• No results found

De ervaringen en wensen van leerlingen en teamleden over ouderbetrokkenheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ervaringen en wensen van leerlingen en teamleden over ouderbetrokkenheid"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Ervaringen en Wensen van Leerlingen en Teamleden over Ouderbetrokkenheid

Mathilde Bakker

Bachelorscriptie Universitaire PABO van Amsterdam Datum: 29 – 07 – 2018

Module: ULP G Bachelor-onderzoek

Begeleiders: Haytske Zijlstra, Sylvie van den Akker en Mustapha Kadhari. Aantal woorden: 8977 woorden

(2)

2 Abstract

Dit onderzoek is uitgevoerd op de JP Coenschool in Amsterdam. Het leerteam van de school, bestaande uit directie, een aantal leerkrachten en een aantal externe experts, werkt aan het thema Ouderbetrokkenheid en Pedagogische Kwaliteit. Er is onderzocht hoe de leerlingen en de teamleden de ouderbetrokkenheid ervaren en of zij wensen hebben met betrekking tot de ouderbetrokkenheid. De leerlingen uit groep 6, 7 en 8 en de teamleden hebben een aangepaste vragenlijst van Lusse (2016) ingevuld. Er is een Principale Componenten Factoranalyse gedaan. Vervolgens is er per schaal een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Bij de teamleden zijn er drie schalen geselecteerd, die de vormen van ouderbetrokkenheid representeren: educatieve-, formele- en maatschappelijke samenwerking (Oostdam & de Vries, 2014). Voor de leerlingen is alleen de eerste schaal geselecteerd educatieve samenwerking. De teamleden hebben de educatieve- en formele samenwerking positief beoordeeld en de maatschappelijke samenwerking is neutraal beoordeeld. De leerlingen hebben de educatieve samenwerking positief beoordeeld. De teamleden hebben vooral wensen die vallen onder de categorie ‘Afspraken & Communicatie’. De wensen van leerlingen vallen vooral onder de categorieën ‘Activiteiten (kwantiteit omhoog)’. Voor vervolgonderzoek is het interessant om verder te kijken naar verschillen tussen de groepen, zoals de mate van invloed van diverse achtergronden, geslacht of leeftijd.

(3)

3 Inhoudsopgave 1 Inleiding ... 5 1.1 (Super)diversiteit ... 6 2 Theoretisch Kader ... 7 2.1 Ouderbetrokkenheid ... 7

2.1.1 Vormen van Ouderbetrokkenheid. ... 8

2.1.2 Het meten van Ouderbetrokkenheid. ... 11

2.2 Onderzoek naar het Belang van Ouderbetrokkenheid ... 12

2.3 Belang van de Kindbeleving ... 13

2.4 Onderzoeksvragen ... 14 2.5 Hypothesen ... 14 3 Methode ... 15 3.1 Participanten ... 15 3.2 Meetinstrumenten ... 17 3.3 Procedure ... 21 3.4 Data Analyse ... 23 4 Resultaten ... 24

4.1 Resultaten van de t-toets ... 24

4.2 De Ervaringen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid ... 25

4.3 De Wensen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid ... 30

5 Conclusie... 36

(4)

4

5.1.2 Ervaringen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid ... 38

5.1.3 Wensen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid ... 40

5.1.4 Welke Ervaringen en Wensen hebben de Leerlingen uit groep 6, 7 en 8 en Teamleden van de JP Coenschool wat Betreft de Ouderbetrokkenheid? ... 41

5.2 Discussie... 42

5.3 Praktische Aanbeveling voor School ... 44

6 Literatuur... 44

Bijlagen ... 48

Bijlage 1: Data-Inspectie... 48

Bijlage 2: Vragenlijst voor de Teamleden ... 51

Bijlage 3: Vragenlijst voor de leerlingen ... 56

Bijlage 4: Principale Componenten Factoranalyse & Betrouwbaarheidsanalyse ... 61

Bijlage 5: Ladingen van de Principale Componenten Analyse bij de Teamleden ... 67

Bijlage 6: Ladingen va de principale Componenten Analyse bij de leerlingen ... 69

Bijlage 7: Toelichting Antwoordkeuzes voor de Leerlingen ... 71

Bijlage 8: Checklist Toelichting Vragenlijst... 72

Bijlage 9: Codeerschema ... 73

Bijlage 10: Kwalitatieve Data van de Teamleden... 74

(5)

5 1 Inleiding

De afgelopen decennia zijn veel onderzoeken gedaan naar de invloed van

ouderbetrokkenheid. Hieruit is gebleken dat ouderbetrokkenheid een positieve invloed kan hebben op verschillende aspecten, zoals schoolprestaties (Smit et al., 2007, aangehaald in Menheere & Hooge, 2010), de maatschappelijke ontwikkeling (Ministerie van OCW, 2009, aangehaald in Prins, Wienke, & Rooijen, 2013) en het sociale gedrag van kinderen (Prins, Wienke, & Rooijen, 2013).

De JP Coenschool in Amsterdam Oost heeft een multiculturele populatie en is

inmiddels vier jaar actief met het maken en uitvoeren van beleid rondom ouderbetrokkenheid. Voor het verhogen van de ouderbetrokkenheid organiseert de school meerdere activiteiten per jaar waarbij ouders betrokken worden. Voorbeelden van dergelijke activiteiten zijn het

organiseren van buurtfeesten, het voorleesontbijt en het Vadervoetbal. Daarnaast is de communicatie tussen de school en de ouders verbeterd. De school heeft jaarlijkse startgesprekken geïntroduceerd, waarbij de leerkrachten en ouders kennismaken, verwachtingen kunnen uitspreken en afspraken kunnen maken. De school heeft ook een draaiboek ontwikkeld met een overzicht van alle jaarlijkse activiteiten die de school organiseert. Eind maart wordt het gepresenteerd aan het team en daarna wordt het zo snel mogelijk ook aan de ouders gegeven. In het draaiboek worden alle data opgeschreven met korte beschrijvingen en de doelen van alle activiteiten. Het is gemaakt om duidelijkheid te creëren over activiteiten, zoals de openbare lessen en de bijeenkomsten genaamd Ouders ontmoeten ouders.

Het doel van dit onderzoek is het achterhalen hoe de leerlingen en teamleden op de JP Coenschool in Amsterdam Oost de ouderbetrokkenheid (de educatieve-, maatschappelijke- en de formele samenwerking; zie p. 10) ervaren en welke wensen zij hebben omtrent ouderbetrokkenheid. In de literatuur is er nog weinig bekend over de ervaringen en wensen

(6)

6 van leerlingen over ouderbetrokkenheid. Voordat er verder ingegaan wordt op

ouderbetrokkenheid en de componenten van ouderbetrokkenheid, wordt eerst ingegaan op de superdiversiteit, omdat de JP Coenschool een diverse ouder- en kind-populatie kent. De achtergrond van ouders is van invloed op de communicatie tussen de school en de ouders en is tevens van invloed op de wensen van ouders.

1.1 (Super)diversiteit

In deze paragraaf wordt uitgelegd waarom juist op een superdiverse school zoals de JP Coenschool, de betrokkenheid van leerlingen extra kan bijdragen aan ouderbetrokkenheid.

De Werkplaats Onderwijsonderzoek Amsterdam (WOA) is vier jaar geleden een onderzoek gestart naar superdiversiteit. Drie schoolbesturen (ASKO, STAIJ en Sirius) en drie Amsterdamse kennisinstellingen (HvA, UvA en het Kohnstamm Instituut) werken samen om praktijkgerichte onderzoeken uit te voeren. Sinds 1 januari 2011 is Amsterdam officieel een majority-minority city (Crul, Schneider, & Leile, 2013). Dat wil zeggen dat minder dan de helft, 49,7%, van de stadsbewoners van Nederlandse afkomst is. De andere helft van de bevolking is afkomstig uit 176 verschillende landen. Op de Amsterdamse scholen is deze diversiteit terug te zien. Er wordt vanuit de WOA een groot aantal onderzoeken gedaan naar diversiteit en hoe er mee om kan worden gegaan.

De JP Coenschool neemt sinds vier jaar deel aan het onderzoek van de WOA met een leerteam over ouderbetrokkenheid en pedagogische kwaliteit. Ouders en leerkrachten worden geconfronteerd met verschillende opvoedingswaarden en de leerling kan een verschil ervaren tussen thuis en op school. Menheere en Hooge (2010) wijzen op de grote variëteit tussen ouders. De verschillen kunnen liggen in gedrag, overtuigingen, sociaaleconomische status, opleidingsniveau, moedertaal, etnisch-culturele achtergrond, religie, enzovoort. Bij

(7)

7 beleidsvorming dient er altijd rekening worden gehouden met deze verschillen (Menheere & Hooge, 2010).

Bij ouderbetrokkenheid mag er volgens Menheere en Hooge (2010) niet worden uitgegaan van ‘de ouder’, daarvoor zijn er te veel verschillen tussen ouders. Het blijkt uit onderzoek dat ook op scholen met een laagopgeleide en etnisch diverse ouderpopulatie het mogelijk is om met bijna alle ouders contact te leggen (Lusse, 2013, aangehaald in Oostdam & de Vries, 2014). Door de verschillende achtergronden vereist het extra aandacht om een goede samenwerking op te bouwen. De leerlingen kennen de thuis- en de schoolsituatie allebei goed. Daarom kunnen ervaringen en wensen van leerlingen over ouderbetrokkenheid inzicht geven in de manier waarop de verschillende achtergronden tot een goede

samenwerking kunnen leiden op school. De teamleden kunnen vanuit de school een beeld schetsen van de ouderbetrokkenheid.

