Examen VMBO-BB 2017
geschiedenis en staatsinrichting CSE BB
tijdvak 1
woensdag 17 mei 9.00 - 10.30 uur
Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Beantwoord alle vragen in de uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 38 vragen.
Voor dit examen zijn maximaal 52 punten te behalen.
Achter elk vraagnummer staat hoeveel punten met een goed antwoord behaald kunnen worden.
Symbolenlijst
" aanhalingsteken ( ronde haak openen ) ronde haak sluiten / slash
Staatsinrichting van Nederland
vraag 1: 1 punt
Hieronder staan in totaal drie omschrijvingen van afbeeldingen die te maken hebben met de ontwikkeling van de Nederlandse democratie. Zet de afbeeldingen in de juiste volgorde: van vroeger naar later.
Afbeelding 1: hierop is de handtekening van Koning Willem II te zien. Hij keurt een grondwetswijziging goed. De tekst: "Herziening van de Grondwet: ontwerp van Wet nummer 1. Allen die dit zullen zien of horen en lezen, gegroet!"
Afbeelding 2: een tekening van een revolutie van liberalen. Op de tekening is te zien dat midden in de stad een vrouw met een vlag op een berg huisraad (meubels en dergelijke) staat. Voor deze berg zijn mensen met huisraad aan het slepen en aan het juichen.
Afbeelding 3: een foto met een groep vrouwen die opkomen voor het kiesrecht. Een aantal vrouwen zit en houdt een spandoek vast met daarop: "vrouwenkiesrecht!"
vraag 2 meerkeuze: 1 punt
Op een foto, gemaakt in Assen rond 1900, staat een groep mensen te demonstreren met een spandoek en vaandel.
Op het vaandel staat de tekst 'plaatscomité voor algemeen kiesrecht Assen'. Op het bord staat de tekst 'op voor het algemeen kiesrecht!'.
Van welk grondrecht maken de mensen op de foto gebruik? A emancipatie
B recht op gelijke behandeling C referendum
D vrijheid van betoging
vraag 3 meerkeuze: 1 punt
De mensen op de foto bij vraag 2 wilden algemeen kiesrecht.
Bij welke politieke stroming past het standpunt dat op de foto te zien is? A confessionelen
B liberalen C nationalisten D socialisten
vraag 4 meerkeuze: 1 punt
Van een politicus uit het begin van de twintigste eeuw is het volgende bekend:
- Deze politicus vond dat het protestantse geloof moest terugkomen in de wetgeving. - Deze politicus vond dat mensen niet naar de paus moesten luisteren.
- Deze politicus was oprichter van de ARP. Over welke politicus gaat het?
A A. Jacobs B A. Kuyper C H. Schaepman D P.J. Troelstra
vraag 5 meerkeuze: 1 punt
Hieronder staan twee omschrijvingen van grondrechten:
1. De overheid moet ervoor zorgen dat ieder kind naar school kan gaan.
2. Ouders mogen zelf kiezen of hun kind naar een openbare of een bijzondere school gaat.
Over welke grondrechten gaat het?
A grondrecht 1: recht op onderwijs, grondrecht 2: kiesrecht
B grondrecht 1: recht op onderwijs, grondrecht 2: vrijheid van onderwijs C grondrecht 1: vrijheid van onderwijs, grondrecht 2: kiesrecht
D grondrecht 1: vrijheid van onderwijs, grondrecht 2: recht op onderwijs
vraag 6: 2 punten
Hieronder staan drie standpunten:
a. De paus speelt een belangrijke rol in ons leven. b. Wij strijden voor een achturige werkdag.
c. Wij vinden dat protestantse scholen betaald moeten worden door de overheid. Hieronder staan eerst twee politieke partijen en dan twee politieke stromingen: 1. ARP
2. RKSP 3. liberalen 4. socialisten
Geef per standpunt aan welke politieke partij of politieke stroming daarbij hoort. Let
op! Iedere politieke partij of politieke stroming mag maar één keer worden gebruikt.
Er blijft één politieke partij of politieke stroming over.
vraag 7 meerkeuze: 1 punt
Op een verkiezingsposter van de Vrijheidsbond uit 1925 ontbreekt twee keer dezelfde politieke stroming.
