• No results found

Immigreren, inburgeren, integreren : een kwantitatief sociologisch onderzoek naar de relatie tussen het inburgeringsexamen en de economische positie van verschillende migrantengroepen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Immigreren, inburgeren, integreren : een kwantitatief sociologisch onderzoek naar de relatie tussen het inburgeringsexamen en de economische positie van verschillende migrantengroepen"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Immigreren, Inburgeren, Integreren.

***

Een kwantitatief sociologisch onderzoek naar de relatie tussen het inburgeringsexamen en de economische positie van verschillende migrantengroepen.

Isidor Ilić

Bachelor scriptie Sociologie

Studentnummer: Begeleider: Tweede lezer: Email: 10810102 Agnieszka Kanas Matthijs Kalmijn isidorilic@hotmail.com 26 juni 2018

(2)

Inhoudsopgave Inleiding 2 Theoretisch Kader 4 Menselijk kapitaal 4 Migratiemotieven 6 Data 8 Sample 9 Operationalisering 9 Afhankelijke Variabelen 9 Onafhankelijke Variabelen 10 Controle Variabelen 11 Taalvaardigheid 13 Resultaten 14

Tabel 2. Logistische regressieanalyse: voorspellers van de kans op werk 14 Tabel 3. Lineaire regressieanalyse: voorspellers van inkomen 16

Conclusie & Discussie 17

Literatuurlijst 20

Bijlage 21

Tabel 1. Beschrijvende statistieken. 21

Tabel 2. Logistische regressieanalyse: voorspellers van de kans op werk 22 Tabel 3. Lineaire regressieanalyse: voorspellers van inkomen 23

(3)

Abstract

This study focuses on the effect of the mandatory integration course on non-western migrants in The Netherlands. This research differentiates between different types of migrational motives, analysing the different effect of the integration course for refugees in comparison to economic and family migrants. This study uses the data of Iranian, Iraqi, Afghan, Somali and Chinese migrants to analyze their odds of employment and income. The study shows that the integration course plays a major positively related role in the economic position of refugees but the same effect can not be found for economic and family migrants. While refugees seem to have a disadvantage on the labor market compared to other migrants this difference seems to be lessened by the integration course.

Inleiding

Het moderne Europa heeft te kampen met een nieuwe toestroom aan migranten, die om verschillende beweegredenen hun toevlucht in Europa zoeken. Deze migratiestroom zorgt voor een belangrijk punt van discussie binnen heel Europa over hoe de maatschappij hier het best mee om kan gaan. Zo ook binnen de Nederlandse samenleving. In de afgelopen jaren is het aantal vluchtelingen in Nederland namelijk flink toegenomen. In 2015 kende Nederland een migratiestroom van 20,6 duizend Syrische migranten en 3,3 duizend Eritreeërs, waarvan 90% emigreerde op basis van asiel (CBS 2016:36-38).

Deze migranten starten hun nieuwe bestaan in Nederland direct met een achterstand. Uit het statistische onderzoek van het CBS is af te lezen dat niet-westerse migranten een economische achterstand hebben op de van oorsprong Nederlandse bevolking (2016). Zo verdienen niet-westerse migranten gemiddeld 6.000 euro minder dan de Nederlandse bevolking. Het inkomen voor vluchtelingen uit Somalië ligt zelfs op ongeveer de helft van het inkomen van personen met een Nederlandse achtergrond (CBS 2016:68).

Dit verschil in positie op de arbeidsmarkt wordt vaak gezien als een belangrijke factor bij de integratie van migranten. Het hebben van werk en de hoogte van het inkomen van een migrant worden vaak als belangrijke indicatoren gezien wanneer onderzoek gedaan wordt naar economische integratie. Daarom is het van groot maatschappelijk en wetenschappelijk belang deze factoren in kaart te brengen. Zo kan het resultaat van een dergelijke analyse helpen bij het beter begeleiden van de economische integratie van migranten.

Het onderzoek naar de integratie van migranten blijkt echter heel ingewikkeld. Het al dan niet slagen van de integratie hangt af van veel verschillende factoren. Daarom is onderzoek

(4)

naar dit proces net zo lastig als het definiëren van een geslaagde integratie zelf. Dit onderzoek richt zich op één onderdeel van de economische integratie van migranten: de positie op de arbeidsmarkt.

Een van de recente veranderingen in de Nederlandse wetgeving met invloed op het integratieproces is de ​‘Wet Inburgering’​. De op 30 november 2006 ingevoerde wet stelt immigranten tussen de 18 en 65 jaar van buiten de EU verplicht een inburgeringsexamen af te leggen binnen een tijdsbestek van 3 jaar. Het doel van deze wet is de migrant educatief te ondersteunen om zo snel mogelijk economisch onafhankelijk te worden (Rijksoverheid 2018). Het inburgeringsexamen is dus onder meer opgesteld om de economische positie van de migrant te verbeteren. Of dit ook echt verwezenlijkt wordt met behulp van dit examen is te testen met een kwantitatieve data-analyse. Dit is een van de doelen van dit onderzoek.

Over de effectiviteit van de inburgeringscursus die aan het examen vooraf gaat, heerst namelijk veel discussie. Zo beginnen gemeenten met alternatieve projecten om de migrant na zijn of haar inburgering extra te kunnen ondersteunen. ‘​Samen Haags​’ is een gemeentelijk gefinancierd programma met dit doel (Samen Haags, 2018). In dit onderzoek zal geprobeerd worden te achterhalen wat het daadwerkelijke effect is van de inburgeringscursus op de economische positie van migranten. Hiervoor is de hoofdvraag opgesteld:

Is er een effect van de inburgeringscursus op de economische positie van migranten?

In 2009 leidden Thomas de Vroome en Frank van Tubergen een uitgebreid onderzoek naar de economische integratie van vluchtelingen. Hierbij kwamen verscheidene variabelen aan bod die mogelijk invloed op deze integratie uitoefenen, waaronder menselijk kapitaal, sociaal kapitaal, maar ook gezondheid en integratiebeleid (2010). Dit onderzoek zal hierop

voortbouwen door met als basis het onderzoek van De Vroome en Van Tubergen, recenter verzamelde data te analyseren (2010). Uitgebreide recente surveys hebben ervoor gezorgd dat het onderzoek naar het Nederlandse integratieproces steeds nauwkeuriger uitgevoerd kan worden. Sinds het onderzoek van De Vroome en Van Tubergen zijn de door de onderzoekers gebruikte datasets niet alleen verouderd, maar heeft de Nederlandse overheid ook grote veranderingen doorgevoerd op het gebied van integratie (2010). Recente data zullen aldus een betere weergave geven van het huidige integratieproces. Zo zal dit onderzoek gebruik maken van surveydata verzameld tussen februari 2009 en februari 2010 voor de ‘Survey Integratie Nieuwe Groepen’ (SING2009).