2 Theoretisch Kader

` In dit hoofdstuk wordt het onderwerp in een breed kader geplaatst. De theorieën die onderliggend zijn aan dit onderzoek worden beschreven en de belangrijkste begrippen worden toegelicht. Allereerst worden verschillende vormen van ouderbetrokkenheid beschreven. Vervolgens wordt het belang van ouderbetrokkenheid verantwoord. Daarna wordt het belang van kindbeleving toegelicht. Ten slotte worden de onderzoeksvraag en de hypothesen geformuleerd.

2.1 Ouderbetrokkenheid

Wanneer is er sprake van een ´betrokken ouder´?

Er worden definities gegeven, omdat er voor ouderbetrokkenheid vele begrippen en definities gebruikt worden in de literatuur, wat verwarrend kan zijn voor professionals en leerkrachten

(8)

8 (de Jonge & Petterson, 2016). Er wordt toegewerkt naar de definitie en concepten van

ouderbetrokkenheid die worden gehanteerd in dit huidige onderzoek. 2.1.1 Vormen van Ouderbetrokkenheid.

Er zijn verschillende vormen waarop ouders betrokken kunnen zijn bij het onderwijs van hun kinderen en scholen kunnen op verschillende manieren ouders betrekken (Smit, Driessen, Sluiter, & Brus, 2007). De typologie van Epstein is Internationaal een prominente theorie over ouderbetrokkenheid (Menheere & Hooge, 2010), waar ook andere theorieën weer op voortbouwen. Deze typologie onderscheidt zes verschillende vormen van ouderbetrokkenheid. In Tabel 1 zijn de zes vormen van ouderbetrokkenheid beschreven. Tabel 1

Beschrijving van de Zes Vormen van de Typologie van Epstein (Fan & Chen, 2001, aangehaald in Menheere & Hooge, 2010).

Type Beschrijving

Parenting Ouders ondersteunen het kind bij het naar school gaan en creëren thuis een goed pedagogische klimaat.

Communicating Ouders praten met de school over schoolzaken. Volunteering Ouders vervullen vrijwilligerstaken voor de school.

Learning at school Ouders bieden hulp bij het huiswerk van hun kind, zodat zij betrokken zijn bij het onderwijs van het kind.

Decision making and advocacy

Ouders kunnen meepraten over beleidsvorming en zij kunnen deelnemen aan commissies.

Collaborating with the society

De school is onderdeel van de wijk waar deze in staat en de ouders en de school spelen ook een rol in de wijk en de

(9)

9 samenwerking daarmee.

Op basis van de indeling van Epstein hebben de Nederlandse onderzoekers Oostdam en de Vries (2014) een driedeling van ouderbetrokkenheid beschreven. Zij onderscheiden de volgende drie vormen van samenwerking tussen de school en de ouders: de

maatschappelijke-, de formele- en de educatieve samenwerking. Bij maatschappelijke

samenwerking gaat het om de samenwerking tussen de ouders en de school bij buitenschoolse activiteiten. De tweede vorm van samenwerking is de formele samenwerking. In deze vorm van samenwerken helpen ouders met allerlei activiteiten om die met school te kunnen realiseren, zoals meegaan naar schoolreisjes, creatieve activiteiten begeleiden, organiseren van overblijfmomenten, maar ook de deelname in de ouderraad. De formele samenwerking wordt in de praktijk doorgaans de ouderparticipatie genoemd. Ten slotte is er de educatieve samenwerking, die uit twee onderdelen bestaat: de pedagogische- en didactische

samenwerking. De pedagogische samenwerking zorgt ervoor dat de verschillende

omgevingen bij elkaar aansluiten doordat ouders en de school samenwerken en overleggen. De verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kind stopt niet bij de schoolpoort en de school kan ouders meer bewust maken van de opvoeding thuis. Daarnaast is er de didactische samenwerking, die gaat over de samenwerking die er op is gericht om het leerproces van de leerling te verbeteren. Ouders kunnen bijvoorbeeld helpen om leerlingen schoolse vaardigheden te leren. De JP Coenschool heeft het boek van Oostdam en de Vries (2014) gekozen als gemeenschappelijk kader met betrekking tot het begrip

ouderbetrokkenheid. Sindsdien besteedt de school aandacht aan alle drie de vormen van samenwerking: de maatschappelijke-, de formele- en de educatieve samenwerking. In Tabel 2 is te zien op welke manieren en met welke activiteiten de school aandacht besteedt aan die drie vormen van samenwerking (Oostdam, & de Vries, 2014).

(10)

10 Tabel 2

Ouderbetrokkenheid op de JP Coenschool Onderverdeeld in Drie Vromen van Samenwerking.

Ouderbetrokkenheid Maatschappelijke

samenwerking

Formele samenwerking Educatieve samenwerking

‘Ouders ontmoeten ouders’ bijeenkomsten (vier keer per jaar)

Ouderraad Startgesprek met ouders en kind.

‘Ouders ontmoeten ouders’ Slotavond met verhalen van ouders.

Medenzeggenschapsraad Algemene ouderavond

Vadervoetbal (ontstaan met Vaderdag)

Hand- en spandiensten bij vieringen of educatieve uitstapjes.

Openbare les voor ouders. Een les Vreedzame school.

Avondvierdaagse Voorleesontbijt Mondelinge rapportage. Samen Indische buurt

festival

Groot podium opbouwen met ouders (voor kerst, slotavond Ouders ontmoeten ouders en afscheid groep 8).

Ouderavond met thema

Iftar Sinterklaas met afsluitend

Braziliaans eten.

Rapportenweek.

(11)

11 2.1.2 Het meten van Ouderbetrokkenheid.

Voor het meten van de ervaringen en wensen rondom educatieve samenwerking is er in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van de vragenlijst van Mariëtte Lusse (2016). Het proefschrift van Lusse (2013) is een Nederlands ontwerpgericht onderzoek naar het

verbeteren van het contact tussen de school en de ouders als bijdrage aan preventie van schooluitval. In dit proefschrift worden drie dimensies van ouderbetrokkenheid

onderscheiden: onderwijsondersteunend gedrag, oudercontact en ouderparticipatie. De zes types van Epstein (2001) liggen ten grondslag aan deze drie dimensies. In het proefschrift wordt onderzoek gedaan naar de dimensie 'oudercontact’, hieronder valt het type

‘communiceren’ van Epstein (2001). Uit het onderzoek van Lusse (2013) komen tien

succesfactoren naar voren die het oudercontact verbeteren, zoals het ervoor zorgen dat ouders zich welkom voelen, het kennismaken met ouders en het zorgen voor interactie en

uitwisseling van informatie met ouders. Deze tien succesfactoren komen ook naar voren bij educatieve samenwerking in Oostdam en de Vries (2014). Deze tien succesfactoren om ‘oudercontact’ te verbeteren, zorgen er namelijk voor dat de educatieve samenwerking tussen school en ouders verbeterd. De dimensie oudercontact van Lusse (2013) hangt dus sterk samen met de educatieve samenwerking van Oostdam en de Vries (2014).

Om de maatschappelijke- en formele samenwerking te onderzoeken wordt er geluisterd naar een advies van Samaey en Vettenburg (2005) voor het ontwerpen van een reflectie-instrument. Samaey en Vettenburg (2005) ontwierpen een reflectie-instrument om de ouderbetrokkenheid te onderzoeken in Brussel. Het onderzoek maakte deel uit van een ondersteuningsinitiatief in het onderwijs genaamd Schoolopbouwerk, met onder andere het doel de ouderbetrokkenheid te vergroten. Samaey en Vettenburg adviseren om een vragenlijst met betrekking tot ouderbetrokkenheid te baseren op schoolgebonden ervaringen (2007,

(12)

12 aangehaald in Triest, 2016), zodat items herkenbaar zijn voor respondenten en zodat het resultaat specifiek over de schoolsituatie gaat.

2.2 Onderzoek naar het Belang van Ouderbetrokkenheid

Uit vele onderzoeken blijkt dat het belangrijk is om als school te investeren in ouderbetrokkenheid. Als het samenwerkingsverband goed verloopt tussen de school en ouders heeft dit een positieve uitwerking op de ontwikkeling van het kind (Ministerie OCW, 2009, aangehaald in Prins, Wienke & van Rooijen, 2013). Bovendien kan betrokkenheid de taak van de leerkracht verlichten, omdat er gesproken kan worden over de opvoeding en de leerondersteuning. Daarnaast kan ouderbetrokkenheid ook helpen bij burgerschapsvorming en culturele integratie. Zo stellen Defroges en Abouchaar (2003) dat de ouderbetrokkenheid indirect invloed heeft op de sociale houding van het kind, de houding ten opzichte van leren en de wil om hoog te presteren.

Verder hebben Smit, Driessen, Sluiter, en Brus (2007) meerdere onderzoeken aangehaald waaruit blijkt dat ouderbetrokkenheid direct en indirect een positieve invloed heeft op de schoolse ontwikkeling van het kind. Zo blijkt dat ouderbetrokkenheid leidt tot hogere prestaties op het gebied van rekenen en lezen (Griffith, 1996; Reynolds, 1992; Sui-Chu & Willms, 1996, aangehaald in Fantuzzo, McWayne, & Perry, 2004). Als ouders ook thuis betrokken zijn bij het onderwijs van hun kind, heeft dat een positieve invloed op lees- en schrijfprestaties door bijvoorbeeld toezicht te houden op huiswerk en te praten over school (Epstein, 1991; Griffith, 1996; Sui-Chu &Willms, 1996; Keith et al., 1998, aangehaald in Fantuzzo et al., 2004). Uit een reviewstudie naar de effectiviteit van ouderbetrokkenheid (Bakker, Denessen, Denissen, & Oolbekkink-Marchand, 2013) blijkt dat het grootste positieve effect wordt behaald als ouders thuis betrokken zijn bij het leren van hun kind (educatieve samenwerking). Voorbeelden uit deze reviewstudie zijn samen lezen, helpen bij het huiswerk en educatieve spelletjes doen met kinderen. Echter, het effect van thuis

(13)

13 betrokken zijn, is niet altijd positief. Een aantal onderzoekers benadrukt dat als ouders zich thuis teveel gaan bemoeien met het leren van hun kind de effecten ook negatief kunnen zijn, bijvoorbeeld door huiswerkcontrole die als onplezierig ervaren wordt of veel prestatiedruk veroorzaakt bij kinderen (Bakker, Denessen, Denissen, & Oolbekkink-Marchand, 2013).

