• No results found

Het Balkanfront in Beweging. Beslissende doorbraken op de Balkan in de Eerste Wereldoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Balkanfront in Beweging. Beslissende doorbraken op de Balkan in de Eerste Wereldoorlog"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Balkanfront in beweging

Beslissende doorbraken op de Balkan in de

Eerste Wereldoorlog

Bulgaarse infanterie in een tegenaanval bij Monastir in Macedonië, 1916 Bron: wikipedia.org

Begeleider: Prof. dr. Wim Klinkert Tweede lezer: Dr. Samuel Kruizinga

(2)

Inhoud

Inleiding………..3

1 De vuurdoop……….8

-De Eerste Balkanoorlog

-De Tweede Balkanoorlog -De Balkanlegers

2 Kosovo Polje II………15

-De offensieven van 1914

-Achtergrond van de veldtocht van 1915 -De aanval begint

-Kosovo Polje

-Het Macedonische front -Conclusie

3 Over de Karpaten……….28

-Oorlogsplannen

-De Roemeense aanval -De Duitse tegenaanval

-De Roemeense wederopbouw -Conclusie

4 Ineenstorting………38

-Voorbereiding op het offensief

-De Geallieerde aanval -Conclusie

Conclusie………46

Bronnen en literatuur………..49

(3)

Inleiding

De Balkan wordt met reden geassocieerd met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Zodra de eerste schoten zijn gevuurd is de aandacht echter snel verlegd naar het westfront in Frankrijk en België, waar de bloedige loopgravenoorlog kenmerkend voor deze oorlog zou worden. Hoewel dit maar een van vele strijdtonelen was, overschaduwt het de anderen door de enorme aantallen slachtoffers en de verschrikkingen van de loopgravenoorlog. Het wordt ook algemeen gezien als het enige strijdtoneel waar de oorlog beslist werd. Terwijl het westfront echter vastliep in een uitputtingsoorlog kwamen de Balkanfronten meerdere keren in beweging met grootscheepse offensieven. Deze offensieven, waaraan behalve legers van de militaire grote mogendheden ook honderdduizenden soldaten van de Balkanstaten zelf deelnamen, resulteerden enkele keren in grote doorbraken, die grote invloed hadden op het regionale machtsevenwicht.1 Toch staan de fronten op de Balkan tegenwoordig nauwelijks

bekend om enige militaire doorbraken van belang in de oorlog.2

In contrast met het relatieve gebrek aan aandacht dat de Balkanfronten tegenwoordig genieten staat het belang dat de Europese grootmachten er tijdens de oorlog aan schenen te hechten. Gedurende de eerste helft van de oorlog besteedden ze veel moeite om de neutrale Balkanstaten in de oorlog te betrekken, waarbij beide partijen Bulgarije zelfs stukken grondgebied van hun bondgenoten op de Balkan beloofden voor haar deelname aan de oorlog.3 De Ententemogendheden stuurden zelfs een leger dat snel zou uitgroeien tot 300.000

man naar het neutrale Griekenland om het Balkanfront uit te breiden en hielden het daar tot het einde van de oorlog.4 De Centralen zetten een van hun beste bevelhebbers, August von

Mackensen, in om vanaf 1915 enkele grote offensieven tegen Balkanstaten te leiden.5 De

oorlogsverklaring van Roemenië in 1916 leidde tot een crisis in de Duitse legerleiding die, samen met het falen van zijn Verdun-offensief, leidde tot het ontslag van Erich von Falkenhayn als OKH en zijn vervanging door Paul von Hindenburg. Deze zag zich genoodzaakt alle beschikbare reserves in te zetten voor een tegenoffensief in Roemenië

1 Misha Glenny, The Balkans: Nationalism, War and the Great Powers 1804-2012 (Londen 1999, tweede editie, 2012), 322-323, 332-334, 341-346 en 353-356.

2 In algemene literatuur over de Eerste Wereldoorlog, zoals John Keegans standaardwerk De Eerste

Wereldoorlog, is dit terug te zien.

3 Ibidem, 311-312, 330 en 333-334.

4 Ibidem, 341-342; Alan Palmer, The Gardeners of Salonika (Londen 1965), 62.

5 C. E. J. Fryer, The Destruction of Serbia in 1915 (New York 1997), 42; Glenn E. Torrey, The Romanian

(4)

terwijl de Centralen op meerdere fronten onder sterke druk van de geallieerden stonden.6 Ten

slotte zorgde het geallieerde offensief in Macedonië in 1918 voor een nieuwe crisis, die volgens meerdere historici er mede toe leidde dat de Duitse legerleiding zich gedwongen zag een wapenstilstand aan te vragen.7 Hoewel de Balkanfronten in het algemeen veel minder in

de schijnwerpers stonden dan het westfront en het Russische front, hadden ze momenten waarop alle ogen van de strijdende partijen op hen gericht leken te zijn. Was deze aandacht achteraf gezien gerechtvaardigd?

Over de militaire operaties op de Balkan zijn in West-Europa relatief weinig moderne wetenschappelijke studies geschreven. Dat geldt zeker voor het Servische front (1914-15), hoewel de terugtocht door Albanië van het Servische leger die op het ineenstorten van dit front volgde een zekere faam geniet. Behalve C.E.J. Fryers The Destruction of Serbia in 1915 zijn er enkel wetenschappelijke artikelen over het Servische front in de Eerste Wereldoorlog geschreven, zoals G.E. Rothenbergs ‘The Austro-Hungarian Campaign Against Serbia in 1914’ (1989) en M.C. Ortners ‘Die Feldzüge gegen Serbien in den Jahren 1914 und 1915’ (2011). Fryer gaat in zijn boek nauwelijks in op de strategische betekenis van de grote doorbraak op dit front in 1915 en legt meer de nadruk op de gevolgen voor Servië zelf en haar leger.8

Het Roemeense front (1916-17) komt er iets beter vanaf. De belangrijkste publicatie hierover is Glenn E. Torrey’s The Romanian Battlefront in World War I, dat de veldtochten van 1916 en 1917 vanuit de perspectieven van beide partijen (maar vooral van Roemeense zijde) beschrijft. Hierin nuanceert Torrey de betekenis van de beruchte doorbraak van het Roemeense front in 1916 en legt hij de nadruk op de algemeen onderbelichte veldtocht van 1917. Naast dit boek heeft Torrey meerdere artikelen over Roemenië in de Eerste Wereldoorlog op zijn naam staan. In het Duits is Oskar Regele’s Kampf um die Donau 1916 voornamelijk vanuit het perspectief van de Centrale mogendheden geschreven en, zoals uit de titel blijkt, enkel over de veldtocht van 1916. In het Frans beschikken we over J.L.E. Bujac’s Campagnes de l’armée roumaine 1916-1919, dat de nadruk legt op de veldtochten van 1916 en 1919, hoewel de Fransen zelf volgens Torrey een grotere rol speelden in de veldtocht van 1917. Opvallend genoeg stamt al deze literatuur, behalve Torrey’s boek, uit de jaren ’30 van de twintigste eeuw.9

6 Glenn E. Torrey, ‘The Romanian Campaign of 1916: Its Impact on the Belligerents’, in: Glenn. E. Torrey Ed.,

Romania and World War I (Iaşi 1998) 173-194, aldaar 174, 177-179, 183-184 en 192.

7 Glenny, The Balkans, 342, 346 en 353-356; Palmer, The Gardeners, 225-226 en 243; Richard C. Hall, Balkan

Breakthrough: The Battle of Dobro Pole 1918 (Bloomington 2010), 56 en 173-174.

8 Fryer, The Destruction of Serbia, 1-2 en 243-244.

(5)

Het Macedonische of Salonika-front (1915-18) tenslotte is in West-Europa het bekendste van de Balkanfronten, waarschijnlijk zowel door de deelname van Britse troepen aan de militaire operaties daar en de figuurlijke hoofdpijn die het bestaan van dit front de Britse diplomaten door de oorlog heen bezorgde. Over dit laatste gaat David Duttons boek The Politics of Diplomacy. Britain and France in the Balkans in the First World War. Ondanks de veelbelovende titel beperkt dit werk zich tot de diplomatieke verhoudingen tussen Frankrijk en Groot-Brittannië tijdens de oorlog en de negatieve invloed die de aanwezigheid van hun troepen in Thessaloniki (Salonika) daarop had. In militaire zin was de instandhouding van dit leger volgens hem in het voordeel van de Centralen en had dus geen militair nut. In tegenstelling tot dit boek focust Alan Palmers The Gardeners of Salonika op het militaire aspect van het Macedonische front vanuit het perspectief van de Geallieerde legers. Palmer concludeert dat de ineenstorting van de Bulgaarse linies in 1918 een belangrijke doorbraak was die, samen met het verslaan van de Duitse legers aan het Westfront, in grote mate bijdroeg aan het beëindigen van de oorlog. Verder doet hij in de conclusie de suggestie dat aan het Thessaloniki-front, met betere Geallieerde leiders een dergelijke doorbraak jaren eerder mogelijk zou zijn geweest. Richard C. Halls Balkan Breakthrough. The Battle of Dobro Pole 1918 is geschreven vanuit het perspectief van de Centrale mogendheden, met name Bulgarije. Hoewel het boek voornamelijk militair van aard is, besteedt de auteur veel aandacht aan de politieke ontwikkelingen rond de Bulgaarse deelname aan de oorlog. Ook Hall concludeert dat het offensief van 1918 van groot militair belang was. Hij argumenteert dat de plaatselijke ineenstorting van het Bulgaarse leger het gevolg was van de jarenlange erosie van dit leger gecombineerd met het ontbreken van voldoende Duitse steun op dat moment.10

In tegenstelling tot over de Balkanoorlogen van 1912-1913, zijn er over de Balkan als oorlogstoneel in de Eerste Wereldoorlog in West-Europa geen boeken verschenen, behalve enkele bundels van artikelen die geen samenhangend onderzoek vanuit militair oogpunt vormen. Misha Glenny’s The Balkans 1804-2012. Nationalism, War and the Great Powers, een grootschalige militaire, geopolitieke en sociale geschiedenis van de Balkan, komt hier nog het dichtste bij in de buurt. Het hoofdstuk dat voor twee-derde de Eerste Wereldoorlog behandeld is echter vooral vanuit het perspectief van de Balkanstaten geschreven en geeft geen duidelijk overzicht van de militaire operaties. Hiernaast bestaan er enkele artikelen over

10 David Dutton, The Politics of Diplomacy. Britain and France in the Balkans in the First World War (Londen 1998), 186-187; Palmer, The Gardeners, 242-243; Hall, Balkan Breakthrough, 169-174.