Het onderzoek van De Vroome en Van Tubergen focust zich echter alleen op

vluchtelingen. Hierbij blijven andere motieven voor migratie buiten beschouwing. Uit de CBS data blijkt dat het verschil in economische positie tussen verschillende groepen migranten groot

(5)

uit kan vallen (2016). Dit verschil in prestatie op de arbeidsmarkt is in Nederland nog weinig onderzocht en kan een interessant resultaat opleveren. Kan de inburgeringscursus een ander effect hebben op vluchtelingen dan op andere migrantengroepen? Om deze vraag te

beantwoorden is als tweede hoofdvraag opgesteld:

Wat is het verschil in effect van de inburgeringscursus op de economische positie van vluchtelingen in vergelijking met overige migranten?

Theoretisch Kader

Menselijk Kapitaal

De belangrijkste verklaring voor de economische achterstand van migranten zoals gemeten door het CSB is te vinden bij het theoretisch concept van menselijk kapitaal. Deze theorie stelt dat ieder mens een bepaald menselijk kapitaal met zich meedraagt. Dit ‘human capital’ bestaat uit natuurlijke kwaliteiten als uiterlijk en charme, gecombineerd met formeel onderwezen kwaliteiten en ervaring (Burt 1992). De Vroome en Van Tubergen beschrijven deze kwaliteiten als van groot belang op iemands positie op de arbeidsmarkt. “​The basic assumption of human capital theory is that individual skills determine labor market success.​” (De Vroome and Van Tubergen 2010:378). Wanneer een migrant dus over onvoldoende inzetbaar menselijk kapitaal beschikt kan dit leiden tot een lagere positie op de arbeidsmarkt dan de gemiddelde Nederlandse bevolking. Binnen de vele kwaliteiten die de term menselijk kapitaal omvat worden taalbeheersing en kennis van de arbeidsmarkt veelal als twee van de belangrijkste factoren gezien in de economische integratie van migranten. Human capital is dus een

belangrijke factor in de economische integratie van migranten (Chiswick and Miller 2001:406). Dit gebrek aan menselijk kapitaal krijgt in voorgaande onderzoeken drie verschillende oorzaken toegeschreven. De meest voor de hand liggende oorzaak lijkt een laag

opleidingsniveau. Het merendeel van migranten zou simpelweg een lager opleidingsniveau hebben dan de gemiddelde standaard in het land van bestemming. Daarnaast ligt de kwaliteit van onderwijs vaak lager in de herkomstlanden van migranten. In het speciaal in de

herkomstlanden van vluchtelingen waarvan velen uit educatief minder ontwikkelde landen afkomstig zijn.

Een derde theorie stelt echter dat migranten wellicht wel beschikken over het benodigde menselijk kapitaal zich op een gemiddelde economische positie te bevinden. Migranten hebben alleen niet de juiste kennis om hun menselijk kapitaal over te brengen naar het land van bestemming. Zo zou het menselijk kapitaal waar een migrant over beschikt

(6)

verkeerd ingeschat kunnen worden in het land van bestemming. Uit onderzoek van Akresh naar het verlies in beroepsstatus na migratie blijkt dat de economische positie van migranten direct na de migratie daalt in vergelijking met de laatst bezette baan in het land van herkomst (2008). De beroepsstatus van de eerste baan in het land van bestemming blijkt uit de data van Akresh lager te liggen dan de laatste baan van migranten voor de migratie (2008:452). Akresh verklaart dit verlies uit het niet kunnen overbrengen van menselijk kapitaal naar het land van

bestemming (2008:439). Taalontwikkeling in het land van bestemming kan het menselijk kapitaal van een migrant opwaarderen. De migrant kan door middel van zijn kennis van taal maar ook bijvoorbeeld kennis van de arbeidsmarkt zijn menselijk kapitaal beter tot uiting brengen. Uit de longitudinale data van het onderzoek van Akresh blijkt dat migranten na 10 jaar verblijf een opwaardering van beroepsstatus doormaken.

Ontwikkeling in het land van bestemming in zowel taal als in kennis van de

arbeidsmarkt blijkt van belang voor het stijgen op de arbeidsmarkt. Dit omdat kwaliteiten ontwikkeld in het land van herkomst met deze kennis beter toe te passen zijn op de

arbeidsmarkt (Akresh 2008:447). Kennis van de arbeidsmarkt en taal zijn beide belangrijke onderdelen van de inburgeringscursus (Rijksoverheid 2018). In het geval dat de

inburgeringscursus werkt op de door de Rijksoverheid bedoelde wijze zouden dit positieve effect op de taalontwikkeling en de kennis van de arbeidsmarkt mogelijk een vergelijkbaar effect op de beroepsstatus van migranten moeten hebben.

De invloed van het menselijk kapitaal (in het specifiek de taalbeheersing en kennis van de arbeidsmarkt) op de economische integratie en de duidelijk gedefinieerde doelen van het inburgeringsexamen, te noemen de bevordering van datzelfde menselijk kapitaal, leiden tot de hypothese dat ​migranten geslaagd voor de inburgeringscursus een grotere kans op employment hebben (H1) ​en ​migranten die de inburgeringscursus voltooid hebben een grotere kans zullen hebben op een hoger inkomen (H2).

Terwijl de meeste studies enkel de beroepsstatus van migranten bekijkt, zal dit onderzoek twee afhankelijke variabelen analyseren. Zo kan de analyse een zo nauwkeurig mogelijke representatie van de economische positie van de respondenten benaderen. Door naar de kans op werk en het inkomen te kijken als afhankelijke variabelen werkt dit onderzoek vanuit een nieuw perspectief op de integratie van migranten.

(7)

Migratiemotieven

Hoewel dit effect voor elke migrant geldt, blijkt er uit het onderzoek van Akresh een groot verschil in de sterkte van de daling in beroepsstatus tussen verschillend gemotiveerde migranten (2008). De migratie naar een ander land kent veel verschillende motieven. Motieven die ieder met een eigen mate van voorbereiding komen en ieder een ander toekomstbeeld met zich meebrengen. Zo worden er verblijfsvergunningen uitgereikt op basis van asiel,

gezinshereniging, werk of studie etc. Akresh onderzocht het verschil in economische positie tussen vier verschillende migrantengroepen, gedefinieerd als economische migranten, familie migranten, vluchtelingen en diversiteits-migranten (Akresh 2008:436-437). Akresh beschrijft hoe deze verschillende groepen zich verschillend kunnen gedragen op de arbeidsmarkt (2008). Zo blijkt uit de analyse van Akresh dat het verlies in beroepsstatus direct na de migratie voor de vier verschillende migrantengroepen in verschillende mate verloopt. De daling in beroepsstatus die voor iedere onderzochte migrantengroep plaatsvindt vlak na de migratie wordt het zwaarst gemeten bij vluchtelingen (Akresh 2008:452).