De JP Coenschool streeft naar ouderbetrokkenheid op school en thuis. Voor de

betrokkenheid op school worden activiteiten op school georganiseerd. De betrokkenheid thuis van ouders wordt geactiveerd door onder andere gedifferentieerd huiswerk mee te geven en daar ook afspraken over te maken tijdens rapportgesprekken met de ouders en het kind.

2.3 Belang van de Kindbeleving

Er is nog geen onderzoek gedaan is naar de belevingen van leerlingen over de ouderbetrokkenheid op school. In deze paragraaf wordt het belang van het meten van

kindbeleving toegelicht. Volgens de pedagogische driehoek, van ouders, school en het kind is het de taak van de ouders en de school om het kind op te voeden en het kind te helpen met ontwikkelen. In deze driehoek heeft het kind steeds meer zelf de verantwoordelijkheid om zich te ontwikkelen en te leren (Reitsma, & de Wit, 2012). Het kind is dus een belangrijk onderdeel van de driehoek en moet niet vergeten worden in onderzoeken naar

ouderbetrokkenheid.

Dit onderzoek geeft inzicht in de ervaringen en wensen van kinderen met betrekking tot de verschillende vormen van ouderbetrokkenheid. Daarnaast kent het kind als enige beide contexten, de thuis- en schoolsituatie (Broersen & Spreij, 2009). Dit sluit ook aan bij het reeds besproken thema van de diversiteit. Doordat het kind beide culturen kent kan de ervaring van het kind een brug slaan tussen school en ouders. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kindbeleving over het algemeen erg belangrijk is. Zo toont het onderzoek naar de leerkracht-leerling relatie van Spilt et al. (2009) aan, dat er weinig overeenstemming is tussen

(14)

14 hoe leerlingen en leerkrachten hun relatie beoordelen. Als je de beleving van het kind niet meet, heb je een onvolledig beeld van de relatie.

De JP Coenschool kan de resultaten van dit onderzoek gebruiken om een concreet beeld te schetsen van de ervaringen en wensen van de leerlingen. Bij het formuleren en ontwikkelen van ouderbetrokkenheid kan de school de belevingen van zowel de teamleden als de leerlingen meenemen. Ook andere scholen kunnen de resultaten van dit onderzoek gebruiken als uitgangspunt voor hun beleidsvorming rondom ouderbetrokkenheid.

2.4 Onderzoeksvragen

De school wil weten hoe de teamleden de ouderbetrokkenheid op school ervaren en of zij nog specifieke wensen hebben. Daarnaast wil de school inzicht krijgen in de beleving van de leerlingen met betrekking tot het onderwerp ouderbetrokkenheid. Daarom wordt er in dit onderzoek een antwoord gezocht op de vraag: Welke ervaringen en wensen hebben de leerlingen uit groep 6, 7 en 8 en de teamleden van de JP Coenschool wat betreft de ouderbetrokkenheid? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden worden de volgende deelvragen onderzocht:

- In welke mate verschillen de gemiddelde scores op de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?

- Wat zijn de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van leerlingen en de teamleden?

- Wat zijn de wensen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?

2.5 Hypothesen

Doordat er weinig tot geen literatuur is over de kindbeleving op het gebied van ouderbetrokkenheid is het moeilijk om verwachtingen te beschrijven over de ervaringen en

(15)

15 wensen van leerlingen met betrekking tot ouderbetrokkenheid. Er wordt verwacht dat dat de leerlingen een positieve ervaring hebben met de ouderbetrokkenheid bij leuke activiteiten, zoals schoolreisjes en vadervoetbal. Daarentegen is het mogelijk dat leerlingen waarbij thuis veel controle is op huiswerk en resultaten, liever willen dat ouders op een andere manier betrokken worden bij het schoolwerk (Bakker, Denessen, Denissen, Oolbekkink-Marchand, 2013).

De school is nu vier jaar bezig met het beleid rondom ouderbetrokkenheid. Daarom is te verwachten dat de teamleden belang hechten aan ouderbetrokkenheid en ervaren dat ouders betrokken worden. Daar staat tegenover dat het leerteam ouderbetrokkenheid van de JP Coenschool uit een kleine groep bestaat met de directie, een aantal leerkrachten en een aantal externe experts vanuit de Werkplaats Diversiteit van Amsterdam (WOA). Mogelijkerwijs gaan leerkrachten die geen deel uitmaken van dit leerteam minder bewust om met het vergroten van ouderbetrokkenheid. Deze groep wenst wellicht meer duidelijkheid over het beleid op ouderbetrokkenheid.

3 Methode

In de vorige twee hoofdstukken is het onderwerp afgebakend en het theoretisch kader weergegeven. In dit hoofdstuk is de opzet van de methode van dit huidige onderzoek beschreven.

3.1 Participanten

Er is gekozen om alle teamleden en alle leerlingen uit groep 6, 7 en 8 te bevragen. Dit is gedaan ten behoeve van hoge respons percentages bij de leerlingen en de teamleden en zodat de resultaten een goede representatie geven van de ervaringen en wensen. Vanaf groep 6 kunnen leerlingen de vragenlijst lezen, begrijpen en invullen, daarom is er voor groep 6, 7 en 8 gekozen. In Tabel 3 zijn het aantal respondenten, de sekse en de minimale en maximale

(16)

16 leeftijd te zien. Alle teamleden van de JP Coenschool hebben de vragenlijst digitaal

ontvangen, dat waren er 34. Daarvan hebben 20 teamleden de vragenlijst ingevuld. In totaal zijn er 96 leerlingen in groep 6, 7 en 8. Daarvan hebben 83 leerlingen de vragenlijst ingevuld. De overige leerlingen waren op die dag niet aanwezig tijdens het klassikale invulmoment.

Er is begonnen met een uitgebreide data-inspectie gedaan. In Tabel 3 is te zien dat er één teamlid en vijf leerlingen zijn verwijderd uit de dataset en dat 55,9% van het totaal aantal teamleden uiteindelijk is meegenomen in het onderzoek en 81,3% van alle leerlingen. In Bijlage 1 zijn de redenen voor de verwijdering van respondenten beschreven.

Tabel 3

Het Aantal Respondenten van het Team en van de Leerlingen Respondent Totaal Ingevulde

vragenlijsten Man/ jongen Vrouw/ meisje Minimale leeftijd Maximale leeftijd Overgebleven na Data-inspectie Percentage responses Teamleden 34 20 7 27 23 66 19 55,9% Leerlingen groep 6 30 29 10 20 10 11 26 86,7% Leerlingen groep 7 33 27 9 24 11 12 27 81,8% Leerlingen groep 8 33 27 23 10 12 13 25 75,8% Totaal leerlingen 96 83 42 54 10 13 78 81,3%

(17)

17 3.2 Meetinstrumenten

In dit onderzoek is de theorie van Oostdam en de Vries (2014) gebruikt als definitie voor ouderbetrokkenheid. De vragenlijst die is afgenomen bij leerlingen en teamleden bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt de eerste variabele gemeten: de ervaringen van de leerlingen en de teamleden van de ouderbetrokkenheid. Deze wordt gemeten aan de hand van gesloten vragen in de vorm van stellingen, waar de teamleden en leerlingen het wel of niet mee eens zijn. In het tweede deel van de vragenlijst wordt de tweede variabele gemeten: de wensen van de leerlingen en het team over ouderbetrokkenheid. Deze variabele wordt gemeten met behulp van vier open vragen. Als eerste is de vragenlijst voor de teamleden gemaakt, daarna is die aangepast naar het niveau van de leerlingen. De complete

vragenlijsten zijn opgenomen in Bijlage 2 (Teamleden) en Bijlage 3 (Leerlingen). De eerste variabele ‘de ervaringen van de leerlingen en de teamleden van de ouderbetrokkenheid’, in het eerste deel, is een ordinale variabele die met behulp van schaalvragen wordt onderzocht. De schaal heeft de volgende verdeling: ‘--’ is helemaal oneens, ‘-’ is oneens, ‘-/+’ neutraal, ‘+’ is eens en ‘++’ is helemaal eens. Alle vragen zijn in de vorm van een stelling en zijn allemaal indicatief. Bij indicatieve vragen is een hoge

itemscore indicatief voor een hoge score op het te meten construct. Dat wil zeggen dat als een respondent het helemaal eens is met de stelling, dat positief is voor de beoordeling over ouderbetrokkenheid en als een respondent invult ‘helemaal mee oneens’, is dat een negatieve beoordeling van de ouderbetrokkenheid.

Het eerste deel over de ervaringen bestaat uit drie onderdelen, namelijk de drie vormen van ouderbetrokkenheid: de educatieve-, de maatschappelijke- en de formele

samenwerking (Oostdam, & de Vries, 2014), in Tabel 4 is de verdeling van de vragen te zien. Voor de educatieve samenwerking is een bestaande vragenlijst van Lusse (2016) als basis

(18)

18 gebruikt. Voor de maatschappelijke- en de formele samenwerking zijn er zelf geconstrueerde vragen toegevoegd.

