• No results found

Op weg naar een kwalitatief goed ouderenzorgbeleid: Onderzoek naar de effecten van het huidige ouderenzorgoverheidsbeleid op de kwaliteit van de zorg en welzijn van ouderen op Curaçao

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op weg naar een kwalitatief goed ouderenzorgbeleid: Onderzoek naar de effecten van het huidige ouderenzorgoverheidsbeleid op de kwaliteit van de zorg en welzijn van ouderen op Curaçao"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Thesis Management van de Publieke Sector

Onderzoek naar de effecten van het huidige ouderenzorgoverheidsbeleid op de

kwaliteit van de zorg en welzijn van ouderen op Curaçao

| Auteur : Queena Colastica | Student nummer : S2391910

| Thesis Supervisor : Dr. G. Dijkstra

| Opleiding : Management van de Publieke Sector | Periode : Blok 4

| Studiejaar : 2018-2019 | Datum : 23 oktober 2019

(2)

Op weg naar een kwalitatief goed ouderenzorgbeleid op Curaçao

Colofon

Universiteit : Universiteit Leiden te Den Haag Faculteit : Governance and Global Affairs

Opleiding : Master Management van de Publieke Sector Specialisatie : Strategie, advisering en verandermanagement Studiejaar : 2018-2019

Thesisbegeleiding

1ste examinator : mr. dr. G.S.A. Dijkstra 2de examinator : prof. dr. F.M. van der Meer

Auteur

Student naam : Q. M. J. Colastica Student nummer : S2391910

Thesis-traject

Datum 1ste versie : 09 juli 2019 Datum 2de versie : 14 oktober 2019

(3)

Woord vooraf

Voor u ligt mijn scriptie, de afsluitingsopdracht van een eenjarige masteropleiding

Management van de publieke sector te Leiden Universiteit. Ik heb bewust gekozen om mijn onderzoek te richten op Curaçao, mijn geboorteland, omdat er behoefte is aan

wetenschappelijk onderzoek op verschillende domeinen binnen het eiland. Mijn besluit om in Nederland te komen studeren is voortgekomen uit het feit dat er 10 jaar geleden op Curaçao weinig studiemogelijkheden waren. In de tussentijd zijn er wel veel studiemogelijkheden gekomen op zowel HBO als Master niveau en wil ik door middel van het schrijven van mijn thesis bijdragen aan het vergroten van wetenschappelijke onderzoeksonderwerpen gerelateerd aan het eiland en het onderzoek stimuleren.

Al dit schrijven was niet mogelijk zonder de steun en hulp van een aantal personen en ik wil graag de gelegenheid gebruiken om ze hierbij te bedanken:

Hartelijk dank, de heer Gerrit Dijkstra

Voor uw deskundigheid, begeleiding en aanbevelingen gedurende het verrichten van dit scriptie-onderzoek.

Hartelijk dank, de heer Victor Monk

Voor het regelen van de interviews binnen de ministeries en het opsturen van belangrijke interne documenten.

Hartelijk dank, mevrouw Fokje Bosma

Voor uw kritische kijk en motiverende feedback op zowel dit scriptie-onderzoek als de overige studieopdrachten.

Hartelijk dank aan mijn ouders, Richard en Edseline Colastica,

Voor alle bemoedigende woorden, steun, geduld en hulp gedurende deze masteropleiding.

Zonder jullie allemaal had ik mijn favoriete quote niet waar kunnen maken! ‘If better is possible, good is not enough’! Bedankt voor het bijdragen aan dit leerzame proces in mijn leven en het bereiken van één van mijn levensdoelen.

(4)

Lijst van afkortingen

AVBZ : Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten CBS : Centraal Bureau van Statistiek

GGD : Geneeskunde en Gezondheidsdienst

GMN : Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur GOA : Georganiseerd Overleg Ambtenaren

LABO : Landverordening Ambtelijke Bestuurlijke Organisatie MM : Maatschappelijk Middenveld

NA : Nederlandse Antillen

SFZNA : Stichting Federatie, Zorginstellingen Nederlandse Antillen SOAW : Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn UO G&GZ : Uitvoeringsorganisatie Geneeskunde & Gezondheidszaken UO VZ : Uitvoeringsorganisatie Veterinaire zaken

(5)

Lijst van illustraties

Model 1. Onderzoeksmodel Model 2. Beleidsproces Model 3. Conceptueel model

Tabel 1. Normstelling Tabel 2. Theoretisch kader Tabel 3. Overzicht respondenten

Tabel 4. Centrale doelstellingen project ‘Grandi ku Orguyo’ Tabel 5. Dimensies

(6)

Inhoudsopgave

Woord vooraf ... 3

Lijst van afkortingen ... 4

Lijst van illustraties ... 5

Inleiding ... 8

Introductie ... 8

Aanleiding tot onderzoek ... 9

Probleemstelling en doelstelling ... 10

Maatschappelijk en wetenschappelijke relevantie ... 11

Onderzoeksmodel ... 12

Leeswijzer ... 12

Theoretisch Kader ... 14

Inleiding literatuur review ... 14

Collectieve sector ... 15 Beleid ... 19 Kwaliteit ... 25 Conceptualisatie ... 27 Hypotheseformulering ... 28 Conclusie Literatuuronderzoek ... 28 Methodologisch kader ... 30 Onderzoekscontext ... 30 Operationalisering ... 31

(7)

Meetopzet ... 32

Onderzoeksontwerp ... 37

Dataverzameling ... 37

Betrouwbaarheid en validiteit ... 40

Casusbeschrijving ... 42

Algemene beschrijving bestuursstelsel Curaçao ... 42

Beleid van Ministerie van Gezondheidszorg, Milieu en Natuur ... 43

Beleid van Ministerie van Sociale Ontwikkeling Arbeid en Welzijn ... 50

Analytisch kader ... 55

Resultatenanalyse ... 55

Conclusie... 60

Belangrijke aspecten theoretisch kader ... 60

Bevindingen van het onderzoek ... 62

Beantwoording hoofdvraag ... 63

Reflectie op de theorie ... 64

(8)

Inleiding

Introductie

Zorg is continu onderhevig aan veranderingen door ontwikkelingen en nieuwe technologieën voor behandelingen, andere zorgbehoeftes en zorgwensen, hogere eisen door zorgaanbieders en de wisselende rol van de overheid binnen de samenleving. Ook de manier waarop de samenleving vergrijst en dus oudere mensen ouder worden, is steeds aan het veranderen. Dit is te zien aan de wijze waarop ouderen actief blijven in hun werkgebied binnen de

samenleving na hun pensionering en aan de invulling die ze zelf geven aan het verdere verloop van hun leven. Daarnaast geven mensen extra aandacht aan hun gezondheid door te focussen op gezonde voeding, aanpassing van hun levensstijl en meer bewegen, om zo hun kwaliteit van leven te behouden. Zo is in Nederland te merken dat ouderen zich voorbereiden op het ‘ouder worden’ door het aankaarten en vastleggen van zorgwensen en woonwensen. Al deze ontwikkelingen en veranderingen op het gebied van zorg zijn wereldwijd te merken, zowel in grote landen als minder grote landen. Overal wordt zichtbaar dat mensen hoge eisen beginnen te stellen aan goede zorg en ondersteuning. Een voorbeeld hiervan is de

ontwikkeling rondom zorg op Curaçao, een klein eiland in het Caribisch gebied, welke vroeger deel uitmaakte van de Nederlands Antillen (NA). Op dit eiland wordt ‘ouder worden’ anders ingevuld dan in Nederland (ISOG, 2007). Vanuit de cultuur die heerst op Curaçao blijven ouderen lang thuis wonen en wordt er van familie en vrienden hulp en steun verwacht. Volgens Meulenkamp et. al. (2010) ziet men de laatste jaren steeds meer verandering op dit punt, mede door de andere zorgwensen, zorgbehoeften en woonwensen van ouderen op Curaçao. Vanuit maatschappelijk opzicht kan worden vastgesteld dat zorgaanbieders zich meer aan het richten zijn op deze veranderende wensen en behoeften door het aanbieden van andere typen zorg en ondersteuning (ISOG, 2007). Daarnaast wordt er verwacht dat de overheid meer gaat inspelen op deze maatschappelijke veranderingen/ontwikkelingen op het gebied van kwalitatieve zorg door het geven van richtlijnen en normstellingen.

Vanuit de overheid gezien zijn er ontwikkelingen merkbaar op het gebied van zorg. De ontwikkelingen concentreren zich meer op gezondheidszorg, met name in het nieuwe

ziekenhuis Hospital Nobo Otrobanda. In minder mate ligt de focus op andere aspecten binnen het zorgstelsel zoals beleidsvorming en beïnvloeding op het gebied van ouderenzorg. Over dat laatste punt gaat het met name in deze thesis.

(9)

De effecten en de inhoud van beleid van de overheid zijn over het algemeen weinig zeker en veelal zowel vooraf als achteraf niet meetbaar. Het is van belang dat de overheid vooraf beleid vaststelt zodat achteraf het effect kan worden beoordeeld.

Aanleiding tot onderzoek

Zoals in de introductie is benoemd concentreerde de overheid zich de laatste jaren veel meer op het aanpassen en hervormen van beleid op het gebied van ziekenhuiszorg om aan de zorgbehoeften binnen de samenleving te kunnen voldoen. Zo kwam er in 2013, na de herstructurering van 2010, een aanpassing van het sociale- en zorgstelsel van Curaçao, wat een verandering betekent op het terrein van zorg en welzijn (SFZNA, 2009). De overheid is continu aanpassingen aan het doorvoeren in het zorgstelsel, zoals vervanging van het oude ziekenhuis naar een nieuw met een andere taak en functie-verdeling. Verder speelt de herziening van de financiering voor zowel zorg en ondersteuning als verdere

beleidsontwikkelingen voor efficiëntere samenwerkingen tussen de ministeries een centrale rol.