Dit verschil in gedrag op de arbeidsmarkt zal in dit onderzoek verder onderzocht worden door een onderscheid te maken tussen respondenten met verschillende motieven voor migratie. Migranten op basis van asiel zullen worden vergeleken met economische migranten en migranten op basis van gezinshereniging. Vluchtelingen schijnen uit het onderzoek van Akresh het grootste verlies in beroepsstatus te lijden direct na de migratie en zijn zodanig een

interessante groep om ook in Nederland met de overige migranten te vergelijken (2008).

“We find refugees to be less likely than economic migrants to speak one of the official languages; even those who report that they can do so are less likely to do so, as a rule, at home. This may be the case because of refugees’ less favorable selectivity, less planning for the move, or a lesser commitment to the destination (efficiency effects).” (Chiswick and Miller 2001:406)

Chiswick en Miller constateren in hun onderzoek naar de taalontwikkeling van Canadese immigranten dat de motivatie tot migratie van invloed is op de taalontwikkeling van deze migranten (2001). Ze suggereren dat economische migranten beter voorbereid zijn op de verhuizing naar het land van bestemming. Het gebrek aan toekomstbeeld in het land van bestemming en de onduidelijkheid van zijn of haar positie zal de vluchteling minder initiatief geven zich te ontwikkelen in de Nederlandse taal. Dit maakt dat de verplichte

inburgeringscursus naar waarschijnlijkheid meer invloed zal hebben op de taalbeheersing van een vluchteling dan op die van een economische migrant en dus van meer invloed zal zijn op de economische integratie van vluchtelingen dan van economische migranten, uitgaande van de door De Vroome en Van Tubergen gepresenteerde resultaten, die stellen dat taalbeheersing van

(8)

grote invloed is op de economische integratie van vluchtelingen (2010:392). Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar andere migrantengroepen en de interactie tussen deze groepen. Uit het onderzoek van Akresh is een verschil in sterkte van dit effect af te leiden tussen

verschillende migrantengroepen (2008). Of ditzelfde resultaat in Nederland terug te vinden is, is niet bekend.

Nederland kent een strikt integratiebeleid waarbij iedere immigrant tussen de 18 en 65 jaar van buiten de EU een inburgeringscursus moet voltooien. De regering stelt deze

verplichting om ervoor te zorgen dat immigranten zo snel mogelijk economisch zelfstandig worden (Rijksoverheid 2018). Vanwege de aard van dit gestandaardiseerde proces en het verschil in voorbereiding op de aankomst wordt verwacht dat de cursus een verschillend effect zal hebben op de economische status van verschillende migrantengroepen.

In dit onderzoek wordt uitgegaan van de assumptie dat de inburgeringscursus van invloed is op de taalvaardigheid van migranten. Verwacht wordt dat de inburgeringscursus een indirect effect zal hebben op de economische positie van migranten door middel van de

interactie met de taalvaardigheid van migranten.

In haar onderzoek naar de overdracht van het menselijk kapitaal van migranten naar het gastland, specifiek Amerika, concludeert Akresh dat de kans dat een in taal laaggeschoold migrant in het land van bestemming doorstudeert lager is dan diezelfde kans van een in taal hooggeschoold migrant (2007:873). Mede om deze reden staat de hypothese dat ​de wettelijk verplichte inburgering een groter positief effect zal hebben op de economische positie van vluchtelingen dan van overige migrantengroepen (H3).​ Buiten deze inburgeringscursus zijn volgens de theorie van Akresh economische migranten eerder geneigd zich verder te ontwikkelen door middel van vervolgonderwijs, terwijl vluchtelingen door hun gebrek aan voorbereiding de taal minder zullen beheersen, en, naar het onderzoek van Akresh, zich hierdoor minder snel op eigen initiatief verder zullen ontwikkelen op het gebied van

taalbeheersing van de taal van het land van bestemming (2007:873). De inburgeringscursus legt een sterke nadruk op taalbeheersing (Rijksoverheid 2018). Deze interactie staat aan de kern van dit onderzoek.

(9)

Data

Dit onderzoek vraagt om een grootschalige, kwantitatieve benadering, om een zo betrouwbaar mogelijke conclusie te kunnen trekken. De analyse van dit onderzoek zal

uitgevoerd worden met de data beschikbaar uit het SING-onderzoek. In opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft onderzoeksbureau Veldkamp tussen februari 2009 en februari 2010 surveydata verzameld voor de ‘Survey Integratie Nieuwe Groepen’ (SING2009). Hiervoor zijn 6.911 respondenten geïnterviewd, gelijk verdeeld over zeven verschillende bevolkingsgroepen, Iraniërs, Irakezen, Afghanen, Somaliërs, Polen, Chinezen en autochtone Nederlanders. De respondenten zijn woonachtig in Nederland en hebben een leeftijd van 15 jaar of ouder. Om te bepalen tot welke etnische groep iemand behoort, ging Veldkamp uit van het eigen geboorteland en dat van de ouders (Hilhorst 2010:2). “Iemand behoort tot de betreffende groep als hij/zij of minimaal een van de ouders in het betreffende land is geboren.” (Hilhorst 2010:3).

De interviews zijn uitgevoerd in het Nederlands waar mogelijk en met een tweetalige interviewer waar nodig. De vragenlijsten en introductiebrieven zijn beide vertaald naar het Farsi, Arabisch, Dari, Somalisch, Chinees en Pools. De steekproef is door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) getrokken. Voor iedere etnische doelgroep is een aparte

personensteekproef getrokken met een tweetrapsproefontwerp. Allereerst zijn de gemeenten aselect getrokken, vervolgens zijn er binnen de geselecteerde gemeenten aselect personen getrokken. Omdat respondentie tussen gemeenten en respondentiegroepen erg kan verschillen is er naar de hand van het SPVA2003 en SIM2006 onderzoek een ophoogfactor bepaald per groep per gemeente. De respons van het onderzoek ligt tussen de 49% (Afghanen) en de 38% (Somaliërs & Chinezen) met een gemiddelde van 43%.

De dataset is niet uniek in zijn aanpak, zo leent SING in zijn vragenlijst veel van de eerder afgenomen SIM en SPVA onderzoeken. Het SING onderzoek heeft echter een diversere groep respondenten, focussend op 7 verschillende etniciteiten. Daarnaast is de data

recentelijker verzameld en past de set zodoende beter bij mijn onderzoek. De uitgebreide surveyvragen maken het makkelijk onderscheid te maken in deze verschillende groepen. Hoewel het cross-sectionele karakter van de dataset het mogelijk maakt onderzoek te doen naar de genoemde onderzoeksvragen, die vragen naar een momentopname in economische positie van verschillende groepen migranten, had een longitudinale dataset een directer

onderzoeksvraag kunnen ondersteunen. Zo had een longitudinale dataset de mogelijkheid gegeven om naar de taalontwikkeling van migranten te kijken om zo de effectiviteit van de inburgeringscursus te meten.