Boven aan de poster staat: "De Vrijheidsbond."
Daaronder staan drie vakken met tekeningen over voetballen.
In het eerste vak zie je een jongen die de bal achter het doel schopt, met daarboven "katholieken".
In het middelste vak zie je een voetbal in het doel, met daarboven een lege plek die ingevuld moet worden. Daaronder staat de tekst "DOELPUNT!".
In het derde vak zie je een jongen die de bal over het doel schopt, met daarboven "socialisten."
Onder aan de poster staat: Alleen ... kunnen een doelpunt maken. Welke politieke stroming moet op de twee plekken ingevuld worden? A communisten
B feministen C liberalen
D nationaal-socialisten
vraag 8: 2 punten
Hieronder staan vier rechten die horen bij het Nederlandse parlement: 1. recht van amendement
2. recht van enquête 3. recht van initiatief 4. recht van interpellatie
Welke twee rechten hebben de leden van de Tweede Kamer wél, maar de leden van de Eerste Kamer niet?
vraag 9: 1 punt
Uit een krant (2010):
DEN HAAG - Drie politieke partijen hebben donderdag tegen de begroting van de minister van Defensie gestemd.
Een Tweede Kamerlid zei dat haar partij geen verantwoordelijkheid wil nemen voor de begroting. Het Kamerlid vindt dat de minister eerst duidelijk moet maken wat de totale kosten zijn van het leger.
Over welk recht van de Tweede Kamer gaat de bovenstaande tekst?
vraag 10: 2 punten
Op een poster uit 1988 wordt een oproep gedaan voor een homodemonstratie op 16 april. Verder staat er: "STOP anti homo wet".
Hieronder staan twee uitspraken. Kies per uitspraak het juiste antwoord:
1. De poster is een oproep om gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting / het referendum.
2. De poster is een oproep om te gaan demonstreren voor de vrijheid van
godsdienst / het recht op gelijke behandeling.
vraag 11 meerkeuze: 1 punt
Hieronder staan twee van die vier stappen ingevuld. Twee stappen zijn niet ingevuld. stap 1: Het wetsvoorstel voor de verhoging van de leerplicht tot 18 jaar is
goedgekeurd door de Tweede Kamer. stap 2: ...
stap 3: ...
stap 4: De verhoging van de leerplicht tot 18 jaar is officieel een wet. Wat hoort bij stap 2 en 3 te staan? Kies het juiste antwoord.
A Eerst keurt de Eerste Kamer het wetsvoorstel goed, daarna zet het staatshoofd een handtekening.
B Eerst keurt de Eerste Kamer het wetsvoorstel goed, daarna stellen leden van de Tweede Kamer vragen over het wetsvoorstel.
C. Eerst zet het staatshoofd een handtekening, daarna keurt de Eerste Kamer het wetsvoorstel goed.
D Eerst zet het staatshoofd een handtekening, daarna stellen leden van de Tweede Kamer vragen over het wetsvoorstel.
vraag 12: 2 punten
Uit een krant (2015):
Dordrecht - De ...(1)... heeft gisteren tegen de ...(2)... Theo P. een werkstraf van 40 uur geëist. Hij zou vorig jaar met een auto op zijn ex-stiefvader zijn ingereden.
Volgens de ...(3)... van Theo P. leven zijn moeder en hij al jarenlang in angst. De ex-stiefvader valt hen regelmatig lastig en bedreigt hen. De uitspraak van de ...(4)... is over vijf weken.
Hieronder staan vijf personen: a. advocaat
b. officier van justitie c. politieagent
d. rechter e. verdachte
Welke personen moeten op de opengelaten plaatsen in de bron staan? Let op! Er blijft één persoon over.
vraag 13 meerkeuze: 1 punt
Hieronder staan twee uitspraken:
1. In Nederland moet hulp mogelijk zijn voor iedereen die voor de rechter moet verschijnen.
2. Wie zelf niet in staat is om een advocaat te betalen, kan daar financiële steun voor krijgen.
Bij welk onderdeel van de rechtsstaat horen beide uitspraken? A het verloop van een rechtszaak
B onafhankelijke rechtspraak C recht op rechtsbijstand
Historisch overzicht vanaf 1900
vraag 14 meerkeuze: 1 punt
Hieronder volgen vier omschrijvingen van afbeeldingen die te maken hebben met het begin van de Eerste Wereldoorlog. Op welke afbeelding is de aanleiding van de Eerste Wereldoorlog te herkennen?