Volgens de Stichting Federatie, Zorginstellingen Nederlandse Antillen (SFZNA) worden samenwerkingsverbanden op het gebied van zorg steeds belangrijker. Deze stichting is tot stand gekomen met samenwerkingspartners op het gebied van zorg, die gezamenlijk nieuwe activiteiten ontwikkelen en bestaande activiteiten samenvoegen om ze eventueel samen uit te voeren. Zo hebben ze visiedocumenten opgesteld op de zorggebieden verpleging, verzorging & ouderenzorg (VVO), gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg die al jaren binnen deze sector ontbreken.

Het is al jaren bekend dat de gezondheidszorg van Curaçao in de knel zit door het ontbreken van visie en beleid op het gebied van VVO, in het bijzonder ouderenzorgbeleid in samenhang met ouderenwelzijnsbeleid. Het ontbreken van een dergelijk beleid impliceert niet alleen dat het ouderenwelzijn in de knel zit, maar dat er daarnaast geen goede kwaliteit van zorg kan worden geleverd. Bovendien wordt de mogelijkheid tot het leveren van een goede bijdrage aan een betaalbare gezondheidzorg op de langere termijn niet efficiënt benut.

Kortom, de concrete aanleiding tot het onderzoek is het uitblijven van beleid op het terrein van ouderenzorg en welzijn en het ontbreken van visie door de overheid van Curaçao.

(10)

Probleemstelling en doelstelling

Als gevolg van toenemende vergrijzing worden de laatste decennia een stijgende zorgvraag en stijgende zorgkosten gezien binnen zowel de sector van de gezondheidszorg als de sector welzijn op Curaçao (SFZNA, 2009). Deze actuele thema’s, zoals vraag naar zorg en

ondersteuning, vergrijzing en oplopende zorgkosten, hebben vragen doen rijzen rondom het ouderenbeleid van de ministeries van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) en Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW).

Het verrichten van een onderzoek is voortgekomen uit de noodzaak om te kijken naar het beleid van de Curaçaose overheid inzake ouderenzorg. Deze noodzaak, ook te omschrijven als een gegroeid besef van maatschappelijke kwesties rondom ouderenzorg, doet vragen rijzen omtrent het zorgbeleid van de overheid. Een andere factor die hierbij speelde is het feit dat er vanuit de overheid weinig aandacht is besteed aan het samenstellen van beleid voor gezondheidszorg en -welzijn van ouderen, door onvoldoende uitwerking van de visie op ouderenzorg (SFZNA, 2009).

Uit een gesprek met de directeur van SFZNA kwam naar voren dat er vanuit de overheid geen zorgnorm en zorgbeleid voor ouderenzorg zijn. Daarnaast wordt vanuit de samenleving aangegeven dat de kwaliteit van leven van ouderen achteruit gaat omdat het zorgaanbod niet aansluit bij hun zorgbehoefte. Ook de kwaliteit van zorg is er slecht aan toe, mogelijk door het gebrek aan ouderenbeleid van de overheid (ISOG, 2007).

Daarnaast blijkt uit de ministeriele beschikking die in augustus 2018 werd opgesteld en gepubliceerd door de overheid, dat er een waardig ouderenzorgbeleid ontbreekt (SOAW, 2018). Daarom zal worden gekeken of het huidige ouderenzorgbeleid van de overheid invloed heeft op ouderenzorg en ouderenwelzijn op Curaçao.

De volgende hoofdvraag is hierbij tot stand gekomen:

Hoe beïnvloedt het huidige ouderenzorgbeleid van de ministeries GMN & SOAW de kwaliteit van de zorg en welzijn van de (ondersteuning-behoevende) ouderen op Curaçao?

Het karakter van deze centrale vraagstelling is verklarend, wat betekent dat de uitkomsten uit het onderzoek trachten te verklaren hoe het huidige ouderenzorgbeleid de kwaliteit van zorg

(11)

en welzijn beïnvloedt. Er wordt gekeken naar factoren die verklaren of het huidige beleid de zorg- en welzijnskwaliteit wel of niet beïnvloedt en of die invloed positief of negatief is. Indien het huidige ouderenzorgbeleid ontbreekt, concreter gezegd als er geen

ouderenzorgbeleid van zowel GMN als SOAW te bekennen is, wordt de kwaliteit van ouderenzorg- en welzijn negatief beïnvloed. Aan de andere kant, wanneer er wel sprake is van een ouderenzorgbeleid, in welke vorm dan ook, zal worden vastgesteld of dit de kwaliteit van ouderenzorg- en welzijn positief hetzij negatief beïnvloedt.

Doel van dit onderzoek is om vasttestellen en te verklaren dat het uitblijven van een kwalitatief goed ouderenzorg- en welzijnsbeleid door de Curaçaose overheid invloed kan hebben op de kwaliteit van ouderenzorg en -welzijn. Bovendien kan met dit onderzoek beter inzicht worden verkregen in de rol die de overheid op het gebied van gezondheidzorg van ouderen speelt en het belang oftewel de noodzaak voor beleidsvorming ten behoeve van een duurzaam kwalitatieve ouderenzorg. Eveneens kan enige bewustwording worden verkregen, die nodig is voor het scheppen van orde in de heersende anarchie van de beleidstheorieën en welke een zekere mate van samenwerking en verantwoordelijkheid vergt tussen de overheid en de maatschappij. Om bovenstaande doelstelling(en) te bereiken zal worden getracht om tot beantwoording van de probleemstelling/vraagstelling te komen.

Maatschappelijk en wetenschappelijke relevantie

De onderzoeksvraag is wetenschappelijk relevant omdat met het beantwoorden hiervan kan worden aangetoond wat het effect is van het achterblijven van overheidsbeleid op zaken die spelen binnen een maatschappij. Bovendien kan het een bijdrage leveren aan de wetenschap door verbreding van specifieke kennis met betrekking tot het belang van een adequaat overheidsbeleid omtrent vraagstukken over zorg en welzijn van ouderen.

Terugkijkend op de zorgsituatie van Curaçao is uit het visiedocument van SFZNA (2009) op te merken dat de afgelopen 5 jaren meer aandacht was besteed aan het opstellen van een zorgbeleid gericht op gezondheidszorg, met name in het nieuwe ziekenhuis en minder voor ouderenzorg in het algemeen. De informatie uit dit onderzoek kan nuttig zijn ten behoeve van maatschappelijke vraagstukken, de overheid en een stimulans zijn om in de toekomst te werken aan meer samenwerking tussen de bestuurlijke organen en instanties. Evenzo kan mede door het duurzaam waarborgen van de ouderenzorg het zorgbeleid hierop worden

(12)

aangepast en verbeterd. Empirisch bekeken is over Curaçao weinig bekend op het gebied van ouderenzorg en -welzijn en zal dit onderzoek zeker bijdragen aan perspectieven over

kwaliteit en zorgbeleid.

Onderzoeksmodel

Het onderstaande model geeft systematisch weer hoe het onderzoek wordt uitgevoerd:

Leeswijzer

Dit inleidende hoofdstuk ging in op het onderwerp van het onderzoek, de aanleiding tot het onderzoek, de probleemstelling met daarin de vraag die centraal staat in het onderzoek, het onderzoekskader, de relevantie zowel op maatschappelijk als wetenschappelijk niveau en afsluitend het onderzoeksmodel. Hoofdstuk twee bevat het onderzoek naar literatuur waarin dieper wordt ingegaan op theoretische begrippen die relevant zijn voor het onderzoek. Aan de hand van het theoretisch kader worden de hypothesen geformuleerd. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie het methodologisch kader uitgewerkt waarin het object van het onderzoek wordt omschreven, de operationalisering en afbakening samen met de variabelen worden gedefinieerd, met als laatste de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek. De

Theoretisch Kader Review van de literatuur Begrippendefinitie Theoretisch Kader Conceptualisatie Hypothese formulering Conclusie literatuuronderzoek

Empirisch Onderzoek (Methodologie) Operationalisering

Onderzoeksontwerp Dataverzameling

Onderzoeksresultaten

Casusbeschrijving Analyse van de resultaten

Conclusie en Discussie Bevindingen

Beantwoording onderzoeksvraag Reflectie op theorie

(13)

casusbeschrijving vindt plaats in hoofdstuk vier, waar zowel de beschrijvingen rondom het beleid van zowel het ministerie GMN als het ministerie SOAW worden gepresenteerd. Daarna wordt in het voorlaatste hoofdstuk aan de hand van de verworven resultaten, het analytisch kader uitgewerkt. Het laatste hoofdstuk geeft de conclusie samen met de discussie weer, die voortvloeien uit het onderzoek met daarin antwoord op de centrale vraag. Ook wordt er een reflectie gegeven vanuit het onderzoek op de theorie met aanbeveling voor eventueel een nader onderzoek. De literatuurlijst en bijlagen worden als aparte hoofdstukken aangeboden onderaan het onderzoeksrapport.

(14)

Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk betreffende het theoretisch kader, wordt eerst aan de hand van literatuur gekeken naar de veranderingen op het gebied van ouderenzorg en hoe deze zich door de jaren heen heeft ontwikkeld. Het doel van dit literatuuronderzoek is om inzicht te verkrijgen in het belang van een adequaat overheidsbeleid om vervolgens te achterhalen wat voor invloed het ontbreken ervan op de kwaliteit van zorg en welzijn van ouderen kan hebben. Daarnaast zal aan de hand van genoemd onderzoek toegewerkt worden naar een scherpe beantwoording en beargumentering van de centrale vraagstelling van deze thesis. In de volgende paragrafen zal als eerste een beknopte inleiding van de literatuur worden gepresenteerd en vervolgens zal worden uitgelegd wat er onder de begrippen uit dit onderzoek, met name beleid, zorg, welzijn en kwaliteit verstaan wordt.

