prijsstijging)
× 100 = 99,3
Omdat je met indexcijfer 100 begint is het reële inkomen (koopkracht) dus met 0,7% gedaald.
•
prijs aantal producten geldbedragRIC
NIC
PIC
x
: 100 × 1 00 × 10 0MET
I
NDEX
C
IJFERS
v
e
rw
e
rk
in
g
s
o
p
d
ra
c
h
t
• In 10 jaar tijd steeg mijn inkomen met 30%
• In diezelfde periode bedroeg de inflatie gemiddeld 1,8%
→ Bereken de procentuele verandering van mijn koopkracht over die
periode.
geldbedrag
prijs
¿
nominaal indexcijfer
prijsindexcijfer
¿
1 30
1 19,5
× 100 = 108, 8
→8,8% gestegen
Prijzen stijgen 10 jaar met 1,8%.
3 VWO