Voor het eerste deel van deze vragenlijst over de ervaringen met betrekking tot de vorm ‘educatieve samenwerking’ zijn vragen uit de Quickscan van Lusse (2016) gebruikt. Het doel van de Quickscan is om een beeld te krijgen van het contact tussen de ouders en de school, ook wel het oudercontact genoemd. De Quickscan van Lusse (2016) is gemaakt op basis van het proefschrift van Lusse (2013) over het verbeteren van het oudercontact. In haar proefschrift beschrijft Lusse (2013) tien succesfactoren voor het verbeteren van

Oudercontact. Oudercontact (Lusse, 2016) hangt sterk samen met de educatieve

samenwerking (Oostdam & de Vries, 2014). Oostdam en de Vries (2014) beschrijven de tien succesfactoren voor oudercontact in hun boek in relatie tot educatieve samenwerking, want vanuit goed contact tussen ouders en school kan een sterke educatieve samenwerking

ontstaan. Daarom is deze vragenlijst van Lusse (2016) gebruikt als basis voor de vragen over de educatieve samenwerking. De vragenlijst is aangepast, door een aantal vragen toe te voegen en te verwijderen, zodat de vragenlijst beter aansluit op de schoolsituatie. De aangepaste vragenlijst is gebruikt om de educatieve samenwerking (Oostdam & de Vries, 2014) te meten op de JP Coenschool. Twee voorbeelden van items zijn: ‘De school vindt het belangrijk om samen te werken met ouders’ en ‘Het team heeft een vriendelijke, uitnodigende houding naar ouders’.

Naast de vragen van Lusse (2016), voor de educatieve samenwerking, zijn er nog vragen geconstrueerd voor de andere vormen van ouderbetrokkenheid, de maatschappelijke- en formele samenwerking. In de vragen over maatschappelijke- en formele samenwerking wordt gevraagd naar concrete schoolsituaties en activiteiten, zoals Samaey en Vettenburg (2007) aanraden. Bij maatschappelijke samenwerking wordt er bijvoorbeeld gevraagd: ‘Ouders vinden het belangrijk om naar activiteiten te gaan die de school organiseert’. Een

(19)

19 voorbeeld van een item om de formele samenwerking te meten is: ‘Het is duidelijk voor ouders waar zij zich moeten aanmelden voor het begeleiden of organiseren van activiteiten op school’.

De tweede variabele ‘de wensen van de leerlingen en de teamleden over

ouderbetrokkenheid’, in het tweede deel van de vragenlijst, wordt onderzocht door middel van vier geconstrueerde open vragen. In de eerste open vraag wordt er gevraagd naar de knelpunten met betrekking tot ouderbetrokkenheid. De tweede open vraag gaat over wat de teamleden en leerlingen zelf willen doen om het te verbeteren. Bij de derde vraag wordt er specifiek naar de wensen gevraagd. De laatste vraag gaat over waar de focus op gelegd zou moeten worden en of er nog leuke ideeën zijn.

Eerst is de vragenlijst voor de teamleden gemaakt. De vragenlijst voor het team bestaat uit 35 gesloten vragen over hun ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid en vier open vragen over hun wensen, zie Bijlage 2. De vragenlijst voor het team is aangepast naar de andere doelgroep, de leerlingen. De zinnen en woordkeuze zijn aangepast, zodat de leerlingen de vragen begrijpen en de vragenlijst meer bij hun belevingswereld aansluit. Er zijn ook vragen verwijderd uit de lijst, die over situaties gingen waar de leerlingen niet bij aanwezig zijn en dus ook geen mening of kennis over hebben. Een voorbeeld van een vraag die er uit is gehaald is vraag 7: ‘Binnen het team is er overeenstemming over de manier waarop met ouders wordt samengewerkt’. Leerlingen weten niet in hoeverre er

overeenstemming is binnen het team. In Bijlage 3 is de vragenlijst voor de leerlingen te zien. Deze bestaat uit dertig gesloten vragen en vier open vragen over hun wensen.

(20)

20 Tabel 4

De Aantal Vragen in de Vragenlijst voor het Team en voor de Leerlingen.

Onderdeel vragenlijst Aantal vragen

Teamleden

Aantal vragen Leerlingen

De ervaringen (Gesloten vragen) 35 30

Educatieve samenwerking 27 22

Maatschappelijke samenwerking 3 3

Formele samenwerking 5 5

De wensen (Open vragen) 4 4

Na het verzamelen van de data is er een data-inspectie uitgevoerd om te controleren of er data ontbreken of dat de data fouten bevatten. In Bijlage 1 zijn de gemaakte keuzes

omtrent afwijkende data toegelicht, zoals missende en dubbele antwoorden. Er zijn zes vragen verwijderd, omdat er acht of meer leerlingen ‘weet ik niet’ hebben ingevuld. Het duidt erop dat leerlingen geen zicht hebben op het onderwerp van de vraag en de vraag dus

ongeschikt is. Bijlage 1 staat welke vragen zijn verwijderd.

Na de data-inspectie is er een Exploratieve Principale Componenten Factoranalyse (PCA) gedaan voor datareductie en ook voor verkrijging van inzicht in de samenhang tussen items. De uitgebreide informatie over de Principale Componenten Factoranalyse en

Betrouwbaarheidsanalyse is te vinden in Bijlage 4. De tabellen met alle ladingen op de componenten zijn opgenomen in Bijlage 5 (Teamleden) en Bijlage 6 (Leerlingen).Voor de teamleden zijn er drie schalen geselecteerd, die samen 56,71% van de variantie verklaren en de drie vormen van samenwerking representeren: de educatieve-, de formele- en de

(21)

21 betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd. Schaal 1, de educatieve samenwerking, heeft een

Cronbach’s alfa van 0,90, dat geeft aan dat de betrouwbaarheid goed is. In schaal 1 was de lading op vraag 4 ‘Het team heeft een vriendelijke, uitnodigende houding naar ouders’ laag. De vraag kan relevante informatie bieden, daarom is er voor gekozen om deze in de schaal te houden. Bij schaal 2, de formele samenwerking, is de betrouwbaarheid ook goed met

Cronbach’s alfa 0,89. De laatste schaal, de maatschappelijke samenwerking, heeft een redelijke betrouwbaarheid met een Cronbach’s alfa van 0,73. Bij de leerlingen is er op dezelfde manier een Exploratieve Principale Componenten Factoranalyse uitgevoerd, ook in Bijlage 4 beschreven. Component 2 heeft bij de leerlingen hele lage ladingen en component 3 is een onbetrouwbare schaal. Daarom is er bij de leerlingen maar één component geselecteerd en deze verklaart 30,35% van de variantie. Schaal 1 representeert, net als bij de teamleden, de educatieve samenwerking (Oostdam, & de Vries, 2014). De Cronbach’s alfa is 0,83, dus er is sprake van een goede betrouwbaarheid. Vraag 6 is uit de schaal gehaald bij de leerlingen, omdat deze vraag een negatieve lading had op component 1. De negatieve lading in de factoranalyse suggereert dat vraag 6 een contra-indicatief item is, terwijl dit niet zo is. Voor alle stellingen geldt dat ze indicatief zijn. Verdere toelichting over het verwijderen van vraag 6 uit de schaal, staat in Bijlage 4.

3.3 Procedure

Eind maart 2018 hebben de leerlingen en de teamleden de vragenlijst ingevuld. De teamleden kregen tijdens de briefing een uitleg over het doel van het onderzoek en de vragenlijst. Daarna ontvingen alle teamleden een mail met een digitale link naar de

vragenlijst. Een week later is er een herinneringsmail verstuurd. Groep 6, 7 en 8 kregen van te voren een klassikale uitleg over de vragenlijst, daarna vulden alle aanwezige leerlingen de vragenlijst in. Voor de leerlingen is er een infoblad gemaakt bij de antwoordkeuzes, daar geven smileys aan wat het antwoord betekent, zie Bijlage 7. De onderzoeker en de

(22)

22 groepsleerkracht waren aanwezig in de klas tijdens het invullen. Er is een checklist gemaakt met punten die tijdens de uitleg verteld moeten worden, zodat alle respondenten dezelfde uitleg krijgen, om de betrouwbaarheid te verhogen, zie Bijlage 8.

Voor het afnemen van de vragenlijst bij de leerlingen is er gebruik gemaakt van de theorie van Martine Delfos (2014). In het boek ‘luister je wel naar mij?’ beschrijft Delfos belangrijke algemene punten bij het voeren van gesprekken met kinderen. Allereerst moet de sfeer aangenaam en ontspannen zijn. Een minimale vertrouwensrelatie tussen de interviewer en het kind is hiervoor gewenst. Daarnaast is het uitspreken van de nieuwsgierigheid naar en de interesse in de ervaring en mening van het kind over een bepaald onderwerp belangrijk. Er moet altijd rekening worden gehouden met de beleving van het kind van een bepaald

onderwerp. Verder beschrijft Delfos (2014) per leeftijdsgroep een aantal belangrijke

aspecten, zoals gesprekskader, verbaalniveau en lichaamstaal. In dit huidige onderzoek wordt de leeftijdscategorie van 10 tot 12 jaar onderzocht. Het gesprekskader en het doel van het gesprek moeten altijd duidelijk zijn. Voor deze leeftijdsgroep is het van belang dat er waardering wordt uitgesproken over deelname aan het gesprek. Op verbaal gebied mag het taalgebruik wat abstracter zijn, dan bij jongere leeftijdsgroepen, maar moeilijke woorden moeten wel nog worden uitgelegd. De lichaamstaal en het stemgebruik van de interviewer moeten open en vriendelijk zijn. Kinderen kunnen vanaf 10 jaar open vragen goed begrijpen en beantwoorden. Kinderen van 10 tot 12 jaar hoeven meestal niet aanhoudend gemotiveerd te worden, omdat zij zich langer kunnen concentreren en meer verantwoordelijkheidsgevoel hebben dan de jongere leeftijdsgroep (Delfos, 2014).