(6)

de strategie op de Balkan, zoals Lothar Höbelts ‘Der Balkan und die Strategie der Entente’ (2011), die zich echter vooral beperken tot de operaties van het Thessaloniki-leger.11

Hadden de militaire operaties op de Balkan een grote invloed op het verloop van de Eerste Wereldoorlog, of was dit enkel een onbelangrijk zijtoneel dat af en toe de aandacht van de loopgravenoorlog in West-Europa afleidde? Gezien de aandacht die militaire en politieke leiders op verschillende momenten in de oorlog aan dit strijdtoneel schonken, is het de moeite waard dit te onderzoeken. Hiervoor zal ik mij richten op de drie Balkanoperaties van de Eerste Wereldoorlog die het meest beslissende karakter hadden, of die als een doorbraak van het front gekarakteriseerd kunnen worden. Wat is een doorbraak? Het breken van een defensieve frontlinie door een aanvallende troepenmacht van de tegenstander, die het gat snel uitbuit. Dit, een beslissende doorbraak of ineenstorting van een front op strategisch en operationeel niveau tijdens de Eerste Wereldoorlog op de Balkan, vormt het kernidee of probleem van mijn onderzoek. Dit zal ik voor beide partijen bekijken. Het onderzoek beperkt zich hiermee tot de relevantste gebeurtenissen met betrekking tot het al dan niet beslissende karakter van de Balkanoperaties. De operaties die aan deze beschrijving voldoen zijn de doorbraak van het Servische front in 1915 door de Centralen, die van het Roemeense front in 1916, ook door de Centralen, en die van het Macedonische of Thessaloniki-front in 1918 door de Geallieerden of Entente-mogendheden. Deze doorbraken zal ik op operationeel en militair-strategisch niveau bekijken, de militair-strategische en, waar relevant, politieke achtergrond geven en in strategisch perspectief het militaire belang ervan, hoe ze het verloop van de oorlog zowel op de Balkan als in het algemeen beïnvloedden. In hoeverre waren de doorbraken op de Balkan tijdens de Eerste Wereldoorlog van beslissende aard?

Deze vraag zal ik in dit onderzoek per doorbraak pogen te beantwoorden. Hiervoor zal ik vooral gebruik maken van secundaire literatuur. Voor primaire bronnen zal ik mij beperken tot enkele Duitse memoires van de militaire leiding, omdat ik het Frans en de Balkantalen niet machtig ben en de beschikbare Engelstalige bronnen over het algemeen niet relevant zijn voor de strategische situatie op de Balkan. Het onderzoek is in vier hoofdstukken verdeeld. Het eerste hoofdstuk geeft een overzicht van de militaire en politieke situatie op de Balkan bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, aan de hand van de Balkanoorlogen van 1912-13. Deze zijn belangrijk omdat ze de militaire en politieke strategie en situatie op de Balkan vormden en tijdens de Wereldoorlog nog beïnvloedden. De tweede, derde en vierde

11 Glenny, The Balkans, 308-356; Lothar Höbelt, ‘Der Balkan und die Strategie der Entente’, in: Jürgen Angelow ed., Der Erste Weltkrieg auf dem Balkan (Berlijn 2011), 57-73.

(7)

hoofdstukken behandelen in chronologische volgorde de drie grote doorbraken op de Balkan tijdens de Eerste Wereldoorlog, die hierboven al genoemd zijn.

Ansichtkaart van Duitse en Bulgaarse soldaten op mars in Paraćin in Servië, 1915 of 1916 Bron: MetroPostcard.com

(8)

1. De Vuurdoop

De Balkanoorlogen en Balkanlegers, 1912-13

Kort voor de Eerste Wereldoorlog braken op de Balkan twee korte maar felle conflicten uit. Deze met moderne wapens en nationalistische soldaten gevoerde conflicten vormden een voorproefje voor de volgende Europese oorlog. Voor enkele Balkanstaten, in het bijzonder Bulgarije, vormde de Eerste Wereldoorlog zelfs een directe voortzetting van de Balkanoorlogen, waardoor de Wereldoorlog ook bekend kwam te staan als de “Derde Balkanoorlog”.12

De Eerste Balkanoorlog

De Eerste Balkanoorlog (8 oktober 1912 tot 30 mei 1913) was een conflict tussen het Ottomaanse rijk en de leden van de Balkanliga (Bulgarije, Servië, Griekenland en Montenegro), die onder Russische bemiddeling een verbond sloten. De Balkanliga had als doel de Ottomaanse gebieden op de Balkan, waar veel van hun volksgenoten in onderdrukking zouden leven, te veroveren en onder de leden te verdelen. Tegen de verwachtingen van de grote mogendheden in wisten de Servische en Bulgaarse legers de Ottomaanse troepen een serie zware nederlagen toe te brengen. Deze oorlog wordt gewoonlijk in twee krijgstonelen verdeeld: Het westelijke theater oftewel Albanië, Kosovo en Macedonië, waar de Servische en Griekse legers de overhand hadden en het oostelijke theater van Thracië, waar het gros van de Bulgaarse legers in de aanval ging. Het Servische leger versloeg de Ottomaanse troepen van Macedonië bij Kumanovo en het Griekse leger bezette Thessaloniki voordat de Bulgaarse troepen het konden bereiken. Terwijl Macedonië onder de Balkanstaten verdeeld werd, rukte het Bulgaarse leger op tot aan de Ottomaanse Çatalca-linie, 32 kilometers ten westen van Constantinopel, waar hun loopgraven en artillerie de Bulgaarse aanval wist te stoppen. In Albanië dreigden de botsende belangen van de grootmachten, door de bezetting van de grotendeels katholieke stad Skutari (Shkodër) door het Montenegrijnse leger, een Europese oorlog te laten uitbreken. Door diplomatieke inspanningen van de grote mogendheden werd dit nog net voorkomen. Nadat het Bulgaarse leger na een moeizaam beleg de strategisch belangrijke vestingstad van Adrianopel (Erdine) had veroverd werden de

(9)

Ottomanen gedwongen vrijwel al hun grondgebied op de Balkan af te staan. Kreta en de Egeïsche eilanden kwamen onder Grieks bezit. Onder druk van de Europese grootmachten, in het bijzonder het Oostenrijks-Hongaarse rijk en Italië, werd een onafhankelijk Albanië gesticht, zodat Servië en Montenegro dat gebied niet in bezit konden nemen en van de Adriatische zee afgesloten bleven. De Servische regering vroeg daarom meer grondgebied in Macedonië als compensatie. Bulgarije ging hiermee niet akkoord, omdat haar leger het meeste had gevochten en de zwaarste verliezen tegen het Ottomaanse rijk had geleden en het dus meer grondgebied in Macedonië zou verdienen. Verder eiste Roemenië de zuidelijke Dobroedzja (Dobruja, Dobrogea), een uitzonderlijk vruchtbaar stuk Bulgaars grondgebied tussen de Donau en de Zwarte Zee, om de krachtsverhoudingen op de Balkan te bewaren. Wederzijds wantrouwen en jaloezie groeide tussen Bulgarije en de andere Balkanstaten.13

Kaart 1: De Eerste Balkanoorlog.

13 Glenny, The Balkans, 226, 229, 231, 233, 237 en 239-245; E.R. Hooton, Prelude tot he First World War. The

(10)

De Tweede Balkanoorlog

In de nacht van 29 op 30 juni 1913 lanceerden de Bulgaarse legers een verassingsaanval op hun vroegere Servische en Griekse bondgenoten in Macedonië. Deze preventieve aanval had als doelen de legers van Servië en Griekenland op te splitsen, Thessaloniki in te nemen en het moreel van het Bulgaarse leger na maanden van inactiviteit te herstellen. Dit mislukte, waarop de Servische en Griekse legers in de tegenaanval gingen. Het moreel van sommige Bulgaarse eenheden stortte ineen vanwege de mislukte aanval en terugtocht naar de Bulgaarse hoofdstad Sofia. Terwijl de Bulgaarse legers hun Griekse en Servische vijanden in bedwang probeerden te houden profiteerde het Ottomaanse rijk van deze afleiding door het zwak verdedigde Adrianopel te heroveren. Roemenië verklaarde Bulgarije ook de oorlog en bezette de zuidelijke Dobroedzja. Een tweede Roemeens leger dat zonder tegenstand op Sofia af marcheerde dwong Bulgarije tenslotte op 31 juli tot het aangaan van een wapenstilstand.14

Met de daaropvolgende vrede van Boekarest (10 augustus 1913) werden de herovering van Adrianopel door het Ottomaanse rijk en de bezetting van de zuidelijke Dobroedzja door Roemenië bevestigd en werd het leeuwendeel van Macedonië tussen Servië en Griekenland verdeeld. Bulgarije was diep gekrengd door dit “dictaat” en zinde op wraak jegens Servië en Roemenië, die hen zouden hebben verraden.15

14 Glenny, The Balkans, 246-248; Hooton, Prelude, 168-169, 172-178 en 184-187. 15 Glenny, The Balkans, Ibidem; Hooton, Prelude, 157 en 187-190.