Inleiding literatuur review

Over vergrijzing, ouderenzorg en hoe het welzijn van ouderen bevorderd kan worden is veel te vinden in de wetenschappelijke literatuur. Zo beschreef Huijsman (1999) dat ouderenzorg steeds gemoderniseerd wordt en dat aandacht voor doel en noodzaak van goede zorg

voortvloeien uit de toenemende vergrijzing met druk op de collectieve middelen aan de ene kant en de veranderende en veeleisende manier van ouder worden aan de andere kant. Ook Idenburg (1987) beschreef drie decennia terug de rol van de overheid bij het welzijn van de maatschappij en stelde dat de overheid garant diende te staan voor het welzijn van haar samenleving. Bovendien lieten Koopmans en Lavrijsen (2009) zien welke ontwikkelingen er waren op het gebied van ouderenzorg en -welzijn vanuit zowel de overheid- als burgerkant en de voorspellingen voor de toekomst. Huijsman (2013) ging hier verder op in en kaart aan dat de overheid zich bewust moet zijn van de indringende gevolgen van vergrijzing en de

ouderenzorg in het bijzonder.

Wanneer er wordt gekeken naar het kunnen verbeteren van de zorg en welzijn van ouderen aan de hand van overheidsbeleid is te lezen dat het ontbreken van een dergelijke aanpassing op zorgbeleid en het niet hebben van een zorgvisie tijdens transformaties van zorg vanuit de overheid, grote impact kunnen hebben op de bevordering van de kwaliteit van de zorg (Hemerijck, 2003). Bovendien kan gebrek aan ouderenzorgbeleid leiden tot onnodige

zorgkosten, discontinuïteit en incongruente zorghulpverlening, tekort aan zorgcapaciteiten en middelen en het niet optimaal en tijdig kunnen inspelen op ontwikkelingen rondom zorg en

(15)

welzijn (Hemerijck, 2003; SFZNA, 2009; Blank et al. 2016). Daarnaast gaven Hoogerwerf en Herweijer (2014) aan dat de gezondheidszorg in essentie een markt zal worden die intensieve samenwerking tussen maatschappelijk middenveld en overheid vergt. Zij roepen de vraag op in hoeverre een ouderenzorgoverheidsbeleid succesvol is gebleken in onder andere het realiseren van kwaliteitsverbetering van de zorg, opstellen van adequate zorgnormen, beheersen van zorgkosten en verdere beleidsverbetering voor ouderenwelzijn. Hierbij is het van belang om het ouderenzorgbeleid continue aan te passen aan de ontwikkelingen rondom ouderenzorg met name op het gebied van kwaliteitsverbetering, zorgnormen en financiering (Hoogerwerf & Herweijer 2014; Bijlsma et al., 2011).

Aan bovengenoemde beschrijvingen over ouderenzorgbeleid zijn door deze wetenschappers (Hoogerwerf & Herweijer, 2014; Hemerijck, 2003) theorieën en begrippen gelinkt, waarop in de paragrafen die hierna volgen dieper zal worden ingegaan.

Collectieve sector

Voordat er dieper wordt ingegaan op de begrippen beleid en kwaliteit wordt eerst gekeken naar de collectieve sector en het belang ervan binnen een maatschappij. De literatuur van Chi (2016) beschrijft de collectieve sector als de algemene benaming van alle publieke

instellingen welke ingesteld zijn door de grondwet en publieke taken uitvoeren. Zo benoemen Hoogerwerf en Herweijer (2014) dat de collectieve sector de drager van alle overheidsbeleid is, die doelgericht handelt binnen de samenleving. De collectieve sector wordt ook de

publieke sector genoemd en wordt onderscheiden in vier categorieën van beleidsvoerders. De eerste categorie, ook de kern van de publieke sector, bestaat uit de overheden. Onder het begrip overheden wordt verstaan instanties die door middel van gezag binnen een

afgebakende sector of op een bepaald domein bindende besluiten nemen en ervoor zorgen dat de genomen beslissingen door iedereen worden nageleefd (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 35). Zo bestaan er binnen de Nederlandse overheid de ministeries, de provincies en de

gemeenten, die publieke taken uitvoeren en zorgdragen voor beleidsvorming/beleidsmaking. Binnen de Curaçaose overheid bestaan slechts ministeries. Een van de voornaamste taken van de overheid is het verschaffen van goederen en het leveren van diensten aan de samenleving die òf gratis òf tegen lagere marktprijzen worden aangeboden en gefinancierd uit belasting- en/of collectieve middelen (Chi, 2016).

(16)

De tweede categorie beleidsvoerders zijn de uitvoeringsinstanties die door de overheid apart worden opgericht en waaraan een deel van de overheidstaken wordt overgedragen

(Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 35). Tot deze categorie behoren overheidsstichtingen en vennootschappen en bestuurscommissies. Deze instanties vallen niet direct onder de

zeggenschap van politieke organen en opereren vaak zelfstandig. Het idee voor het oprichten van aparte overheidsinstanties vloeit voort uit de gedachtegang om in de praktijk een

scheiding te hebben tussen beleidsmaking en beleidsuitvoering. Hierdoor kunnen degenen die beleid bepalen zich beter richten op de ontwikkeling en totstandbrenging van beleid.

De voorlaatste categorie betreft organisaties die opgericht zijn op eigen initiatief van

particulieren, particulier initiatief (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 35). Deze staan verder af van de overheden dan de uitvoeringsinstanties. Deze organisaties zijn privaat van aard en niet gericht op het maken van winst. Ze vervullen publieke taken en zijn actief op

verschillende domeinen van publieke zorg. Juridisch gezien zijn deze organisaties niet afhankelijk van de overheid maar ze worden wel grotendeels met publieke gelden gefinancierd.

Als laatste categorie van beleidsvoerders zijn er de marktorganisaties (Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 35). Dit zijn organisaties die opgericht zijn om eigen belangen te dienen en als zodanig zijn ze niet uit het oogpunt van het behartigen van publieke belangen gesticht. De marktorganisaties vallen onder de categorie van beleidsvoerders, omdat ze goederen en diensten leveren waarvan overheden gebruik maken in hun beleidsvoering. Ten eerste zijn deze organisaties bij het overheidsbeleid betrokken door uitbesteding, dit betreft het leveren van goederen en diensten efficiënter dan de ambtelijke dienst. Ten tweede zijn zij betrokken door het leveren van bijdragen aan de voorbereiding of uitvoering van overheidsbeleid of door deze voor eigen rekening te nemen.

De beleidvorming en beleidsuitvoering van de collectieve sector vormen dus het product van zowel ministeries als andere publieke organisaties. Om beleidsproblemen het hoofd te kunnen bieden en een doeltreffend beleid uit te kunnen voeren moeten de organisaties binnen de collectieve sector samenwerken en raakvlakken creëren tussen deze organisaties. Zo hebben Hoogerwerf en Herweijer (2014) in hun theorie benoemd dat bij beleidsproblemen diverse publieke organisaties betrokken moeten zijn voordat de voorgenomen besluiten tot

(17)

betrokken publieke organisaties dienen een bijdrage te leveren aan het uitvoeren van eenzelfde type publieke voorzieningen en dit in samenwerking met elkaar, wat aangeduid wordt als gezamenlijke inspanning (Hoogerwerf & Herweijer, 2014). Gezamenlijke inspanning wordt nodig geacht voor een kwalitatief goed en adequaat overheidsbeleid en voor de nodige acties die verricht dienen te worden om maatschappelijke problemen effectief te kunnen verhelpen (Bijlsma et al., 2011). Voor de totstandbrenging van de gezamenlijke inspanning bij beleidsvorming en om de benodigde acties (beleidsuitvoering) voor een effectief beleid op elkaar af te stemmen, moet gebruik worden gemaakt van

bestuursinstrumenten – normstelling, financiering en toezicht (Hoogerwerf & Herweijer, 2014).

Met normstelling wordt bedoeld de voorschriften die richting geven aan het handelen. Deze normstellende voorschriften – verordeningen, formele wetgeving, beleidsregels, contracten, plannen en convenanten – dragen bij aan de betere afstemming van beleid en goede

samenwerking tussen overheid en burgers. Een cruciale eis voor een goed werkende normstelling is dat bij beleidsuitvoering de gestelde regels daadwerkelijk moeten worden nageleefd. De normstellende bestuursinstrumenten kunnen onderscheiden worden naar de wijze van totstandkoming (eenzijdig of meerzijdig) en de mate van binding (sterk of zwak) en worden in onderstaande tabel Normstelling gepresenteerd. Voor de totstandbrenging van de normen is samenwerking tussen bovengenoemde organisaties essentieel en er is pas een juridische binding als de uitvoerende organisaties akkoord hebben verleend. Kijkend naar de totstandkoming van (beleids)plannen en wetten, die eenzijdig geschieden, kunnen deze zonder uitspraak van beleidsuitvoerders vastgelegd worden. Daarentegen, als gekeken wordt naar de mate van binding kan gezegd worden dat bij wettelijke regels (en ook contracten die meerzijdig tot stand komen) sprake is van juridisch sterke binding, waarbij de naleving ervan rechtens afgedwongen kan worden. Terwijl voor plannen (en dus ook convenanten welke meerzijdig tot stand zijn gekomen) sprake is van zwakke binding omdat het naleven van de voorschriften / normen niet rechtens afgedwongen kan worden. Voor het streven naar een effectieve samenwerking is het gunstiger om als beleidsbepalers contracten te kiezen omdat contracten gebaseerd zijn op instemming van meerdere partijen en juridisch bindend zijn.