In dit onderzoek wordt geen gesprek gevoerd met leerlingen, maar een vragenlijst ingevuld door leerlingen. Wel wordt er rekening gehouden met de aspecten die Delfos (2014) beschrijft voor gespreksvoering met kinderen. Door de vragenlijst eerst te introduceren in de klas en de leerlingen te vertellen dat er veel interesse is in hun ervaring en mening ontstaat er

(23)

23 een ontspannen sfeer. De vragenlijst wordt aangepast aan hun niveau en belevingswereld. De onderzoeker is aanwezig als leerlingen de lijst invullen en er kan hulp worden geboden. De vragenlijst bevat geen suggestieve vragen. De leerlingen weten het doel van de vragenlijst en wat van hen verwacht wordt. Daardoor hebben zij genoeg motivatie om hem in te vullen. 3.4 Data Analyse

Voor de eerste deelvraag: ‘In welke mate verschillen de gemiddelde scores op de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?’ is er een tweezijdige t-toets voor twee onafhankelijke groepen gedaan om te kijken of de scores wel of niet significant van elkaar verschillen. Doordat alleen de eerste schaal ‘educatieve samenwerking’ bij de leerlingen wordt meegenomen in het onderzoek, worden alleen de gemiddelde somscores van de eerste schaal met elkaar vergeleken. Voor de statistische analyses en toetsen is het computerprogramma SPSS gebruikt.

De tweede deelvraag luidt als volgt: “Wat zijn de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van leerlingen en de teamleden?”. Hiervoor wordt er een overzicht gegeven van de kwantitatieve data uit het eerste deel van de vragenlijst. Deze is gemaakt volgens een Likertschaal, zodat de antwoorden konden worden gekwantificeerd. De

frequentie dat teamleden en leerlingen een antwoordkeuze hebben gekozen op vragen in de schalen is opgeschreven. Daarmee is er berekend hoe vaak een antwoord gemiddeld is gekozen en hoe groot dat percentage is van het totaal aantal antwoorden. De gemiddeldes en percentages geven een antwoord op hoe de ouderbetrokkenheid ervaren wordt door de leerlingen en teamleden.

Ten slotte zijn er vier open vragen gesteld om de derde deelvraag over wat de wensen zijn van de teamleden en de leerlingen wat betreft ouderbetrokkenheid te beantwoorden. Er is bij de kwalitatieve data een codeerschema gemaakt met categorieën om de antwoorden van

(24)

24 de teamleden en de leerlingen te labelen, zoals ‘Activiteiten’ en ‘Afspraken &

communicatie’, In Bijlage 9 zijn alle categorieën te zien. Soms geven leerlingen of leden van het team een uitgebreid antwoord dat in meerdere categorieën valt, waardoor het totaal aantal antwoorden groter is dan het totaal aantal respondenten. Nadat alle antwoorden zijn

gecodeerd, is er per categorie geturfd hoe veel antwoorden er van voorkwamen.

4 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gerapporteerd. De resultaten worden opgebouwd aan de hand van de opgestelde deelvragen. Voor de eerste deelvraag over het verschil tussen de gemiddelde somscore op de schaal ‘educatieve samenwerking’ worden de resultaten van de tweezijdige t-toets voor twee onafhankelijke groepen beschreven. Daarna volgt de kwantitatieve data om de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid te beschrijven en tot slot worden de kwalitatieve data om de wensen met betrekking tot ouderbetrokkenheid gerapporteerd.

4.1 Resultaten van de t-toets

Door middel van een tweezijdige t-toets voor twee onafhankelijke groepen is de eerste deelvraag: ‘In welke mate verschillen de gemiddelde scores op de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?’ onderzocht. Doordat bij de leerlingen alleen schaal 1 educatieve samenwerking is geselecteerd, wordt alleen een verschil tussen de gemiddelde somscore op schaal 1 van leerlingen en de teamleden onderzocht. Het is belangrijk om te vermelden dat er niet is voldaan aan de voorwaarden voor een t-toets, namelijk twee groepen van minstens dertig waarnemingen en het is niet bekend of de gemeten variabelen normaal is verdeeld binnen de populatie. De teamleden hebben een gemiddelde somscore van 4,02 en de leerlingen hebben 4,33, dat is in Tabel 5 te zien. Hoe hoger de somscore, hoe positiever de respondenten de educatieve samenwerking hebben beoordeeld. De maximale somscore is 5 en staat voor ‘helemaal mee eens’. Allebei de

(25)

25 groepen hebben afgerond een gemiddelde somscore van 4, dat staat voor ‘mee eens’ en dat redelijk hoge en positieve gemiddelde somscore. De gemiddelde somscore op educatieve samenwerking van de leerlingen (M = 4,33, SD = 0,57) is hoger dan die van de teamleden (M = 4,02, SD = 0,50). De gemiddelden van de twee groepen wijken significant van elkaar af: t (74) = -2,090, p = 0,040, zie Tabel 5. Bij een significant verschil kan er worden aangenomen dat het gemeten verschil niet op toeval berust.

Tabel 5

Gemiddelden (M), Standaard Deviaties (SD) en t-toets tussen Teamleden en Leerlingen op Educatieve Samenwerking.

Schaal (max) Teamleden (18) Leerlingen (58) t-toets

M SD M SD t (74)

Educatieve Samenwerking (5) 4,02 ,50 4,33 ,57 -2,090* Noot. max = maximale itemscore, *p < 0,05

4.2 De Ervaringen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid

In deze paragraaf worden de resultaten beschreven over de ervaringen van de teamleden en de leerlingen om de tweede deelvraag: ‘Wat zijn de ervaringen met betrekkingen tot ouderbetrokkenheid van leerlingen en de teamleden?’ te kunnen

beantwoorden. Er is in het eerste deel van de vragenlijst, met gesloten vragen, gevraagd naar de ervaringen. De geselecteerde schalen met een redelijke of goede betrouwbaarheid worden geanalyseerd. Bij de teamleden gaat het om drie schalen die de drie vormen van

ouderbetrokkenheid representeren: de educatieve-, de formele- en de maatschappelijke samenwerking (Oostdam, & de Vries, 2014). Voor de leerlingen is er één schaal geselecteerd en deze representeert de educatieve samenwerking. Bij het interpreteren van de resultaten betekent het dat het positief is als teamleden of leerlingen ‘mee eens’ zijn of ‘helemaal mee

(26)

26 eens’ hebben ingevuld bij een stelling. De stellingen zijn allemaal indicatief, dus als een respondent het eens is met een stelling, is die vorm van samenwerking positief aanwezig volgens de respondent. Een voorbeeld is de stelling: ‘Het team heeft een vriendelijke, uitnodigende houding naar ouders’.

In Tabel 6 zijn de frequenties te zien hoe vaak een antwoord is gekozen door de teamleden en wat de gemiddelde antwoordkeuze is. Op de schaal educatieve samenwerking hebben de teamleden gemiddeld het vaakst ‘mee eens’ gekozen, gemiddeld 9,69 keer van de 19 in totaal. Er is gemiddeld 5,54 keer ‘helemaal mee eens’ ingevuld. Dit betekent dat meer dan drie kwart van de teamleden, 80,16%, het er ‘mee eens’ of ‘helemaal mee eens’ is. Vraag 1 ‘De school vindt het belangrijk om samen te werken met ouders’ is positief beoordeeld met 14 keer ‘helemaal mee eens’ van de 19 in totaal, dat is 73,68%. Ook vraag 25 ‘Leerkrachten weten wat de leerlingen willen en kunnen en zij stemmen dit af met hoe ouders hun kind zien’ had veel positieve antwoorden, 14 keer met ‘mee eens’. Er is ook een vraag relatief negatief beoordeeld, vraag 7: ‘Binnen het team is er overeenstemming over de manier waarop met ouders wordt samengewerkt’, 36,84% is het er ‘mee oneens’ of ‘helemaal mee oneens’. Op deze vraag heeft niemand ‘helemaal mee eens’ geantwoord en zijn 5 teamleden het mee oneens. Vraag 3 is positief beoordeeld en luidt als volgt: ‘De leerkrachten zijn geïnteresseerd in de achtergrond van de leerlingen’, vier teamleden hebben ‘helemaal mee eens’ gekozen en dertien teamleden hebben ‘mee eens’ ingevuld (68,42%). Bij vraag 26 ‘Leerkrachten maken praktische afspraken over hoe leerling, ouders en school bij kunnen dragen aan

ontwikkelpunten’ zijn minder teamleden het er helemaal mee eens, maar ook hier is 68,42% van de teamleden het eens met de stelling. Samenvattend, betekent dit dat de educatieve samenwerking relatief positief is beoordeeld door de teamleden.