(11)

Kaart 2: De Balkan in 1914.

De Balkanlegers

De legers die dit conflict uitvochten waren grotendeels met moderne wapens uitgerust, hoewel ze relatief weinig artillerie bezaten. Deze legers waren op moderne wijze georganiseerd rond een kern van een klein staand leger van eerste-linie troepen die in oorlog met grote aantallen reservisten werden aangevuld. Vrijwel alle soldaten waren van boerenafkomst, waarvan de meesten analfabeet waren. De eerste-linie troepen waren uitgerust met moderne geïmporteerde vuurwapens, maar vanwege tekorten moesten veel van de reservisten het doen met verouderde wapens en uitrusting. De veranderende oorlogvoering vanwege de modernere wapens van de strijdende partijen had echter weinig invloed op de tactieken van deze legers gedurende de Balkanoorlogen. Tijdens de bestorming van Adrianopel op 25 maart 1913 zetten de Bulgaren hun hele arsenaal van de modernste middelen in, zoals “Bangalore-torpedo’s” en draadscharen tegen de Ottomaanse prikkeldraad, rollende of kruipende barrages door hun

(12)

artillerie, vliegtuigen en door zoeklichten ondersteunde nachtaanvallen. Toch hing uiteindelijk de hele operatie af van massale bajonetaanvallen door de Bulgaarse infanterie. Dit zorgde logischerwijs voor zware verliezen onder de aanvallers, zoals ook de West-Europese legers korte tijd later zouden ondervinden.16

Het Ottomaanse leger had een gemixte reputatie. De reguliere soldaten, vooral de troepen uit het Anatolische hartland, stonden bekend als taaie verdedigers en moedig in de aanval, maar de kwaliteit van de opgeroepen reservisten wisselde sterk. Ze waren in het algemeen slecht getraind, gevoed en uitgerust. In de Balkanoorlogen bestond het gros van hun troepen op de Balkan uit reservisten, waardoor hun prestaties op het slagveld wisselend succes had tegenover vergelijkbare aantallen vijanden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zouden maar vier Ottomaanse divisies op de Balkan ingezet worden tegen Roemenië. Vanaf 1911 werden de infanteriedivisies op aanraden van Duitse militaire adviseurs gereorganiseerd van “vierkante” (bestaand uit vier regimenten) tot “driehoekige” (bestaand uit drie regimenten) divisies van 7.500 man met artilleriesteun, hoewel ze vaak onderbezet waren.17

Het leger van Bulgarije, het “Pruisen van de Balkan”, was in 1912 een grotendeels goed uitgeruste en getrainde vechtmachine. Na de verliezen in de Balkanoorlogen nam de kwaliteit echter af. De verliezen onder Bulgaarse officieren schenen disproportioneel hoog te zijn, ook als men rekening houdt met de in het algemeen hogere verliezen onder officieren en onderofficieren tijdens de Balkanoorlogen. Mogelijk kwam dit niet alleen door de Bulgaarse tactiek van agressieve bajonetaanvallen, maar ook door de per rang verschillende kleding van hun leger. De nette grijsgroene uniformen van de officieren staken waarschijnlijk sterk af tegen de in somber bruin gestoken massa’s soldaten waardoor ze aanlokkelijke doelwitten waren. Het leger voelde nog jarenlang de gevolgen van de aderlating die het officierskorps in deze oorlogen onderging.18

Van de Balkanstaten had het Bulgaarse leger de modernste generale staf, hoewel de bevelhebbers zelfs naar Eerste Wereldoorlog-maatstaven veel op ouderwetse bajonetaanvallen vertrouwden. Hiervoor werden de soldaten opvallend veel voor nachtaanvallen getraind. Deze hardnekkige focus op agressieve aanvallen bleef tijdens de Eerste Wereldoorlog bestaan, wat hun Duitse bondgenoten irriteerde. Ook in de verdediging waren ze kwistig met

16 Hooton, Prelude, 38-39, 41-48, 85-88 en 192.

17 Ibidem, 42-43; Torrey, The Romanian Battlefront, 79-80; Philip S. Jowett, Armies of the Balkan Wars

1912-13. The priming charge fort he Great War (Oxford 2011), 10-11.

18 Alfred Dieterich, Weltkriegsende an der mazedonischen Front (Berlijn 1926), 10-12; Hooton, Prelude, 44 en 169; Paul von Hindenburg, Aus meinem Leben (Leipzig 1934), 127; Erich Ludendorff, Meine

Kriegserinnerungen 1914-1918 (Berlijn 1919), 196-197; Oliver Stein, ‘>>Wer das nicht mitgemacht hat, glaubt

es nicht.<< Erfahrungen deutscher Offiziere mit den bulgarischen Verbündeten 1915-1918’, in: Angelow ed.,

(13)

bajonetaanvallen. De Bulgaarse infanterie was georganiseerd in “vierkante” divisies van 24.000 man, die tweemaal zoveel infanterie had als de meeste andere moderne legers en vaak vergeleken worden met een legerkorps. Ze waren echter zwak uitgerust met artillerie en automatische wapens. Hun troepen werden tijdens de Balkanoorlogen versterkt met paramilitaire groepen, waarvan het Macedonisch-Thracische Legioen de grootste was. Deze eenheid werd tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Bulgaarse leger opgenomen. Bulgaarse soldaten hadden een reputatie van discipline en felle moed in de aanval, maar ook van onberekenbaarheid tijdens terugtochten. Een uitgesproken tegenzin om te vechten in operaties die niet direct zichtbaar voordeel voor Bulgarije brachten maakte de inzet van Bulgaarse soldaten buiten Bulgarije’s invloedssfeer problematisch.19

Het Servische leger was, net als het Bulgaarse, georganiseerd in “vierkante” divisies van 19.500 man elk, die in 1916 en 1917 aan het Thessaloniki-front gereorganiseerd werden tot “driehoekige” divisies van rond de 20.000 man, die meer vuurkracht bezaten. De soldaten hadden een reputatie van geharde vechters, die langere tijd in onherbergzaam gebied konden overleven en vechten. De lagere officieren schenen naar Balkanmaatstaven uitzonderlijk competent te zijn. Hoewel het leger zwaar had geleden tijdens de Balkanoorlogen en kampte met tekorten aan munitie en wapens, was het in betere staat dan het Bulgaarse bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.20

Het Griekse leger werd voor de Balkanoorlogen beschouwd als een zwakke strijdmacht. Hoewel het leger relatief klein was vocht het in het algemeen goed. Vooral de hooglanders van de “Evzone”-eenheden genoten een goede reputatie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd het officierskorps echter geplaagd door sterke politieke verdeeldheid tussen de neutraliteitsgezinde koningsgezinden en Ententegezinde “Venizelisten”, wat het moreel aantastte en voor muiterij zorgde. De infanterie was op advies van Franse instructeurs georganiseerd in “driehoekige” divisies van ongeveer 15.000 man.21

Het grootste leger van de Balkanlanden was dat van Roemenië, dat aspiraties had als een soort regionale grootmacht de “gendarme van de Balkan” te zijn. Hoewel de Roemeense soldaten als betrouwbaar en vaderlandslievend bekend stonden, hadden ze geen gevechtservaring en waren ze nauwelijks getraind. Dit werd verergerd door een groot gebrek

19 Ibidem; Torrey, The Romanian Battlefront, 64 en 80; Jowett, Armies of the Balkan Wars, 11-12; Erich von Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 1914-1916, in ihren wichtigsten Entschliessungen (Berlijn 1920), 134-136 en 139; Hall, Balkan Breakthough, 72-74.

20 Hooton, Prelude, 44-45; Jowett, Armies of the Balkan Wars, 16; Nigel Thomas en Dusan Babac, Armies in

the Balkans 1914-18 (Oxford 2001), 11-13; Palmer, The Gardeners, 129 en 217; Fryer, The Destruction of Serbia, 15.

21 Hooton, Prelude, 45-46; Palmer, The Gardeners, 100 en 171; Jowett, Armies of the Balkan Wars, 13-15; Thomas, Armies in the Balkans, 23-24 en 33.

(14)

aan onderofficieren en lagere officieren. De officieren die er waren hadden een slechte reputatie en waren niet of nauwelijks voorbereid op een moderne oorlog. De organisatie van het leger hielp hier niet bij. De infanterie was opgebouwd in enorme divisies van 27.000 man. Gecombineerd met de tekorten aan officieren en de Roemeense doctrine die de nadruk legde op gecentraliseerde bevelvoering van bovenaf zorgde dit voor een trage en moeizame oorlogvoering. De uitrusting van het leger berustte zoals in de meeste Balkanlanden op import, vooral uit Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, wat voor problemen met bevoorrading zorgde zodra de oorlog tegen deze landen uitbrak. Later, in 1917, zou door Franse adviseurs de structuur en uitrusting van het leger gereorganiseerd worden, met goede resultaten.22

Ten slotte was er het kleinste van de legers op de Balkan, het Montenegrijnse leger. Deze krijgsmacht was georganiseerd op basis van de clans die de kleine staat uitmaakte. De grootte van divisies scheen vanaf 1914 te schommelen tussen 4.000 en 6.000 man. Ook dit leger had een tekort aan competente officieren en had zelfs geen generale staf, wat deels werd gecompenseerd doordat bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de Montenegrijnse troepen onder bevel van hun Servische bondgenoten werden geplaatst. Hoewel niet voorbereid op een moderne oorlog waren de Montenegrijnen uitzonderlijk bekwaam in het voeren van guerrillaoorlogvoering.23

Deze legers, die zich in 1914 in wisselende staat van gereedheid bevonden, zouden in snelle opeenvolging in de strijd geworpen worden. Hoewel vaak gezien als hulpeloze pionnen van de grootmachten vochten ze uiteindelijk enkel voor de belangen van hun eigen staten.