(10)

Sample

Voor dit onderzoek worden de respondenten geboren in Nederland uit de data gehouden omdat deze niet relevant zijn bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag, dit betekent ook dat tweede generatie immigranten en respondenten van Nederlandse oorsprong uitgesloten zijn uit de data. Dit onderzoek gebruikt enkel de data van eerste generatie

migranten. Hierbij is ook de data van Poolse respondenten uitgesloten. De focus van het onderzoek ligt op de inburgeringscursus en dus op niet-westerse migranten. Poolse migranten zijn dus niet verplicht een inburgeringsexamen af te leggen. Het Nederlandse immigratiebeleid stelt namelijk dat iedere immigrant tussen de 18 en 65 jaar van buiten de EU een

inburgeringscursus moet voltooien (Rijksoverheid 2018). Vanwege deze wetgeving zal de sample van dit onderzoek dus ook gerestricteerd worden tot enkel respondenten van tussen de 18 en 65 jaar oud. De verzamelde data plaatst respondenten in drie verschillende

leeftijdscategorieën. 15 tot 25 jaar, 25 tot 45 jaar oud en 45 jaar en ouder. Omdat de eerste categorie mogelijk een groot aantal respondenten bevat die niet verplicht zijn het

inburgeringsexamen af te leggen en mogelijk ook nog niet op de arbeidsmarkt actief zijn, is er besloten deze categorie migranten van 15 tot 25 jaar oud uit de analyse te houden. De sample bevat dus respondenten van 25 jaar en ouder.

Operationalisering

Afhankelijke Variabele.

Zowel het onderzoek van Akresh (2008) als het onderzoek van De Vroome & Van Tubergen (2010) naar de ervaring van vluchtelingen op de arbeidsmarkt analyseert de beroepsstatus van hun respondenten. Om de mate van economische integratie te benaderen, gebruiken de twee de International Socio-Economic Index (ISEI). Beroepsstatus komt hierbij uit op een schaal van 16 tot 90 waarbij 90 de hoogst haalbare status representeert (Ganzeboom, De Graaf, and Treiman 1992). Op deze manier kunnen de wetenschappers effectief de economische integratie van de migranten definiëren. Vanwege een onbeschikbaar deel van de dataset zal dit onderzoek hier helaas niet op voort kunnen bouwen. Er zal in plaats hiervan gekeken worden naar het inkomen als continue variabele om de economische integratie zo dicht mogelijk te benaderen. Hoewel de twee factoren niet gelijk aan elkaar lopen, kan enige samenhang verwacht worden.

De eerste afhankelijke variabele gebruikt in dit onderzoek zal kijken naar de employment van de respondenten. Om de hypothese omtrent de kans op werk te kunnen

(11)

beantwoorden maakt dit onderzoek gebruik van de enquêtevraag ‘Bent u als werknemer in loondienst?’ gehercodeerd tot dichotoom binaire variabele [1=in loondienst , 0=anders/niet van toepassing]. De surveyvraag ‘ Heeft u nu betaald werk?’ ontbreekt helaas uit de data. Hiervoor in de plaats zijn de twee vragen ‘1040: Werkt u als werknemer in loondienst?’ en ‘1270: Werkt u meer of minder dan 12 uur per week?’ samengevoegd. Deze zijn deel van een vragenboom (heeft u betaald werk: ja -> Werkt u als werknemer in loondienst: nee -> Werkt u zelfstandig: ja -> Werkt u meer of minder dan 12 uur per week?) Door de antwoorden ja op vraag 1040 en ja/nee op vraag 1270 bij elkaar te voegen ontstaat dus de variabele ‘werk’ waarbij 1=betaald werk en 0=geen werk.

De tweede afhankelijke variabele die behandeld zal worden om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, heeft betrekking op het inkomen van de migranten. De variabele inkomen komt direct uit de survey data en gebruikt de vraag ‘Hoeveel is het inkomen uit arbeid dat u iedere maand netto verdient?’ gehercodeerd tot 14 verschillende categorieën op een continue schaal van 1=minder dan 500 euro per maand tot 14=meer dan 3500 euro per maand. Het aantal respondenten waarvan data beschikbaar is omtrent het maandelijks inkomen ligt een stuk lager dan de N-waarde van de overige variabelen. Zonder deze variabele ligt de Valid N op 3257. Na toevoeging: Valid N=1298.

Onafhankelijke Variabele.

De eerste onafhankelijke variabele die gebruikt zal worden in deze analyse is de dichotome variabele van het al dan niet slagen voor het inburgeringsexamen. Deze zal worden gemeten met de vraag uit de survey ‘Heeft u dit inburgeringsprogramma met een verklaring of diploma afgerond?’ Het inburgeringsprogramma is pas succesvol voltooid wanneer deze verklaring of diploma behaald is, deze is te behalen door middel van het juist afronden van het inburgeringsexamen. De inburgeringscursus kan dus ook afgerond worden zonder het behalen van een diploma, in dit geval moet het inburgeringsexamen over gedaan worden. Om een dummyvariabele te creëren [1=inburgering afgerond en 0=inburgering niet afgerond] is de variabele die het slagen van de inburgeringscursus meet gehercodeerd, waarbij de antwoorden ‘nu mee bezig’ en ‘niet gevolgd’ samengebracht worden.

De tweede onafhankelijke variabele die dit onderzoek behandelt is het motief voor migratie. Om de reden voor migratie te coderen zal gewerkt worden met drie verschillende categorieën. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de surveyvraag: Om welke reden heeft u uw verblijfsvergunning gekregen? Onze analyse zal betrekking hebben op de antwoorden ‘voor asiel’, ‘voor werk’, ‘voor studie’, en ‘voor gezinsvorming of -hereniging’. De hercodering is