Afbeelding 1: een foto van de dader van een moord in Sarajevo die wordt opgepakt door de politie.
Afbeelding 2: een foto van een lange stoet Franse soldaten te paard. Ze rijden langs een weiland de binnenvallende Duitsers tegemoet.
Afbeelding 3: een foto van de Franse soldaten die met scheppen een loopgraaf graven.
Afbeelding 4: een foto van een grote groep vrijwilligers die buiten in de rij staan om zich in te schrijven voor het Britse leger.
A afbeelding 1 B afbeelding 2 C afbeelding 3 D afbeelding 4
vraag 15: 1 punt
Twee propagandaposters uit de Eerste Wereldoorlog werden massaal verspreid. Op de eerste poster staat in het Engels: "Ik wil JOU voor het Amerikaanse leger." Op de tweede poster staat in het Engels: "Britten, ik wil JOU. Meld je aan bij het leger van jouw land."
Welke van deze twee posters is als eerste verspreid? Geef een argument voor je keuze.
vraag 16 meerkeuze: 1 punt
De onderstaande tabel gaat over de ontwikkeling van de werkloosheid in vijf Europese landen:
begin tabel Kolom1: land
Kolom 2 t/m 5: aantal werklozen
Duitsland; 1,9 miljoen; 3 miljoen; 4,5 miljoen; 5,6 miljoen Engeland; 1,3 miljoen; 1,9 miljoen; 2,6 miljoen; 2,7 miljoen Frankrijk; 10.000; 14.000; 75.000; 308.000
Nederland; -; 74.000; 138.000; 271.000 einde tabel
Over welke periode gaat de tabel? A 1920-1923
B 1923-1926 C 1926-1929 D 1929-1932
vraag 17: 3 punten
Op een kaart van Noord-Amerika en Europa staan vier nummers bij steden. Nummer 1 staat in het oosten van Noord-Amerika.
Nummer 2 staat in het westen van Europa. Nummer 3 staat in het midden van Europa. Nummer 4 staat in het oosten van Europa.
Deze steden horen bij een gebeurtenis. Hieronder staan drie gebeurtenissen. Geef per gebeurtenis aan welk nummer hierbij hoort.
Let op! Er blijft één nummer over.
a. de Beurskrach in New York
b. de vredesbesprekingen na de Eerste Wereldoorlog c. Hitler wordt tot rijkskanselier benoemd.
vraag 18: 2 punten
Op een poster over werkverschaffing staat de volgende tekst: WERKVERSCHAFFING
Help mee om de werkloosheid op te lossen!
Werkloosheid betekent: Geen brood voor vrouw en kinderen. HELP DUS!
Geen aalmoes maar Arbeid. Wie helpt ons?
(Toelichting: een aalmoes is geld dat gegeven wordt aan de armen.) In de poster wordt een groep opgeroepen om werklozen te steunen. Hieronder staan drie groepen en drie periodes:
drie groepen: 1. gastarbeiders 2. ondernemers 3. werklozen drie periodes: a. 1920-1929 b. 1930-1939 c. 1940-1949
Welke groep zou moeten reageren op deze oproep? Uit welke periode komt de poster?
vraag 19 meerkeuze: 1 punt
Twee ideeën van Adolf Hitler:
- Joden, zigeuners en Polen zijn minderwaardige mensen. - Alleen Ariërs zijn goede leiders.
Welk begrip past bij beide ideeën van Adolf Hitler? A censuur
B rassenleer C terreur D totalitair
vraag 20: 2 punten
Op een Duitse prentbriefkaart uit 1938 is een afbeelding van het hoofd van Hitler te zien, met op de achtergrond een kaart van Duitsland die uitstrekt tot Wenen. Verder is bovenin een adelaar met daaronder een hakenkruis afgebeeld.
