• No results found

De invloed van screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Orthopedagogiek

De invloed van Screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten.

Naam: Lotte Jasmijn Kemper Studentnummer: 11355514

Opleiding: Master Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam

Onderdeel: Scriptie Orthopedagogiek Master Onder begeleiding van dr. E. de Bruin Datum: april 2018

(2)

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Chronisch slaaptekort ... 4

Depressieve gevoelens ... 5

De relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens ... 6

Screentime ... 7

Invloed screentime op depressieve gevoelens ... 7

Invloed screentime op chronisch slaaptekort ... 8

Invloed screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens ... 9

Huidig onderzoek ... 9 Methode ... 11 Participanten ... 11 Design en Procedure ... 11 Maten ... 11 Analysemethoden ... 13 Resultaten ... 14 Beschrijvende Statistieken ... 14 Correlaties ... 15

Screentime invloed chronisch slaaptekort depressieve gevoelens ... 16

Discussie ... 17

(3)

Abstract

Adolescenten kampen vaak met chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat deze problemen aan elkaar gerelateerd zijn. De invloed van andere factoren op deze relatie zijn echter nog onbekend. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat screentime gerelateerd is met beide problemen. In dit onderzoek wordt gekeken naar de tot nu toe onbekende invloed van screentime op de relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens van adolescenten. 16460 Amsterdamse adolescenten met een gemiddelde leeftijd van 14.5 jaar vulden vragenlijsten in die betrekking hadden op hun depressieve gevoelens, chronisch slaaptekort en screentime. Er werden correlaties gevonden tussen alle variabelen: meer depressieve gevoelens relateerde met meer chronisch slaaptekort, langere screentime relateerde met meer depressieve gevoelens en meer chronisch

slaaptekort. Daarnaast bleek dat screentime de relatie van depressieve gevoelens en chronisch slaaptekort beïnvloedt. Deze resultaten kunnen bijdrage aan het

optimaliseren van de behandeling en preventie van depressies en chronisch slaaptekort.

(4)

Inleiding

Een chronisch slaaptekort is een veel voorkomend probleem onder jongeren (Gradisar et al.,2011). Adolescenten hebben gemiddeld ruim negen uur slaap per nacht nodig, maar 45% van de adolescenten maakt deze uren niet (Gibson et al., 2006; Mercer, Merritt, & Cowell, 1998; Stores, 1996). Daarnaast geeft 20- 50% van de adolescenten aan overdag slaperig te zijn (Pagel, Forister & Kwiatkowki, 2007; Roehrs, Carskadon, Dement, & Roth, 2005). Slaaptekort kan verschillende negatieve gevolgen hebben op de ontwikkeling van jongeren (Fallone, Owens & Deane, 2002; Gregory & O’Conner, 2002; Hill,1994).

Uit verschillende onderzoek is gebleken dat er een verband is tussen slaaptekort en depressieve gevoelens (Pieters et al., 2015). Daarbij zijn depressieve gevoelens ook een veel voorkomend probleem en doodsoorzaak nummer twee onder adolescenten (Clarke & Harvey, 2012; Tapar, Collishaw, Pine & Thapar, 2012).

Naast een verband tussen slaaptekort en depressieve gevoelens is er ook sprake van een verband tussen slaap tekort en screentime (Cespedes et al., 2014). Screentime is de tijd die gespendeerd wordt aan het gebruik van media apparaten, zoals computer, tv, tablet en smartphone. Vanaf 2013 hadden alle jongeren toegang tot minimaal één media apparaat (CBS, 2016). Daarop spendeerden de Nederlandse jongeren gemiddeld 7 uur en 42 minuten per dag (Wennekers et al., 2016). Verder zijn er verbanden gevonden tussen screentime en

depressieve gevoelens (Kremer et al., 2014; Przybylski, 2014).

In het huidige onderzoek worden alle boven genoemde verbanden onderzocht bij adolescenten uit Amsterdam. Daarnaast wordt onderzocht of screentime invloed heeft op het verband tussen slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten.

Chronisch slaaptekort

Slaap beslaat gemiddeld een derde van het menselijk leven en wordt vaak gezien als een periode van rust voor lichaam en hersenen, maar is een actieve, repetitief en omkeerbare toestand van perceptuele terugtrekking, waarbij er niet gereageerd wordt op de omgeving (Dahl, 1996; Carskadon & Dement, 2005). Tijdens de slaap vinden er dan ook veel intensieve en herstellende processen plaats in de hersenen (Hobson, 2005; Mitru, Millrood & Mateika, 2002). Door het gebrek aan slaap of de onderbreking van de slaap kunnen de herstellende processen in de hersenen niet of minder worden uitgevoerd en kunnen er problemen ontstaan (Dahl, 1996). Wanneer het slaap tekort langdurig aanhoudt is er sprake van chronisch

(5)

slaperigheid overdag, stemmingsproblemen en/of verminderde schoolprestaties (Fallone, Owens & Deane, 2002; Gregory & O’Conner, 2002; Hill,1994).

Chronisch slaaptekort is een veelvoorkomend probleem bij adolescenten (Gradisar et al., 2011). De oorzaak van slaaptekort kan gevonden worden in externe en interne factoren (Moore & Meltzer, 2008). Onder externe factoren vallen onder andere: sport, bijbaantjes, huiswerk, interactie met leeftijdgenoten en de slaaphygiëne. Bij interne factoren kan gedacht worden aan veranderingen in het slaapritme door de puberteit. Tijdens de puberteit wordt het slaaphormoon melatonine later afgegeven, waardoor het circadiane ritme van de adolescent verandert. De adolescent is hierdoor later slaperig en dit resulteert in een latere ontwaaktijd. De omgeving van de adolescent anticipeert vaak niet op de verandering in het circadiane ritme met als gevolg een chronisch slaaptekort of mogelijk zelfs slaapstoornissen (Carskadon, Viera, & Acebo, 1993).

Depressieve gevoelens

In dit onderzoek wordt gekeken naar depressie, omdat depressie de tweede doodsoorzaak en een van de meest voorkomende problemen onder adolescenten is (Clarke & Harvey, 2012; Tapar, Collishaw, Pine & Thapar, 2012).De prevalentie cijfers van depressie bij adolescenten verschillen per onderzoek, maar variëren tussen de 3 en de 8% (Birmaher et al., 1996). Vergeleken met kinderen in de basisschoolleeftijd zijn deze percentages een stuk hoger, in de basisschool leeftijd ligt het percentage namelijk rond de 1% (Poznanski & Mokros, 1994). Een verklaring voor de toename van depressies en depressieve gevoelens tijdens de

adolescentie is het intreden van de puberteit (Roobol, 2006). Tijdens de puberteit verandert er namelijk veel in een korte tijd in het leven en het lichaam van de adolescent (Smetana,

Campione-Barr, & Metzger, 2006). Deze veranderingen vragen veel van de adolescent. Lukt het niet om de veranderingen in te passen in het leven van de adolescent dan zou het

ontwikkelen van depressieve gevoelens een mogelijk gevolg kunnen zijn (Cole et al., 2002; Kessler, Avenevoli, & Merikangas, 2001; McCauley Ohannessian, 2011).