(12)

uitgevoerd met behulp van de vraag: Waarom heeft u uw land van herkomst verlaten? Waarbij Politieke redenen, oorlog, om dienstplicht te ontlopen, religieuze vervolging en hongersnood als nieuwe variabele ‘vluchteling’ is gecodeerd. Met gezin meegekomen als kind,

huwelijk/gezinsvorming en gezinshereniging (‘gezinsmigratie’) en om te werken/geld te

verdienen in Nederland, armoede/werkloosheid en om te studeren als (‘economische migratie’) gezamenlijk als referentiecategorie voor vluchtelingen staan. In dit onderzoek staat de prestatie van vluchtelingen tegenover overige migranten centraal, waarbij deze gedefinieerd zijn als familie-gebaseerde en economische migranten. De twee categorieën zijn in de analyse

samengevoegd. Dit vanwege de lagere percentages van de respondenten voor beide categorieën (9,8% economische migranten en 18,2% gezinsherenigings migranten). De twee categorieën kennen ook beide een soortgelijke mate van voorbereiding op de migratie en hebben een duidelijk toekomstbeeld in het land van bestemming. Dit staat in tegenstelling tot de positie van vluchtelingen. Terwijl alle drie de categorieën een daling van beroepsstatus ervaren na de migratie, blijkt dit in het onderzoek van Akresh het zwaarst te gelden voor vluchtelingen (2008). Vluchtelingen lijken uit dit onderzoek ook de grootste opwaardering van beroepsstatus mee te maken (Akresh 2008:451). Om dit fenomeen te analyseren in Nederland en te verklaren zal dit onderzoek vluchtelingen als dummyvariabele beschouwen in vergelijking met economische en gezinsmigranten samen.

Controle Variabelen

Om te controleren op externe randfactoren die mogelijk van invloed zijn op dit verschil in employment zullen een aantal andere onafhankelijke variabelen gedefinieerd moeten worden. De verschillende controlevariabelen zijn als volgt gedefinieerd: Verschil in gender, contact met de Nederlandse bevolking, en opleidingsniveau.

De economische positie van migranten staat onder invloed van gender. Naar dit verschil wordt uitgebreid onderzoek gedaan door Beiser en Hou in hun onderzoek naar taalontwikkeling onder zuidoost Aziatische vluchtelingen in Canada (2000). De twee concluderen dat vrouwen in Canada zowel na aankomst als tien jaar na migratie minder verdienden dan mannen (Beiser and Hou 2000:322). In de analyse van dit onderzoek zal hierop gecontroleerd moeten worden. Voor de variabele gender is de variabele geslacht uit de dataset gebruikt. De survey data hanteert een klassieke definitie van geslacht waarbij man=1 en vrouw=2. Ook deze variabele is gehercodeerd tot de dichotome 1=man en 0=vrouw.

Zoals ook eerder genoemd brengen De Vroome en Van Tubergen in hun onderzoek verschillende overige factoren aan het licht die mogelijk van invloed zijn op de economische

(13)

integratie van migranten (2010). Ook deze factoren moeten nader bekeken worden en zullen in dit onderzoek aan bod komen als controlevariabelen. De tweede variabele die gedefinieerd moet worden om in analyse mee te nemen als controle is het contact met de Nederlandse bevolking. Naast menselijk kapitaal heeft ook sociaal kapitaal een belangrijke rol in de integratie. Het contact met de Nederlandse bevolking zal ook als controlevariabele moeten gelden. De Vroome en Van Tubergen tonen in hun onderzoek een grote invloed van contact met de van oorsprong Nederlandse bevolking op de economische positie van migranten (2010:392). En ook Akresh beschrijft in haar onderzoek isolatie van de​ ​bevolking uit het land van

bestemming als een belangrijke factor voor een gebrek aan taalvaardigheid (2008).

Contact met de van oorsprong Nederlandse bevolking wordt niet als een van de doelen gesteld van de inburgeringscursus. Toch kan verwacht worden dat een deel van het effect van de inburgeringscursus verklaard wordt door het contact met Nederlanders. Hier is op getest in model 5 en dit blijkt niet het geval. De variabele zal dus als controlevariabele in de analyse meegenomen worden.

Om op contact met de Nederlandse bevolking te controleren zijn twee variabelen die het contact met de van oorsprong Nederlandse bevolking meten samengevoegd tot een nieuwe variabele die het gemiddelde moet meten van de reactie van de respondent op deze twee

vragen. Dit geeft een nieuw gemiddeld contact met de van oorsprong Nederlandse bevolking. De twee variabelen zijn ‘Hoe vaak heeft u contact met autochtone vrienden of kennissen’ en ‘Hoe vaak heeft u contact met autochtone buren of buurtgenoten’. Beide variabelen zijn gemeten op een likertschaal van 1=“nooit/minder dan 1 keer per jaar” en 5=“Elke dag”.

Als laatste variabele moet het opleidingsniveau van de respondent vastgesteld worden. Educatie is een belangrijk deel van het menselijk kapitaal en van grote invloed op de

economische positie. Uit onderzoek van De Vroome en Van Tubergen (2010) blijkt dit effect ook van belang te zijn voor de economische integratie van vluchtelingen. In dit onderzoek zal geen onderscheid gemaakt worden tussen pre- en post-migratie educatie die ieder een ander effect zullen hebben op de economische integratie (Friedberg 2000). In plaats hiervan wordt gekeken naar de hoogst behaalde opleiding. Hiervoor zal de variabele gebruikt worden die de statistiek meet: ‘Hoogst behaalde opleiding respondent, inclusief huidige opleiding schoolgaanden’. Deze vraag kent 4 categorieën van 1=basisonderwijs, 2=middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, 3=middelbaar beroepsonderwijs, hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk

onderwijs, 4=hoger beroepsonderwijs tot wetenschappelijk onderwijs. De data van deze vragen zal op ordinale schaal verdeeld worden.

(14)

Taalvaardigheid

Dit onderzoek leunt in zijn theoretisch kader zwaar op de aanname dat taalontwikkeling een belangrijk onderdeel is van de inburgeringscursus. Deze variabele wordt als zodanig dus niet onder de controlevariabele genoemd, vanwege het verwachte overeenkomende effect van de variabele op het effect van de inburgeringscursus, waarmee het daadwerkelijke effect van de inburgeringscursus minder accuraat geschat zou kunnen worden. Om deze theoretische

aanname te testen zal een nieuwe variabele gecodeerd worden die de Nederlandse taalbeheersing van respondenten berekent. Door deze in model 3 toe te voegen kan gecontroleerd worden op het effect van de inburgeringscursus op taalbeheersing om zo de legitimiteit van het theoretisch kader te benadrukken.

Om deze variabele te coderen zijn drie verschillende enquêtevragen samengevoegd tot een nieuwe variabele, ‘taalvaardigheid’: Heeft u, als u een gesprek in het Nederlands heeft, vaak, soms of nooit moeite met de Nederlandse taal? Heeft u bij het lezen van kranten, brieven of folders vaak, soms of nooit moeite om de Nederlandse taal te begrijpen? En heeft u moeite met het schrijven in het Nederlands? Deze drie vragen hebben een ordinaal antwoord van 1=’ja, vaak moeite’, 2=’ja, soms/een beetje’, 3=’nee, nooit’. De nieuwe variabele ‘taalvaardigheid’ meet het gemiddelde van de drie waarden als antwoord gegeven bij de drie hierboven genoemde vragen. Om de betrouwbaarheid van deze samenvoeging te controleren is met de drie variabelen op de Cronbach’s Alpha getest.​ ​Cronbach’s Alpha = 0,860. Het samenvoegen van de variabelen levert een betrouwbaar resultaat op van de taalvaardigheid van respondenten.