(27)

27 Tabel 6

Schaal 1: Educatieve Samenwerking, de Gemiddelde Antwoorden van het Team. Schaal 1: Educatieve Samenwerking, het Team

Antwoord Vraag

Gemiddelde (N=19) 1 2 3 4 7 8 9 14 15 19 24 25 26

Helemaal mee eens 14 3 8 4 0 10 6 10 5 3 5 1 3 5.54

Mee eens 4 10 9 13 9 7 9 7 10 10 11 14 13 9.69

Neutraal 1 5 2 1 2 1 4 2 3 6 3 4 3 2.85

Mee oneens 0 1 0 1 5 1 0 0 1 0 0 0 0 0.69

Helemaal mee oneens 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0.15

Weet ik niet 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0.08

De volgende schaal, die de formele samenwerking representeert, is ook positief beoordeeld. In Tabel 7 staan de frequenties en de gemiddelde keuzes en daar is te zien dat er gemiddeld 11,5 van de 19 keer ‘mee eens’ is gekozen door de teamleden, dat is 60,53%. Van de teamleden heeft gemiddeld 4,5 van de 19 in totaal, 23,68%, gekozen voor ‘helemaal mee eens’. Dat betekent dat 84,21% de formele samenwerking positief heeft beoordeeld met ‘mee eens’ of ‘helemaal mee eens’. Dit is vergelijkbaar met het percentage positieve beoordelingen op schaal 1, educatieve samenwerking, van 80,16%. Bij de twee vragen in deze schaal heeft geen van de teamleden gekozen voor ‘mee oneens’ of ‘helemaal mee oneens’. Uit deze resultaten blijkt dat de schaal formele samenwerking net als schaal 1 positief is beoordeeld.

(28)

28 Tabel 7

Schaal 2: Formele Samenwerking de Gemiddelde Antwoorden van het Team. Schaal 2: Formele Samenwerking, het Team

Antwoord Vraag

Gemiddelde (N = 19)

31 32

Helemaal mee eens 5 4 4.50

Mee eens 11 12 11.50

Neutraal 3 3 3.00

Mee oneens 0 0 0.00

Helemaal mee oneens 0 0 0.00

Weet ik niet 0 0 0.00

De derde schaal voor maatschappelijke samenwerking is minder goed beoordeeld door de teamleden. In Tabel 8 is te zien hoe vaak alle teamleden een antwoord hebben gekozen en hoe vaak een antwoord gemiddeld is gekozen. Gemiddeld is er het vaakst gekozen voor neutraal, 7,33 keer van de 19, zie Tabel 8. Vraag 28: ‘Ouders vinden het

belangrijk om naar activiteiten te gaan die de school organiseert’ en vraag 30: ‘Een groot deel van de ouders gaat naar de buitenschoolse activiteit ‘Samen Indische Buurt Festival’’ zijn meestal met ‘neutraal’ beantwoord. In Tabel 8 is te zien dat 9 teamleden ‘mee oneens’ hebben geantwoord op Vraag 29: ‘Een groot deel van de ouders gaat naar de buitenschoolse activiteit ‘Ouders ontmoeten ouders’’, dat is bijna de helft, 47,37%. Daarmee is het de slechtst beoordeelde stelling door de teamleden. Deze resultaten laten zien dat de schaal maatschappelijke samenwerking minder goed is beoordeeld door de teamleden in

(29)

29 vergelijking met de schalen educatieve- en formele samenwerking.

Tabel 8

Schaal 3: Maatschappelijke Samenwerking de Gemiddelde Antwoorden van het Team. Schaal 3: Maatschappelijke Samenwerking, het Team

Antwoord Vraag Gemiddelde (N = 19)

28 29 30

Helemaal mee eens 1 2 0 1.00

Mee eens 6 3 3 4.00

Neutraal 9 5 8 7.33

Mee oneens 3 9 6 6.00

Helemaal mee oneens 0 0 0 0.00

Weet ik niet 0 0 2 0.67

In Tabel 9 is te zien hoe de leerlingen de schaal educatieve samenwerking beoordelen. Net als bij de teamleden staat er in de tabel beschreven hoe vaak een antwoord is gekozen per vraag en hoe vaak een antwoord gemiddeld is gekozen. De leerlingen beoordelen de schaal educatieve samenwerking positief. In Tabel 9 is te zien dat gemiddeld 40,22 keer van de 78 ‘helemaal mee eens’ is gekozen, dat is 51,56% van de antwoorden. Van de leerlingen heeft 29,06% het antwoord ‘mee eens’ gekozen. Dit betekent dat 80,62% van de leerlingen het er ‘mee eens’ of ‘helemaal mee eens’ is. Vraag 2: ‘De juffen/meesters praten op de school vriendelijk met ouders’ is 56 keer met ‘helemaal mee eens’ beoordeeld (70,89%) en op vraag 11: ‘De leerkracht kent van elk kind een ouder of verzorger’ is 50 keer ‘helemaal mee eens’ geantwoord. Een vraag die het laagst is beoordeeld door de leerlingen is vraag 21: ‘De leerkrachten maken afspraken met leerlingen en ouders over hoe de leerling goed kan leren

(30)

30 op school’, daar is drie keer ‘mee oneens’ en vijf keer ‘helemaal mee oneens’ geantwoord. Dit is een verschil met de teamleden, want in Tabel 6 is te zien dat 13 van de 19 ‘mee eens’ hebben ingevuld, dat is 68,42% en niemand van de teamleden is het er mee oneens.

Samenvattend, betekenen deze resultaten dat de leerlingen de schaal educatieve

samenwerking positief hebben beoordeeld. Het percentage leerlingen dat ‘mee eens’ of ‘helemaal mee eens’ heeft gekozen (80,62%) is vergelijkbaar met het percentage van de teamleden (80,16%).

Tabel 9

Schaal 1: Educatieve Samenwerking de Gemiddelde Antwoorden van de Leerlingen. Schaal 1: Educatieve Samenwerking, de Leerlingen

Antwoord Vraag Gemiddelde (N = 78)

1 2 3 11 12 15 19 20 21

Helemaal mee eens 30 56 33 50 47 40 47 31 28 40.22

Mee eens 31 16 28 19 21 22 17 26 24 22.67

Neutraal 8 4 7 5 6 7 6 13 14 7.78

Mee oneens 1 0 3 1 0 3 5 2 3 2.00

Helemaal mee oneens 1 0 2 0 1 4 2 1 5 1.78

Weet ik niet 7 2 5 3 3 2 1 5 4 3.56

4.3 De Wensen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid

In deze paragraaf worden de resultaten beschreven voor de derde deelvraag: ‘Wat zijn de wensen met betrekkingen tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?’. Er zijn vier open vragen gesteld aan beide groepen over hun wensen. In Tabel 10 zijn de

(31)

31 resultaten van de teamleden te zien en in Tabel 11 die van de leerlingen. In de linker kolom van de tabellen staan alle antwoord categorieën, deze staan ook in Bijlage 9. Per open vraag staat er hoe vaak er een antwoord in de categorie voorkwam. Als er geen getal staat, is er geen antwoord in die categorie gegeven. De resultaten worden beschreven aan de hand van de frequenties en de percentages van het totaal aantal antwoorden en worden aangevuld met citaten van teamleden en leerlingen om een beeld te geven van de antwoorden.

In Tabel 10 zijn alle resultaten van de teamleden op de open vragen te zien. De gecodeerde kwalitatieve data van de teamleden is te zien in Bijlage 10. De eerste open vraag is: ‘Wat zijn knelpunten die de ouderbetrokkenheid nu beperken in de school?’ (Vraag 36). Daarvan valt 20,83% van de antwoorden van de teamleden onder de categorie: ‘Ouders hebben te weinig tijd en/of interesse’, zoals een teamlid schrijft: ‘ouders hebben te weinig tijd voor de school lijkt, en ouders hebben toch te weinig interesse’. Bij de tweede vraag (vraag 37) ging het erom wat leerkrachten zelf doen ter bevordering van de ouderbetrokkenheid, 8 van de 21 antwoorden, 38,10%, vallen in de categorie ‘Afspraken & Communicatie

(kwantiteit en kwaliteit)’. Een teamlid gaat actief om met de intake van leerlingen om de ouderbetrokkenheid te vergroten: ‘Intensieve rondleidingen en intakes. Onze wensen mbt ouderbetrokkenheid weergeven. Nadruk op 'samen' hebben we zorg voor de goede emotionele en cognitieve ontwikkeling van het kind. Rol ouders belangrijk maken’. Vier van de

antwoorden horen bij de categorie ‘Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch)’, zoals een teamlid beschrijft: ‘Ouders uitnodigen in de klas, altijd even op het schoolplein staan om 14.00 uur, Klasbord’. Op deze vraag waren er vier teamleden die aangaven dat ze niets doen of te weinig doen om de ouderbetrokkenheid te vergroten. Er waren veel teamleden die geen antwoord hebben gegeven op de derde vraag (vraag 38) over wat hun de wensen zijn om ouderbetrokkenheid te verbeteren, 35%. Verder waren de meeste antwoorden op die vraag in de categorie ‘Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)’, 15,79%. Eén van de

(32)

32 teamleden heeft de volgende wens opgeschreven: ‘Betere doorgaand beleid Bali-Banka. Betere afspraken over communicatie naar ouders (hoeft niet uniform, als maar duidelijk is wat wij als school doen)’. Op de laatste vraag: ‘Als u 1 ding mag noemen, waar zou dan de focus op gelegd moeten worden en waarom?’ (Vraag 39) hadden vier teamleden geen

antwoord gegeven. Vier antwoorden (21,05%) van teamleden zijn in dezelfde categorie als de twee vragen ervoor ‘Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)’ gekomen, zoals dit antwoord: ‘communicatie. het is volgens mij de sleutel’. Verder geeft één teamlid bij de laatste vraag, over waar de focus op moet liggen, aan dat het belangrijk is om niet te veel tegelijk te doen: ‘Less is more, een paar dingen goed doen is meer dan 100 dingen half’. Meerdere keren komen de cultuurverschillen en de taalbarrière naar voren als knelpunt of wens om iets mee te doen. Een teamlid noemt als focuspunt ‘Integratie van de diverse bevolkingsgroepen’. Samengevat vallen de meeste antwoorden van de teamleden over de knelpunten onder de categorie ‘Ouders hebben te weinig tijd en/of interesse’. Verder blijkt uit de resultaten dat de teamleden vooral antwoorden onder de categorie ‘Afspraken &

Communicatie (Kwantiteit en kwaliteit)’ hebben gegeven, als het gaat om wat zij zelf doen om de ouderbetrokkenheid te bevorderen, maar ook als het gaat om wat zij wensen met betrekking tot ouderbetrokkenheid en waar de focus op moet liggen.