Depressie kan omschreven worden als een negatieve stemming die voor een langere tijd aanhoudt. Daarbij komt dat er geen plezier, interesse en motivatie meer is voor alledaagse gebeurtenissen. Deze symptomen worden altijd teruggevonden, ongeacht type van depressie, sekse, leeftijd en cultuur(Timbremont, & Braet, 2005; De Wit, 1997; Harrington,1993; Poznanski & Mokros, 1994).Een lange tijd ging men ervan uit dat kinderen en adolescenten niet konden leidden aan depressies (De Wit, 2000; Roobol, 2006). Dit beeld is sinds de jaren zeventig in Nederland veranderd. Dit kwam mede door de derde publicatie van de Diagnostic

(6)

and Statistical Manual for Mental Disorders, de DSM-III (American Psychiatric Association, 1980). In de daarop volgende publicaties zijn de benamingen en de symptomen voor een depressie meerdere malen gewijzigd. In de laatste pubicatie van de DSM, de DSM-5, valt een depressie onder de Depressieve Stemmingsstoornissen (American Pyschiatric Association, 2013). De DSM-5 classificeert meerdere soorten depressies namelijk; licht, matig, ernstig met psychotische kenmerken en ernstig zonder psychotische kenmerken. Depressie kan zich uiten door verschillende symptomen zoals, verandering in gewicht, vermoeidheid en

concentratieproblemen (American Pyschiatric Association, 2013). De relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens

Depressie en slaapproblemen zijn beide problemen die veel voorkomen bij adolescenten. Uit onderzoeken is gebleken dat er tussen beiden problemen een relatie bestaat (Moore & Meltzer, 2008). Zo vonden Roberts, Roberts en Chen (2001) bij adolescenten een sterke correlatie tussen slapeloosheid, depressieve gevoelens en suïcidale gedachten en stemmingswisselingen. Verder bleek uit het onderzoek van Wolfson en Carskadon (2005) dat adolescenten die

minder dan 6 uur sliepen significant meer depressieve symptomen hadden. Daarnaast vonden van Bemmel et al. (2001) dat in 90% van alle gevallen depressie gepaard gaat met

slaapproblemen en vonden Sivertsen et al. (2014) dat slaapproblemen drie tot vier keer zo vaak voorkomen bij depressieve adolescenten dan bij niet- depressieve adolescenten

Ook bleek de effectiviteit van depressie behandeling bij volwassen vrouwen met een depressie en slaapproblemen is minder effectief dan bij patiënten zonder slaapproblemen, dit versterkt de vermoedens van een relationeel verband tussen slaap en depressie (Dombrovski et al., 2008). Verder worden de aanwijzingen voor de relatie tussen slaapproblemen en depressie ondersteund door studies die verbetering in stemming en depressieve symptomen vinden als gevolg van behandeling voor slaapproblemen (Lopresti et al., 2013)

In de DSM-5 worden slaapproblemen zowel als symptoom en consequentie gezien van een depressie, maar worden depressieve gevoelens ook als symptoom en consequentie van slaapproblemen gezien (American Psychiatric Association, 2013). Hierdoor is volgens veel onderzoeken de causaliteit bij de relatie tussen depressie lastig aan te tonen (Dahl, 1996).Wel blijkt uit het onderzoek van Johnson, Roth, Schultz en Breslau (2006) dat

slaapproblemen onder adolescenten vooraf gaan aan depressie maar niet aan angst. Dit zou er op kunnen wijzen dat depressie ontstaat door slaapproblemen.

(7)

Screentime

De tijd die adolescenten tegenwoordig spenderen achter tablets, smartphones en andere media apparaten is de laatste jaren flink toegenomen. Deze toename is gekomen doordat media apparaten steeds toegankelijker zijn geworden. Sinds 2013 hebben alle adolescenten toegang tot minimaal één media apparaat en heeft 80% een smartphone (CBS, 2016). Gemiddeld gebruiken adolescenten deze apparaten 7 uur en 42 minuten per dag (Wennekers et al., 2016).

Naast dat de toegankelijkheid van de media apparaten van invloed is op de duur van screentime is ook de inhoud van de media van invloed. Zo zorgen de apps, zoals Facebook, Whatsapp en Instagram voor een continue nieuwsstroom en dat adolescenten op elk gewenst moment met elkaar in contact kunnen komen. Dit zorgt ervoor dat adolescenten geneigd zijn om vaak op hun apparaat te kijken. Uiteindelijk kan dit ervoor zorgen dat adolescenten doorslaan in het gebruik waardoor het compulsief wordt (Park & Lee, 2011)

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat adolescenten de apparaten op

verschillende manieren gebruiken. Jongens zijn actiever op de gamecomputers en meisjes zijn actiever op de sociale media, zoals Facebook, Instagram en WhatsApp (CBS, 2016; Madell & Muncer, 2004; Meerkerk et al., 2006).

Invloed screentime op depressieve gevoelens

Verschillende onderzoeken tonen aan dat er sprake is van een verband tussen screentime en depressie (Bryant, Carveth, & Brown, 1981; Kremer et al., 2014; Martins & Harrison, 2012; Primack et al., 2009; Przybylski, 2014). Er zijn meerdere verklaringen voor dit verband. Als eerste wordt er verondersteld dat de tijd dat de adolescenten gebruik maken van de media apparaten ten koste gaat van de tijd die ze spenderen aan activiteiten die bescherming bieden tegen depressieve gevoelens, zoals sport en sociale activiteiten (Beardslee et al., 2003).

Naast de tijd is ook de inhoud van de screentime van invloed op de ontwikkeling van depressieve gevoelens. De Cultivatie Theorie van Gerbner (1986) en de Sociale Leertheorie van Bandura (1978) geven inzicht hoe de inhoud van screentime invloed kan hebben op het ontwikkelen van depressieve gevoelens.

De Cultivatie theorie veronderstelt dat hoe meer tijd iemand besteed aan screentime, hoe groter de kans is dat ze de sociale werkelijkheid, zoals die verbeeld wordt op de media apparaten, gaan aan nemen voor de werkelijkheid. Op sociale media platforms wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van zeer idealistische personages en/of situaties. Wanneer de adolescent dan het eigen leven vergelijkt met deze geïdealiseerde beelden kan, omdat het eigen leven tegenvalt, een depressie ontstaan (Lakdawalla et al, 2007; Martins & Harrison,

(8)

2012). Daarnaast kan blootstelling aan agressie en middelenmisbruik via screentime ervoor zorgen dat de adolescent gelooft dat dit in de werkelijkheid ook kan gebeuren en hierdoor het vertrouwen in de mensen om zich heen verliest waardoor er depressieve gevoelens kunnen ontstaan (Griffin, 2012).

De Sociale Leertheorie gaat ervanuit dat leren gebeurt door observatie van het gedrag van anderen. Doormiddel van de inhoud van screentime kan de adolescent verkeerde gedrag aanleren, zoals agressie en middelenmisbruik. De gevolgen van dit gedrag zoals spijt en verslaving zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van een depressie (Escobar-Chaves et al., 2005).

Tenslotte is gevonden dat blootstelling aan de inhoud van screentime op jonge leeftijd invloed kan hebben op de ontwikkeling van de executieve functies (planning, aandacht, werkgeheugen, emotieregulatie en gedragsregulatie). Wanneer deze functies niet goed ontwikkeld zijn, kan dit bijdragen aan het ontwikkelen van een depressie (Lakdawalla et al., 2007).

Invloed screentime op chronisch slaaptekort

Uit onderzoek is gebleken dat adolescenten tegenwoordig minder slapen (Iglowstein et al., 2003). Er zijn verschillende verklaringen waardoor het gebruik van media apparaten en de screentime bijdragen aan het verminderen van de slaap en het veroorzaken van chronisch slaap tekort bij adolescenten.

De eerste verklaring komt voort uit de Time Displacement theorie. Deze theorie veronderstelt dat nieuw activiteiten de tijd innemen van bestaande activiteiten, waardoor bestaande activiteiten niet of minder worden uitgevoerd (Neuman, 1991). Volgens het onderzoek van Cain en Gradisar (2010) neemt screentime de slaaptijd in, waardoor er een chronisch slaaptekort ontstaat. Deze bevindingen worden ondersteund door een onderzoek waarin gevonden is dat een langere screentime resulteert in een kortere slaapduur (Cespedes et al., 2014; Olds et al., 2006).