Door middel van een Binary Logistic Regression analyse zal het effect van de onafhankelijke variabelen op de employment van migranten getest worden. Het effect van de onafhankelijke variabelen op het inkomen van de respondenten zal getest worden aan de hand van een OLS regressie-analyse. Alle beschrijvende statistieken van de genoemde variabelen zijn terug te vinden in Tabel 1.

(15)

Resultaten

Tabel 2

Is er een effect van de inburgeringscursus op de economische positie van migranten? Tabel 2 toont een aantal verschillende logistische regressieanalyses waarbij het effect van de onafhankelijke variabelen inburgeringscursus en vluchteling getest worden op de afhankelijke variabele werk. In model 1 is de logistische regressie analyse te zien van het effect van de inburgeringscursus op employment waarbij het niet behalen van het inburgeringsexamen als referentiecategorie telt. De tweede onafhankelijke variabele is het motief van de migrant, waarbij het effect van migratie op basis van asiel gemeten wordt met als referentiecategorie overige migratiemotieven. Uit dit model is af te lezen dat het succesvol afronden van de inburgeringscursus geen significant effect heeft op de kans op werk volgens de geanalyseerde data. Dit staat in contrast met de eerste hypothese.

Vervolgens is er een aantal extra variabelen toegevoegd ter controle. Aan het tweede model zijn de controlevariabelen gender, contact met de Nederlandse bevolking en

opleidingsniveau toegevoegd. Dit is gedaan omdat het effect van de inburgeringscursus op employment naar waarschijnlijkheid beïnvloed wordt door deze controlefactoren.

Ook uit model 2 blijkt het slagen voor het inburgeringsexamen maar een kleine rol te hebben in het vinden van een baan. Wanneer een migrant uit de dataset de inburgeringscursus voltooid heeft, lijken zijn odds op het hebben van werk met 0,918 te dalen. Dit effect is echter niet significant. Dit maakt het stellen van enig verband tussen de twee variabelen in het huidige model onmogelijk. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de inburgeringscursus niet van belang lijkt binnen dit aspect van de economische integratie, het vinden van een baan, wanneer gecontroleerd op de in het model gegeven controle variabelen. Dit staat tegenover de hypothese dat ​migranten geslaagd voor de inburgeringscursus een grotere kans op employment hebben​. De onderzochte dataset toont dit verband niet en ontkracht de door dit onderzoek opgestelde hypothese.

De motivatie tot migratie blijkt wel degelijk een significant effect te hebben op de odds op werk. Zo hebben vluchtelingen een lagere kans op werk dan overige migranten. Het effect is 0,653 hetgeen sterk negatief is. De significantiewaarde van het effect is 0,000.

Zoals verwacht uit de data sectie blijken de variabelen waarop in model 2 gecontroleerd wordt allemaal van significant belang te zijn op de odds op werk. Uit de regressieanalyse blijkt een aantal hypotheses over de controlefactoren te worden bevestigd. Gender speelt wellicht de belangrijkste rol in de kans op employment van migranten van buiten de EU, waarbij een man

(16)

234,4% hogere odds heeft op werk dan de referentiecategorie een vrouw.

Het contact met de van oorsprong Nederlandse bevolking blijkt uit de data ook een positief effect te hebben op de odds op employment. Uit de regressieanalyse in model 2 is een toename in de odds op employment af te lezen van 12,1 procent bij elke toename in de waarde van de variabele ‘contact met Nederlanders’. Met een significantie van 0,000 valt te stellen dat de aanname van het positief effect van contact met Nederlanders op de employment van migranten klopt.

Wanneer gecontroleerd wordt op het opleidingsniveau van de respondent is te zien dat ook de opgestelde hypothese op basis van eerder onderzoek dat opleidingsniveau van

significant belang is bij de kans op werk door de data bevestigd wordt. Met de vier categorieën basisonderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs tot wetenschappelijk onderwijs. Waarbij basisonderwijs als referentiecategorie geldt. Uit de data blijkt dat hoe beter de hoogst behaalde opleiding is, hoe groter de odds op werk in vergelijking met respondenten die alleen het basisonderwijs hebben afgerond. Waarbij respondenten die tot de categorie hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs toebehoren 228,4% hogere odds hebben op werk in vergelijking met respondenten die alleen het basisonderwijs hebben afgerond. Dit met de hoge significantie van 0,000.

Uit de dataset blijkt dus wel degelijk een significante relatie te vinden tussen

verschillende variabelen en de odds op employment. Verschillende factoren behandeld in het theoretisch kader blijken in de dataset dan ook in significant verband te staan tot de kans op werk. De hypothese dat dit verband ook teruggevonden zou kunnen worden voor de variabele die het behalen van het inburgeringsexamen bijhoudt, blijkt echter niet bevestigd te kunnen worden. De invloed van de inburgeringscursus op migranten is dus niet terug te vinden in de odds op werk, wanneer naar de SING dataset uit 2009 gekeken wordt.

Is taalvaardigheid een mediator van het effect van de inburgeringscursus?

Om te controleren op het effect dat de inburgeringscursus in onze theoretische aanname heeft op de taalvaardigheid is in model 3 de variabele ‘taalvaardigheid’ aan model 2 toegevoegd als controlevariabele. Dit model toont een duidelijk verschil met model 2. De significantie van het effect van de inburgeringscursus daalt van 0,271 naar 0,623 wanneer gecontroleerd wordt op de taalvaardigheid van respondenten. Dit toont een interactie aan tussen het effect van taalvaardigheid op de odds op werk en het effect van de inburgeringscursus. De hypothetische

(17)

aanname dat de inburgeringscursus door middel van haar effect op de taalvaardigheid van migranten een effect uitoefent op de odds op werk blijkt hieruit bevestigd. Door in de andere modellen niet te controleren op de variabele ‘taalvaardigheid’ kan het effect van de

inburgeringscursus nauwkeuriger benaderd worden.

Wat is het verschil in effect van de inburgeringscursus op de economische positie van vluchtelingen en overige migranten?

In model 4 zijn de resultaten van een nieuwe logistische regressie analyse te zien. Aan deze analyse is een variabele toegevoegd. De variabele ‘vluchteling’ die dichotoom de

respondenten indeelt op basis van hun motief tot migratie [migratie op basis van asiel de waarde 1 toegekend is en de overige migranten de waarde 0] is samengevoegd met de variabele inburgeringscursus tot ‘Inburgeringscursus*Vluchteling’. Op deze wijze kan de interactie tussen het effect van de inburgeringscursus en het migratiemotief op de kans op werk gemeten

worden.