22 Hooton, Prelude, 47 en 158; Torrey, The Romanian Battlefront, 14-21 en 179; Thomas, Armies in the

Balkans, 35-37.

(15)

2. Kosovo Polje II

Servië, 1915

Op 28 juni 1914 luidden de schoten van Oostenrijkse kanonneerboten op Belgrado de Eerste Wereldoorlog in. Enkele weken later zouden Oostenrijkse troepen de rivieren die de grens met Servië vormden oversteken in een poging Servië van de kaart te vegen. De positie van Servië was kwetsbaar, maar de verdediging werd door natuurlijke barrières geholpen. De grens met Oostenrijk-Hongarije liep over een serie rivieren: De noordgrens bestond ten westen van Belgrado uit de Sava, een zijrivier van de Donau. Bij Belgrado loopt deze over in de Donau, die ten oosten hiervan de noord- en noordoostgrens vormde met Hongarije. De westgrens met Oostenrijk-Hongarije bestond uit de Drina, die vanuit de Sava zuidwaarts stroomt tot de grens van Servië’s bondgenoot Montenegro. De Servische opperbevelhebber, Radomir Putnik, stelde een dunne linie grenstroepen langs deze rivieren op om de overgangen te bewaken en plaatste de rest van zijn troepen, in totaal bijna 400.000 man, in reserve om vijandige offensieven tegen te gaan.24

De offensieven van 1914

De staf van het Oostenrijks-Hongaarse leger had al een jaar voor het uitbreken van de oorlog plannen voor een invasie van Servië opgesteld. Hiervoor waren drie legers beschikbaar gesteld: Het tweede, dat in Hongarije aan de noordoever van de Sava stond en de vijfde en zesde legers die in Bosnië ten westen van de Drina lagen. Dit plan hield echter geen rekening met een groter conflict, waardoor het tweede leger aan het Russische front nodig was en dus niet meer beschikbaar was voor de invasie van Servië. Voordat het naar het oosten getransporteerd werd, namen eenheden van dit leger nog wel deel aan afleidingsoperaties over de Sava. De twee overgebleven Oostenrijkse legers, onder bevel van de militaire gouverneur van Bosnië Oskar Potiorek gingen niettemin in de aanval vanuit Bosnië.25

Nadat een eenheid van het tweede leger als afleidingsmanoeuvre bij Sabac de Sava halverwege Belgrado en de Drina was overgestoken, begon op 12 augustus de oversteek van Potioreks legers over de Drina. Ongeveer 300.000 man, het vijfde leger in het noorden en het zesde leger in het zuiden. De Servische voorposten aan de grens gaven meer tegenstand dan verwacht, zodat de Oostenrijks-Hongaarse opmars lang genoeg vertraagd werd om Servische versterkingen aan te voeren. Deze versterkingen, vier divisies van het tweede en derde leger, stelden zich op langs de heuvels ten oosten van de Drina. Hier vondt tussen 15 en 20 augustus de slag om de Cerberg plaats, waarin het Oostenrijks-Hongaarse vijfde leger met zware verliezen terug werd gedreven. Door munitiegebrek gedwongen tot woeste bajonetaanvallen

24 Fryer, The Destruction of Serbia, 13-16. 25 Ibidem, 16

(16)

wisten de Serviërs het lang genoeg vol te houden tegen de beter bewapende Oostenrijkers. Ondanks een extra korps van het tweede leger dat vanuit Hongarije het vijfde leger probeerde te versterken werd de aanval over de Sava tegengehouden. Ondertussen had het zesde leger in het zuiden weinig voortgang gemaakt tegen de door Serviërs versterkte Montenegrijnen. Nadat het vijfde leger na haar nederlaag terug over de grensrivieren was gedreven werden het zesde leger en het korps van het tweede leger ook teruggetrokken. De Servische overwinning in de slag om de Cerberg was de eerste overwinning van de Geallieerden in de Eerste Wereldoorlog en gaf de Serviërs voor korte tijd het initiatief.26

Op verzoek van Rusland gebruikte het Servische leger deze gelegenheid om een tegenaanval over de Sava te doen. Op 6 september begon het eerste Servische leger aan de oversteek naar Hongarije, maar deze aanval werd teruggeslagen, waarop de Oostenrijks-Hongaarse legers de Drina op 8 september weer overstaken. Terwijl de Servische troepen aan de westkant van de rivier de aanvallen tegenhielden, staken ten zuiden hiervan de Montenegrijnse troepen, ondersteund door een kleiner Servisch leger, de Drina over ten oosten van Sarajevo. Doordat deze stad nu door deze manoeuvre bedreigd werd blies Potiorek het offensief af om Bosnië te beschermen. Vanaf 4 oktober trokken de Serviërs onder Oostenrijks-Hongaarse druk terug over de Drina.27

Potioreks legers hadden echter bruggenhoofden over de Drina bezet gehouden, van waaruit op 5 november een derde offensief gelanceerd werd. Dit keer werden de Servische legers na enkele dagen van bittere tegenstand naar het westen teruggedrongen. De Servische artillerie had vrijwel al haar munitie verschoten en kon geen tegenstand bieden. Op 2 december veroverde het zesde leger Belgrado, dat door de Serviërs was geëvacueerd. Terwijl de Oostenrijkse bevoorradingslijnen nu tot het uiterste gestrekt waren, arriveerde via de spoorweg tussen Thessaloniki, Nish en Belgrado Geallieerde bevoorrading voor het Servische leger, inclusief kostbare ammunitie voor de artillerie. Hierop lanceerde Putnik bij de Kolubara rivier een tegenaanval met al zijn troepen die de uitgeputte Oostenrijkers terugdreef; het zesde leger stak de rivieren over naar Hongarije terwijl verder naar het zuiden de terugtocht van het vijfde leger snel ontaardde in een vlucht. Op 15 december werd deze veldtocht afgesloten met de Servische terugkeer in Belgrado. De uiteindelijke Oostenrijks-Hongaarse verliezen waren enorm, van ongeveer 400.000 soldaten verloren ze 273.000. Het Servische leger verloor naar schatting 132.000 man in de strijd.28

Achtergrond van de veldtocht van 1915

De mislukkingen van Oostenrijks pogingen Servië te bezetten zorgden voor twee strategische problemen voor de Centralen. Het eerste, de aanwezigheid van vijandige troepen aan de zuidelijke flank van Oostenrijk-Hongarije, was van secundair belang omdat de Servische troepen zodanig verzwakt waren dat ze niet in staat waren een offensief te beginnen. Het

26 Ibidem, 16-18; Glenny, The Balkans, 314-316; Douglas Wilson Johnson, ‘The Balkan Campaign’, in

Geographical Review vol. 2 (1916), 27-47, aldaar 39.

27 Fryer, The Destruction of Serbia, 18-19.

(17)

tweede probleem echter, de blokkering van de toevoerlijnen over de Balkan, werd acuut later in 1915. Sinds het najaar van 1914 was het Ottomaanse rijk tot de alliantie van Duitsland en Oostenrijk-Hongarije toegetreden. De enige spoorweg die in staat was de Ottomanen te bevoorraden liep echter door Nish in Servië en Sofia in het nog neutrale Bulgarije en was dus geblokkeerd. De waterweg van de Donau was ook geen optie doordat deze vlak langs Belgrado, waar Geallieerde kanonnen de waterweg bestreken en mijnen geplaatst waren. In het voorjaar van 1915 had dit geen hoge prioriteit, omdat het Duitse opperbevel, dat ook de operaties van zijn bondgenoten coördineerde en substantieel overwicht over hun legerleidingen genoot, toen bezig was met operaties tegen Rusland en Frankrijk. Hierdoor kreeg Servië een lange adempauze, wat geen overbodige luxe was omdat er in de winter van 1914-15 een grote tyfusepidemie uitbrak, die het land, inclusief het leger, zeer verzwakte. Met medische hulp van de geallieerden wisten de Serviërs de epidemie in april te boven te komen. Hierop beperkten operaties in Servië zich tot een inval in Albanië in juni door Servische en Montenegrijnse troepen, als gevolg van groeiende machteloosheid van de Albanese regering. Na korte tijd werden de Servische troepen ter verdediging van de grenzen weer weggetrokken, nadat ze hun gewoonte van het platbranden van Islamitische dorpen en het verjagen of doden van de inwoners hadden beoefend. Tot nu toe was het conflict op de Balkan relatief beperkt en regionaal geweest. Deze situatie zou radicaal veranderen door een gebeurtenis: De Geallieerde aanval op de Dardanellen.29