Ten tweede kan de kwaliteit en duur van slaap worden beïnvloed door de

psychologische en fysiologische opwinding die ontstaat als gevolg van de inhoud van de media. Zo blijkt dat het kijken en spelen van spannende films en games vlak voor het slapen gaan ervoor kan zorgen dat de hartslag en het adrenaline niveau van de adolescent omhoog gaat. Dit zorgt ervoor dat het lichaam meer tijd nodig heeft om in slaap te komen, waardoor de totale slaaptijd korter wordt (Pieters et al., 2014). Daarnaast is gebleken dat van de Braziliaanse jongeren 65% een media apparaat in de avond gebruikt (Mesquita & Reimão,

(9)

2007).

Tenslotte is in een onderzoek gevonden dat na twee uur gebruiken van media apparaten het licht van de apparaten invloed heeft op het circadiane ritme en de alertheid (Wood, Rea, Plinick, & Figueiro, 2013). Het licht van de schermen zorgt ervoor dat de afgifte van het slaapbevorderende hormoon melatonine wordt onderdrukt en uitgesteld, waardoor het lichaam moeilijker en later in slaap kan komen (Boivin & James, 2002; Cain & Gradisar, 2010; Higuchi, Motohashi, Liu & Maeda, 2005; Zeitzer, Dijk, Kronauer, Brown, & Czeisler, 2000).

Invloed screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens Onderzoeken die aangehaald zijn in dit literatuuronderzoek veronderstellen dat er een relatie is tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Daarnaast heeft screentime, op basis van de gevonden theorie, zowel invloed op chronisch slaaptekort als op het depressieve gevoelens. De invloed van screentime op de relatie tussen chronisch slaaptekort en depressie bij adolescenten is alleen nog niet adequaat onderzocht. In onderstaand figuur (Figuur 1) wordt dit inzichtelijk gemaakt.

Figuur 1.

Huidig onderzoek

Zoals in het bovenstaande stuk staat beschreven, zijn er in andere onderzoeken relaties gevonden tussen: chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens, chronisch slaaptekort en screentime en depressieve gevoelens en screentime. Naar de invloed van screentime op de relatie van depressiviteit en chronisch slaaptekort is nog weinig onderzoek gedaan. Het interessant om de invloed van screentime op deze relatie te onderzoeken, omdat alle huidige adolescenten veelvuldig gebruik maken van screentime en de problemen met depressieve

(10)

gevoelens en chronisch slaaptekort groot zijn onder adolescenten. Voor zowel adolescenten, opvoeders als behandelaars, is het van belang om inzicht te krijgen wat de invloed is van screentime op de relatie van depressiviteit en chronisch slaaptekort, zodat deze uitkomsten meegenomen kunnen worden in de opvoeding of eventuele behandelingen van adolescenten met deze problematiek.

Om vast te stellen of en welke invloed screentime heeft op de relatie moet eerst vastgesteld worden in dit onderzoek of er sprake is van een relatie tussen chronisch slaap te kort en depressiviteit. Op basis van de voorgaande onderzoeken wordt deze relatie ook in dit onderzoek verwacht. De hypothese die daaruit volgt is:

‘Er is sprake van een relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten.’ Daarnaast wordt op basis van de theorie een causaliteit verondersteld dat screentime leidt tot depressieve gevoelens en dat screentime leidt tot chronisch slaaptekort. De tweede en derde hypotheses luiden:

‘Er is sprake een relatie tussen Screentime en depressieve gevoelens bij Amsterdamse

adolescenten.’ en ‘Er is sprake van een relatie tussen Screentime en chronisch slaaptekort bij Amsterdamse adolescenten.’ Doordat er uit de voorgaande onderzoeken is gebleken dat er relaties zijn tussen alle drie de aspecten wordt er in dit onderzoek verwacht dat Screentime een moderatie of mediatie effect heeft op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. De vierde hypothese luidt:

‘Screentime beïnvloedt de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten.’

De rol van screentime is in het dagelijks leven van adolescenten niet meer weg te denken, maar in de klinische praktijk is hier vaak weinig aandacht voor. Door dit onderzoek uit te voeren wordt deze rol hopelijk inzichtelijker en duidelijker gemaakt. Met als uiteindelijke doel om de resultaten mee te nemen in de behandeling van adolescenten met depressieve gevoelens en chronisch slaaptekort, maar ook in de preventie van deze problemen.

(11)

Methode Participanten

De participanten in dit onderzoek deden allen mee aan het Jij en je gezondheid onderzoek van de Jeugdgezondheidzorg (JGZ) om risicogedragingen en (de kans op) sociaal-emotionele en sociaal-medische problemen actief op te sporen. De participanten zijn daarna op basis van hun leeftijd en regio van hun middelbare school geselecteerd voor het huidige onderzoek. In onderstaande tabel (Tabel 1) staan de kenmerken van de participanten beschreven.

Tabel 1.

Beschrijvende statistiek: participanten

Kenmerken proefpersonen (N =16460)

Geslacht

Jongen (%) Meisje (%)

Leeftijd (M, SD, min, max) Afkomst Nederlandse (%) Surinaamse (%) Antilliaans/Arubaanse (%) Turks (%) Marokkaans (%) Overig Westers (%) Overige niet Westers (%)

Leerjaar 1 (%) 2 (%) 3 (%) 4 (%) 50.1 49.9 14.5, 1.2, 12, 19 45.9 9.3 1.2 6.6 12.9 10.0 14.1 .6 51.5 .7 47.1 Design en Procedure

Dit onderzoek betreft een cross-sectioneel exploratief onderzoek. De adolescenten hebben allen verschillende digitale vragenlijsten ingevuld die betrekking hadden op hun gedrag (op school en in de klas), psychische gezondheid (zoals angst en depressie), leefgewoonten (zoals genotmiddelengebruik) en leefomgeving (thuis en op school).Deze vragenlijsten zijn speciaal voor het Jij en je gezondheid onderzoek samengesteld uit bestaande valide vragenlijsten. Voorafgaand aan het invullen van de vragenlijsten hebben de

adolescenten instructie gekregen over het verloop van de afname door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige. Na deze instructie werden de vragenlijsten klassikaal en in het bijzijn van de jeugdarts of jeugdverpleegkundige en een leerkracht digitaal ingevuld.

Maten

Chronisch slaaptekort. Het Chronisch slaaptekort is gemeten met de Sleep Reduction Screening Questionnaire (SRSQ; van Maanen et al., 2014). De SRSQ bevat 9 items en meet

(12)

het chronisch slaaptekort bij de adolescenten. Een voorbeeld van een item uit de SRSQ is “Heb je ’s morgens moeite met opstaan”. Items worden gescoord op een 3-punts likertschaal (1 = nee, 2 = soms, 3= ja). Totaalscores lopen van 9 tot 27, waarbij scores van 19 of hoger een klinisch verhoogd chronisch slaap tekort impliceren. Op basis van de Sleep Reduction

Screening Questionnaire totaalscore zijn de adolescenten ingedeeld in een risicogroep. Adolescenten met een klinische score zijn ingedeeld in de risicogroep rood en adolescenten met een niet-klinische score in de risicogroep groen. In eerder onderzoek met 951

Nederlandse adolescenten kwam een goede interne consistentie van de SRSQ naar voren (Cronbach’s alpha = .79) (van Maanen et al., 2014). Verder was de Cronbach’s alpha in een sample van 166 Nederlandse adolescenten .76 en .84 in een Australische sample (N=236) (Dewald et al., 2012). In het huidigeonderzoek was er sprake van een goede interne

consistentie (Cronbach’s alpha .80). Uit een eerder onderzoek bleek een zeer goede de test- hertest betrouwbaarheid (r = .88) (van Maanen et al., 2014).

