• No results found

Marijn Molema, Regionale kracht. Economisch beleid in Noord-Nederland en Noord-west Duitsland, 1945-2000

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marijn Molema, Regionale kracht. Economisch beleid in Noord-Nederland en Noord-west Duitsland, 1945-2000"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

© 2012 Royal Netherlands Historical Society | KNHG

Creative Commons Attribution 3.0 Unported License

URN:NBN:NL:UI:10-1-109904 | www.bmgn-lchr.nl | E-ISSN 2211-2898 | print ISSN 0615-0505

BMGN - Low Countries Historical Review | Volume 128-1 (2013) | review 4

Marijn Molema, Regionale kracht. Economisch beleid in Noord-Nederland en Noord-west

Duitsland, 1945-2000 (Dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam 2010; Assen: Van Gorcum,

2011, 368 pp., ISBN 978 90 232 4780 7).

Een boek dat de provocerende titel Regionale kracht draagt terwijl het twee economisch zwakke regio’s in Nederland en Duitsland als onderwerp heeft, roept onmiddellijk vragen op. Gaat het hier om een ambtelijk rapport dat probeert enthousiasme voor de

betreffende regio te genereren of heeft de schrijver iets ontdekt dat het grote publiek of de geïnformeerde lezer tot op heden over het hoofd heeft gezien? Dat eerste is zeker niet aan de orde in deze dissertatie. Molema toont zich zeer kritisch ten aanzien van eerdere regionale studies die sterk leunden op ambtelijke rapporten. Volgens hem waren deze studies vaak niet meer dan het chronologisch aaneenrijgen van ambtelijke rapporten zonder duidelijke analyse. Ons wordt een diepgaandere en innovatieve analyse beloofd van het naoorlogse economische beleid ten aanzien van de regio’s in Noord-Nederland (Groningen, Drenthe) en Noordwest-Duitsland (Ostfriesland, Emsland). Het gaat Molema evenwel niet om ‘een evaluatie en economisch onderbouwde waardering’ van de

gevolgen van dat gevoerde beleid, maar om ‘welke drijvende actoren en

maatschappelijke factoren’ ten grondslag lagen aan de ontwikkeling van dat regionale beleid in Nederland en Duitsland (9).

Kort samengevat gaat het in deze studie om comparatieve beleidsgeschiedenis en niet om de problematische economische ontwikkeling van deze twee (of meer?) zwakke economische regio’s. Hoewel er overeenkomsten te bespeuren zijn, zeker op lange termijn, probeert Molema vooral de verschillen te verklaren. Zowel in de Duitse als de Nederlandse regio werd na de Tweede Wereldoorlog, zoals in veel westerse landen, een actieve regionale industriepolitiek gevoerd om achtergebleven gebieden economisch te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren. Deze regionale politiek was niet zozeer ingegeven door zieligheidsmotieven, maar gebaseerd op het onwankelbaar geloof in industrialisatie als motor voor economische ontwikkeling en op het idee van

demografische spreiding. Als gevolg van de recessies in de jaren zeventig en de

neoliberale politieke reactie daarop in de jaren tachtig, ging de regionale industriepolitiek op de schop.

In Nederland toonde volgens velen de ondergang van de miljarden verslindende scheepswerf Rijn-Schelde-Verolme, en de daarmee samenhangende parlementaire

(2)

enquête, het failliet van de industriepolitiek aan. Antwoorden werden vanaf nu van het particuliere bedrijfsleven verwacht. De door Economische Zaken ingestelde

‘Adviescommissie inzake het Industriebeleid’ onder voorzitterschap van Gerrit Wagner (Koninklijke/Shell) plaatste innovatiebeleid hoog op de agenda en pleitte ervoor zich te gaan richten op kansrijke sectoren in Nederland. Bovendien pleitte de commissie voor samenwerking tussen werkgevers en werknemers bij de uitvoering van dit beleid. Ook in het Noorden werden de voorstellen voor her-industrialisatie van Nederland met

enthousiasme ontvangen en werd besloten een dergelijke commissie in te stellen waarvoor vertegenwoordigers van de vakbond, de universiteit, het regionale en het nationale bedrijfsleven werden uitgenodigd. Als voorzitter werd Han Goudzwaard (Unilever) aangezocht. Volgens dezelfde methodiek als de commissie Wagner maakte men een sterkte-zwakte analyse van de noordelijke provincies en selecteerde deze commissie enkele ‘hoofdaandachtsgebieden’ (later clusters genoemd). Belangrijkste veranderingen waren, geheel in lijn met de heersende neoliberale politieke tijdsgeest, dat het bedrijfsleven een grotere rol kreeg in het denken over regionale ontwikkeling en dat de initiatieven meer vanuit de regio zelf moesten komen in plaats van uit Den Haag. Ook de eenzijdige gerichtheid op industrie en infrastructuur verdween hier in de loop van tijd. De belangrijkste conclusie van Molema is echter dat in deze periode het nieuwe denken of een nieuw ‘vertoog’ ontstond over regionale economische politiek, waarbij men uitging van regionale kracht in plaats van regionale zwakte.