De landing van de Entente-troepen op het schiereiland Gallipoli in april 1915 maakte de situatie voor het Ottomaanse rijk kritiek. Hoewel de aanvallen met zware verliezen afgeslagen werden, voelde het Duitse opperbevel zich genoodzaakt de verbinding met het Ottomaanse rijk zo snel mogelijk te openen om het slecht uitgeruste Ottomaanse leger te kunnen ondersteunen. Hierdoor werd het betrekken van Bulgarije bij de oorlog met diplomatieke middelen prioriteit, waarna de Centralen met een offensief in Servië de verbindingen kon openen. Bulgarije werd door zowel de Geallieerden als de Centralen benaderd om tot hun allianties toe te treden en in ruil voor grondgebied deel te nemen aan de oorlog. Beide zijden beloofden Bulgarije ongeveer hetzelfde gebied: Adrianopel in Thracië met het omliggende gebied en Macedonië. Het feit dat deze gebieden toebehoorden aan bondgenoten van de Centralen en Geallieerden respectievelijk was blijkbaar voor de leiders van de allianties minder belangrijk dan het binnenhalen van Bulgarije. Toch was het aanbod van de Centralen aanlokkelijker, omdat de Serviërs ondanks Geallieerde beloften waarschijnlijk geen afstand zouden doen van geheel Macedonië, zoals de Bulgaren wilden. Verder was er tegenstand van Rusland te verwachten omdat de Bulgaren wel eens de kans zouden kunnen krijgen Constantinopel te bezetten en daarmee Russische ambities in die richting zou blokkeren. Verder wilde de Bulgaarse regering wraak op Servië. De Bulgaren waren echter in de eerste plaats van plan zich te binden aan de zijde die aan de winnende hand was. Ook hier gaf Gallipoli de doorslag. In combinatie met het recente succes van de Centralen aan het Russische front overtuigde dit de Bulgaren dat de Centralen de winnende partij was. Vanaf juli onderhandelden zij met de legerleiding van de Centralen, waarop op 6 september Bulgarije tot de alliantie toetrad. Het werd het bezit over geheel Macedonië en het

29 Fryer, The Destruction of Serbia, 22-25 en 33; Tim Judah, The Serbs. History, Myth and the Destruction of

(18)

Servische gebied ten oosten van de Morava rivier toegezegd. Het Ottomaanse rijk werd ertoe verplicht Adrianopel over te dragen aan Bulgarije. Verder werd besloten dat Bulgarije vier divisies zou mobiliseren voor 22 september en hierna nog minstens een divisie voor 11 oktober, waarmee het aan een offensief tegen Servië zou deelnemen.30

De chef-staf van het Duitse leger, Erich von Falkenhayn, stelde het plan voor de invasie op. Hierin zouden Duitsland en Oostenrijk met ieder zes divisies vanaf de noordgrens begin oktober Servië binnenvallen en Bulgarije met de hierboven genoemde divisies vijf dagen later vanuit het oosten. De Oostenrijks-Hongaarse en Duitse troepen zouden pas vlak voor de start van het offensief hun posities aan de Sava en Donau innemen om het verrassingselement te behouden. Duitsland zou Bulgarije ondersteunen met munitie voor zover beschikbaar. Het bevel over de operatie zou toevallen aan August von Mackensen, die kort daarvoor de leiding had gehad over de zuidelijke doorbraak aan het Oostfront. Halverwege september moesten de plannen worden aangepast omdat Oostenrijk-Hongarije niet genoeg troepen kon vrijmaken voor het offensief, waardoor Falkenhayn besloot vier extra Duitse divisies van andere fronten te nemen om de weinige gevechtsklare Oostenrijks-Hongaarse divisies aan te vullen tot de geplande zes. Behalve hun twee divisies zouden de Oostenrijkers hun troepen later aanvullen om Montenegro in bedwang te houden. Ook de Bulgaren hadden problemen hun strijdkrachten gereed te krijgen; de mobilisatie van het Bulgaarse leger liep twee dagen vertraging op waardoor hun hoofdaanval niet op 11 maar op 15 oktober zou kunnen beginnen. De Bulgaarse legerleiding verzekerde echter dat hun troepen in Macedonië wel op de 11de gereed zouden zijn, waardoor Falkenhayn besloot het

begin van de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse aanval niet uit te stellen.31

De voor dit offensief samengetrokken troepen telden ongeveer 330.000 man in vier legers: Het Oostenrijks-Hongaarse derde leger onder Hermann von Kövess, bestond aan het begin van het offensief uit twee Oostenrijkse en een Duits korps. Het Oostenrijkse achtste korps bestond uit twee divisies en het negentiende uit een divisie gecombineerd met enkele losse brigades. Samen met het Duitse tweeëntwintigste reserve-korps, bestaande uit drie divisies, hadden zij als taak bij Belgrado en ten westen hiervan, halverwege Belgrado en Sabac, de Sava over te steken en naar het zuiden richting Kragujevac op te rukken. Ten oosten hiervan had het Duitse elfde leger onder von Gallwitz de taak de Donau bij en direct ten oosten van Semandria, waar de Donau en de Morava samenvloeien, over te steken. Hiervoor had dit leger zeven divisies in drie korpsen. Het eerste Bulgaarse leger onder Bojadieff zou vanuit Bulgarije met vier divisies Servië zelf binnenvallen: De zesde divisie zou vanuit de noordwestelijke hoek van Bulgarije Zajecar aanvallen en de Donauweg openen. De vijfde en achtste divisies zouden naar Nish in het westen van Servië oprukken en de spoorweg daar vrijmaken. De eerste divisie zou zich via Pirot in zuid-Servië daarbij aansluiten. Het tweede Bulgaarse leger in het zuiden onder Todorov bestond uit de zevende divisie en het Macedonische Legioen en moest Macedonië binnenvallen om Servië van Salonika af te snijden. Enkele zwakke Oostenrijks-Hongaarse troepen zouden vanuit Bosnië de Drina proberen over te steken. Falkenhayn verwachtte niet dat deze verzwakte troepen tot een diepe

30 Fryer, The Destruction of Serbia, 34-38; Hall, Balkan Breakthrough, 36-39; Dutton, The Politics of

Diplomacy, 19-20; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 134-135.

(19)

doorbraak in Servië in staat zouden zijn en enkel de Montenegrijnse troepen moesten binden. Omdat hij het door de slechte wegen in Bosnië niet mogelijk achtte Duitse troepen daar in te zetten liet Falkenhayn het idee van een omsingeling van het Servische leger vanuit Bosnië vallen. Blijkbaar was het leggen van een snelle verbinding met het Ottomaanse rijk voor hem belangrijker dan de vernietiging van het Servische leger.32

Het begin van de Bulgaarse mobilisatie op 22 september alarmeerde de Geallieerden voor het op handen zijnde offensief. De Servische legerleiding stelde daarom het grootste gedeelte van hun troepen aan de grens met Bulgarije op en verzocht de westelijke Geallieerden dringend versterkingen te sturen. De Serviërs zagen het offensief uit het noorden niet aankomen en verwachtten de vijand in geval van aanval lang genoeg op de rivieren te kunnen tegenhouden. Falkenhayns plan om pas op het laatste moment zijn troepen in hun aanvalsposities op te stellen scheen vrucht te dragen. Niettemin achtten de westerse Geallieerden Servië’s situatie hachelijk genoeg om troepen te sturen. Dit idee was niet nieuw, al vanaf het eerste oorlogsjaar waren er stemmen in Frankrijk en Groot-Brittannië opgegaan een leger op de Balkan in te zetten om de neutrale Balkanstaten over te halen tot de Entente toe te treden. Op deze manier zouden de Servische, Roemeense en Griekse legers samen met enkele Franse of Britse troepen de zwakke zuidflank van Oostenrijk-Hongarije kunnen doorbreken. De Geallieerde legerleiding echter zag dit als een verspilling van troepen die beter in Frankrijk ingezet konden worden en zag ervan af expedities de Balkan in te sturen. Dit veranderde in het najaar van 1915, maar niet zozeer door militaire als door politieke noodzaak.33

Naar aanleiding van de Bulgaarse mobilisatie bood de pro-Geallieerde eerste minister van Griekenland Venizelos aan om Geallieerde troepen in de havenstad Thessaloniki te laten ontschepen voor een veldtocht op de Balkan om Servië te helpen. Hoewel Griekenland neutraal was probeerde Venizelos het land de oorlog in te sturen om gebiedsuitbreiding ten kostte van het Ottomaanse rijk te bewerkstelligen. De Franse regering ging direct akkoord, waarmee ze de Britten voor een voldongen feit stelden en daarmee dwongen mee te gaan in deze beslissing. De belangrijkste reden waarom de Fransen zo snel op dit aanbod in gingen was de noodzaak om af te zijn van een politiek lastige generaal, Maurice Sarrail, een republikein die erg populair was in het leger. Deze had de neiging zich ongenood in de politiek te mengen, maar door zijn populariteit kon de legerleiding hem niet zomaar ontslaan. De Franse regering wilde hem weg hebben uit Frankrijk en een commando over een leger op de Balkan bood hier een goede gelegenheid voor. De wil iets te doen om Servië te helpen scheen ondergeschikt te zijn aan het doel hem weg te werken. Het was de bedoeling om met 150.000 man vanuit Thessaloniki naar Servië op te rukken. In Griekenland kwam Venizelos echter in conflict met koning Constantijn, die een politiek van strikte neutraliteit wilde bewaren, waarop Venizelos gedwongen werd af te treden op 5 oktober. Diezelfde dag arriveerden de eerste Britse en Franse troepen in Thessaloniki, waarmee ze Griekenlands neutraliteit schonden. De Duitsers wezen er gretig op dat de Britse verontwaardiging over Duitslands breuk van Belgische neutraliteit hierdoor hypocriet was. Griekenland, dat door haar lange kustlijn kwetsbaar was voor Geallieerde landingen, besloot niet te vechten tegen de

32 Ibidem.

(20)

Franse en Britse indringers. Falkenhayn besloot Griekenland als nog neutraal te beschouwen om het niet tegen de Centralen in oorlog te betrekken.34

Kaart 3: De inval in Servië. Bron: Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen, 134.