TABEL Normstelling Totstandkoming normen

Eenzijdig Meerzijdig

Juridische binding Zwak Plan Convenant

(18)

Om de effectiviteit van normstelling te meten is het dus belangrijk om te kijken naar de totstandkoming van de normen, in hoeverre deze bijdragen aan de instemming van beleidsinstanties en de juridische binding.

Kenmerkend voor financiering, een van de bestuursinstrumenten benoemd door Hoogerwerf & Herweijer (2014), is dat het de bekostiging betreft van bestuursorganisaties, het

verstrekken van uitkeringen, het verlenen van subsidie of het geven van vergoeding aan de vier categorieën binnen de collectieve sector. Een belangrijke voorwaarde is dat de

uitvoerende organisaties, voor wat betreft de bekostiging, afhankelijk zijn van de centrale beleidsmakers. Deze bestuursinstrumenten pogen instanties aan te sporen tot

uitvoeringsacties, hetgeen op twee manieren kan geschieden. Ten eerste door het in staat stellen van uitvoering door financiële steun (en ook toezicht hierop). Ten tweede door de financiering te gebruiken/te zien als een prikkel om mee te werken aan het uitvoeren van beleid. Hierbij is het van belang om te kijken of financiering een effectief bestuursinstrument is en of de financieringsvoorwaarden (wet- en regelgeving en andere normen) hiermee verbonden in de weg staan of juist noodzakelijk zijn voor het realiseren van de

beleidsdoeleinden. Om dit te kunnen meten is het van belang dat de financierende

beleidsvoerders voldoende informatie over de daadwerkelijke situatie ter beschikking hebben en moeten toezichthandelingen worden verricht.

Tot slot voor wat betreft het bestuursinstrument toezicht, krijgen toezichthouders de

bevoegdheid om in de beslissingen en activiteiten van de organisatie die onder toezicht staat te interveniëren. Hierbij zijn er vier mogelijkheden tot interveniëren:

 Het weigeren van goedkeuring op een voorgenomen beslissing.

 Het betwisten (of in twijfel trekken) van de rechtsgeldigheid van een genomen beslissing.

 Het stellen van aanvullende regels en/of richting geven.  Het aanstellen van nieuwe bestuurders of het ontslaan ervan.

Ook bij dit instrument is het van cruciaal belang om te kijken naar de doelmatigheid en hoe een effectief toezicht bereikt kan worden. Hiervoor dienen drie acties te worden verricht, namelijk:

(19)

1. Als eerste moeten er voldoende geschikte werkkrachten en financiële middelen voor het houden van toezicht beschikbaar gesteld worden. Hierbij dienen informatie over de uitvoering te worden verzameld, een oordeel te worden gevormd en indien het noodzakelijk is om een situatie te corrigeren dient te worden geïntervenieerd. 2. Ten tweede moet er adequate informatie over de wijze waarop beleidsvoerders te

werk gaan verkregen worden. Door up-to-date blijven op het gebied van

informatietechnologieën kan een toezichthouder op een snellere en completere manier informatie inwinnen.

3. Als laatste door het gebruikmaken van machtsbronnen, met name opgeleid personeel dat over goede kennis en capaciteiten beschikt om tegenstrategieën (het op een bewuste manier informatie achterwege laten of selectief informatie verstrekken) van beleidsvoerders tegen te werken.

Wel is het van belang voor het meten en realiseren van de doelmatigheid van toezicht om de geloofwaardigheid van de toezichthouders te garanderen en moet er geen toezichtsdruk worden gecreëerd op beleidsvoerders. Dit laatste kan leiden tot weerstand of het niet verschaffen van volledige informatie.

Beleid

In de wetenschappelijke literatuur wordt het begrip beleid door verschillende auteurs omschreven. Zo beschrijft Kleijn 1968 (in Hoogerwerf & Herweijer, 2014, p. 19) beleid als het doelbewust (vanuit politiek oogpunt) en stapsgewijs handelen waarbij gebruik wordt gemaakt van de daartoe aangewezen middelen. Bovens et al. (2011) verstaan onder beleid de voornemens, actieplannen en keuzes van een enkelvoudige of meervoudige publieke

organisatie gericht op het sturen van een bepaalde ontwikkeling binnen de gemeenschap. Beleidsinhoud, wat ook te verstaan is onder de term beleid, wordt door Hoogerwerf en Herweijer (2014) gedefinieerd als het behalen van vooraf gestelde doelen aan de hand van middelen met termijnvaststelling.

Volgens de theorie van Hemerijck (2003) moet een beleid voldoen aan vier kwaliteitseisen (op basis van de input en outputlegitimiteit) die afgeleid worden uit de handelingslogica van gevolgen en adequaatheid welke betekenis geeft aan een geïntegreerd en aanzienlijk

toepasbaar perspectief voor de analyse van beleid. Kortom, een beleid oftewel de planning van beleid wordt volgens hem als rechtsgeldig en effectief beschouwd als het volgens de vier onderstaande kwaliteitsmaatstaven verloopt.

(20)

De eerste maatstaf die Hemerijck (2003) genoemd heeft is de instrumentele doelmatigheid. Hieronder wordt verstaan dat beleid volgens logica van consequentie gericht is op het realiseren van outputprestaties. Deze maatstaaf houdt zich primair bezig met het succes en falen van beleid vanuit de overheid. Van den Heuvel (2005) stemt hierbij in en stelt vast dat indien een beleid als succesvol kan worden aangemerkt dan moeten de doeleinden worden bereikt. Met andere woorden de effectiviteit van het beleid betreft de mate waarin doeleinden – democratisch gelegitimeerd, gericht op maatschappelijke probleem en nagestreefd door beleidsactoren in het openbaar – bereikt worden door het gebruikmaken van de daarvoor bestemde bestuursinstrumenten (van den Heuvel, 2005, p. 130).

Hoogerwerf (1983), die ook aandacht heeft besteed aan succes en falen van beleid, stelt dat de mate waarop beleidsdoelen bereikt worden van grotere waarde is wanneer het streven naar de gestelde doelen sterker en groter is dan de weerstand die de doelen tegenwerken.

Daarnaast benoemt hij relevante bestuurlijke factoren die aangeven dat het bereiken van beleidsdoelen effectiever zal zijn, naarmate:

o De doelgerichtheid van de voerders van beleid groter is dan die van de tegenstanders, o De beschikbare informatie voor het vormen van beleid relevanter is dan de informatie

van de tegenstanders,

o De macht van de voerders van beleid groter is voor het bereiken van de doelen dan die van de tegenstander,

o De (structurele en culturele) integratie van de voorstanders van beleid groter is dan de interne/externe integratie van degenen die weerstand tegen het beleid geven.

Structurele integratie heeft betrekking op verticale en horizontale coördinatie tussen de verschillende beleidsvoerders. Culturele integratie houdt in de doorkruising van einddoelen en tussendoelen van de ene beleidsvoerder door die van de andere beleidsvoerder.

Hemerijck (2003) gaat verder in op deze bestuurlijke factoren voor het verklaren van succes en falen van beleid van Hoogerwerf (1983) en voegt twee eisen toe, namelijk dat

overheidsbeleid doeltreffend en doelmatig moet zijn. Doeltreffendheid wordt bereikt indien de uitvoering van de vastgestelde beleidsmaatregelen en de neveneffecten hierop tot realisatie van de geformuleerde doelen leidt. Er is sprake van een doelmatig beleid wanneer het

oplossen van een beleidsprobleem tegen relatief lage kosten ten opzichte van de maatschappelijke baten plaatsvindt. Kortom, beleid is dus effectief en efficiënt als bovengenoemde beleidsinstrumenten een concreet aantoonbare bijdrage leveren aan het realiseren van de geformuleerde einddoelstellingen (Hemerijck, 2003, p. 8).

(21)

Bij het beschouwen van de mate waarin beleid functioneert zijn er vier moeilijkheden te benoemen. Ten eerste, het is niet makkelijk te meten of met het invoeren van een bepaalde beleidsactiviteit de beoogde doelen bereikt zijn. Gezien het feit dat een overheid

verschillende conflicterende doelen nastreeft zijn de consequenties en causale inzichten van bepaalde beleidsactiviteiten moeilijk te traceren (Hemerijck, 2003, p.9). Bovendien is het in de praktijk de causaliteit tussen overheidsbeleid met name beleidsactiviteiten van lange duur zoals het waarborgen van een duurzaam kwalitatieve ouderenzorgstelsel en effecten in termen van succes en falen niet duidelijk en concreet vast te stellen (Houppermans, 2018).

Ten tweede zijn er onzekerheid en onwetendheid over het beleid die de mate van

doeltreffendheid en doelmatigheid van beleidsactiviteiten moeilijk maken. Dit komt door de ongewenste effecten die optreden welke zowel vooraf als achteraf niet geïdentificeerd kunnen worden door het ontbreken van kennis ter onderbouwing van beleidsvoornemens (Hemerijck, 2003, p.9-10).

Vervolgens het derde probleem. Dit is een tekort aan informatie van de overheid. Om

maatschappelijke problemen in kaart te kunnen brengen moet er informatie beschikbaar zijn. Het verkrijgen van informatie is niet kosteloos, neemt tijd in beslag en vergt

wetenschappelijk onderzoek welke het beste uitgevoerd kan worden door speciale instituties, aangewezen door de overheid om de nodige informatie met betrekking tot maatschappelijke problemen te doorgronden (Hemerijck, 2003, p.10). Als de overheid niet (continu) investeert in deze speciale instanties, toezichthoudende en onderzoeksinstituten loopt ze het risico dat cruciale informatie voor het inzichtelijk maken van mogelijke maatschappelijke trends, de te verwachten problemen en beleidseffecten zullen ontbreken. Er kan hierdoor een gap ontstaan tussen de gerichtheid (kennis) van het oplossen van beleidsproblemen en de perceptie van de problemen en de haalbaarheid van de beleidsoplossing. Lindblom 1990 (in Hemerijck 2003, p.10) noemt deze gap/kloof ‘onderhandelingsruimte’ tussen normatieve geaardheden

(belangen vanuit de samenleving en ook politiek) en cognitieve geaardheden (onderzoek vanuit de wetenschap).