Een soortgelijke ontwikkeling vond ook plaats in Noordwest Duitsland, maar dan met een eigen dynamiek en binnen de nationale kaders van de Duitse Bondsrepubliek. Zo waren de Duitsers na de oorlog later met het implementeren van een regionale

industriepolitiek. Tot het einde van de jaren vijftig hielden zij vast aan een versterking van de agrarische sector in het Emsland, een politiek die al was ingezet tijdens het naziregime (Blut und Boden). Daarna legden zij meer nadruk op de versterking van de industrie in deze regio. In de jaren tachtig veranderde ook hier het denken over regionale politiek, werd de rol van het bedrijfsleven groter, en werden de initiatieven van regionale actoren belangrijker. De veranderingen in Duitsland waren echter meer geleidelijk en minder krachtig dan in Nederland en gingen minder gepaard met politieke strijd. De verschillen tussen de twee landen verklaart Molema in de eerste plaats vanuit de politiek bestuurlijke structuur; de bestuurlijke afstand in Duitsland tussen de nationale overheid en regio’s was groter dan in Nederland. In de tweede plaats noemt hij de verschillende

planningstradities; de Nederlandse regio’s hadden een belangrijkere politieke functie en daardoor een uitgebreidere ambtelijke ondersteuning. Tot slot wijst hij op historisch-geografische verschillen, zoals de ruimtelijke scheefgroei die in Nederland veel sterker werd ervaren dan in Duitsland.

Molema geeft een doorwrochte historische beschrijving en analyse van het Nederlandse en Duitse beleid ten aanzien van de noordelijke regio’s. Terecht merkt hij in de conclusie op dat het denken in termen van regionale kracht, dat de laatste dertig jaar centraal heeft gestaan in de regionale economische politiek in beide landen, inmiddels

(3)

misschien weer is achterhaald door de werkelijkheid. Natuurlijk zijn er ook altijd kanttekeningen te plaatsen bij een dergelijk onderzoek. Zo is het niet helemaal helder waarom hij bepaalde gebieden tot zijn te onderzoeken regio rekent en andere juist weer niet (overigens een probleem van iedere geografische afbakening). Friesland hoort in deze studie bijvoorbeeld niet bij het Nederlandse Noorden. Een keuze die zowel gevoelsmatig als op meer objectieve gronden moeilijk te onderbouwen is. Daarnaast komt economische geografie als discipline er in dit onderzoek bekaaid van af. Michael Porter wordt bijvoorbeeld één keer genoemd in een voetnoot, maar nergens echt gebruikt, terwijl Molema wel veelvuldig met het begrip clusters strooit. Tot slot ben ik toch heel nieuwsgierig naar een sociaaleconomische evaluatie van de resultaten van het gevoerde beleid in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hier liggen zeker kansen voor een volgende onderzoeker die deze regio wil aanpakken. Molema heeft in ieder geval een mooie bijdrage geleverd aan de herleving van geografie in historisch onderzoek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de loop van 2017 worden deze regels door het algemeen bestuur verder uitgewerkt in een nadere regeling, waarin het proces en de belangrijke (financiële) criteria zijn

Advies: De commissie vraagt in deze wel aandacht voor het maken van keuzes, waarbij het DNA van het winkelgebied uitgangspunt moet zijn.. Vaak wordt er een ‘label’ of

Het Dagelijks Bestuur van de RUD NHN is trots in deze begroting een verlaging van de bijdrage voor alle deelnemers op te kunnen nemen van 5%..

a) De RUD NHN opereert vanaf de start als één organisatie. b) Bij de start van de RUD wordt gewerkt vanuit de huidige drie milieudienstlocaties. De centrale

In het netcentrisch model gebruikt de RUD een eigen systeem. Alle aangesloten organisaties behouden hun eigen systeem. De verschillende systemen wisselen gegevens

Alle bevoegdheden, bedoeld in de regeling, berusten bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de

• Noord Holland Noord: West Friesland, Regio Alkmaar, Kop NH!. • Noord Holland Zuid: rest van de provincie

Als alle gemeenten er de schouders onder zetten, dan is de kwantitatieve opgave haalbaar. Door het bouwen van betaalbare en levensloopbestendige woningen willen alle gemeenten