Welke drie begrippen passen bij de prentbriefkaart? Kies uit de onderstaande zes begrippen: 1. communisme 2. Führerprincipe 3. monarchie 4. nationaal-socialisme 5. persvrijheid 6. propaganda
vraag 21 meerkeuze: 1 punt
Een dagboekfragment van een soldaat (1939):
Om ongeveer half zeven trekken we over de vroegere Poolse grens. Daar staat het grenskantoor en iets verder de zware slagboom. Hier zijn onze kameraden dus begonnen aan hun snelle opmars. De zon schijnt en er is geen spoor van oorlog te zien. We marcheren zo'n vijftig kilometer en dan komen we aan bij onze slaapplaats. Uit welk land komt de schrijver van het dagboek?
A Duitsland
B Groot-Brittannië C Polen
vraag 22: 2 punten
Hieronder staan drie uitspraken die te maken hebben met het begin van de Tweede Wereldoorlog:
1. Binnen enkele weken is Frankrijk verslagen door Duitsland.
2. Een Blitzkrieg is een manier van oorlog voeren waarbij een korte, snelle aanval heel belangrijk is.
3. Er wordt niet in Nederland gevochten, omdat Nederland neutraal is. Geef per uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
vraag 23 meerkeuze: 1 punt
Op een foto van juli 1940 schuilen Engelse schoolkinderen onder hun tafeltjes. Waarvoor schuilen deze schoolkinderen?
A voor een atoombom B voor een bombardement C voor een gasaanval D voor een razzia
vraag 24: 2 punten
In 1941 sloten twee grote landen zich aan bij de Geallieerden.
Welke twee grote landen sloten zich in 1941 aan bij de Geallieerden?
vraag 25 meerkeuze: 1 punt
Van een historische gebeurtenis uit de Tweede Wereldoorlog is het volgende bekend:
- Deze gebeurtenis duurde van augustus 1942 tot februari 1943.
- Deze gebeurtenis wordt gezien als een keerpunt in de Tweede Wereldoorlog. Welke historische gebeurtenis wordt bedoeld?
A D-Day
B de aanval op Pearl Harbor C de atoombom op Hiroshima D de slag bij Stalingrad
vraag 26 meerkeuze: 1 punt
Op een affiche van het Duitse leger (1944) staat:
BEVEL.
Op bevel der Duitsche Weermacht moeten alle mannen in den leeftijd van 17 t/m
40 jaar zich voor den arbeidsinzet aanmelden.
Hiervoor moeten ALLE mannen van dezen leeftijd onmiddellijk na ontvangst van dit bevel met de voorgeschreven uitrusting op straat gaan staan.
Op hen, die pogen te ontvluchten of weerstand te bieden, zal worden geschoten.
Welk begrip hoort bij de bovenstaande bron? A gedwongen tewerkstelling
B landverraad C onderduiken D razzia
vraag 27: 2 punten
Hieronder volgen drie begrippen en vier omschrijvingen van afbeeldingen die horen bij de Tweede Wereldoorlog. Geef per begrip aan welke afbeelding daarbij hoort. Let
op! Er blijft één afbeelding over.
Drie begrippen: - distributiesysteem - mobilisatie
- een vorm van verzet Vier afbeeldingen:
Afbeelding 1: een foto van Nederlandse soldaten die door de straat marcheren. Afbeelding 2: een poster van de NSB, met daarop een man met een hamer en de
tekst: "door eenheid sterk en vrij".
Afbeelding 3: een advertentie met de volgende tekst: "Op 25 Januari 1941 werden wij verblijd met een Dochter: IRÉNE, BEATRIX, JULIANA, WILHELMINA. Familie H. Niehot, Rubensstraat 186, Den Haag."
Afbeelding 4: een foto van bonkaarten voor boter, vis en aardappelen.
vraag 28: 1 punt
Hieronder staan vier gebeurtenissen:
1. Berlijn wordt verdeeld in vier bezettingszones. 2. De NAVO wordt opgericht.
3. De Sovjet-Unie blokkeert de toegangswegen naar West-Berlijn. 4. De Verenigde Staten starten een luchtbrug.
Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
vraag 29 meerkeuze: 1 punt
Op een foto is een gebeurtenis in Berlijn te zien. Er wordt een muur gebouwd. Aan de ene kant van de muur zijn ze hard bezig met bouwen. Aan de andere kant van de muur kijken mensen toe.