Depressieve gevoelens. Depressieve gevoelens zijn gemeten met een verkorte versie van de Revised Child Anxiety and Depression Scale (RCADS-25; Ebesutani et al., 2012). De RCADS-25 bestaat uit 25 items en meet angst en depressie klachten. De klachten worden gemeten op twee sub schalen, te weten angst (15 items) en depressie (10 items). Alleen de subschaal depressie wordt gebruikt. Een voorbeeld uit de RCADS-25, depressieschaal is “ ik denk aan de dood”. Items zijn gescoord op een 4-punts likertschaal (0 = nooit, 1 = soms, 2 = vaak, 3 = altijd). Totaalscores lopen van 0 tot 30, waarbij scores van 14 of hoger een klinisch verhoogd depressieniveau impliceren. Adolescenten met een klinische score zijn ingedeeld in de risicogroep rood en adolescenten met een niet-klinische score (lager dan 14) in de

risicogroep groen. Uit een onderzoek met 1060 jongeren tussen de 7 en de 14 jaar uitgevoerd in de staat Hawaii was een acceptabele interne consistentie gevonden van de RCADS, depressieschaal (Cronbach’s alpha = .79) (Ebesutani et al., 2012). In het huidige onderzoek kwam een goede interne consistentie naar voren (Cronbach’s alpha = .80).

Screentime. Screentime is gemeten met een item uit de jeugdgezondheidsmonitor-beweging vragenlijst, hierbij werd navraag gedaan over het aantal uren dat per dag aan Screentime (computer, tablet, mobiele telefoon en TV) wordt gespendeerd. De vraag werd gescoord op een 5-punts likertschaal (0 = (bijna) nooit, 1 = 1 uur per dag, 2 = 2 uur per dag, 3= 3 uur per dag, 4 = 4 of meer uur per dag). Op basis van deze gegevens werden de

adolescenten in een risicogroep ingedeeld. Risicogroep Rood zijn de adolescenten die 4 of meer uur per dag spenderen achter de computer, tablet, mobiele telefoon en/of TV.

(13)

tablet en tv zitten. Analysemethoden

Voor dit onderzoek is een nieuwe dataset gemaakt uit het originele databestand van het Jij en je gezondheid onderzoek in SPSS 23. Het originele databestand bestond uit 19628

participanten (N = 19628). Voor de nieuwe dataset zijn alle adolescenten uit Amsterdam en met een leeftijd tussen de 12 en 19 jaar oud geselecteerd. Na deze selectie deden er nog 16460 (N=16460) adolescenten mee aan het onderzoek. Verder zijn in de dataset het geslacht, het leerjaar, de etniciteit en alle scores op de SRSQ, RCADS-25 en Screentime van de adolescent opgenomen. Wanneer de scores van de adolescent incompleet waren, zijn de antwoorden door middel van imputatie aangevuld (Acock, 2005). Daarna zijn de totaalscores van de SRSQ, RCADS-25-depressieschaal en de Screentime geanalyseerd op normaal verdeling en uitbijters. De verdeling van de scores van de RCADS en de SRSQ waren scheef naar rechts, de

steekproef is hierin representatief voor de gehele populatie. In de gehele populatie zijn er minder mensen met een klinische score (voor zowel depressie als slaapproblemen) dan met een niet-klinische score. In dit onderzoek is dit ook terug te zien door de scheve verdeling naar rechts. De nieuwe dataset is gebruikt om de hypothesen te toetsen.

Voor de hypothesen omtrent de relaties tussen screentime, chronisch slaaptekort en depressie zijn correlatiecoëfficiënten berekend. Voor de hypothese omtrent screentime moderator of mediator is van de relatie tussen chronisch slaaptekort en depressie is een Two Way ANOVA uitgevoerd met de klinische en niet-klinisch scorende groepen van Screentime en de score op chronisch slaaptekort als onafhankelijke (between group) variabelen en depressie als afhankelijke variabele.

(14)

Resultaten Beschrijvende Statistieken

Voor de 16460 participanten zijn de gemiddelde scores en standaarddeviaties voor

depressieve gevoelens, chronisch slaaptekort en screentime berekend. Gemiddeld hebben de adolescenten een niet-klinische score op depressieve gevoelens (M = 5.19, SD= 3.79).

Daarbij scoren de adolescenten op chronisch slaaptekort gemiddeld 15.31 (SD = 3.74) op een schaal van 9 tot 27. Dit wordt als een niet-klinische score beschouwd. Op screentime scoorde de adolescenten gemiddeld 2.24 (SD = 1.19) op een schaal van 0 tot 4.

Op basis van de totaal scores op depressieve gevoelens, chronisch slaaptekort en screentime zijn de participanten ingedeeld in risicogroepen. De gemiddelde score van depressieve gevoelens van de niet-klinisch (groen) scorende groep is 4.79 (SD =3.13). Van de klinisch (rood) scorende groep is de gemiddelde score 16.51 (SD = 2.67). De gemiddelde score van het chronisch slaaptekort in de niet-klinische (groen) groep is 13.86 (SD = 2.51). De klinische groep (rood) scoort gemiddeld op chronisch slaaptekort 20.97 (SD = 1.92). Ook voor

screentime is dit onderscheid gemaakt. De niet-klinische groep (groen) scoort gemiddeld 1.80 (SD= .90) en de klinische groep (rood) scoort gemiddeld 4.00 (SD = .00). Daarnaast zijn in de onderstaande tabel 2 zijn de demografische gegevens per risicogroep weergegeven.

Tabel 2.

Demografische gegevens participanten per risicogroep

Chronisch slaaptekort niet-klinisch groen (N=13099) Chronisch slaaptekort klinisch rood (N=3361) Depressieve gevoelens niet-klinisch groen (N= 15893) Depressieve gevoelens klinisch rood (N=567) Screentime niet-klinisch groen (N=13130) Screentime Klinisch rood (N=3330) Geslacht Jongen (%) Meisje (%) Leeftijd (M, SD, min, max) Afkomst Nederlandse (%) Surinaamse (%) Antilliaans/Arubaans e (%) Turks (%) Marokkaans (%) Overig Westers (%) Overige niet Westers (%) Leerjaar 1 (%) 2 (%) 3 (%) 4 (%) 53.3 46.7 14.4, 1.2, 12, 19 46.4 9.1 1.2 6.8 13.5 9.6 13.4 .7 53.3 .7 45.3 37.4 62.6 14.7, 1.2, 12, 19 43.8 10.2 1.4 5.7 10.8 11.4 16.6 .4 44.5 .8 54.3 51.1 48.9 14.5, 1.2, 12, 19 45.9 9.4 1.2 6.7 13.1 9.9 13.9 .6 51.7 .7 47.0 23.3 76.7 14.7, 1.2, 12,19 46.4 9.0 2.1 3.9 7.8 12.0 18.9 .4 48.3 .5 50.8 51.4 48.6 14.4, 1.2, 12, 19 49.0 7.8 1.0 6.3 12.6 10.2 13.0 .5 52.6 .6 46.3 45.1 54.9 14.6, 1.2, 12, 19 33.8 15.4 1.9 7.4 14.2 9.2 18.1 .9 47.5 1.3 50.3

(15)

Correlaties

De mate waarin de variabelen met elkaar correleren is te zien in tabel 3. Hieruit is af te lezen dat de directe relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens significant is (p < .05). Daarbij blijkt dat depressieve gevoelens en screentime met elkaar in verband staan (p < .05). Verder is af te lezen dat chronisch slaaptekort significant positief samenhangt met screentime ( p < .05). Op basis van deze gegevens kunnen de eerste drie hypotheses beantwoord worden.