De aanval begint

34 Hall, Balkan Breakthrough, 42-44; Dutton, The Politics of Diplomacy, 34-36 en 44-48; Falkenhayn, Die

(21)

Gedurende de maand september had de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse artillerie op de noordoevers van de grensrivieren de Servische oevers bestookt met de bedoeling de vijand te misleiden voor het moment dat de voorbereidende beschietingen voor de aanval zouden plaatsvinden. Deze voorbereidende beschietingen begonnen op 6 september 1915, samen met enkele afleidingsmanoeuvres ten oosten van de Duitse en ten zuiden van de Oostenrijkse oversteekplaatsen. De volgende dag begonnen de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse legers de Sava en Donau over te steken. Het elfde leger, dat ten oosten van Semendria met pontons de Donau overstak ondervond relatief lichte tegenstand van de Servische voorposten die deze rivier bewaakten. Binnen een dag wisten de Duitsers bruggenhoofden op de zuidelijke oever te vestigen en begonnen ze met het overzetten van hun artillerie. Ten westen hiervan ondervond het derde leger echter veel sterkere tegenstand. De Sava werd niet alleen door voorposten bewaakt maar door het hele Servische eerste leger, omdat de Servische generale staf een aanval over de Drina en Sava verwachtte zoals het vorige jaar was gebeurd. Hierdoor leden de aanvallers zware verliezen en werden op sommige plaatsen teruggeworpen. Met behulp van kanonneerboten wisten ze tenslotte bruggenhoofden te vormen. Op 8 oktober ontruimden de Serviërs Belgrado, maar ten westen hiervan bleef het eerste leger zich verzetten tegen de Oostenrijkse aanvallen. De troepen uit Bosnië die de Drina probeerden over te steken werden teruggeworpen en leden zware verliezen. Ze wisten echter Servische troepen te binden die anders tegen de hoofdaanval ingezet hadden kunnen worden.35

Hoewel de opmars van het elfde leger door slecht weer en slechte wegen maar langzaam voortgang boekte, ondervond het verder inlands nog weinig tegenstand. Volgens Falkenhayn kwam zijn offensief hier als een volkomen verassing omdat de Geallieerden de Serviërs hadden verzekerd dat zij hen op tijd zouden komen versterken. De concentratie van de Servische troepen aan de Bulgaarse grens had waarschijnlijk echter andere redenen: Ten eerste was de troepenopbouw aan de noordgrens goed gemaskeerd en namen de Serviërs waarschijnlijk aan dat zij een offensief uit die richting wel konden opvangen zoals ze het afgelopen jaar hadden gedaan. Rond die tijd van het jaar was het weer erg slecht en werd de Donau geteisterd door hevige stormen, waarvan de oosterwind Kossava de beruchtste was. Waarschijnlijk werd het weer door de Serviërs als te ongunstig voor een oversteek en inderdaad bezorgden de stormen de Centralen grote problemen, vooral bij het overzetten van de artillerie. Verder hadden de Serviërs waarschijnlijk de Bulgaarse verassingsaanval van 1913 in gedachten toen zij zich concentreerden aan de oostgrens. Een doorbraak daar zou hun verbindingslijnen met Thessaloniki kunnen bedreigen waardoor dit front kwetsbaarder was. Desondanks was de opmars van de Oostenrijks-Hongaarse en Duitse troepen opvallend langzaam. Volgens Falkenhayn kwam dit door de slechte wegen en verbindingen die de aanvoer van munitie en artillerie zeer bemoeilijkte. Ook het terrein ten zuiden van de rivieren was op veel plaatsen onherbergzaam. De valleien waardoor de grote rivieren stroomden, de Morava, Timok, Ibar en Vardar, waren nog het beste begaanbaar. Hier boden de Serviërs echter meer tegenstand. Pas op 14 oktober waren de Servische troepen van de Donauoever verdreven en pas op de 21ste was het weer zodanig verbeterd dat de Duitsers bruggen konden

slaan en hun troepen konden bevoorraden. De situatie voor het derde leger werd ook

35 Fryer, The Destruction of Serbia, 49-59; Johnson, ‘The balkan Campaign’, 43; Falkenhayn, Die Oberste

(22)

bemoeilijkt door het slechte weer en bevoorradingslijnen, maar zij ondervonden daarnaast ook sterkere tegenstand.36

Op 14 oktober, drie dagen achter op schema, verklaarde Bulgarije eindelijk de oorlog aan Servië. Haar leger begon over het gehele front aan de opmars, maar het slechte weer gecombineerd met het bergachtige landschap vertraagde ook hier de opmars. Het eerste leger in het noorden maakte naar Mackensens zin te weinig voortgang en werd bevolen aan de sterkste Servische posities voorbij te gaan om de gang erin te houden. Dit werd met tegenzin gedaan. In het zuiden maakte het tweede leger sneller voort, omdat dit gebied door zwakkere, recent gerekruteerde troepen uit de door Servië veroverde gebieden verdedigd werd. Binnen twee dagen bereikten zij de spoorweg tussen Nish en Thessaloniki, de slagader van Servië. Een week later, op de 23ste, bezette het tweede leger Veles in de Vardar-vallei en Skopje, de

oude hoofdstad van Macedonië. Hiermee was Servië afgesneden van Thessaloniki. Het Entente-leger daar was nog niet op sterkte maar op aandringen van de Serviërs begon Sarrail met enkele Franse divisies op 15 oktober aan de opmars naar het noorden. De Britten kregen pas op 22 oktober toestemming om op te rukken. De 10de Britse divisie bereikte het front pas

op 10 november maar was door het slechte weer niet in staat in de aanval te gaan. De Fransen staken de rivier Cerna on Macedonië over maar een felle Bulgaarse tegenaanval van 11 tot 14 november stuitte hun opmars. Op de 20ste dwongen de Bulgaren de Fransen tot de terugtocht

en op 7 december volgden de Britten. Beide zijden leden zware verliezen in de besneeuwde bergen. De Bulgaren stopten hun opmars bij de Griekse grens op 11 december, waarop de Geallieerden zich in Thessaloniki konden hergroeperen. Ze waren te laat geweest om Servië te redden.37

Ondertussen werd het Servische leger langzaam door de opmars van de derde Oostenrijks-Hongaarse, elfde Duitse en eerste Bulgaarse legers teruggedrongen. Op 22 oktober beval Mackensen de opmars zo snel mogelijk voort te zetten om de Servische leger naar Kragujevac in centraal Servië te drijven en daar te vernietigen. De vleugels van zijn leger konden echter niet snel genoeg voortkomen en het Bulgaarse tweede leger, dat in het zuiden oprukte, moest versterkt worden om de opmars voort te kunnen zetten. Eind oktober maakte het eerste leger uiteindelijk bij de Timokrivier contact met de linkervleugel van het elfde leger, maar moest voortduren door Mackensen worden aangespoord om vooruit te komen. Het Servische leger wist echter uit Kragujevac te ontsnappen. De val van deze stad, het arsenaal van Servië waarvan uit het leger voorzien werd van ammunitie, op 1 november was echter een zware klap voor hun leger. Vier dagen later viel Nish, na Belgrado de tweede belangrijkste stad van Servië, in handen van de Bulgaren. Dit opende de belangrijkste verbindingslijn met het Ottomaanse rijk. Hierna nam de Servische tegenstand sterk af en grote aantallen van hen werden gevangengenomen. De Servische legers waren nu in algemene terugtocht naar het zuidwesten. Mackensen’s legers konden hen enkel bijhouden door de helft van hun troepen terug te trekken en de bevoorradingstroepen van deze eenheden toe te voegen aan de troepen die doormarcheerden. Terwijl de sneeuw begon te vallen probeerde het Servische tweede leger op 20 november door te breken naar het Thessaloniki-leger, maar dit werd zonder veel

36 Fryer, The Destruction of Serbia, 52-63; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, Ibidem.

37 Palmer, The Gardeners, 39-44; Hall, Balkan Breakthrough, 44-50; Fryer, The Destruction of Serbia, 66-70; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 150-154; Johnson, ‘The balkan Campaign’, 45-46.