Aan de andere kant kan de verwevenheid tussen informatie (kennis) uit wetenschap en beleid het uitwisselen en overdracht van kennis bevorderen. Bovendien worden door samenwerking de resultaten verkregen uit onderzoek onderwerp voor publiek debat en hiermee de

(22)

Wanneer het gekozen beleidsinstrument een bijdrage kan leveren aan het realiseren van de (politieke) doelstellingen komt de tweede kwaliteitsmaatstaf aan de orde. Deze tweede maatstaf is de politiek-bestuurlijke slagvaardigheid welke te beschrijven is als het maatschappelijk en politieke draagvlak voor beleidsopties en de uitvoerbaarheid ervan (Hemerijck 2003, p.10). Hiermee wordt van de probleem-georiënteerde beleidsanalyse overgegaan naar dat van interactie-georiënteerde waarbij de focus hier ligt op

beleidsmaatregelen in te laten passen in de institutionele structuur van het politieke systeem. Bij deze maatstaf zijn er twee eisen te benoemen, namelijk dat een beleid politiek haalbaar moet zijn en bestuurlijk uitvoerbaar. Hiermee gaat het om de mate waarin de politiek, de overheid en het maatschappelijke middenveld bereid zijn om (gezamenlijk) mee te werken aan de totstandbrenging van beleid en de beleidsimplementatie vanuit de context van bestaande spelregels, tradities, procedures, zeggenschapsverhoudingen en

uitvoeringspraktijken. Hemerijck (2003) benoemt twee aspecten voor het analyseren van het effect van de spelregels, tradities et cetera op beleidsprocessen en de resultaten ervan. Ten eerste, binnen het domein van beleid zijn er verschillende bestuurlijke instituties binnen het politieke systeem die het product zijn van eerder genomen beslissingen en keuzes. Deze institutionele vormgeving geldt voor sectoren, rechterlijke macht en parlement.

Als tweede aspect, de hoeveelheid macht en invloed die de verschillende publieke en private actoren en experts kunnen uitoefenen bepalen de spelregels. Deze regels geven de

machtsverhoudingen aan met name door het verdelen van bevoegdheid tot het maken van beleidskeuzen en -beslissingen. Kortom, beleid is altijd een product van de strategische interactie tussen actoren met eigen voornemens en interpretaties van de aard van beleidsproblemen en de daarbij passende oplossingen, eigen belangen, capaciteiten en preferenties die aangewend worden om zelfbedachte beleidskeuzes te realiseren (en van anderen weg te werken/blokkeren) (Hemerijck, 2003, p. 12).

Aan bestuurlijke instituties zijn ook risico’s te bemerken, zoals het risico tot trage

besluitvorming, geen duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en taken en risico tot ‘groupthink’ wanneer de beleidsvoerders de actoren beïnvloedt tot consensusvorming. Door organisaties binnen de private sector te betrekken bij de totstandbrenging en uitvoering van beleid op sociaal en economisch gebied worden deze organisaties voorbereid om bij weinig consensus over taakverdeling en richtlijnen, de beleidsontwikkeling te dwingen tot herziening en aanpassingen.

(23)

Als derde kwaliteitsmaatstaf wordt benoemd de constitutionele rechtmatigheid wat door Hemerijck (2003, p. 12) uitgelegd wordt als de ordening van rechtsstaat en politiek binnen het politieke proces, (klassieke) grondrechten, procedures en bestuurlijke gezag en

bevoegdheden. Dit geheel dat de structuur van het politieke systeem vorm geeft, wordt tot uitdrukking gebracht in de democratisch rechtsstaat. Voor wat betreft de rechtsstaat zijn er twee intellectuele onderzoekstradities te benoemen, beginnend met het beginsel van de klassieke rechtsstaat waar de overheidsmacht en het recht in de democratie door drie beginselen van de rechtsstaat worden beperkt. Bij deze eerste traditie worden het

legaliteitsbeginsel, machtenscheidingsbeginsel en democratiebeginsel onderscheiden. In de eerste plaats het legaliteitsbeginsel, te beschrijven als de noodzakelijke wettelijke grondslag die de macht van de overheid begrenst. Het machtenscheidingsbeginsel gaat over de

verdeling van taken en functies van bestuur, wetgeving en rechtspraak over de verschillende bestuursorganen. Als laatste het democratisch beginsel dat aangeeft dat het opstellen van bestuursorganen geschiedt door het uitvaardigen van wetten en regels die door kiezers die stemmen uitbrengen, dus burgers, aanvaard moeten worden. Zo moet in een democratische rechtsstaat de bepaling van de regels en de totstandbrenging en uitvoering van beleid worden verantwoord en is het aan controle onderhevig. Voor wat betreft bestuurders die bestuurlijke taken verrichten dienen ze de verkregen bevoegdheden te verantwoorden. Ook ministers zijn verantwoordelijk voor het hele beleidsproces, beginnend bij de analyse van het probleem tot de evaluatie van het beleid.

Vervolgens de tweede traditie, die zich volgens Hemerijck (2003, p.14) bezighoudt met het functioneren van de rechtsstaat en het beschouwen van veranderingen en ontwikkelingen binnen de staat. Zo zijn overheidstaken uitgebreid en in aantal toegenomen (Van de Meer, 2009). Hierdoor is druk gecreëerd op de overheid om betere prestaties te leveren. Daarnaast is een groei te zien in wet- en regelgeving (Dijkstra, 1996) en het toepassen ervan binnen de samenleving wat maakte dat de overheid steeds onder druk kwam te staan door zowel de eisen van de rechtelijke staat tegen vrijheid als de groeiende vraag naar beleid vanuit de kant van de burgers. Hierdoor wordt het rechtssysteem ingewikkelder en het uitvoeren van beleid bureaucratischer wat kan leiden tot procedures die uitlopen en vermindering van toezicht.

De laatste kernvraag, dus maatstaf, die Hemerijck (2003, p.15) benoemt is de

maatschappelijke aanvaardbaarheid welke betrekking heeft op de wijze waarop politieke

interventies aansluiten bij de normen, waarden en culturele opvattingen binnen de

(24)

van de maatschappij worden gewaardeerd en de aansluiting hiervan bij de normen, waarden, behoeften, emoties en beeldvorming van burgers. Deze vierde voorwaarde in termen van democratisch beleid kan opgesplitst worden in twee delen. Ten eerste de procedurele aanvaardbaarheid die gericht is op het vertrouwen in de politiek en haar geloofwaardigheid en ten tweede de inhoudelijke aanvaardbaarheid die ingaat op de waarden als rechtvaardige samenleving, de leefbaarheid en veiligheid maar ook het tegenovergestelde zoals een

onrechtvaardige, onleefbare en onveilige samenleving. Politieke besluitvorming genomen op basis van noden en verwachtingen van burgers geeft meer vertrouwen in de politiek en haar beleid, welke ook de legitimiteit van de handelingen van de overheid bevordert. Echter, democratische besluitvorming en controle op de overheidsprestaties nemen toe door de veranderingen in normen en waarden van burgers met betrekking tot maatschappelijke problemen en het politieke proces. Ook de media spelen hierbij een rol door op

maatschappelijk problemen die burgers emotioneel raken in te gaan, wat de politiek vervolgens ook dwingt om op deze maatschappelijke problemen in te spelen om haar

geloofwaardigheid en vertrouwen te garanderen. Socioloog Elchardus (geciteerd in Bovens & Wille 2006, p. 57) spreekt zelf van dramademocratie, die de laatste jaren een steeds grotere rol speelt omdat politici proberen te sturen door pasklare beleidsoplossingen voor

maatschappelijke problemen aan te bieden die ze niet kunnen realiseren. Daarnaast sturen publieke organisaties aan op een meer bedrijfsmatige en marktgerichte werkwijze die op bijvoorbeeld zorgdomeinen en op het onderwijsdomein steeds meer ontevredenheid onder burgers opwekt (Ruijters, 2010) (Bekkers, 2009). Van den Brink (in Hemerijck, 2003, p. 15) laat zien dat er twee groepen burgers zijn te onderscheiden met betrekking tot de

maatschappelijke aanvaardbaarheid. Als eerste noemt hij burgers die meer kritisch en succesvol zijn door de stijgende welvaart en toenemende opleidingsniveaus. Deze groep is niet makkelijk te manipuleren waarbij het uitoefenen van gezag maar in zeer beperkte mate werkt. Als tweede, de groep burgers die niet actief aan de maatschappij deelneemt en zich als het ware bedreigd voelen. Deze groep is meer afhankelijk van de overheid en heeft

tegelijkertijd wantrouwen in het handelen van diezelfde overheid.

Deze laatste voorwaarde laat dus zien het belang van aanvaardbaarheid onder burgers voor wat betreft besluitvorming en vormen van beleid en hoe belangrijk beeldvorming, normen, waarden en emoties in dit tijdperk in de politiek zijn. Hoewel (politieke) emoties en beeldvorming door burgers wellicht niet de juiste raadgevers zijn voor het inrichten van beleid, kunnen ze niet worden genegeerd.