De eerste hypothese verwachtte dat er sprake was van een relatie tussen het chronische slaaptekort en de depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten. De hypothese is getoetst door een correlatie analyse uit te voeren tussen de totaalscore op de SRSQ van de adolescenten en de totale depressiescore op de RCADS. Uit de deze analyse werd er een significant positief verband gevonden tussen de mate van het chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens van Amsterdamse adolescenten. Op basis van deze resultaten kan de hypothese worden aangenomen. Dit houdt in dat meer chronisch slaaptekort samenhangt met meer depressieve gevoelens.

De tweede hypothese veronderstelde dat er een relatie is tussen screentime en depressieve gevoelens van de adolescenten. De hypothese werd getoetst door een correlatie analyse uit te voeren tussen de score van screentime en de totale depressiescore op de RCADS van de adolescenten. Uit deze analyse bleek dat er sprake is van een significant positief verband tussen de mate van screentime en de depressieve gevoelens. Op basis van deze resultaten kan ook de tweede hypothese worden aangenomen. Er is bij deze Amsterdamse adolescenten sprake van een relatie tussen screentime en depressieve gevoelens. Meer screentime hangt samen met meer depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten.

De derde hypothese verwachtte dat er sprake was van een relatie tussen screentime en chronisch slaaptekort bij Amsterdamse adolescenten. Deze hypothese is getoetst door de score van screentime en de totaalscore van de SRSQ te analyseren met een correlatie analyse. Uit de analyse werd een significant positief verband gevonden tussen de mate van screentime en chronisch slaaptekort van de Amsterdamse adolescenten. Dit houdt in dat op basis van de resultaten er verondersteld kan worden dat meer screentime samenhangt met meer chronisch slaaptekort.

(16)

Opmerking: p-waardes vermeld onder correlatie coëfficiënten * Significant bij 1 procent

Screentime invloed chronisch slaaptekort depressieve gevoelens

De vierde en laatste hypothese veronderstelde dat screentime de relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens beïnvloedde. Deze hypothese is getoetst met een Two Way Anova. De Two Way Anova toetst het effect van elk van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabele en de interactie die bestaat (Pallant, 2010). Bij deze analyse is gebruik gemaakt van de klinische en niet-klinische groepen van chronisch slaaptekort en screentime als onafhankelijke (between group) variabelen en depressieve gevoelens als afhankelijke variabele.

Uit de Two Way Anova analyse voor depressieve gevoelens met als factoren, chronisch slaaptekort en screentime bleek een significant hoofdeffect voor chronisch

slaaptekort (F(1,16450) = 3489.05, p < 0.05) en een hoofdeffect voor screentime (F(4,16450) = 34.94, p < 0.05). Dit betekent dat wanneer er sprake is van een klinische score voor

chronisch slaaptekort, dit er toe zal leiden dat deze adolescent een hogere mate van depressieve gevoelens heeft dan een adolescent die geen klinische score voor chronisch slaaptekort heeft. Daarnaast betekent dit dat wanneer er sprake is van een klinische score voor screentime, dit er toe zal leiden dat deze adolescent een hogere mate van depressieve

gevoelens heeft dan een adolescent die geen klinische score voor screentime heeft. Uit de resultaten bleek daarnaast dat er een significant interactie effect is tussen chronisch slaaptekort en screentime (F (4, 16450) = 2.652, p = 0.031). Wanneer een adolescent een klinische score voor chronisch slaaptekort en een klinische score voor screentime heeft, zal dit

Tabel 3. Pearson Correlations 1 2 3 1 Chronisch slaaptekort 1.000 2 Depressieve gevoelens 0.624 0.000* 1.000 3 Screentime 0.236 0.000* 0.181 0.000* 1.000

(17)

er toe leiden dat deze adolescenten een hogere mate van depressieve gevoelens heeft dan wanneer er alleen sprake is van een klinische score voor slaaptekort of alleen een klinische score voor screentime. Uit deze gegevens blijkt dat screentime de relatie van depressieve gevoelens en chronisch slaaptekort beïnvloed, deze hypothese wordt hierdoor aangenomen.

Discussie

Het doel van het onderzoek was inzicht verschaffen over de invloed van screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens bij Amsterdamse adolescenten. Aan dit onderzoek deden 16460 Amsterdamse adolescenten mee, in de leeftijd van 12 tot 19 jaar. Doormiddel van het invullen van verschillende online vragenlijsten zijn de mate van het chronische slaaptekort, de depressieve gevoelens en het aantal uren screentime bij de

adolescenten vastgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat meer chronisch slaaptekort samenhangt met meer depressieve gevoelens. Daarnaast is gebleken dat meer screentime samenhangt met een meer chronisch slaaptekort en met meer depressieve gevoelens. Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat screentime invloed heeft op de samenhang tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens.

De eerste hypothese veronderstelde een relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Deze hypothese werd bevestigd. Er was sprake van een positief verband. Dit houdt in dat er bij Amsterdamse adolescenten met meer chronisch slaaptekort sprake is van meer depressieve gevoelens. De onderzoeken van Moore en Melzter (2008), Roberts, Roberts en Chen (2001) en Wolfson en Carskadon (2005) ondersteunen deze

uitkomsten. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat biedt het onderzoek van Dahl (1996). Deze stelde dat door slaaptekort de hersenen geen herstellende processen kunnen uitvoeren waardoor er problemen zoals depressieve gevoelens kunnen ontstaan. Bij deze verklaring moet wel rekening gehouden worden dat in dit huidige onderzoek niet de causaliteit tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens is aangetoond.

Zoals op basis van de tweede hypothese verwacht werd, is er een relatie gevonden tussen screentime en depressieve gevoelens. Een langere screentime hangt samen met meer depressieve gevoelens. Deze bevindingen komen overeen met de resultaten van verschillende onderzoeken (Bryant, Carveth, & Brown, 1981; Kremer et al., 2014; Martins & Harrison, 2012; Primack et al., 2009; Przybylski, 2014). Een mogelijke verklaring voor deze relatie kan zijn dat adolescenten de tijd die ze spenderen aan screentime ten koste gaat van de tijd die ze aan activiteiten besteden die bescherming bieden tegen depressieve gevoelens, zoals sport en sociale activiteiten (Beardslee et al., 2003).

(18)

Een tweede verklaring voor deze relatie komt voor uit de Cultivatie Theorie van Gerbner (1986). De Cultivatie theorie veronderstelt dat hoe meer tijd iemand besteed aan screentime, hoe groter de kans is dat ze de sociale werkelijkheid, zoals die verbeeld wordt op de media apparaten, gaan aan nemen voor de werkelijkheid. Op sociale media platforms wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van zeer idealistische personages en/of situaties. Wanneer de adolescent dan het eigen leven vergelijkt met deze geïdealiseerde beelden kan, omdat het eigen leven tegenvalt, depressieve gevoelens ontstaan (Lakdawalla et al, 2007; Martins & Harrison, 2012). Daarnaast kan blootstelling aan agressie en middelenmisbruik via screentime ervoor zorgen dat de adolescent gelooft dat dit in de werkelijkheid ook kan

gebeuren. Hierdoor kan het vertrouwen in de mensen om zich heen verloren gaan, waardoor er depressieve gevoelens kunnen ontstaan (Griffin, 2012).

Tevens biedt de Sociale Leertheorie een mogelijke verklaring voor de relatie. Deze theorie gaat ervanuit dat leren gebeurt door observatie van het gedrag van anderen.

Doormiddel van de inhoud van screentime kan de adolescent verkeerde gedrag aanleren, zoals agressie en middelenmisbruik. De gevolgen van dit gedrag zoals spijt en verslaving zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van depressieve gevoelens (Escobar-Chaves et al., 2005).