(23)

moeite door de Bulgaren afgeslagen. Een tweede tegenaanval van het Timok-leger werd op 22 november ook gestopt. De verslagen Servische legers werden hierop samengetrokken op Kosovo Polje, het Merelveld, het hart van Servië.38

Kosovo Polje

Dit plateau bij Pristina had een enorme betekenis voor de Serviërs. In 1389 waren hier de legers van het oude Servische rijk door de Ottomanen verslagen, waarop het ten onder ging. Rond deze slag werd een grootse mythe geweven, die in volkszangen onder Turkse onderdrukking werd ontwikkeld. Deze en andere verhalen bewaarden een soort religieuze, nationale identiteit onder de grotendeels analfabete Serviërs tijdens de eeuwenlange bezetting. Hierdoor werden de ideeën van deze mythe diep in hen geworteld. Volgens de Kosovolegende was Servië op het Merelveld ten onder gegaan omdat ze liever zouden sterven dan zich over te geven, maar Servië zelf zou verrijzen omdat zij zouden hebben gekozen voor een “hemels koninkrijk” in plaats van een aards rijk. Deze ondergang van het oude Servië werd beschouwd als de centrale gebeurtenis in hun geschiedenis. Het belang van deze legende voor de Serviërs is moeilijk te onderschatten. Omdat legende en realiteit met elkaar doorweven waren beïnvloedde dit op concrete manier de Servische geschiedenis; individuen als Gavrilo Princip werden geïnspireerd de daden van hun volkshelden te emuleren. Op de herdenkingsdag van de slag, 28 juni, was hij in Sarajevo om een moderne versie van de Turkse sultan te doden, zoals ook gebeurd zou zijn aan de vooravond van de slag. Tijdens de Eerste Balkanoorlog was de Servische strategie erop gericht Kosovo te wreken door een omsingelingsslag bij Ovce Polje, wat hun het initiatief voor korte tijd ontnam. Nu in de winter van 1915 de Servische bevelhebbers op dit veld bijeenkwamen om te beslissen wat te doen, was dit vast en zeker met de noodlottige slag van 1389 in het achterhoofd.39

Hoewel de Geallieerden bang waren dat de Serviërs zich in deze hopeloze situatie zouden overgeven, kwam het idee van overgave waarschijnlijk niet eens in hun hoofd op. Dit zou niet passend zijn voor een volk dat opgebracht was met het idee dat het beter is te sterven dan als slaaf te leven, dat gekozen had voor het “hemelse koninkrijk”. Een alternatief was strijdend ten onder te gaan zoals hun voorouders zouden hebben gedaan. Dit was voor hen een serieuze optie hoewel het militair gezien dwaasheid was. Generaal Mišić, bevelhebber van het eerste leger en de rechterhand van Putnik, pleitte voor een tegenaanval op deze plek, waarmee ze misschien het succes van 1914 zouden kunnen herhalen. Desondanks koos de legerleiding uiteindelijk voor een derde optie: Een terugtocht over de enige weg die nog open lag, de bergen van Albanië. Terwijl de achterhoede op 24 november op het Merelveld slaags raakte met de Bulgaarse voorhoede, maakten de Serviërs hun artillerie onklaar en trokken naar Prirzen in het zuidwesten. Hoewel hun land stervende was, behielden de soldaten de hoop dat

38 Palmer, The Gardeners, 41; Fryer, The Destruction of Serbia, 68-87; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 150-157.

(24)

het, in de geest van de Kosovolegende, weer zou herrijzen en dat zij weer zouden terugkeren, zij het na drie jaar of driehonderd jaar.40

Achtervolgd door het Bulgaarse tweede leger en het Oostenrijks-Hongaarse derde leger trokken de resten van het Servische leger, vergezeld door de regering en grote aantallen vluchtelingen, naar Albanië waar de legers in drie groepen werden gesplitst om de Albanese kust te bereiken. Het was een verschrikkelijke tocht: vrijwel zonder voedsel moesten de vluchtelingen zich een weg banen door de besneeuwde bergen die bijna 2.000 meter boven de zee uitstaken. Wegen bestonden er niet en de lokale Albanese bevolking, bedreven in guerrillaoorlogvoering, was hen vijandig gezind sinds de Servische bezetting van 1912. De Bulgaren zaten hen op de hielen vanuit het oosten en versloegen de achterhoede bij Prirzen op 1 december, terwijl de Oostenrijkers vanuit het noorden bij Kraljevo aanvielen en op de 7de

Pec bij Kosovo innamen. Ieder ander Balkanleger zou onder deze omstandigheden uiteen zijn gevallen, maar de overblijfselen van het Servische worstelde zich ondanks enorme verliezen door de bergen en sneeuw heen. Het is niet verwonderlijk dat deze terugtocht, die doet denken aan Hannibals overtocht over de Alpen en Napoleons terugtocht uit Rusland in 1812, na de oorlog een haast legendarische status op de Balkan zou krijgen. Hoewel Falkenhayn de overlevenden die Albanië binnentrokken al bij voorbaat als militaire factor afschreef, wisten 150.000 man, waarvan de meesten soldaten waren, de kust te bereiken. Vandaar werden zij in januari en februari 1916 door de Geallieerden naar het eiland Korfoe overgezet. Hier herstelden ze van hun ziekten en werden langzaam aan weer opgebouwd tot een leger. Zij werden, in de woorden van Ludendorff, een strijdfactor die de Bulgaarse soldaat vreesde.41

Het Macedonische front

Het Duitse opperbevel beschouwde de operaties in de Balkan als een zijtoneel van de oorlog. Hierom wilde het de Duitse en Oostenrijks-Hongaarse troepen na de val van Servië en de bezetting van Macedonië meteen verplaatsen naar andere, belangrijkere fronten. Het Oostenrijkse opperbevel was het hier niet mee eens. Om de zuidflank van Hongarije te beschermen en de nationale trots te herstellen besloot het Montenegro zonder Duitse hulp aan te vallen. Hiervoor werd het versterkte derde leger van vijf divisies om Montenegro heen geplaatst, waarop op 7 januari de algemene aanval begon. Ondersteund door beschietingen van de Oostenrijkse vloot in de Adriatische zee viel de hoofdaanval op de grote bergvesting van de Lovćenberg. Binnen twee dagen wisten de aanvallers de Montenegrijnen uit hun hoge posities te drijven, waarmee de positie van de laatsten onhoudbaar werd. Hierop sloeg het Montenegrijnse leger aan het muiten en ontvluchtte koning Nikola het landje. Kort daarna gaf Montenegro zich over aan het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Hiermee herkregen ze niet enkel hun trots na de nederlagen van 1914, ze kwamen ook in bezit van een nuttige vlootbasis in de baai van Kotor. Van hieruit kon de Oostenrijke kruiservloot Otranto bedreigen en de

40 Fryer, The Destruction of Serbia, 88-89; Hall, Balkan Breakthrough, 46; Glenny, The Balkans, 334; Judah,

The Serbs, 99-100; Palmer, The Gardeners, 41; Dieterich, Weltkriegsende, 24.

41 Fryer, The Destruction of Serbia, 91-104 en 120-125; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 157; Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen, 134-135.

(25)

Adriatische zee afsluiten voor Geallieerde schepen. Later in de oorlog werd de Kotorbaai een belangrijke basis voor in de Middellandse Zee opererende Duitse onderzeeboten.42

De Oostenrijkers waren echter niet tevreden met het innemen van Montenegro. Tot grote ergernis van Falkenhayn vielen ze hierna Albanië binnen, wat volgens de Duitse bevelhebber geen enkel militair nut had en enkel troepen bond die beter in Italië of aan het oostfront ingezet hadden kunnen worden. Verder was er onenigheid met de Oostenrijkse legerleiding over wat te doen met het nieuwe Thessaloniki-front. De Oostenrijkse chef-staf, Conrad von Hötzendorf, verzocht de Duitsers versterkingen voor een aanval over de Griekse grens en ook de Bulgaren begonnen aan te dringen op een offensief tegen Thessaloniki. Falkenhayn echter wilde hier niets van weten, omdat dit strategisch in het nadeel van de Centralen zou werken. De Geallieerde troepen in Macedonië, zo redeneerde hij, konden niet aan andere fronten ingezet worden zolang het Macedonische front bleef bestaan. Dit front kon met grotendeels Bulgaarse troepen in bedwang gehouden worden en daarmee Duitse troepen ontlasten. Als het Thessaloniki-front echter opgeruimd zou worden zouden deze Geallieerde troepen elders ingezet kunnen worden, wat niet gold voor de Bulgaarse troepen. Buiten de Balkan zouden zij totaal ongemotiveerd zijn om te vechten voor een zaak die niet duidelijk de hunne was. Aan de Griekse grens konden zij tenminste hun eigen land nog verdedigen. Verder zou een aanval op Griekenland een riskante onderneming zijn; de bevoorrading over de Macedonische bergen verliep zeer moeizaam en Falkenhayn achtte het onmogelijk genoeg Duitse troepen aan de grens te kunnen verzamelen en bevoorraad te houden. De Bulgaren die aan de grens stonden hadden zelf al enorme problemen hun troepen te bevoorraden en Duitse versterkingen zou dit probleem alleen maar vergroten. Volgens Falkenhayn konden de Geallieerden gemakkelijker een divisie in Macedonië inzetten dan de Duitser een bataljon. Hoewel de Geallieerde troepen na hun nederlaag in Macedonië gedemoraliseerd naar Thessaloniki waren teruggetrokken, waren zij niet uiteengeslagen en waren snel begonnen met het opbouwen van verdedigingswerken. Ten slotte wilde Falkenhayn niet riskeren de Grieken tot oorlog tegen de Centralen te dwingen. Hoewel van Griekse zijde werd gesuggereerd dat zij de Bulgaren als bevrijders zouden ontvangen en helpen tegen de Geallieerden, was dit verre van gegarandeerd. Griekenland was sterk verdeeld over hun houding tegenover de Geallieerden en de oorlog. Verder zou het Griekse leger met de invasie van Bulgarije in 1913 in het achterhoofd waarschijnlijk niet werkeloos toezien als Bulgaarse troepen de grens zouden oversteken. Dit gold des te meer zo omdat Bulgarije in beide Balkanoorlogen Thessaloniki had proberen te veroveren en waarschijnlijk zouden zij in geval van een invasie in Griekenland deze stad voor zichzelf proberen te bezetten. Vanuit strategisch oogpunt zou een Duitse en Bulgaarse operatie tegen het Thessaloniki-leger niet alleen riskant maar op lange termijn ook nadelig zijn. Het Thessaloniki-front werd in stand gehouden als “het grootste interneringskamp ter wereld”.43

Ook voor de geallieerden zorgde de val van Servië voor het beperken van hun militaire operaties in het oosten. Het idee van een Balkan-coalitie tegen het Oostenrijks-Hongaarse

42 Heiko Brendel, ‘Der geostrategische Rahmen der österreichisch-ungarischen Besatzung Montenegros in Ersten Weltkrieg’, in: Angelow ed., Der Erste Weltkrieg auf dem Balkan 159-177, aldaar 170-171; Fryer, The

Destruction of Serbia, 106-111; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 155 en 169-170.