Tabel 10

Antwoorden van Teamleden per Vraag in Categorieën

Categorie Vraagnummer Vraag 36 Vraag 37 Vraag 38 Vraag 39 Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch) 4 1 1

(33)

33

Activiteiten (Promotie) 1

Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)

1 8 3 4

Cultuurverschillen & diversiteit 3 1 2

Geen antwoord 4 3 7 4

Geen wensen 2

Het gaat goed 1 1

Meer betrekken niet mogelijk (werktijden, gebrek vaardigheden, doen al veel)

2 1

Nadruk op negatieve dingen

Niks/te weinig 4

Onenigheid/andere belangen 1

Ouders hebben te weinig tijd en/of interesse 5 2

Ouders helpen en ondersteunen 1 1 2

Overig 3 1 1 1

Schooladvies

Taalbarrière 3 1

Weet ik niet 1 1

Totaal aantal antwoorden in categorieën 24 21 20 19 Noot. Vraag 36: ‘Wat zijn knelpunten die de ouderbetrokkenheid nu beperken in de school?’.

Vraag 37: ‘Wat doet u zelf nog extra om de ouderbetrokkenheid te vergroten?’. Vraag 38: ‘Wat voor wensen heeft u om de ouderbetrokkenheid te verbeteren?’.

Vraag 39: ‘Als u 1 ding mag noemen, waar zou dan de focus op gelegd moeten worden en waarom?’.

In Tabel 11 zijn de resultaten van de leerlingen op de open vragen weergegeven. Zo is de hoeveelheid antwoorden per categorie beschreven. In Bijlage 11 zijn de gecodeerde

(34)

34 kwalitatieve data van de leerlingen te zien. Veel leerlingen hebben bij de open vragen

antwoorden gegeven die in de categorie ‘Weet ik niet’ vallen. Bij de eerste (Vraag 31) en de laatste vraag (Vraag 34) heeft meer dan de helft van de leerlingen een antwoord gegeven in de categorie ‘Weet ik niet’ en bij de tweede (Vraag 32) en de derde vraag (Vraag 33) waren het meer dan een kwart van de antwoorden. Bij de leerlingen ging de eerste open vraag (Vraag 31), net als bij de teamleden, over de knelpunten met betrekking tot

ouderbetrokkenheid. Meer dan een kwart van de leerlingen (27,85%) vindt dat het goed gaat met de ouderbetrokkenheid. Na de categorieën ‘Weet ik niet’ en ‘Het gaat goed’ is er het vaakst antwoorden gegeven in de categorie ‘Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)’. Eén van de leerlingen schrijft het hierover het volgende: ‘Dat ze zeggen we gaan je ouders bellen maar dat doen ze dan niet’. De tweede vraag is: ‘Wat zou je zelf willen of kunnen doe om je ouders vaker op school te laten komen en/of mee te laten doen aan activiteiten?’ (Vraag 32). De meeste antwoorden vallen onder de categorie ‘Weet ik niet’. Daarnaast zijn er meerdere categorieën die vaak voorkomen: 22,79% van de antwoorden valt onder de categorie ‘Activiteiten (promotie)’, 16,46% onder ‘Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch)’, 13,92% onder ‘Niks/te weinig’ en 10,13% onder ‘Meer betrekken niet mogelijk (werktijden, gebrek vaardigheden, doen al veel)’. Er zijn leerlingen die zelf meer willen promoten, een leerling schrijft: ‘Veel over vertellen dat het leuk en gezellig is’. Andere leerlingen willen niet iets doen om de ouderbetrokkenheid nog meer te bevorderen, zoals deze leerling: ‘Ze doen al vaak genoeg mee’. De derde vraag luidt als volgt: ‘Hoe zou jij de samenwerking tussen ouders en school beter willen maken?’ (Vraag 33). Bij deze vraag sluit 26,92% van de antwoorden van de leerlingen aan bij de categorie ‘Activiteiten (Kwantiteit omhoog)’. Een leerling stelt voor om vaker openbare lessen te organiseren. Anderzijds zijn er ook leerlingen die een antwoord geven in de categorie ‘Het gaat goed’. Bij de laatste open vraag (Vraag 34) wordt er gevraagd aan leerlingen of zij nog leuke ideeën hebben om de

(35)

35 ouderbetrokkenheid te vergroten. Op de categorie ‘Weet ik niet’ na, hebben de meeste

leerlingen een antwoord in de categorie ‘Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch)’ ingevuld. Bij deze vraag zijn er leerlingen die ideeën hebben geopperd, zoals het organiseren van een 'Ouders ontmoeten juffen en leraren' in plaats van ‘Ouders ontmoeten ouders’ of ‘In de winter een dagje schaatsen, in de zomer een dagje zwemmen’. Er is één leerling die

meerdere keren aangeeft dat het een onderwerp is voor de leerkrachten en ouders en niet voor de leerlingen. De leerling schrijft bijvoorbeeld: ‘Weet ik niet dat gaat tussen de ouders en de juffen niet de kinderen’. Veel leerlingen zijn zich ervan bewust dat het voor ouders niet altijd mogelijk is om te helpen op school of om naar school te komen door het werk of andere broertjes en zusjes, zoals deze leerling schrijft: ‘Dat ik zeg mama of papa kan je plies komen. Maar soms ook weer niet want ik heb een zusje en me ouders moeten voor hoor zorgen en ook naar mij maar zij is nog klein’. Samenvattend, betekent dit dat meer dan een kwart van de leerlingen vindt dat het goed gaat met de ouderbetrokkenheid en meer dan de helft niet weet wat de knelpunten zijn. Verder blijkt uit de resultaten dat de meeste leerlingen willen helpen door activiteiten te promoten, willen leerlingen dat er meer activiteiten worden georganiseerd en vallen de meeste ideeën om ouderbetrokkenheid te vergroten onder de categorie ‘Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch)’.

Tabel 11

Antwoorden van de Leerlingen per Vraag in Categorieën

Categorie Vraagnummer Vraag 31 Vraag 32 Vraag 33 Vraag 34 Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch) 1 13 4 23

(36)

36

Activiteiten (Promotie) 18 4

Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)

4 1 3 1

Cultuurverschillen & diversiteit

Geen antwoord 1 1 1

Geen wensen

Het gaat goed 22 2 8 1

Meer betrekken niet mogelijk (werktijden, gebrek vaardigheden, doen al veel)

8

Nadruk op negatieve dingen 3

Niks/te weinig 11

Onenigheid/andere belangen 1

Ouders hebben te weinig tijd en/of interesse

Ouders helpen en ondersteunen 1

Overig 1 4 5

Schooladvies 3

Taalbarrière 2

Weet ik niet 42 24 33 46

Totaal aantal antwoorden in categorieën 79 79 78 79 Noot. Vraag 31: ‘Wat gaat er nog niet zo goed in de samenwerking tussen de school en de ouders?’.

Vraag 32: ‘Wat zou je zelf willen of kunnen doe om je ouders vaker op school te laten komen en/of mee te laten doen aan activiteiten?’.

Vraag 33: ‘Hoe zou jij de samenwerking tussen ouders en school beter willen maken?’. Vraag 34: ‘Heb je leuke ideeën om samen met de ouders en de school te doen?’.

(37)

37 In dit onderzoek is onderzocht hoe de ouderbetrokkenheid wordt ervaren door

leerlingen en teamleden op de JP Coenschool. Daarnaast zijn de wensen met betrekking tot ouderbetrokkenheid onderzocht. De Jonge en Petterson (2016) schrijven dat er verwarring kan ontstaan door de vele begrippen en definities rondom ouderbetrokkenheid. Daarom zijn in dit onderzoek de drie vormen van ouderbetrokkenheid van Oostdam en de Vries (2014) gekozen als definitie voor ouderbetrokkenheid. Er is een vragenlijst van Lusse (2013) aangepast en uitgebreid met zelf geconstrueerde vragen om de ervaringen en wensen van teamleden en leerlingen te bevragen. Bij het aanpassen van de vragenlijst is er rekening gehouden met het advies van Samaey en Vettenburg (2007, aangehaald in Triest, 2016) om zodoende de vragenlijst te laten aansluiten bij de schoolsituatie. De teamleden hebben tijdens de briefing een uitleg gekregen over de vragenlijst en deze is naar alle teamleden gestuurd via een digitale link. De leerlingen van groep 6, 7 en 8 hebben de vragenlijst in de klas ingevuld, hier is een instructie aan vooraf gegaan. Door middel van een Principale Componenten Factoranalyse is de data gereduceerd naar drie schalen voor de teamleden en één schaal voor de leerlingen. Deze schalen hebben allemaal een redelijke of goede betrouwbaarheid. De schalen bij de teamleden representeren de drie vormen van ouderbetrokkenheid: de

educatieve-, de formele- en de maatschappelijke samenwerking (Oostdam, & de Vries, 2014). De schaal van de leerlingen komt overeen met de educatieve samenwerking.