Ten slotte is gevonden dat blootstelling aan de inhoud van screentime op jonge leeftijd invloed kan hebben op de ontwikkeling van de executieve functies (planning, aandacht, werkgeheugen, emotieregulatie en gedragsregulatie). Wanneer deze functies niet goed ontwikkeld zijn, kan dit bijdragen aan het ontwikkelen van depressieve gevoelens (Lakdawalla et al., 2007).

Op basis van de derde hypothese werd verwacht dat er sprake was van een relatie tussen screentime en chronisch slaaptekort. Dit onderzoek heeft bevestigd dat er sprake is van een positieve relatie tussen screentime en chronisch slaaptekort bij Amsterdamse adolescenten. Uit het onderzoek van Iglowstein et al. (2003) bleek al dat adolescenten de afgelopen jaren minder zijn gaan slapen. Dit wordt volgens het onderzoek Cain en Gradisar (2010)

veroorzaakt door screentime. Zij vonden dat screentime de tijd inneemt die oorspronkelijk werd besteed aan slapen, waardoor er chronisch slaaptekort ontstaat. Zoals eerder beschreven hebben ook andere onderzoeken de relatie tussen screentime en chronisch slaaptekort

aangetoond (Cespedes et al., 2014; Olds et al., 2006). Zo ook het onderzoek van Pieters et al. (2014), zij vonden dat de kwaliteit en duur van slaap worden beïnvloed door de

psychologische en fysiologische opwinding die ontstaat als gevolg van de inhoud van de screentime. Het bleek dat het kijken en spelen van spannende films en games vlak voor het slapen gaan ervoor kan zorgen dat de hartslag en het adrenaline niveau van de adolescent

(19)

omhoog gaat. Dit zorgt ervoor dat het lichaam meer tijd nodig heeft om in slaap te komen, waardoor de totale slaaptijd korter wordt.

Tenslotte kan de relatie tussen screentime en chronisch slaaptekort verklaard worden door het licht wat de media apparaten geven tijdens de screentime. In het onderzoek van Wood et al. (2013) is gevonden dat dit licht na twee uur invloed heeft op het cicadiane ritme en de alertheid. Het licht van de schermen zorgt er namelijk voor dat de afgifte van het

slaapbevorderende hormoon melatonine wordt onderdrukt en uitgesteld, waardoor het lichaam moeilijker en later in slaap kan komen (Boivin & James, 2002; Cain & Gradisar, 2010;

Higuchi, Motohashi, Liu & Maeda, 2005; Zeitzer, Dijk, Kronauer, Brown, & Czeisler, 2000). Hierbij is de duur van de screentime dus ook van invloed.

Om de laatste hypothese aan te kunnen nemen moest er allereerst sprake zijn van een relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Zoals eerder besproken is in dit onderzoek sprake van deze relatie. Daarnaast is in dit onderzoek bewezen dat screentime zowel invloed heeft op chronisch slaaptekort als op depressieve gevoelens. Dit zorgde ervoor dat de vierde hypothese steeds aannemelijker werd. Na het uitvoeren van het onderzoek is op basis van de resultaten de vierde hypothese ook aangenomen en kan vastgesteld worden dat screentime invloed heeft op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Het bleek dat zowel een klinische score op screentime en chronisch slaaptekort ervoor zorgt dat Amsterdamse adolescenten significant meer depressieve gevoelens hebben, dan wanneer er geen sprake is een hoge score op screentime of chronisch slaaptekort. Een hoge mate van screentime versterkt de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens.

Met het huidige onderzoek is er een eerste stap gezet om de invloed van screentime op de relatie van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens in kaart te brengen. Met deze nieuwe bevindingen kan in de toekomst rekening worden gehouden bij de preventie en behandeling van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Dit cross-sectionele onderzoek heeft geen inzicht kunnen verschaffen in de causaliteit van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Daarom is het voor vervolgonderzoek zinvol om een longitudinale opzet te hanteren om de causaliteit alsnog in kaart te brengen. Daarnaast is er in het huidige onderzoek alleen gekeken naar de invloed van de duur van screentime en niet naar de inhoud van screentime. Aan te bevelen is dan ook om onderzoek hierna te doen om zo een completer beeld van de invloed van screentime te krijgen.

Er is in dit onderzoek dus gekeken naar de invloed van de duratie van screentime op de relatie tussen chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens. Om de variabele screentime vast te stellen is alleen gebruik gemaakt van de vraag: ‘ Hoeveel uur spendeer je gemiddeld

(20)

per dag je achter computer, tablet of tv?’ De vraag werd gescoord op een 5-punts likertschaal (0 = (bijna) nooit, 1 = 1 uur per dag, 2 = 2 uur per dag, 3= 3 uur per dag, 4 = 4 of meer uur per dag). Aangezien uit het onderzoek van het Wennekers et al. (2016) blijkt dat jongeren

gemiddeld 7 uur en 42 minuten spenderen aan screentime, lijken de antwoordmogelijkheden van de vraag te beperkt. Daarbij is gebleken dat adolescenten het grootste gedeelte van deze tijd op hun smartphone zitten. Om een beter beeld te krijgen van screentime wordt voor een volgend onderzoek aangeraden om de vraagstelling anders formuleren, zoals: Hoe veel uur spendeer je gemiddeld per dag achter een beeldscherm. Hierdoor wordt de maat minder beperkt en wordt er meer inzicht verkregen over de screentime van Amsterdamse adolescenten.

Bij het generaliseren van de onderzoeksresultaten naar Amsterdamse adolescenten en adolescenten buiten Amsterdam moet rekening gehouden met de steekproef, ondanks de grote hiervan. In dit onderzoek bestond de steekproef namelijk uit Amsterdamse adolescenten uit de eerste, tweede, derde en vierde klas van het middelbaar onderwijs, dit betekent dat

adolescenten uit hogere jaargroepen en andere delen van Nederland niet meegenomen zijn in dit onderzoek. Om de generaliseerbaarheid van de resultaten te vergroten zouden meer adolescenten tussen de 12 en de 19 jaar en buiten Amsterdam onderzocht moeten worden.

Ondanks deze beperkingen heeft dit onderzoek als een van de eerste onderzoeken inzichtelijk gemaakt dat screentime invloed heeft op het chronisch slaaptekort, depressieve gevoelens en de relatie tussen deze twee problemen onder adolescenten. Deze resultaten kunnen dan ook bijdrage aan het voorkomen en behandelen van chronisch slaaptekort en depressieve gevoelens.

(21)

Literatuur

Acock, A. C. (2005). Working with missing values. Journal of Marriage and family, 67(4), 1012-1028.

American Psychiatric Association (1980) Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 3rd edition (DSM-III). American Psychiatric Publishing, Washington, DC American Psychiatric Association (2013) Diagnostic and statistical manual of mental

disorders, 5th edn. American Psychiatric Publishing, Arlington

Anderson, C. A., & Bushman, B. J. (2001). Effects of violent video games on aggressive behavior, aggressive cognition, aggressive affect, physiological arousal, and prosocial behavior: A meta-analytic review of the scientific literature. Psychological science, 12(5), 353-359.

Bandura, A. (1978) Social Learning Theory of Aggression. Journal of Communication, 28(3). Bemmel van, A., Beersma, D., de Groen, J., & Hofman, W. (2001). Handboek slaap en

slaapstoornissen.

Beardslee, W. R., Gladstone, T. R., Wright, E. J., & Cooper, A. B. (2003). A family-based approach to the prevention of depressive symptoms in children at risk: evidence of parental and child change. Pediatrics, 112(2), e119-e131.