43 Palmer, The Gardeners, 51-54 en 62; Ludendorff, Meine Kriegserunnerungen, 133-135; Hall, Balkan

(26)

Rijk was van de kaart en de Britten wilden niets liever dan hun troepen uit Thessaloniki terugtrekken. De Fransen, die het zich politiek niet konden veroorloven Sarrails commando zo snel weer op te heffen, wisten de Britten echter over te halen om het Thessaloniki-leger in stand te houden en zelfs met Russische, Italiaanse en tenslotte ook Servische troepen aan te vullen. Voorlopig bleven offensieve operaties van dit leger uitgesloten door de tegensland van de Britse legerleiding. Ook het Dardanellenoffensief was door de val van Servië definitief van de kaart. Zolang de verbinding tussen het Ottomaanse Rijk en Duitsland nog gesloten was, achtten de Geallieerden het mogelijk om de ernstig aan munitie gebrek leidende Ottomanen te verslaan. Door de toestroom van Duitse bevoorrading na de val van Servië werd het duidelijk dat de operatie geen kans van slagen meer zou hebben en werd in januari 1916 definitief afgesloten. Dit betekende dat Ottomaanse troepen vrij werden gemaakt om in het Midden-Oosten en de Sinaï ingezet te worden en dat geallieerde toegang tot Rusland via de Zwarte Zee afgesloten bleef. Door het falen van zowel de Dardanellen- als Balkan-operaties leed de Britse regering gezichtsverlies, dat ervoor zorgde dat het kabinet voor lange tijd controle over de oorlogvoering verloor. De Britse legerleiding werd nu gedomineerd door de “Westerners”, die, net zoals Falkenhayn voor de Duitsers, de beslissing van de strijd enkel aan het westfront zochten ten kostte van de andere fronten, in het bijzonder de Balkan. Hierom werd het gros van de overlevenden van de geallieerde Gallipoli-troepen naar het westfront gestuurd. Ironisch genoeg zorgde een operationele doorbraak op de Balkan er dus voor dat het militaire zwaartepunt van de grootmachten verder van de Balkan naar het westfront werden verlegd om daar de strijd te beslissen.44

Conclusie

Met het toetreden van Bulgarije aan de zijde van de Centralen was de val van Servië onvermijdelijk geworden. Door een combinatie van slecht weer, slechte wegen en Servische tegenstand had het offensief van oktober 1915 meer het karakter van een langzame opmars over de gehele frontlinie dan een snelle doorbraak op een of meer plekken. Enkel de opmars van het Bulgaarse tweede leger, dat minder tegenstand ondervond en ook daadwerkelijk de Servische aanvoerlijnen doorsneed, kan als zodanig gekarakteriseerd worden. Door de langzame voortgang van de legers van de Centralen kon het restant van het Servische leger naar Albanië ontsnappen, maar het was voor langere tijd niet in staat ingezet te worden. Voor de Centralen was dit een duidelijke overwinning: De verbindingen over de Balkan waren hersteld en de directe dreiging aan Oostenrijk-Hongarije’s zuidflank was verwijderd, hoewel het nieuwe Thessaloniki-front een nieuwe bedreiging voor Bulgarije vormde. Zolang Bulgarije zich met Duitse versterkingen kon richten op de verdediging van dit front vormde het echter geen groot gevaar. Hoewel de bevoorrading van de verdedigers in de Macedonische bergketens uitzonderlijk moeilijk bleek, was te verwachten dat zij er door hun positie sterk in het voordeel zouden zijn.

44 Höbelt, ‘Der Balkan und die Strategie der Entente’, 64-66; Ludendorff, Meine Kriegserunnerungen, 135; Falkenhayn, Die Oberste Heeresleitung, 175; Dutton, The politics of diplomacy, 79-83.

(27)

Met de verovering van Servië, Macedonië en Montenegro was bijna de gehele Balkan in handen van de Centralen gekomen, met uitzondering van Roemenië, dat nu geïsoleerd was en dus niet geneigd snel tegen Duitsland en haar bondgenoten partij te kiezen. Het van de kaart vegen van Servië en het vestigen van het Thessaloniki-front beïnvloedde sterk het verdere verloop van de Eerste Wereldoorlog op de Balkan. Het bond de Geallieerden, die geprobeerd hadden Servië in stand te houden, aan het front in Thessaloniki waar dit leger nog jaren zou blijven liggen. Het Servische leger was vrijwel vernietigd, hoewel het restant nog een rol zou blijven spelen aan dit nieuwe front. Zij waren niet meer in staat om onafhankelijk te opereren. Een Geallieerde opmars vanuit het zuiden van de Balkan was voorlopig onmogelijk gemaakt. De positie van Oostenrijk-Hongarije daarentegen was aanzienlijk verbeterd. Voor de oorlog op de Balkan was dit een doorslaggevende overwinning. In het grotere geheel was de eliminatie van het Servische front en de oprichting van het Thessaloniki-front ook een groot succes voor de Centralen, die hen vrij spel gaf in zuidoost Europa en troepen vrijmaakte voor andere fronten. Voor de Geallieerden betekende de val van Servië voorlopig het einde van hun operaties in zuidoost Europa, met name de Gallipoli-veldtocht en enige offensieve operaties vanuit Thessaloniki. Het falen van deze operaties zorgde voor een verdere verschuiving in de Britse strategie, die meer gericht werd op het behalen van de overwinning aan het westfront en het idee van een Balkan-coalitie liet varen. Ook Falkenhayn greep deze gelegenheid aan om de Duitse legers voor te bereiden op een doorbraak in het westen met zijn beroemde Verdun-offensief.

(28)

3. Over de Karpaten

Roemenië, 1916

Sinds de val van Servië was Roemenië aan drie kanten omringd door de Centralen. Haar ongewoon lange grens zou een verdediging in geval van oorlog met de Centralen bemoeilijken. Roemenië wordt gewoonlijk verdeeld in twee gebieden: Moldavië in het noordoosten, ingeklemd tussen de van het noorden naar de Donau stromende Proet-rivier in het oosten, de Donaudelta in het zuiden en de bergketens van de Karpaten in het westen en Walachije in het zuiden, dat lag tussen de Karpaten en de Donau. Hoewel Moldavië goed beschermd was door de natuurlijke barrières aan haar relatief korte grenzen, was Walachije kwetsbaar omdat het een grote saillant vormde omringd door de Centrale mogendheden: Bulgarije in het zuiden en het aan Oostenrijk-Hongarije toebehorende Transsylvanië in het noorden en Banaat in het westen. Ondanks deze strategisch kwetsbare situatie richtte de Roemeense regering, geleid door de eerste minister Brǎtianu, zich in toenemende mate op een verbond met de Entente, met als doel de verovering van Transsylvanië.45

Oorlogsplannen

Sinds oktober 1914 was Brǎtianu in geheime onderhandelingen met de Entente-mogendheden over een eventueel verbond. Aan het begin was Rusland, waarmee de eerste onderhandelingen geopend werden, enkel geïnteresseerd in het behouden van Roemenië als neutrale buurstaat, omdat het inzag dat de Roemeense grens met de Centrale staten moeilijk te verdedigen was. Aan het begin van 1915 breidden de onderhandelingen zich uit met Frankrijk en Groot-Brittannië. Brǎtianu vroeg hierin om enorme gebiedsuitbreiding in ruil voor Roemeens toetreden tot de oorlog aan hun zijde, namelijk Transsylvanië, het Banaat en het ten noorden van Moldavië liggende Boekovina. Deze prijs was voor de Geallieerden te hoog en Rusland hield Roemenië nog steeds liever neutraal. Deze houding veranderde in mei 1915 door de serie Duitse overwinningen die Bulgarije later zou overhalen tot de Centralen toe te treden. De militaire situatie voor Rusland was kritiek en het Russische opperbevel vroeg dringend om de steun van het Roemeense leger, waarop de Geallieerden snel aangaven toe te stemmen met Brǎtianu’s territoriale eisen. Zelfs hij zag echter in dat oorlog tegen de Centrale mogendheden op dit moment niet riskant maar ronduit zelfmoord zou zijn en zag hij af van het sluiten van een verbond op dat moment. Door het Geallieerde akkoord met de Roemeense territoriale eisen was de koers echter gezet. Vanaf toen wachtte Brǎtianu slechts op het juiste moment waarop de militaire situatie gunstig genoeg was voor een interventie en de toezegging van militaire steun van de Entente voor het in de oorlog brengen van Roemenië.46

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Multiple resistive states in vanadium dioxide (VO 2 ) memristive devices.. Xing Gao*,

Body mass index (BMI), systolic blood pressure (SBP), diastolic blood pressure (DBP), total cholesterol (TC), casual blood glucose (CBG), stress, smoking habits and physical

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één

Hierdoor is deze mogelijkheid waarschijnlijk alleen toepasbaar in die situaties waarbij de wijze waarop de verantwoordelijkheden worden gerealiseerd overduidelijk is of van

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,