Direct is te zien dat na het controleren op de interactie tussen motief van migratie en de inburgeringscursus, het slagen voor het inburgeringsexamen een significant effect blijkt te hebben op de odds op werk. Er blijkt een sterk negatieve correlatie tussen het slagen voor het inburgeringsexamen en het hebben van een baan nadat vluchtelingen onderscheiden zijn van economische migranten en migranten op basis van gezinshereniging. De inburgeringscursus blijkt een negatief effect te hebben op het hebben van werk, waarbij het slagen voor de inburgeringscursus de odds op het hebben van werk met 0,568 verlaagt. Het effect van het behoren tot de groep ‘vluchtelingen’ op het effect van de inburgeringscursus blijkt uit de regressie analyse echter positief en significant te zijn. Vluchtelingen ervaren een positief effect van de inburgeringscursus op de kans op werk. Het negatief effect van de inburgeringscursus wordt namelijk gecompenseerd door het positieve effect van vluchtelingen die de

inburgeringscursus voltooid hebben. Dit bevestigt de hypothese dat ​het effect van de

inburgeringscursus op de kans op werk voor vluchtelingen groter zal zijn dan datzelfde effect voor economische en familiemigranten.

Tabel 3

Om het effect van het al dan niet slagen voor de inburgeringscursus op het inkomen van migranten te testen kunnen de resultaten van de lineaire regressieanalyse (X=inkomen,

Y=inburgeringscursus, vluchteling) afgelezen worden in Tabel 3. Wanneer dezelfde

onafhankelijke variabelen worden ingevoerd, waarbij opnieuw op gender, opleidingsniveau en contact met de Nederlandse bevolking wordt gecontroleerd, is een significant resultaat van het effect van de inburgeringscursus af te lezen. Dit resultaat gaat echter direct tegen de opgestelde

(18)

hypothese in. Het slagen voor het inburgeringsexamen lijkt een sterk negatief effect te hebben op inkomen. Het effect is -0,645.

De test op het effect van het migratiemotief is ook significant met een waarde van 0,000. De analyse laat zien dat vluchtelingen een lager inkomen hebben dan de referentiecategorie van overige migranten. Het effect is -0,733 hetgeen een sterk negatief verband is. Wanneer echter gecontroleerd wordt op de interactie met verschillende motieven van migratie is een nieuw effect te zien.

In model 7 is te zien dat vluchtelingen een lager inkomen hebben dan de overige

respondenten (B=-0,859). Wanneer naar de variabele ‘Inburgeringscursus*Vluchteling’ gekeken wordt die de categorieën vluchteling en geslaagd voor het inburgeringsexamen bij elkaar brengt, is te zien dat het slagen voor het inburgeringsexamen voor vluchtelingen een positieve impact heeft op het negatieve effect van beide variabelen. Het slagen voor het

inburgeringsexamen verkleint de negatieve correlatie tussen de categorie vluchteling en inkomen. Over dit effect kan helaas niets met zekerheid gezegd worden vanwege de niet significante waarde van 0,137. Toch lijkt dit een interessant resultaat in lijn met de hypothese dat de inburgeringscursus van groter effect kan zijn op vluchtelingen vanwege hun gebrek aan voorbereiding op de migratie.

Conclusie & Discussie

In dit onderzoek is geprobeerd te achterhalen hoe de inburgeringscursus verschillende groepen migranten beïnvloedt. Er is een aantal verschillende hypotheses getest om dit effect te onderzoeken.

Migranten geslaagd voor de inburgeringscursus hebben een grotere kans op employment (H1). De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat het slagen voor het inburgeringsexamen niet in directe positieve correlatie staat tot het hebben van een baan. Dit effect blijkt echter voor migranten op basis van asiel wel positief. Het effect blijkt voor vluchtelingen positief, waar overige migranten een negatief verband ondervinden van het behalen van het

inburgeringsexamen en de kans op werk. Vanwege de gestandaardiseerde aard van de inburgeringscursus, die elke migrant een bepaalde basiskennis moet bijbrengen, lijkt dit een positief effect te hebben op vluchtelingen. Vluchtelingen zouden volgens het theoretisch werk dat ten grondslag ligt aan dit vraagstuk minder voorkennis kunnen hebben bij aankomst, waarbij kennis van taal, een van de belangrijkste delen van de inburgering, van groot belang blijkt bij de economische integratie.

(19)

taalvaardigheid van migranten. Een belangrijk deel van de invloed van de inburgeringscursus op de economische positie van migranten kan verklaard worden met de variabele taalvaardigheid. De invloed van de inburgeringscursus op de economische positie werkt indirect door middel van een positieve relatie met de taalbeheersing van migranten.

Migranten die de inburgeringscursus voltooid hebben, zullen een grotere kans hebben op een hogere inkomen (H2).

De tweede hypothese kan niet bevestigd worden met de data. De lineaire regressie analyse uit model 6 laat zien dat de inburgeringscursus in negatieve correlatie staat tot het inkomen van de respondenten. Dit significante verband dwingt dus de hypothese te verwerpen. De oorzaak hiervan is lastig te benoemen. Een oorzaak zou kunnen liggen in de survey zelf, die is afgenomen in 2009. In 2007 is het inburgeringsexamen verplicht gesteld, waarbij wettelijk is vastgesteld dat het examen binnen 3 jaar voltooid moet zijn vanaf het moment dat de migrant inburgeringsplichtig wordt (Overheid 2018). Het is mogelijk dat migranten met een lager inkomen eerder geneigd zijn het inburgeringsexamen te voltooien. Hier zou mogelijk vervolgonderzoek naar gedaan moeten worden om dichter bij een verklaring te komen.

De wettelijk verplichte inburgering zal een groter positief effect hebben op de economische positie van vluchtelingen dan van overige migrantengroepen (H3)

De regressieanalyses uit model 4 lijkt deze hypothese te bevestigen. Het effect van de inburgeringscursus lijkt van positieve impact op vluchtelingen wanneer gekeken wordt naar de kans op werk. Overige migrantengroepen gedefinieerd als economische en familiemigranten lijken een negatief effect van de inburgeringscursus op de economische positie te ervaren. Uit model 7 is echter geen significant resultaat af te lezen en de hypothese dat de

inburgeringscursus een grotere invloed heeft op het inkomen van vluchtelingen kan dus niet met zekerheid worden vastgesteld. Uit beide regressieanalyses is te concluderen dat

vluchtelingen een lagere economische positie hebben dan de overige migrantengroepen. Het effect van de inburgeringscursus op vluchtelingen in vergelijking met andere migrantengroepen laat het belang zien dat de inburgeringscursus heeft op deze groep. Ditzelfde belang is bij de overige migrantengroepen niet in dergelijke mate terug te vinden.