Bij welke periode hoort de gebeurtenis die op de foto te zien is? A 1940-1950
B 1960-1970 C 1980-1990
vraag 30 meerkeuze: 1 punt
In 1962 vond de Cubacrisis plaats.
Wat was een oorzaak van de Cubacrisis?
A De Sovjet-Unie bouwde raketinstallaties op Cuba.
B De Sovjet-Unie stelde een zeeblokkade in rondom Cuba. C De Verenigde Staten gebruikten kernwapens tegen Cuba. D De Verenigde Staten sloten een bondgenootschap met Cuba.
vraag 31 meerkeuze: 1 punt
Welke politieke leiders waren in 1986 aan de macht in de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten?
A Chroesjtsjov en Kennedy B Chroesjtsjov en Reagan C Gorbatsjov en Kennedy D Gorbatsjov en Reagan
vraag 32 meerkeuze: 1 punt
Waarom zijn de leiders uit vraag 31 belangrijk geweest in de geschiedenis van de twintigste eeuw?
A Dankzij deze leiders is de Europese samenwerking begonnen. B Dankzij deze leiders is er een einde gekomen aan de Koude Oorlog. C Deze leiders hebben het Marshallplan bedacht.
D Deze leiders hebben samengewerkt in de oorlog tegen het terrorisme.
vraag 33: 2 punten
Duitsland was tussen 1949 en 1990 verdeeld in twee landen. Op een kaart van Europa staat op het westelijke deel van Duitsland een a en op het oostelijke deel van Duitsland een b.Hieronder staan vier beweringen over de periode 1945-1990:
1. Dit land heette officieel de DDR. 2. Dit land hoorde bij de NAVO. 3. Dit land kreeg Marshallhulp.
4. In dit land nam één politieke partij alle belangrijke politieke beslissingen. Geef per bewering aan welk land (a of b) daarbij hoort.
vraag 34: 1 punt
Hieronder staan drie ontwikkelingen en gebeurtenissen die gaan over het einde van het communisme in Oost-Europa:
2. Er vinden voor het eerst vrije democratische verkiezingen plaats in enkele Oost-Europese landen.
3. Er wordt massaal gedemonstreerd voor meer democratie. Zet de ontwikkelingen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
vraag 35: 2 punten
Hieronder staan drie uitspraken die gaan over de taken van de NAVO na de val van het communisme (na 1989):
1. De belangrijkste taak van de NAVO is zorgen voor meer welvaart. 2. Een nieuwe taak van de NAVO is het bestrijden van terrorisme. 3. Enkele Oost-Europese landen worden lid van de NAVO.
Geef per uitspraak aan of deze juist of onjuist is.
vraag 36: 2 punten
Op twee kaarten zijn verschillende landen ingekleurd.
Op kaart 1 zijn de volgende landen ingekleurd: Frankrijk, België, Luxemburg, Nederland, West-Duitsland en Italië.
Op kaart 2 zijn de meeste Europese landen ingekleurd, behalve Noorwegen, Zwitserland en enkele landen in Oost-Europa.
Hieronder staan drie organisaties: a. EGKS
b. EU c. NAVO
Geef per kaart aan welke organisatie daarbij hoort. Let op! Er blijft één organisatie over.
vraag 37: 1 punt
In 1990 werden Oost- en West-Duitsland weer samen één land. Niet iedereen was blij met deze eenwording. Er waren voorstanders van de eenwording, maar ook tegenstanders. De voorstanders zeiden dat één Duitsland goed was voor de Europese economie en welvaart.
Noem een argument van de tegenstanders van de Duitse eenwording.
vraag 38 meerkeuze: 1 punt
Hieronder staan drie uitspraken over de geschiedenis van Nederland: 1. De eerste gastarbeiders komen naar Nederland.
2. De kosten voor de verzorgingsstaat stijgen. 3. De Nederlandse economie groeit sterk.
Welke uitspraken horen bij Nederland in de periode 1990-2000? A 1 en 2
B 1 en 3 C 2 en 3 Einde