Birmaher, B., Ryan, N. D., Williamson, D. E., Brent, D. A., Kaufman, J., Dahl, R. E., ... & Nelson, B. (1996). Childhood and adolescent depression: a review of the past 10 years. Part I. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 35(11), 1427-1439.

Boivin, D.B., & James, F.O. (2002). Phase-dependent effect of room light exposure in a 5-h advance of the sleep-wake cycle: Implications for jet lag. Journal of Biological Rhythms, 17(3), 266– 276.

Bryant, J., Carveth, R.A., & Brown, D. (1981). Television viewing and anxiety: an experimental examination. Journal of Communication, 31(1), 106-119.

Cain, N., & Gradisar, M. (2010). Electronic media use and sleep in school-aged children and adolescents: A review. Sleep medicine, 11(8), 735-742.

Carskadon, M. A., & Dement, W. C. (2005). Normal human sleep: an overview. Principles and practice of sleep medicine, 4, 13-23.

Carskadon, M. A., Vieira, C., & Acebo, C. (1993). Association between puberty and delayed phase preference. Sleep, 16(3), 258-262.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). ICT gebruik van personen naar persoonskenmerken, 2005-2013. Van

(22)

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=71098NED&D1=a&D2=a &D3=l&HDR=G2,G1&STB=T&VW=T geraadpleegd op 12 juli 2017.

Clarke, G., & Harvey, A. G. (2012). The complex role of sleep in adolescent depression. Child and adolescent psychiatric clinics of North America, 21(2), 385.

Cohen, J. & Weimann, G. (2000). Cultivation revisited: some genres have some effects on some viewers. Communication Reports 13(2), 99–114

Cole, D. A., Tram, J. M., Martin, J. M., Hoffman, K. B., Ruiz, M. D., Jacques, F. M., & Maschman, T. L. (2002). Individual differences in the emergence of depressive symptoms in children and adolescents: A longitudinal investigation of parents and child reports. Journal of Abnormal Psychology, 111, 156–165. doi:10.1037/0021-843X.111.1.156

Curcio, G., Ferrara, M., & De Gennaro, L. (2006). Sleep loss, learning capacity and academic performance. Sleep medicine reviews, 10(5), 323-337.

Dahl, R. E. (1996). The regulation of sleep and arousal: Development and psychopathology. Development and psychopathology, 8(01), 3-27.

De Boer, F. (2013). Slaapproblemen bij kinderen: kinderpsychologie in de praktijk. Houten, Nederland: LannooCampus.

De Wit, C. A. M. (1997). Depressies bij kinderen en adolescenten. De stand van zaken na vijfentwintig jaar onderzoek. Kind en Adolescent, 4, 166-184.

De Wit, C. A. M. (2000). Depressie bij kinderen en adolescenten: een overzicht. In C. de Wit, C. Braet, & T. Snaterse (Red.), Behandeling van depressie bij kinderen en

adolescenten (pp. 9-30). Lisse: Swets & Zeitlinger.

Den Wittenboer, V. (2000). Time in bed, quality of sleep and school functioning of children. Journal of sleep research, 9(2), 145-153.

Dewald, J. F., Short, M. A., Gradisar, M., Oort, F. J., & Meijer, A. M. (2012). The Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ): A cross-cultural comparison and validation in Dutch and Australian adolescents. Journal of Sleep Research, 21, 584–594.

doi:10.1111/j.1365-2869.2012.00999.x.

Dombrovski, A. Y., Cyranowski, J. M., Mulsant, B. H., Houck, P. R., Buysse, D. J.,

Andreescu, C., Thase, M.E., Mallinger, A.G., & Frank, E. (2008). Which symptoms predict recurrence of depression in women treated with maintenance interpersonal psychotherapy?. Depression and anxiety, 25(12), 1060-1066.

Ebesutani, C., Reise, S. P., Chorpita, B. F., Ale, C., Regan, J., Young, J., Higa-McMillan, C., & Weisz, J. R. (2012). The Revised Child Anxiety and Depression Scale-Short

(23)

Version: Scale reduction via exploratory bifactor modeling of the broad anxiety factor. Psychological Assessment, 24(4), 833.

Escobar-Chaves, S. L., Tortolero, S. R., Markham, C. M., Low, B. J., Eitel, P., & Thickstun, P. (2005). Impact of the media on adolescent sexual attitudes and

behaviors. Pediatrics, 116(Supplement 1), 303-326.

Fallone, G., Owens, J. A., & Deane, J. (2002). Sleepiness in children and adolescents: clinical implications. Sleep medicine reviews, 6(4), 287-306.

Gerbner, G., Gross, L., Morgan, M., & Signorielli, N. (1986). Living with television: The Dynamics of the cultivation process.Perspectives on media effects, 1986, 17-40. Gibson, E. S., Powles, A. P., Thabane, L., O'Brien, S., Molnar, D. S., Trajanovic, N., &

Chilcott-Tanser, L. (2006). " Sleepiness" is serious in adolescence: Two surveys of 3235 Canadian students. BMC public health, 6(1), 116.

Gradisar, M., Gardner, G., & Dohnt, H. (2011). Recent worldwide sleep patterns and problems during adolescence: a review and meta-analysis of age, region, and sleep. Sleep medicine, 12(2), 110-118.

Gregory, A. M., & O'Conner, T. G. (2002). Sleep problems in childhood: a longitudinal study of developmental change and association with behavioral problems. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 41(8), 964-971.

Higuchi, S., Motohashi, Y., Liu, Y., & Maeda, A. (2005). Effects of playing a computer game using a bright display on presleep physiological variables, sleep latency, slow wave sleep and REM sleep. Journal of sleep research, 14(3), 267-273.

Hill, P. (1994). Sleep disturbances in depression and anxiety: Issues in childhood and adolescence. Journal of psychosomatic research, 38, 61-67.

Hobson, J. A. (2005). Sleep is of the brain, by the brain and for the brain. Nature, 437(7063), 1254-1256.

Iglowstein, I., Jenni, O. G., Molinari, L., & Largo, R. H. (2003). Sleep duration from infancy to adolescence: reference values and generational trends. Pediatrics, 111(2), 302-307. Johnson, E. O., Roth, T., Schultz, L., & Breslau, N. (2006). Epidemiology of DSM-IV

insomnia in adolescence: lifetime prevalence, chronicity, and an emergent gender difference. Pediatrics, 117(2), e247-e256.

Kaiser Family Foundation. (2010). Generation M2 Media in the Lives of 8- to 18-Year-Olds. Geraadpleegd van

(24)

Kessler, R. C., Avenevoli, S., & Merikangas, K. R. (2001). Mood disorders in children and adolescents: An epidemiologic perspective. Biological Psychiatry, 49, 1002-1014. doi:10.1016/S0006-3223(01)01129-5

Kremer, P., Elshaug, C., Leslie, E., Toumbourou, J.W., Patton, G.C., & Williams, J. (2014). Physical activity, leisure-time screen use and depression amonh children and young adolescents. Journal of Science and Medicine in Sport, 17(2), 183-187.

Lakdawalla, Z., Hankin, B. L., & Mermelstein, R. (2007). Cognitive theories of depression in children and adolescents: A conceptual and quantitative review. Clinical child and family psychology review, 10(1), 1-24.

Lenhart, A., Smith, A., Anderson, M., Duggan, M., & Perrin, A. (2015). Teens, technology, and friendships. Retrieved from http://www.pewinternet.org/files/2015/08

Ling, R., & Haddon, L. (2008). Children, youth and the mobile phone. In K. Drotner & S. Livingstone (Eds.), International handbook of children media and culture (pp. 137– 151). London, UK: Sage.