(25)

Tot slot in deze paragraaf, het voeren van een beleid wordt in de meeste gevallen stapsgewijs gedaan (Van den Heuvel, 2005). Eerst wordt een probleem geïdentificeerd en worden de onderwerpen waarop het beleid betrekking zal hebben geselecteerd. Deze onderwerpen vormen het beleidsprobleem, waarop de identificatie van de beleidsalternatieven mogelijk wordt. Vervolgens worden beslissingen op hoofdlijnen genomen met verdere uitwerking van beleidsideeën en de definitieve keuzes per beleidsonderdeel. Als laatste stap worden de beleidsuitvoeringen gedaan en vindt er beleidsevaluatie plaats. Genoemd beleidsproces van Van den Heuvel (2005, p.13) wordt in onderstaand model weergegeven.

Van den Heuvel (2005, p.14) benoemt dat in de praktijk beleid anders kan verlopen omdat er tijdens het proces onvoorziene moeilijkheden kunnen optreden zoals tekort aan tijd, gebrek aan informatie, wijzigingen van beleidsdoelstellingen, kostbare beleidsuitvoering,

belangenverstrengelingen, tekort aan capaciteit en kennis en/of overige externe en interne omstandigheden. Hierdoor is het van belang om tijdens de beleidsplanning of het

beleidsproces steeds terugkoppeling, bijstelling, herziening en overwegingen te laten plaatsvinden. Gezien het feit dat beleidsproces geen lineair proces is dient het

overheidsbeleid altijd een bepaald einddoel na te streven voor een effectief resultaat (Van den Heuvel, 2005).

Kwaliteit

Als laatste wordt er gekeken naar het begrip kwaliteit op het gebied van zorg en welzijn. Een term die volgens Pirsig (1999) verbonden is met kwaliteit is waardering, namelijk hoe

Probleem-analyse Beleids-probleem Beleids-alternatief Keuze alternatief Uitwerking beleids-voornemens Beleids-uitvoering Beleids-evaluatie

(26)

mensen over objecten – personen, dingen, organisaties of activiteiten – denken. Zo heeft het Nederlands Normalisatie Instituut kwaliteit gedefinieerd als ‘het geheel van kenmerken van een object dat betrekking heeft op het vermogen van dat object om kenbaar gemaakte en vanzelfsprekende behoeften te bevredigen’.

IOM (2001) onderscheidt zes kernelementen van kwaliteit die internationaal worden gebruikt, te weten de effectiviteit, veiligheid, tijdigheid, efficiëntie, patiëntgerichtheid en gelijkheid van toegang.

Het eerste element verwijst naar de mate waarin waarden van patiënten worden meegenomen in het besluitvormingsproces voor het leveren van goede zorg (zorgdoelen).

Het tweede, veiligheid, refereert aan het verkleinen van risico’s en het vermijden van fouten bij interventies die gericht zijn op het bevorderen van de zorg.

Het derde kernelement van kwaliteit gaat in op het tijdig en op het juiste moment komen met een preventief plan voor het aanbieden van de nodige zorg.

Efficiëntie, het vierde element betreft het vermijden van verspilling in het proces van goede zorg en het in staat zijn om middelen op een verantwoorde manier toe te delen aan

waardecreatie.

Het voorlaatste element, patiëntgerichtheid, betreft de afstemming van zorg op de behoeftes, voorkeuren en waarden van patiënten.

Het laatste element, gelijke toegang, heeft betrekking op het toegankelijk houden van goede zorg en gelijke behandeling voor alle zorgbehoevende patiënten ongeacht geslacht, ras, leeftijd en sociale status.

Deze kernelementen zijn gedefinieerd om kwaliteit van zorg van ouderen te kunnen meten. De kwaliteitsaspecten veiligheid, tijdigheid, efficiëntie, patiëntgerichtheid en gelijkheid van toegang worden niet in dit onderzoek opgenomen omdat ze gezien de aard van dit onderzoek, dat niet medisch gericht is, niet meetbaar zijn. Het kernaspect effectiviteit, welke in dit onderzoek betrekking heeft op de effectiviteit van beleid en het bereiken van de

geformuleerde doelen omtrent ouderenzorgbeleid, wordt wel meegenomen in het onderzoek en hierop zal in het volgende hoofdstuk nader worden ingegaan. Dit vooral voor het kunnen bestuderen van de effecten die voortvloeien uit het wel of niet hebben van beleid en die van invloed zijn op de kwaliteit van zorg en welzijn voor ouderen.

Naast bovenstaande definiëringen van begrippen en theorieën wordt in de komende paragrafen de conceptualisatie gepresenteerd en de hypothese geformuleerd.

(27)

Conceptualisatie

Voor het inkaderen van dit empirisch onderzoek is onderstaand conceptueel model

opgebouwd met de variabelen die aan de hand van inzichten uit het literatuuronderzoek zijn samengesteld.

De centrale vraagstelling luidde als volgt:

Hoe beïnvloedt het huidige ouderenzorgbeleid van de ministeries GMN & SOAW de kwaliteit van de zorg en welzijn van de (ondersteuning-behoevende) ouderen op Curaçao?

Aan de basis van het conceptueel model staat de relatie tussen de variabelen. Er worden in dit onderzoek twee onafhankelijke variabelen en één afhankelijke variabele onderscheiden en in onderstaand model weergegeven.

X1 = Ouderenzorgbeleid door ministerie GMN X2 = Ouderenzorgbeleid door ministerie SOAW

Y = Kwaliteit van de zorg en welzijn van de ouderen op Curaçao

Terugkomend op de vraagstelling en om te verklaren onder welke bepalingen het huidige ouderenzorgbeleid van GMN en SOAW al dan niet effectief voor de kwaliteit van zorg en welzijn van ouderen is, zal worden gekeken naar:

o de effecten ten gevolge van overheidsbeleid (beslissingen en keuzes); o de totstandkoming van deze effecten.

Ouderenzorgbeleid

door ministerie GMN

Ouderenzorgbeleid

door ministerie SOAW

Kwaliteit van de zorg

en welzijn

(28)

Hypotheseformulering

Hierbij wordt een hypothese opgesteld die op basis van de gebruikte theorieën kan worden getoetst. De bepalingen voor het formuleren van de hypothese, welke kort hierna zal worden toegelicht, zullen aan de hand van de voorgeschreven theorieën in drie categorieën worden ingedeeld:

1. Kenmerken van de betrokkenheid van de actoren (de verhoudingen en taakverdeling tussen de stakeholders);

2. Kenmerken van de bestuursinstrumenten;

3. Kenmerken van de vier kwaliteitseisen van beleid.

Deze bepalingen, zijn te herleiden tot één hypothese, ter nadere specificering van de centrale vraagstelling:

 Hypothese: Het ouderenzorgbeleid door de ministeries GMN en SOAW beïnvloedt de kwaliteit van zorg en welzijn voor ouderen effectief indien er sprake is van

gezamenlijk inspanning en hun beleid rechtsgeldig is.

Vanuit de theorie van Hoogerwerf & Herweijer (2014) komt naar voren dat gezamenlijke inspanning nodig wordt geacht voor een kwalitatief goed en adequaat overheidsbeleid. Gezamenlijke inspanning in de context van dit onderzoek betreft de gezamenlijke bijdrage die alle betrokken actoren dienen te leveren aan het uitvoeren van eenzelfde type publieke voorziening, namelijk zorg voor ouderen. Alle betrokken actoren, namelijk de

beleidsvoerders, zijn hierbij de twee ministeries en de uitvoeringsinstanties zoals de

zorginstellingen, ouderenstichtingen- en federaties. De twee overige organisaties (particulier initiatief en marktorganisaties) als benoemd in eerdere paragraaf worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Zoals ook benoemd dient voor de totstandbrenging van de

gezamenlijke inspanning bij beleidsvorming en beleidsuitvoering gebruik te worden gemaakt van bestuursinstrumenten die ook worden meegenomen bij het kunnen toetsen van de

hypothese. Daarnaast, om de rechtsgeldigheid van een beleid te kunnen bepalen en om de invloed ervan als effectief te kunnen beschouwen, dient het volgens de vier kwaliteitseisen van Hemerijck (2003) te verlopen.

Conclusie Literatuuronderzoek

Concluderend kan worden gesteld dat de bovenstaande onderzoekshypothese, welke afgeleid is van twee theorieën (Hoogerwerf & Herweijer, 2014 en Hemerijck, 2003) zal toetsen hoe

(29)

het huidige ouderenzorgbeleid de kwaliteit van zorg en welzijn van ouderen beïnvloedt en of de beïnvloeding als effectief kan worden beschouwd. In onderstaande tabel Theoretisch

Kader worden de gebruikte theorieën samen met de geformuleerde hypothese weergegeven.

In de volgende paragraaf wordt het methodologisch kader nader uitgewerkt.

Theoretisch kader

Centrale vraagstelling: Hoe beïnvloedt het huidige ouderenzorgbeleid van de

ministeries GMN & SOAW de kwaliteit van de zorg en welzijn van de (Curaçaose /

ondersteuning-behoevende) ouderen op Curaçao?

Hypothese: Het ouderenzorgbeleid door de ministeries GMN en SOAW beïnvloedt de kwaliteit van zorg en welzijn voor ouderen effectief indien er sprake is van gezamenlijk inspanning en hun beleid

rechtsgeldig is.

Theorie:

Hoogerwerf & Herweijer (2014) Gezamenlijke inspanning:

Betrokkenheid actoren en samenwerking

Theorie:

Hoogerwerf & Herweijer (2014) Bestuursinstrumenten voor effectieve beleidsvorming en beleidsuitvoering - Normstelling - Financiering - Toezicht Theorie: Hemerijck (2003) Beleid moet aan vier

kwaliteitseisen (op basis van de input en outputlegitimiteit) voldoen. 1. Instrumentele doelmatigheid. 2. Politiek-bestuurlijke slagvaardigheid 3. Constitutionele rechtmatigheid 4. Maatschappelijke aanvaardbaarheid

(30)

Methodologisch kader

Dit hoofdstuk tracht de dataverzamelingsmethode te beschrijven die in dit onderzoek is toegepast. Hierin wordt de onderzoekscontext beschreven, gevolgd door de

operationalisering, de onderzoeksopzet en wordt afgesloten met de betrouwbaarheid en validiteit.