Omdat het verschil in effectiviteit van de inburgeringscursus voor verschillende groepen migranten dermate groot lijkt te zijn, zou een aanpassing van de inburgeringscursus om deze beter aan te laten sluiten op verschillende migrantengroepen aan te raden zijn. Zo zou iedere groep beter begeleid kunnen worden bij de integratie. Beleidsmakers moeten dit verschil in

(20)

migrantengroepen in acht nemen om beter in te spelen op de verschillen.

Dit onderzoek kijkt naar een moeilijk te definiëren verband tussen het slagen voor het inburgeringsexamen en de economische positie van migranten. Aan beide variabelen liggen wellicht verschillende randfactoren ten grondslag die dit verband beïnvloeden. Op factoren als contact met de Nederlandse bevolking en opleidingsniveau valt met de gebruikte data makkelijk in de analyse te controleren. Andere randfactoren zijn met de gebruikte data minder makkelijk te definiëren. Een algemene motivatie tot integratie kan een belangrijke rol spelen in zowel het inburgeringsproces als de economische integratie van een migrant. Mocht een dergelijke variabele dus ten grondslag liggen aan de correlatie tussen de in dit onderzoek onderzochte afhankelijke en onafhankelijke variabelen, dan kan dat de resultaten van de analyse beïnvloeden en is het daadwerkelijke effect van de inburgeringscursus wellicht minder groot dan in dit onderzoek geconcludeerd is.

Een ander probleem met de data bevindt zich in haar cross-sectionele karakter. Zoals eerder in dit onderzoek opgebracht wordt, leent de onderzoeksvraag zich beter voor een longitudinale dataset. In haar kern kijkt de vraag naar een oorzaak - gevolg verband en hoewel nu met significante zekerheid een correlatie is vastgesteld tussen het slagen voor de

inburgeringscursus en het hebben van een baan, kan uit deze data niet gevonden worden welke kant dit verband op werkt. Het is dus mogelijk enige correlatie tussen de variabelen vast te stellen maar vanwege de cross-sectionele aard van de dataset blijkt het onmogelijk ook enige vorm van causaliteit te concluderen. Wellicht werkt deze correlatie andersom en motiveert het hebben van werk om de inburgeringscursus eerder te voltooien. Om de bevindingen van dit onderzoek nauwkeuriger te onderzoeken zou er longitudinale data verzameld moeten worden van na 2007 wanneer de inburgeringscursus wettelijk verplicht is gesteld. Op deze wijze zou een mogelijke causaliteit met meer zekerheid aangekaart kunnen worden. Dit geeft ook de mogelijkheid op meer variabelen te controleren. Longitudinale data kan een beter beeld schetsen van de motivatie van migranten om economische te integreren.

Een aantal ontbrekende variabelen hebben onderzoek naar de beroepsstatus van migranten onmogelijk gemaakt in dit onderzoek. Door de onafhankelijke variabelen op het effect op de beroepsstatus te testen zoals De Vroome en Van Tubergen dit doen kan dit

onderzoek nauwkeuriger gereproduceerd worden. Het nieuwe effect van de inburgeringscursus en het migratiemotief zouden dan beter kunnen worden vergelijken met eerdere resultaten.

Mogelijk vervolgonderzoek zou dieper in kunnen gaan op de rol van de

inburgeringscursus door longitudinale data te analyseren. Hieruit zou een beter beeld

geschapen kunnen worden van de causaliteit van de ontdekte correlatie. In Nederland bestaat er een gebrek aan uitgebreid onderzoek naar de verschillen tussen verschillend gemotiveerde

(21)

migranten. Door dit beter in kaart te brengen kan beleid gerichter gevormd worden.

Literatuurlijst:

● Akresh, Ilana R. 2007. “U.S. Immigrants’ Labor Market Adjustment: Additional Human Capital Investment and Earnings Growth.” ​Demography​ 44(4): 865–881.

● Akresh, Ilana R. 2008. “Occupational Trajectories of Legal US Immigrants: Downgrading and Recovery.” ​Population and Development Review​ 34(3): 435-456.

● Beiser, Morton and Feng Hou. 2000. “Gender Differences in Language Acquisition and Employment Consequences among Southeast Asian Refugees in Canada.” ​Canadian Public Policy / Analyse de Politiques 26(3): 311-330.

● Burt, Ronald S. 1992. “Structural Holes.” Pp. 204-219 in ​Contemporary Sociological Theory, edited by Calhoun, Craig, Joseph Gerteis, James Moody, Steven Plaff and Indermohan Virk. Chichester: John Wiley & Sons, Ltd.

● CBS, 2016. ​Jaarrapport Integratie 2016.​ Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. ● Chiswick, Barry R. And Paul Miller. 2001. “A Model of Destination-Language Acquisition:

Application to Male Immigrants in Canada.” Demography 38(3): 391-409.

● Friedberg, Rachel M. 2000. ‘‘You Can’t Take It With You? Immigrant Assimilation and the Portability of Human Capital.’’ ​Journal of Labor Economics ​18: 221–251.

● Ganzeboom, Harry B. G., Paul M. De Graaf and Donald J. Treiman. (1992). ‘‘A Standard International Socio-Economic Index of Occupational Status.’’ ​Social Science Research​ 21: 1–56.

● Hilhorst, Marsha. 2010. ​Survey Integratie Nieuwe Groepen SING2009. Veldwerkverslag. Amsterdam: Veldkamp.

● Van Tubergen, Frank and Matthijs Kalmijn. 2009. ​A Dynamic Approach to the Determinants of Immigrants' Language Proficiency: The United States, 1980-2000. New York: Center for Migration Studies.

● De Vroome, Thomas and Frank van Tubergen. (2010). ​The Employment Experience of Refugees in the Netherlands. New York: Center for Migration Studies.

● Rijksoverheid. (2018). “Moet ik als nieuwkomer inburgeren?” Verkregen op 16 februari, 2018

(https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nieuw-in-nederland/vraag-en-antwoord/moet-ik-al s-nieuwkomer-inburgeren).

● Samen Haags. (2018). “Samen Haags.” Verkregen op 17 februari, 2018 (http://samenhaags.nl/).

● Overheid (2018). “Wet Inburgering.” Verkregen op 10 Mei, 2018 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0020611/2018-01-01).

(22)
(23)
(24)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Bovine HapMap Consortium. Genome-wide survey of SNP variation uncovers the genetic structure of cattle breeds. Bovine Genome Sequencing and Analysis Consortium. The genome sequence of

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in