Lopresti, A. L., Hood, S. D., & Drummond, P. D. (2013). A review of lifestyle factors that contribute to important pathways associated with major depression: diet, sleep and exercise. Journal of affective disorders, 148(1), 12-27.

van Maanen, A., Dewald-Kaufmann, J. F., Oort, F. J., de Bruin, E. J., Smits, M. G., Short, M. A., Gradisar, M., Kerkhof, G. A., & Meijer, A. M. (2014). Screening for sleep

reduction in adolescents through self-report: Development and Validation of the Sleep Reduction Screening Questionnaire (SRSQ). Child & Youth Care Forum, 43(5), 607-619. doi: 10.1007/s10566-014-9256-z

Madell, D. & Muncer, S. (2004). Gender differences in the use of the Internet

by English secondary school children. Social Psychology of Education 7: 229–251. Martins, N., & Harrison, K. (2012). Racial and gender differences in the relationship between

children’s television use and self-esteem: a longitidunal panel study. Communication Research, 39(3), 338-350.

McCauley Ohannessian, C. (2011). Parental problem drinking and adolescent psychological problems: The moderating effect of adolescent-parent communication. Youth and Society, 45, 3-26. doi:10.1177/0044118X1140893

Meerkerk G., Eijnden, R. J .J. M. van den. & Rooij T. van (2006). Monitor Internet en Jongeren: Compulsief Internetgebruik onder Nederlandse Jongeren. IVO Factsheet Rotterdam.

(25)

among adolescents. Journal of Adolescent Health, 23(5), 259-263.

Mesquita, G., & Reimão, R. (2007). Nightly use of computer by adolescents: Its effect on quality of sleep. Arquivos de Neuro-Psiquiatrica, 65, 428–432.

Mitru, G., Millrood, D. L., & Mateika, J. H. (2002). The impact of sleep on learning and behavior in adolescents. Teachers College Record, 104(4), 704-726.

Moore, M., & Meltzer, L. J. (2008). The sleepy adolescent: causes and consequences of sleepiness in teens. Paediatric respiratory reviews, 9(2), 114-121.

Muris, P., Meesters, C., & Schouten, E. (2002). A brief questionnaire of DSM‐IV‐defined a nxiety and depression symptoms among children. Clinical Psychology &

Psychotherapy, 9(6), 430-442.

Neuman, S. (1991). Literacy in the television age. Norwood: Ablex Publishing.

Olds, T., Ridley, K., & Dollman, J. (2006). Screeniebopper and extreme screenies: the place of screen time in the time budgets of 10-13 year-old Australian children. Australian And New Zealand Journal Of Public Health, 30(2), 137-142.

Pagel, J.F., Forister, N., & Kwiatkowki, C. (2007) Adolescent sleep disturbance andschool performance: The confounding variable of socioeconomics. Clin Sleep Med 3: 19–23. Pallant, J. (2010). SPSS Survival Manual. A step by step guide to data analysis using the SPSS program. Australia: Allen & Unwin Book Publishers.

Park, B., & Lee, K. C. (2011). The Effect of Users’ Characteristics and Experiential Factors on the Compulsive Usage of the Smartphone. Communications in Computer and Information Science, 151, 438-446. doi:10.1007/978-3-642-20998-7_52

Pieters, S., Burk, W. J., Van der Vorst, H., Dahl, R. E., Wiers, R. W., & Engels, R. C. (2015). Prospective relationships between sleep problems and substance use, internalizing and externalizing problems. Journal of youth and adolescence, 44(2), 379-388.

Pieters, D., De Valck, E., Vandekerckhove, M., Pirrera, S., Wuyts, J., Exadaktylos, V., Haex, B., Michiels, N., Verbraecken, J., & Cluydts, R. (2014). Effects of pre-sleep media use on sleep/wake patterns and daytime functioning among adolescents: the moderating role of parental control. Behavioral sleep medicine, 12(6), 427-443.

Pilcher, J. J., Ginter, D. R., & Sadowsky, B. (1997). Sleep quality versus sleep quantity: relationships between sleep and measures of health, well-being and sleepiness in college students. Journal of psychosomatic research, 42(6), 583-596.

Poznanski, E.O. & Mokros, H.B. (1994). Phenomenology and epidemiology of mood disorders in children and adolescents. In W.M. Reynolds & H.F. Johnston

(26)

(Eds.), Handbook of depression in children and adolescents, (p p. 19-39). New York: Plenum Press.

Primack, B.A., Swanier, B., Georgiopoulos, A.M., Land, S.R., & Fine, M.J. (2009).

Association between media use in adolescence and depression in young adulthood: a longitudinal study. Archives of General Psychatry, 66 (2), 181-188.

Przybylski, A.K. (2014). Electronic gaming and psychosocial adjustment. Pediatrics, 134(3), 1-7.

Roberts, R. E., Roberts, C. R., & Chen, I. G. (2001). Functioning of adolescents with symptoms of disturbed sleep. Journal of Youth and Adolescence, 30(1), 1-18. Roehrs, T., Carskadon, M. A., Dement, W. C., & Roth, T. (2005). Daytime sleepiness and

alertness. Principles and practice of sleep medicine, 39-50.

Roobol, T. H. (2006). Depressieve beelden bij kinderen en pubers: laat ze er niet mee zitten. Bijblijven, 22(5), 207-214.

Sivertsen, B., Harvey, A. G., Lundervold, A. J., & Hysing, M. (2014). Sleep problems and depression in adolescence: results from a large population-based study of Norwegian adolescents aged 16–18 years. European child & adolescent psychiatry, 23(8), 681-689.

Smetana, J. G., Campione-Barr, N., & Metzger, A. (2006). Adolescent development in interpersonal and societal contexts. Annual Review of Psychology, 57, 255-284. doi:10.1146/annurev.psych.57.102904.190124

Stores, G. (1996). Practitioner review: assessment and treatment of sleep disorders in children and adolescents. Journal of child psychology and psychiatry 37 (8), 907–925.

Tapar, A., Collishaw, S., Pine, D. S., & Thapar, A. K. (2012). Depression in adolescence. Lancet, 379, 1056-67. doi: 10.1016/50140-6736(11)60871-4

Timbremont, B., & Braet, C. (2005). Depressie bij kinderen en adolescenten. Kind en adolescent, 26(1), 46-56.

Wennekers, A.M., de Haan, J. & Huysmans, F. (2016). Tijd in kaart. In: Media:Tijd in kaart. Geraadpleegd op 1 april 2018 via https://digitaal.scp.nl/mediatijd/tijd_in_kaart. Wolfson, A. R., & Carskadon, M. A. (2005). A Survey of Factors Influencing High School

StartTimes. NASSP Bulletin, 89(642), 47-66.

Wood, B., Rea, M. S., Plitnick, B., & Figueiro, M. G. (2013). Light level and duration of exposure determine the impact of self-luminous tablets on melatonin suppression. Applied ergonomics, 44(2), 237-240.

(27)

the human circadian pacemaker to nocturnal light: melatonin phase resetting and suppression. The Journal of Physiology, 526(3), 695-702.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

when searching for or using information. Adapted from a taxonomy that resulted from similar research [13], we coded the information types into a) patient-specific (all information

If the AUT is deviated from the coordinate origin of the measure- ment set-up, the conventional algorithm requires larger mea- surement range and smaller sampling interval than the

The different taxes to be considered for the transfer of the selected classes of assets, and will be applicable to all three classes are explained: A CGT rate is applied as per

Hereto they used 1D cross-shore profiles (“Jarkus raaien”) of the Dutch coast and a Bayesian network 1 to determine if the presence of buildings on beach significantly affects

This study used spectral-element modeling and numerical modeling to evaluate the impact of topography on ground shaking induced by the 2005 Kashmir earthquake.. There are

The aim of this study was to formally assess the performance of the mILAS as a tool for monitoring early recovery following THR by: (1) examining construct validity via internal

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8