Onderzoekscontext

Het onderzoek zal zich concentreren op Curaçao, een eiland in het Caraïbisch gebied. Curaçao maakte vroeger deel uit van de Nederlandse Antillen (NA). Sinds 2010 is Curaçao evenals Aruba, Sint Maarten en Nederland een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden en wordt geregeerd door de Regering en de Staten van Curaçao. Het eiland telt circa 160.000 inwoners (CBS, 2018) waarvan 17,3% wordt gerekend tot de ouderen (65+) (zie bijlage 1 Curaçaose populatie).

De regering van Curaçao bestaat uit negen ministeries. De taken betrekking hebbende op zorg en welzijn zijn over twee ministeries verdeeld, respectievelijk het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) en het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) (Gobièrnu di Kórsou / Curaçaose Overheid, 2018).

GMN bestaat uit twee sectoren en draagt zorg voor de gezondheid van de samenleving, het bevorderen van een gezond milieu en bescherming van de natuur. De Sector Gezondheid richt zich op gezondheid-, geneeskundige- en veterinaire zaken, terwijl de Sector Landbouw, Milieu en Natuur zich concentreert op natuur-, agrarisch- en visserijbeheer.

Het Ministerie van SOAW houdt zich bezig met de sociale ontwikkeling en het stimuleren van het welzijn van de samenleving naar een duurzame, leefbare, gezonde, emanciperende en constructieve woon-, leer-, en werkomgeving.

Het is van belang om in het kader van dit onderzoek een concreet beeld te scheppen van het onderzoeksobject en de wet- en regelgevingskader waarin het op het gebied van ouderenzorg- en welzijn geplaatst is. Zoals eerder genoemd was Curaçao vroeger één van de zes

eilandgebieden, Aruba, Bonaire, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten, binnen het land Nederlandse Antillen (NA). Het land NA vormde na 1986 samen met het land Aruba en Nederland het Koninkrijk der Nederlanden, nadat Aruba autonoom werd. Sinds 2010 is de Nederlandse Antillen opgeheven en is Curaçao nu ook een autonoom land binnen het

(31)

Koninkrijk der Nederlanden. Binnen de NA was er sprake van twee bestuurslagen, namelijk een bestuurslaag op eilandniveau (het Bestuurscollege en Eilandsraad) voor de afzonderlijke eilandgebieden en een bestuurslaag (Landsregering en Staten der NA) op landniveau. Elk eilandgebied kende zijn eigen regelingen en voorschriften welke vastgesteld waren in eilandverordeningen. De NA had zijn regelingen en voorschriften opgenomen in

landverordeningen die ook van toepassing waren op alle eilandgebieden. Zowel de (eigen) eilandverordening als de (gezamenlijke) landverordening waren verbindende voorschriften voor de respectievelijke eilandgebieden. Na de herstructurering van het Koninkrijk der Nederlanden in 2010 kwam er een aanpassing van het bestuurlijk en sociaal stelsel van Curaçao. Het land Curaçao werd zelf verantwoordelijk voor haar eigen landsbestuur en wet- en regelgeving en met een eigen “grondwet” – de Staatsregeling van Curaçao. Op het gebied van zorg en welzijn werden de verantwoordelijkheden en taken opgesplitst en als zodanig respectievelijk ondergebracht onder de twee ministeries – Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) en Sociale Ontwikkeling Arbeid en Welzijn (SOAW). Voorheen, dus voor de herstructurering, vielen zowel zorg als welzijn onder één ministerie, namelijk het ministerie van Volksgezondheid en Sociale Ontwikkeling.

Om dit onderzoek uit te voeren is bewust gekozen voor het land Curaçao binnen het Koninkrijk der Nederlanden als onderzoeksobject om in kaart te kunnen brengen hoe ouderenzorgbeleid door beide ministeries de kwaliteit van zorg en welzijn beïnvloedt. Aangezien richtlijnen op het gebied van zorg en welzijn voortvloeien uit zowel de landsverordening als eilandverordening is besloten om te kiezen voor een centrale onderzoekseenheid van observatie:

Het ouderenzorgbeleid van ministerie GMN en ministerie SOAW; de manier waarop het beleid van deze twee ministeries de kwaliteit van zorg en welzijn beïnvloedt.

Operationalisering

Dit betreft de operationalisering en afbakening van de centrale begrippen van het onderzoek. De aandacht gaat in dit onderzoek met name uit naar beleid op het gebied van zorg en welzijn van ouderen en de kwaliteit ervan betrekking hebbend op de ouderen van Curaçao.

(32)

Meetopzet

Voor dit onderzoek is voor het meten van ‘invloed hebben op’ als uitgangspunt het onderzoek van Braam (1973) genomen. Echter een exacte meting van de invloed van het

overheidsbeleid evenals die van de overheid op zichzelf is zeer moeilijk (Hoogerwerf, 1977, p.5). Voor de definiëring van de invloed van een individu, groep, product, organisatie wordt gebruikgemaakt van de omschrijving van Braam (1973, p. 13) die als volgt luidt: “Het vermogen om maatschappelijke regeling, verhouding en dergelijke mede te bepalen”. Ter verduidelijking van ‘het vermogen’ in het begrip invloed wordt voor dit onderzoek uitgegaan van de volgende definitie van Braam (1973, p. 23): ‘het geheel van effecten dat

teweeggebracht wordt in een aangegeven tijdsmoment door het vermogen’. De term vermogen geeft dus duidelijk aan dat het begrip ‘invloed’ iets duurzaams is. Het

teweeggebrachte effect heeft in dit onderzoek betrekking op de causale relatie tussen het ouderenzorgbeleid en de kwaliteit van ouderenzorg en -welzijn. Het houdt dus in dat voor het meten van ‘de invloed op’ of ‘de beïnvloeding van’ een aantal gebeurtenissen over een bepaalde periode er niet één enkel effect wordt gemeten maar een geheel aan effecten. Om vervolgens te kunnen aanduiden of de beïnvloeding van het huidige ouderenbeleid wel of niet effectief oftewel doeltreffend is, zal ook stil moeten worden gestaan bij dit begrip. Om het waargenomen ouderenzorgbeleid of het proces tot beleidsvorming te kunnen analyseren dienen er criteria te worden opgesteld. Criteria opstellen kan helpen bij het kunnen vaststellen van inhoud, processen en eventuele effecten van beleid. Van den Heuvel (2005) als

Hoogerwerf (1977) benoemen als criteria hiervoor de beleidsdoeleinden. Specifiek voor dit onderzoek worden er dus als criteria voor het kunnen meten van hoe effectief het

ouderenzorgbeleid is, de beleidsdoeleinden door beide ministeries genomen.

Als de beleidsdoeleinden van beide ministeries te vaag zijn en/of niet concreet geformuleerd, kunnen ze niet worden vertaald in meetbare eenheden. Wat betekent dus dat het beleid als niet effectief beschouwd kan worden. Daarnaast kunnen er andere invloeden zijn die naast het ouderenzorgbeleid de kwaliteit van ouderenzorg en -welzijn beïnvloeden of die op het

ouderenzorgbeleid inwerken. Om dit probleem het hoofd te bieden, verwarring in de

meetbare termen te vermijden en een gekwalificeerde analyse te kunnen uitvoeren wordt een onderscheid gemaakt tussen de begrippen doeltreffendheid en doelbereiking.

Doeltreffendheid, in de context van dit onderzoek ook wel de effectiviteit van het

ouderenzorgbeleid genoemd, wordt volgens Van den Heuvel (2005) gedefinieerd als de mate waarin beleidsdoelstellingen worden bereikt door de ingezette beleidsinstrumenten. Hierbij

(33)

wordt er dus gesproken over het succes en/of falen van het ouderenzorgbeleid, waarbij wordt gekeken naar de verwachte of onverwachte effecten van het beleid op de kwaliteit van ouderenzorg en welzijn.

Doelbereiking daarentegen wordt gedefinieerd als het realiseren van de beleidsdoelstellingen ongeacht of de effecten uitsluitend het gevolg zijn van het beleid of ook van de ingezette beleidsinstrumenten. Hierbij kan er sprake zijn van verschillende rivaliserende verklaringen, dus niet alleen vanuit het beleid op zich.

Voor het onderzoek zal doeltreffendheid het meest toepasselijke en meetbare concept zijn omdat dit tracht te verklaren of het ouderenzorgbeleid door de ministeries GMN en SOAW de kwaliteit van zorg en welzijn voor ouderen effectief beïnvloedt.

Naast bovengenoemde meetopzet wordt ook aandacht besteed aan de kerntermen beleid, kwaliteit, ouderen en zorg en welzijn. Hierbij zal worden ingegaan op de concepten die van belang zijn voor een verdere uitwerking van de analyse in hoofdstuk 5.