5.1.1 Verschil Gemiddelde Scores op de Ervaringen

Voor de eerste deelvraag: ‘In welke mate verschillen de gemiddelde scores op de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?’ kan alleen tussen de ervaringen van leerlingen en teamleden op educatieve samenwerking het verschil in gemiddelde somscores worden bepaald. Dat komt omdat alleen de eerste schaal, die educatieve samenwerking representeert, betrouwbaar is gemeten bij de leerlingen. De schaal voor de formele samenwerking heeft lage factorladingen en dat betekent dat er weinig

(38)

38 samenhang is tussen de items. De schaal voor maatschappelijke samenwerking heeft een. Er is door middel van een t-toets onderzocht in hoeverre er samenhang is tussen de gemiddelde somscore van de teamleden en de leerlingen op de eerste schaal educatieve samenwerking. Daar uit is gebleken dat de gemiddelde somscores van de leerlingen en de teamleden significant van elkaar afwijken. De gemiddelde somscore van de leerlingen is hoger dan die van de teamleden. Beide groepen hebben afgerond een gemiddelde somscore van 4 en dat is hoog, omdat het maximum 5 is.

5.1.2 Ervaringen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid

De tweede deelvraag: ‘Wat zijn de ervaringen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van leerlingen en de teamleden?’. Van de teamleden is drie kwart het helemaal eens met de volgende stelling: ‘De school vindt het belangrijk om samen te werken met ouders’. De teamleden ervaren de educatieve samenwerking als positief. Er zijn dertien vragen in deze schaal opgenomen. Vraag 1 ‘De school vindt het belangrijk om samen te werken met ouders’ is opvallend positief beoordeeld, met 73,68% van de teamleden die ‘helemaal mee eens’ heeft gekozen. Dit bevestigt de eerste hypothese, dat de teamleden het belangrijk vinden om ouders te betrekken. De educatieve samenwerking bestaat uit twee onderdelen: de pedagogische- en didactische samenwerking (Oostdam, & de Vries, 2014). Dat de pedagogische samenwerking positief wordt beoordeeld blijkt bijvoorbeeld uit vraag 3, ‘De leerkrachten zijn geïnteresseerd in de achtergrond van de leerlingen’ die positief is beoordeeld. Om ervoor te zorgen dat de werelden bij elkaar aansluiten is het belangrijk dat leerkrachten interesse tonen in de achtergrond van de leerlingen, de meeste teamleden ervaren dat er interesse wordt getoond. Menheere en Hooge (2010) beschrijven dat er veel variëteit is tussen ouders, daarom is het ook belangrijk dat er interesse is in de achtergrond van de leerlingen, zodat die verschillende achtergronden bekend zijn bij de teamleden. Daarnaast is er de didactische samenwerking, wat erop is gericht om het leerproces van de leerling te verbeteren. Vraag 26 ‘Leerkrachten

(39)

39 maken praktische afspraken over hoe leerling, ouders en school bij kunnen dragen aan

ontwikkelpunten’ sluit hierop aan en 68,43% van de teamleden is het er mee eens. Het is een opvallend verschil tussen de teamleden en leerlingen dat deze stelling door de leerlingen minder positief wordt ervaren en er een aantal leerlingen het er helemaal mee oneens waren. Bij vraag 7: ‘Binnen het team is er overeenstemming over de manier waarop met ouders wordt samengewerkt’ is het vaakst ‘mee oneens’ of ‘helemaal mee oneens’ gekozen door de teamleden. Een deel van de teamleden ervaart geen overeenstemming in de manier om ouders te betrekken, dit kan er op duiden dat de tweede hypothese voor de teamleden wordt

bevestigd. Namelijk dat leden van het leerteam bewust bezig zijn met ouderbetrokkenheid en teamleden buiten het leerteam minder bewust bezig zijn met het betrekken van ouders en dat er daarom geen overeenstemming is.

Ook de formele samenwerking wordt door de teamleden als positief ervaren. Er zijn twee vragen voor deze schaal geselecteerd. Niemand is het oneens met de stellingen, dat is een goed teken. De vorm formele samenwerking duidt op de samenwerking om samen activiteiten op school te realiseren (Oostdam, & de Vries, 2014). De items gaan over het aanmelden voor begeleiden of organiseren en over het vragen kunnen stellen over

activiteiten, twee belangrijke elementen om de formele samenwerking op te zetten. Enkele teamleden hebben de stellingen beoordeeld met ‘neutraal’, verder is iedereen het er mee eens.

De maatschappelijke samenwerking wordt het minst positief ervaren door de

teamleden, want deze is het vaakst neutraal beoordeeld. De schaal bestaat uit drie vragen. Dit gaat om de samenwerking tussen de ouders en de school met betrekking tot buitenschoolse activiteiten (Oostdam, & de Vries, 2014). Teamleden hebben de ervaring dat ouders het niet zo belangrijk vinden om naar buitenschoolse activiteiten te komen zoals ‘Samen Indische Buurt Festival’ en ‘Ouders ontmoeten ouders’.

(40)

40 De leerlingen ervaren gemiddeld de educatieve samenwerking nog positiever dan de teamleden. De leerlingen hebben gemiddeld 40,22 keer voor het antwoord ‘helemaal mee eens’ gekozen, dat is meer dan de helft. Een vraag die op een positieve manier opvalt is vraag 2: ‘De juffen/meesters praten op de school vriendelijk met ouders’, 70,89% van de leerlingen is het daar helemaal mee eens.

5.1.3 Wensen met Betrekking tot Ouderbetrokkenheid

Om de laatste deelvraag: ‘Wat zijn de wensen met betrekking tot ouderbetrokkenheid van de leerlingen en de teamleden?’ te beantwoorden zijn er open vragen gesteld. De wensen worden beschreven aan de hand van vijf punten: de knelpunten met betrekking tot

ouderbetrokkenheid, wat de teamleden en leerlingen zelf doen om het te verbeteren, de wensen, het punt waar op gefocust moet worden en leuke ideeën om samen met de school te doen.

De teamleden ziet vooral knelpunten in het gebrek van tijd en interesse van ouders, 20,83% van de antwoorden valt onder de categorie: ‘Ouders hebben te weinig tijd en/of interesse’. De meeste leerlingen vinden dat er knelpunten zijn of vinden dat er geen

knelpunten zijn en dat het goed gaat met de ouderbetrokkenheid. Na de categorieën ‘Weet ik niet’ en ‘Het gaat goed’ zijn de meeste antwoorden gegeven in de categorie ‘Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)’.

De teamleden en leerlingen geven aan dat ze ook zelf dingen doen om de

ouderbetrokkenheid te verhogen. Van de teamleden geeft 38,10% aan dat ze zelf werken aan aspecten die vallen in de categorie ‘Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)’. De leerlingen doen het meest aan promoten van activiteiten, van alle antwoorden valt 22,79% onder de categorie ‘Activiteiten (promotie)’. Er zijn ook teamleden en leerlingen die

(41)

41 het betrekken van ouders positieve invloed heeft op de ontwikkeling van het kind (Ministerie OCW, 2009, aangehaald in Prins, Wienke & van Rooijen, 2013) en op de sociale houding van het kind en de houding ten opzicht van leren en om hoog te willen presteren (Defroges, & Abouchar, 2003). Als er teamleden zijn die er niets aan doen om de ouderbetrokkenheid te vergroten, kan het dat die positieve effecten niet worden behaald.

Van de teamleden heeft 35% geen wensen aangegeven. De teamleden hebben vooral wensen die vallen onder de categorie ‘Afspraken & Communicatie (kwantiteit en kwaliteit)’, wel 15,79% van de wensen. Een voorbeeld waarbij een betere communicatie wordt gewenst door teamleden, is het doorgaande beleid tussen de twee locaties van de school. Meer dan een kwart van de wensen van de leerlingen vallen onder de categorieën ‘Activiteiten (Kwantiteit omhoog)’.

Bijna een kwart van de teamleden willen dat de focus wordt gelegd op het maken van afspraken en het verbeteren van de communicatie. Een teamlid schrijft: ‘communicatie. het is volgens mij de sleutel’.

Aan de leerlingen is niet gevraagd waar zij de focus op willen leggen. Aan de

leerlingen is gevraagd of zij nog een leuk idee hadden om samen met de ouders en de school te doen. De meeste antwoorden van de leerlingen vallen onder de categorie ‘Activiteiten (Inhoudelijk en organisatorisch)’. Sommige leerlingen hebben goede ideeën bedacht, zoals het organiseren van een 'Ouders ontmoeten juffen en leraren'.

5.1.4 Welke Ervaringen en Wensen hebben de Leerlingen uit groep 6, 7 en 8 en Teamleden van de JP Coenschool wat Betreft de Ouderbetrokkenheid?

Tot slot wordt er in deze paragraaf een beknopt antwoord gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek: Welke Ervaringen en Wensen hebben de Leerlingen en Teamleden van de JP Coenschool wat Betreft de Ouderbetrokkenheid?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Unlike conventional FCMs, and most advances in FCMs dis- cussed, the advantages of this approach are the following (i) it can model complex qualitative systems while explaining

After crawling a Dataset of user posts related to spe- cific venues, which include visual and textual contents, we attempt to create user-item matrix using textual, textualU I,

assisteren bij sportdagen en excursies. Learning at home: Het ondersteunen van de kinderen bij het schoolwerk thuis. Ouders bieden hulp bij huiswerkopdrachten van de school.

• Houdt overzicht via en zorgt voor draaiboeken (communicatie vooraf, tijdens en na het festival op basis van een goedgekeurd communicatieplan). • Vult eventueel zelf één van

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Een derde van de gemeenten heeft naast een collectief opleidingsbudget voor de gehele raad ook een persoonlijk opleidingsbudget (waarop individuele raadsleden aanspraak kunnen

Als hij/zij een ernstige fout heeft gemaakt Als hij/zij niet integer is geweest Als inwoners gemeente geen vertrouwen meer hebben Als gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft

In Slotermeer krijgen kinderen en hun ouders uitleg over