Beleid

Als eerste stap wordt gekeken naar het kernbegrip beleid. Het begrip beleid wordt door Hoogerwerf en Herweijer (2005) als effectief beschouwd indien er sprake is van gezamenlijke

inspanning. Voor de totstandbrenging van deze gezamenlijke inspanning en om de nodige

activiteiten op elkaar af te stemmen, dienen bestuursinstrumenten te worden gebruikt. De bestuursinstrumenten zijn normstelling, financiering en toezicht. Nies (1992) refereerde ook aan normstelling als bestuursinstrument en beschrijft zorgbeleid als norm- en indicatiestelling door de overheid afgestemd op zorgbehoefte, zorgaanbod en eventuele aanpassingen,

verbetering en nuancering op het gebied van zorg. Binnen het begrip gezamenlijke

inspanning, de totstandbrenging ervan, gebruikmakend van de bestuursinstrumenten en het belang hiervan op beleid zijn er vragen opgesteld voor zowel de ministeries als het

maatschappelijke middenveld. Hierbij is gekeken naar de totstandkoming van de normen, regels en wetten op ouderenzorg door beide ministeries en in hoeverre deze bijdragen aan de instemming van de beleidsinstanties en de juridische binding. Vervolgens is de bekostiging van de bestuursorganisatie gerelateerd aan ouderenzorgbeleid onderzocht. Tot slot is gekeken naar de verdeling van de bevoegdheid om te interveniëren in de beslissingen en activiteiten van beleid en het toezicht hierop.

(34)

De vier kwaliteitseisen voor een gedegen en effectief beleid zijn in kaart gebracht. Om inzicht te verschaffen of het huidige ouderenzorgbeleid aan de vier maatstaven voor kwaliteit van beleid voldoen is aan zowel de ministeries als het maatschappelijke middenveld een aantal vragen gesteld.

Eerst is gekeken naar de instrumentele doelmatigheid (werkt het beleid?) en zijn er vragen gesteld over het succes en falen van het huidige ouderenzorgbeleid, oftewel de wijze waarop de beleidsdoelen zijn geformuleerd en bereikt. Zoals ook Van den Heuvel (2005) benoemde wanneer er wordt gesproken van het succes en falen van beleid, er ook onderscheid dient te worden gemaakt tussen de beoogde en niet beoogde effecten. Hierbij is gekeken naar de opgetreden gevolgen van het huidige ouderenzorgbeleid in relatie tot de veranderingen op het gebied van kwaliteit van ouderenzorg en -welzijn.

Ten tweede is gekeken naar de politiek-bestuurlijke slagvaardigheid (past het beleid?), waarbij naar de interactie tussen de overheid en het maatschappelijke middenveld en onderliggende verhoudingen is gevraagd. Kort gezegd is gekeken naar de politieke haalbaarheid van het huidige beleid en of het bestuurlijk uitvoerbaar is.

In dit onderzoek is de constitutionele rechtmatigheid (mag het beleid?) onder de loep

genomen en is er gekeken naar de mate van verantwoording. Hierbij zijn vragen geformuleerd om een beeld te krijgen hoe de bestuurlijke taken ingericht zijn, hoe de regels op het gebied van ouderenzorg zijn bepaald en hoe verantwoording van de uitvoering van beleid geschiedt. Als laatste kwam de maatschappelijke aanvaardbaarheid (hoort het beleid?) aan de orde, met vragen rondom de wijze waarop het huidige beleid aansluit bij de normen, waarden,

verwachtingen en behoeftes van de ouderen.

Kwaliteit

De tweede stap is het afbakenen van het kernbegrip kwaliteit. Kwaliteit verwijst naar het waarborgen dat ouderen gunstige resultaten uit het zorg- en ondersteuningsproces kunnen genereren (Blank et al., 2016). Een andere, gangbare omschrijving van kwaliteit is het functioneren van mensen op mentaal, fysiek en sociaal terrein en hun beoordeling hiervan (Goossensen & Baart, 2011). Kwaliteit van zorg en welzijn doelt op de eigenschappen (met betrekking tot waardering) van de dienstverlening binnen het zorg- en sociaaldomein die overeenkomen met de verwachtingen van mensen (Braspenning et al., 2004). Boeije (2019, p.2) gaat hier op in en stelde dat zorgkwaliteit de mate van overeenstemming is tussen kwaliteit die men verwacht en de daadwerkelijk geleverde kwaliteit binnen het zorgdomein.

(35)

Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van ouderenzorg is aan de respondenten gevraagd hoe de zorg voor ouderen op Curaçao is ingericht. Er zijn zowel aan ouderengeneeskundigen als ouderenzorginstellingen die zorg en ondersteuning verlenen vragen gesteld. Daarnaast is ook de vraag gesteld in hoeverre het ouderenzorgbeleid invloed heeft op de dienstverlening op het gebied van zorg en welzijn. Voor beide ministeries zijn vragen geformuleerd om te

onderzoeken of het huidige beleid de kwaliteit van zorg bevordert of juist belemmert.

Ouderen

Om er zeker van te zijn dat alle concepten waar in het kader van dit onderzoek naar moet worden gekeken in kaart zijn gebracht wordt hier het kernbegrip ouderen uitgewerkt. In dit empirisch onderzoek gaat de aandacht uit naar zorgbehoevende ouderen wonend op Curaçao. Hiermee worden ouderen bedoeld rond en/of na de pensioenleeftijd die behoefte hebben aan zorg, dat wil zeggen ouderenzorg met oog op het bevorderen van welzijn.

Zorg en welzijn

Zorg staat voor het verschaffen/aanbieden/voorzien van wat nodig is voor de gezondheid, het welzijn, het onderhoud en de bescherming van iemand (Braspenning et al., 2004).

Gezondheidzorg, welke af te leiden is uit het begrip zorg, wordt volgens Bircher (2005, p. 336) gedefinieerd als “a dynamic state of wellbeing characterized by a physical, mental and

social potential, which satisfies the demands of a life commensurate with age, culture and personal responsibility” te vertalen als een staat van welzijn/welbevinden die zowel fysiek,

mentaal als sociaal voldoet aan levenseisen in overeenstemming met de demografische en culturele omstandigheden. Ouderenzorg, oftewel bejaardenzorg, kenmerkt zich volgens Van Dale woordenboek als een sterk relationele vorm van het geven van zorg, aandacht en respect voor oudere mensen. Hierbij is aan het maatschappelijke middenveld gevraagd in hoeverre de zorg aansluit bij de levenskwaliteit van mensen en of het waardig is. Verder is er gekeken of het huidige beleid ervoor pleit om zorg op een zorgzame en zorgvuldige manier expliciet aan ouderen aan te bieden (Schuyt & van Bijsterveld, 2005).

Welzijn, in het Engels wellbeing, is een breed begrip dat in de literatuur beschreven wordt als een zekere mate van behoeftebevrediging waarbij een mens of samenleving zowel materieel als immaterieel tevreden is (Rath en Harter, 2010). Deze auteurs hebben vijf essentiële elementen van welzijn beschreven welke hieronder beknopt zijn uitgewerkt.

(36)

- Career Wellbeing: heeft betrekking op hoe iemand zijn/haar tijd besteedt en zijn/haar dag inricht.

- Social Wellbeing: gaat in op sociale contacten in iemands leven.

- Financial Wellbeing: betreft het beheer van iemands economische leven om zekerheid te waarborgen.

- Physical Wellbeing: doelt op goede gezondheid en actieve inspanning om dagelijkse activiteiten te verrichten.

- Community Wellbeing: dit laatste element heeft te maken met de betrokkenheid en het participatief blijven binnen een samenleving.

Naast de genoemde definiëring van de kernbegrippen beleid, kwaliteit, ouderen en zorg en welzijn worden twee meetindicatoren van Donkers (2004) getoetst die van belang zijn voor kwaliteitsbewaking, procesindicatoren en uitkomstindicatoren. De eerste meetindicator betreft het geven van informatie over het proces van beleidsvorming en beleidsuitvoering en de tweede meetindicator heeft betrekking op de effectiviteit van beleid hierop. Jansen et. al (2008) stellen hierbij dat er een horizontale samenwerking moet zijn tussen beleid, praktijk en onderzoek op het niveau van zowel overheid, organisatie, als burgers om inzicht te kunnen krijgen in de belemmerende en bevorderende factoren voor kwaliteit in de publieke zorg.

Kort samengevat, om de effectiviteit van het huidige ouderenzorgbeleid te bepalen zijn de bovengenoemde meettermen aan de hand van de literatuur van Hoogerwerf (1983), Hemerijck (2003) en Van den Heuvel (2005) opgesteld. Deze zullen bijdragen aan het kunnen verklaren of de factoren (met oog op de doeltreffendheid) van beleid de kwaliteit van de zorg en welzijn van de ouderen effectief of niet effectief beïnvloedt. Zo zijn bij de vragen in het veld bovengenoemde beschrijvingen meegenomen om een concreet beeld te kunnen geven van waar dit onderzoek zich op richt. Hierbij zijn vragen opgesteld voor de twee ministeries, zorginstellingen, ouderenfederaties en stichtingen om inzicht te verschaffen in de effecten en gevolgen van het ouderenzorgbeleid op de kwaliteit van welzijn van de ouderen op Curaçao.

In de bijlage 2 zijn bovenstaande kernbegrippen met de voor de interviews geformuleerde vragen volledig uitgewerkt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het voorjaar van 2006 werd door natuurvereniging Kruin visueel vervuiling vastgesteld van het oppervlaktewater in de polder van Bazel en Rupelmonde, meer bepaald ter hoogte van de

195^ nauwkeurig onder­ zocht op het voorkomen van Cornus suecica, bovendien werden op alle plaatsen het aantal aanwezige exemplaren van de soort geteld.. Het bleek toen, dat

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

Na wiekundige verwerking van de opbrengetgegevene bleek, dat bij tiet gewicht per plant de vakken waarbij Go toegediend waa een betrouwbaar lagere opbrengst gaven» Bit gold

These workshops should not only empower people with knowledge and understanding of relational well-being and relational qualities and the impact thereof on a school community,

Soos ook in die literatuur aangedui is daar in dié studie bevind dat studente steeds deur middel van afstandsleer ʼn kwalifikasie kan verwerf ongeag uitdagings om tyd in te ruim

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit