• No results found

Always look on the bright side of life : de invloed van Attention Bias Modification-training op aandachtsbias en angst bij angstige jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Always look on the bright side of life : de invloed van Attention Bias Modification-training op aandachtsbias en angst bij angstige jongeren"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Always Look on the Bright Side of Life

De Invloed van Attention Bias Modification-training op Aandachtsbias en Angst bij Angstige Jongeren

Fleur Monhemius 10152016

Universiteit van Amsterdam Leone de Voogd

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd gekeken of Attention Bias Modification-training (ABM-training) een negatieve aandachtsbias bij angstige jongeren kan verminderen en mogelijk ook van invloed is op angstklachten. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat een aandachtsbias voor negatieve informatie een belangrijke rol speelt bij het ontstaan en in stand houden van emotionele stoornissen, zoals angststoornissen en depressie. Deze stoornissen komen veel voor onder jongeren. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat een negatieve aandachtsbias verminderd kan worden door ABM-training bij niet-geselecteerde jongeren. In dit onderzoek werd gekeken of een negatieve aandachtsbias ook bij jongeren met veel angstklachten verminderd kon worden door ABM-training en of mogelijk ook angstklachten verminderden. De jongeren volgden een online ABM-training met visual search paradigma of placebo-training, bestaande uit acht trainingen in vier weken. Uit de resultaten blijkt dat de ABM-training van grote invloed is op een aandachtbias voor negatieve informatie. Binnen de experimentele conditie nam deze bias significant af in tegenstelling tot de controle conditie. Er werd echter, in tegenstelling tot eerder uitgevoerd onderzoek, geen effect van de ABM-training op angstklachten gevonden: deze namen binnen beide condities af en dit effect kan dus niet worden toegeschreven aan de ABM-training. Om meer duidelijkheid te krijgen over het verband tussen de genoemde aandachtsbias en angst en mogelijke andere factoren die hierop van invloed zijn is vervolgonderzoek nodig.

(3)

De Invloed van Attention Bias Modification-training op Aandachtsbias en Angst bij Angstige Jongeren

De adolescentie gaat vaak gepaard met een verhoogde mate van depressieve en angstige gevoelens. Angststoornissen komen dan ook veel voor bij kinderen en jongeren (Merikangas, Nakamura, & Kessler, 2009) en gaan gepaard met problemen op school en in het sociale leven (Van Ameringen, Mancini, & Farvolden, 2003; Wood, 2006). Daarnaast vergroot het hebben van een angststoornis op jonge leeftijd de kans op het ontwikkelen van psychiatrische stoornissen in de volwassenheid (Woodward & Fergusson, 2001). Om deze redenen is het van belang vroege symptomen van angst te behandelen zodat het ontwikkelen van een angststoornis voorkomen wordt.

Volgens cognitieve modellen van emotionele stoornissen zouden angstsymptomen onder andere veroorzaakt en in stand gehouden worden door een aandachtsbias voor

negatieve informatie (Beck & Clark, 1997; Mathews & MacLeod, 2005). Dit wil zeggen dat de aandacht vooral getrokken en vastgehouden wordt door negatieve informatie in plaats van door neutrale of positieve informatie. Diverse studies hebben inderdaad de aanwezigheid van een aandachtsbias voor negatieve informatie geconstateerd bij personen met angstklachten, zowel bij volwassenen (Bar-Haim, Lamy, Pergamin, Bakermans-Kranenburg & Van ijzendoorn, 2007) als bij kinderen en jongeren (Puliafico & Kendall, 2006). Personen met deze bias richtten hun aandacht sneller op negatieve stimuli dan overige personen en hadden moeite hun aandacht hier vervolgens weer van los te maken.

Het belang van het aanpakken van een aandachtsbias wordt binnen therapieën steeds meer erkend, aangezien een verandering in deze bias geassocieerd wordt met een positieve therapie-uitkomst (Legerstee et al., 2010). Een veelbelovende methode om dit te doen is met behulp van Attention Bias Modification- training (ABM-training). MacLeod was de eerste die in 1995 opperde dat deze training behulpzaam zou kunnen zijn bij de behandeling van

(4)

angststoornissen (Hakamata et al., 2010). Bij de training kan gebruik worden gemaakt van verschillende paradigma’s. Het paradigma dat tot nu toe het meest gebruikt werd om een aandachtsbias en angstklachten te verminderen is het dot probe paradigma. Bij een ABM-training waarbij gebruik gemaakt wordt van dit paradigma krijgen deelnemers de opdracht om zo snel mogelijk op één van twee knoppen te drukken wanneer zij op een scherm een stip (of een overige figuur) zien verschijnen. Welke knop zij moeten indrukken is afhankelijk van de locatie van de stip, de stip kan namelijk op twee verschillende locaties op het scherm

verschijnen. Echter, vlak voordat de stimulus verschijnt krijgen de deelnemers steeds heel kort tegelijkertijd een bedreigende en een niet-bedreigende stimulus op het scherm te zien, elk op één van de twee genoemde locaties. Wanneer deelnemers gemiddeld sneller zijn met het drukken op de knop wanneer de bedreigende stimulus op dezelfde plek als de stip stond dan duidt dit op een aandachtsbias voor negatieve informatie. De bedreigende stimulus heeft blijkbaar hun aandacht vastgehouden, waardoor zij sneller konden reageren toen de stip hier verscheen. Om de aandachtsbias te verminderen verschijnt de stip bij de training altijd (of meestal) op de plek waar eerst de niet-bedreigende stimulus verscheen. Op deze manier wordt de deelnemers geleerd hun aandacht niet, of in mindere mate, te vestigen op de bedreigende stimuli (Hakamata et al., 2010). Van de zojuist beschreven taak zijn vele varianten

beschikbaar, waarbij bijvoorbeeld naast de locatie van stip/figuur ook gereageerd moet

worden op de ‘identiteit’ van de figuur. De deelnemer is dan bijvoorbeeld voorafgaand aan de taak geïnstrueerd enkel te reageren wanneer een pijltje naar links verschijnt en niet wanneer een pijltje naar rechts verschijnt.

Een ander paradigma dat gebruikt kan worden bij ABM-training is het visual search paradigma (Dandeneau & Baldwin, 2004). Dit paradigma is mogelijk aantrekkelijker voor jongeren dan eerder genoemde paradigma’s, aangezien uit kwalitatieve studies is gebleken dat deelnemers taken gebaseerd op die paradigma’s erg saai vinden en dat zij niet geloven in de

(5)

werkzaamheid hiervan (Beard, Weisberg & Primack, 2012; Brosan, Hoppitt, Shelfer, Sillence & Mackintosh, 2011).Voor jongeren waarbij de training in het kader van preventie wordt aangeboden en waarbij geen sprake is van echte lijdensdruk kan dit een probleem vormen. “Het visual search paradigma is mogelijk aantrekkelijker voor jongeren doordat de taak uitdagender is en deze meer visuele prikkels bevat. Bij dit paradigma zoeken de deelnemers in een matrix van 15 negatieve (afwijzende) gezichten naar het enige positieve (accepterende) gezicht en krijgen zij de instructie deze vervolgens zo snel mogelijk aan te klikken. Voordeel van deze training is dat het de jongeren zowel leert de aandacht op positieve stimuli te richten als de afleidende negatieve stimuli te negeren.”Waters, Pittaway, Mogg, Bradley, & Pine (2013) vonden al veelbelovende effecten van de training bij klinisch angstige kinderen. Twaalf sessies van de training zorgde voor een aandachtsbias voor positieve informatie en verminderde de angstklachten ten opzichte van de controle groep. Ondanks deze positieve resultaten en het vermoeden dat de training vooral aantrekkelijk zou kunnen zijn voor

jongeren is de training echter pas één keer getest bij deze doelgroep. De Voogd, Wiers, Prins en Salemink (2014) boden ABM-training waarin zij gebruik maakten van het visual search paradigma aan aan een gezonde populatie jongeren van 13 tot 16 jaar. De jongeren werden getraind in het vinden van een positief gezicht in een 4x4 matrix van verdrietige, angstige en boze gezichten. De aandachtsbias werd gemeten met een vergelijkbare taak waarbij ook naar negatieve gezichten gezocht moest worden. Het onderzoek toonde aan dat vergeleken met een placebo training de ABM-training een aandachtsbias bij jongeren kon doen verminderen (De Voogd et al., 2014). Daarnaast werd tevens, na het volgen van twee sessies van de training, een klein effect gevonden op de mate van angstklachten.

Na de veelbelovende uitkomsten van zojuist besproken onderzoek is het interessant om te kijken of ook jongeren met méér dan gemiddeld aanwezige angstklachten en een mogelijk sterkere aandachtsbias van de ABM-training kunnen profiteren. Uit een onderzoek

(6)

van Mogg, Bradley, De Bono & Painter (1997) is namelijk gebleken dat het verband tussen een aandachtsbias voor negatieve informatie en angst sterker is bij een hoge mate van angstklachten dan bij een matige hoogte van angstklachten. Wanneer jongeren dus een hoge mate van angstklachten vertonen wordt dus ook een sterkere aandachtsbias verwacht voor negatieve informatie. Mogelijk is het effect van de ABM-training bij deze doelgroep op angst en de aandachtsbias om deze reden groter dan bij de ‘gezonde’ jongeren die zijn onderzocht binnen het onderzoek van Voogd et al. (2014). Vandaar dat in dit onderzoek specifiek gekeken werd naar het effect van ABM-training op jongeren met een hoge mate van angstklachten. De hoofdvraag hierbij was of de training van invloed zou zijn op hun

aandachtsbias voor negatieve informatie. Vervolgens werd het effect van de training op hun angstklachten bekeken.

Jongeren met meer dan gemiddeld aanwezige angstklachten werd hiertoe een online training met visual search paradigma of een placebo-training aangeboden. De ABM-training die gebruikt werd in dit onderzoek bestond uit meer sessies dan die gebruikt werd in het besproken onderzoek van De Voogd et al.(2014), omdat dit mogelijk het effect van de training zou kunnen vergroten. Zo werden er in dit onderzoek 8 sessies aangeboden, waar er in het onderzoek van De Voogd et al. (2014) maar 2 sessies werden aangeboden. Verwacht werd dat het volgen van de ABM-training zou leiden tot een significante afname van een negatieve aandachtsbias bij de jongeren. Daarnaast werd een afname van angstklachten verwacht, zoals gevonden binnen de studie van De Voogd et al (2014). Binnen die studie werden echter zoals eerder genoemd ‘gezonde’ jongeren onderzocht, terwijl binnen dit onderzoek specifiek gekeken werd naar jongeren met een verhoogde mate van angstklachten. Mocht de training ook bij hen voor een vermindering van de klachten kunnen zorgen dan zou deze mogelijk in de toekomst ingezet kunnen worden als preventiemiddel bij jongeren met verhoogde angstklachten.

(7)

Methode Deelnemers

Aangezien de hoofdanalyse uit een repeated measures ANOVA met between-within

interaction bestond werd deze gebruikt bij het draaien van de power analyse. Er waren binnen het onderzoek twee groepen (een groep die de training volgde en een groep die de placebo-training volgde) en twee meetmomenten. De power werd op .80 gezet. De Voogd, Wiers, Prins & Salemink (2014) en Waters et al. (2013), die hetzelfde paradigma gebruikten in hun onderzoek, vonden kleine tot gemiddelde effect groottes voor aandachtsbias. Om een effect van 0.20 (ingevuld bij G*Power) te kunnen detecteren waren er volgens de power analyse 76 deelnemers nodig (n=76).

De deelnemers waren middelbare scholieren (VMBO, HAVO, VWO) van 11 tot 18 jaar met verhoogde angstklachten. In totaal werden er 1165 deelnemers gescreend, waarvan de 50% met de hoogste mate van angstklachten werden geselecteerd voor verdere deelname aan het onderzoek. Verder werden in de uiteindelijke analyse van dit onderzoek alleen

deelnemers meegenomen die op zijn minst vier trainingen hadden gevolgd (ABM of placebo) en die zowel aan de voor- als aan de nameting van het onderzoek hadden deelgenomen. In totaal werden er uiteindelijk 45 deelnemers geanalyseerd voor dit onderzoek. Van deze

deelnemers waren er 12 man en 33 vrouw. Hun leeftijd liep van 12 tot 17 jaar oud (M = 14,67, SD = 1,38). De deelnemers werden geworven op vier middelbare scholen in Nederland. Zij werden random toegewezen aan ofwel de ABM-conditie (n= 26) ofwel de placebo-conditie (n= 19). Als dank voor hun deelname aan het onderzoek ontvingen de deelnemers een cadeaubon.

Materialen

(8)

angststoornissen en bestaat uit 41 items, verdeeld over 5 factoren: somatisch/paniek, gegeneraliseerde angst, verlatingsangst, sociale fobie en school fobie. De items worden gescoord op een driepuntsschaal (0=niet waar of bijna nooit waar, 1=soms waar, 2=waar of vaak waar). De SCARED is betrouwbaar (intern en test-hertest) gebleken (Boyd, Cooley, Campbell,Ginsburg & Lambert, 2003; Hale, Muris, Meeus & Raaijmakers, 2005). De test lijkt ook convergent valide (Boyd et al., 2003; Essau et al., 2002 & Muris et al., 1998). Ook voor de discriminante validiteit is evidentie gevonden, zowel tussen angst- en andere

psychiatrische stoornissen en binnen angststoornissen (Birmaher et al., 1997 ; Birmaher et al., 1999). Het afnemen van de SCARED duurde ongeveer een kwartier.

Bij de ABM-training (De Voogd, et al, 2014) werden jongeren getraind in het vinden van een positief gezicht in een 4x4 matrix van verdrietige, angstige en boze gezichten. De jongeren werd steeds gevraagd het positieve gezicht zo snel mogelijk aan te klikken. Wanneer zij een verkeerd gezicht aanklikten werd de trial herhaald, net zolang tot zij het juiste gezicht aanklikten. Een sessie van de training bestond uit vier blokken van 36 trials en duurde ongeveer een kwartier. In totaal bestond de training uit acht sessies verdeeld over vier weken (twee per week).

Bij de placebo-training (Dandeneau, Baldwin, Baccus, Sakellaropoulo, & Pruessner, 2007) werden jongeren getraind in het vinden van een bloem met vijf bladeren in een 4x4 matrix van bloemen met zeven bladeren. De jongeren werd steeds gevraagd de bloem met vijf bladeren zo snel mogelijk aan te klikken. Een sessie van de training bestond net als die van de ABM-training uit vier blokken van 36 trials en duurde ongeveer een kwartier. In totaal

bestond ook deze training uit acht sessies verdeeld over vier weken.

De aandachtsbias werd bij de voor- en nameting gemeten met een vergelijkbare visual search taak waarbij naast positieve gezichten ook naar negatieve gezichten gezocht moest worden. Ook hierbij werd de jongeren gevraagd zo snel mogelijk ofwel het positieve ofwel

(9)

het negatieve gezicht aan te klikken. Deze taak bestond uit twee blokken van 36 trials en duurde zo’n vijf tot tien minuten. Binnen elk blok kregen de deelnemers de instructie om steeds ofwel het positieve gezicht aan te kikken ofwel het negatieve gezicht. De gezichten op de nameting waren andere gezichten dan op de voormeting.

Procedure

Allereerst vond er een screening op middelbare scholen plaats om jongeren met verhoogde angstklachten te kunnen selecteren voor deelname aan het onderzoek. Van tevoren werd de jongeren en hun ouders om toestemming gevraagd voor deelname aan het onderzoek via een brief die zij thuisgestuurd kregen. Wanneer de jongeren en/of de ouders bezwaar hadden tegen deelname aan het onderzoek konden zij dit op het formulier aangeven en terugsturen naar de universiteit. De jongere werd dan uitgesloten van deelname aan de screening en de rest van het onderzoek.

De screening vond plaats op de school van de jongeren. Hierbij werd de SCARED afgenomen. Dit duurde ongeveer een kwartier. Aangezien er in het kader van een groter onderzoek meerdere taken werden afgenomen duurde de screening in totaal ongeveer een half uur à een uur. De 50% hoogst scorende deelnemers op de SCARED werden via een

thuisgestuurde brief uitgenodigd voor verdere deelname aan het onderzoek. Alleen wanneer hiertoe schriftelijke toestemming werd gegeven door zowel de jongere als een ouder konden jongeren vervolgens deelnemen aan de rest van het onderzoek.

Vervolgens vond er een voormeting plaats waarbij de SCARED opnieuw werd

afgenomen (vanwege een aantal weken tussen de screening en de voormeting) en waarbij de visual search taak werd afgenomen. In totaal duurde dit ongeveer een half uur en dit gebeurde op school. Aangezien dit onderzoek zoals gezegd deel uitmaakt van een groter onderzoek werden er nog meer taakjes afgenomen, waardoor de voormeting in totaal ongeveer een uur duurde. De ABM-training en de placebo-training bestonden ieder in totaal uit acht sessies

(10)

verdeeld over vier weken (twee per week). De jongeren volgden deze trainingen thuis via internet. Wanneer er een nieuwe sessie beschikbaar was ontvingen zij een e-mail en sms’je (op hun mobiel) ter herinnering. De jongeren kregen geen deadline per training voor het afronden hiervan, ze moesten enkel alle trainingen in de juiste volgorde binnen vier weken voltooid hebben. Na afloop van de training volgde de nameting, waarop opnieuw de SCARED en de visual search taak werden afgenomen. Dit duurde wederom ongeveer een half uur en de totale nameting ongeveer een uur. Dit gebeurde net als de screening en de voormeting op de school van de jongeren.

Resultaten

Groepskarakteristieken

Middels een independent samples t-test werd onderzocht of de twee condities voorafgaand aan de training van elkaar verschilden op de mate van aandachtsbias. Hieruit bleek dat de ABM-conditie hierop niet significant verschilde van de placebo-conditie t(43)= 0.12, p= .91. Hetzelfde werd gedaan voor de mate van angst voorafgaand aan de training. Ook hier bleek dat de ABM-conditie hierop niet significant verschilde van de placebo-conditie t(43)= 1.04, p= .31 (Zie tabel 1).

Aandachtsbias

Allereerst werden incorrecte trials op de visual search taak verwijderd (2,1 % van de data), alleen correcte trials werden meegenomen. Vervolgens werd op basis van de gehele groep gezocht naar outliers (scores op de taak die twee of meer standaard deviaties van het gemiddelde af lagen), maar deze werden niet gevonden. Daarna werd per deelnemer een aandachtsbias-score berekend op de voor- en nameting door de gemiddelde reactietijd bij de negatieve gezichten af te trekken van de gemiddelde reactietijd bij de positieve gezichten. Een positieve aandachtsbias-score duidde op een bias voor negatieve informatie en een negatieve aandachtsbias-score op een bias voor positieve informatie.

(11)

Verandering in aandachtsbias

Vervolgens werd het effect van de ABM-training op aandachtsbias onderzocht met een 2 (conditie: ABM-training vs placebo) x 2 (tijd: voor- vs na de training) mixed ANOVA. Uit deze analyse bleek een significant effect van tijd F (1,43) = 45.79, p < .001, ηp2 = .52 en een

significant conditie x tijd interactie effect F(1,43) = 33.13, p < .001, ηp2 = .44, zie figuur 1 .

Uit een vervolganalyse waarbij gebruik werd gemaakt van een paired samples t-test bleek, naar verwachting, dat er een significante afname was van bias voor negatieve informatie binnen de ABM-conditie t(25)= 8.53, p < .001, d= 1.67, terwijl deze niet significant afnam binnen de placebo-conditie t(18)= 0.85, p = .41, d= .19. De gemiddelden en

standaarddeviaties staan weergeven in tabel 1. Tabel 1

Gemiddelde scores per conditie op de visual search taak en de SCARED (n= 45)

ABM-conditie (N=26) Placebo-conditie (N=19) T1 T2 T1 T2 Aandachtsbias 723(1076) -2220(1210) 685(1097) 447(622) Angst 28(14) 24(14) 24(11) 19(11) Noot. T1= voormeting, T2= nameting.

Vervolgens is op dezelfde manier specifiek gekeken naar het effect van de training op

deelnemers die op de voormeting een aandachtsbias voor negatieve informatie vertoonden (n= 33). Zowel het effect van tijd F(1,31)= 63.81, p< .001, ηp2 = .67 als het interactie effect

F(1,31)= 35.02, p< .001, ηp2 = .53 bleek significant, zie figuur 2. Bij de groep die deze bias

niet vertoonden op de voormeting (n=12) werd ook een significant interactie effect gevonden F(1,10)= 9.56, p= .01, ηp2 = .49, maar geen effect van tijd F(1,10)= 1.24, p= .29, ηp2 = .11, zie

(12)
(13)

Er werd ook gezocht naar outliers voor angstscores binnen het sample (sores op de SCARED die twee of meer standaarddeviaties van het gemiddelde aflagen), maar deze werden niet gevonden. Vervolgens werd op dezelfde manier met behulp van een 2 (conditie: ABM vs placebo) x 2 (voor- vs na de training) mixed ANOVA gekeken of er een verandering in de mate van angst optrad na het volgen van de training. Er bleek wel een significant effect van

(14)

tijd te zijn, F(1, 43)= 19.68, p< .001, ηp2 = .31, maar geen significant interactie effect van tijd

x conditie, F(1,43)= .09, p= .77, ηp2 = .002 (zie figuur 4). Uit een

paired samples t-test bleek vervolgens dat de mate van angst binnen beide condities significant was afgenomen: het effect voor de ABM-conditie

was t(26 )= 3.56 , p= .03, d= .70 en binnen de placebo-conditie t(18)= 2.75, p< .05, d= .63. De gemiddelden en

(15)

verandering in angst gekeken bij de groep die aan het begin van de studie een veronderstelde aandachtsbias voor negatieve informatie vertoonde. Ook voor deze groep bleek een

significant effect van tijd, F(1, 31)= 15,90, p< .001, ηp2 = .33 maar geen significant interactie

effect van tijd x conditie, F(1, 31)= 0,50, p= .49, ηp2 = .002.

Figuur 1. Scores op de voor- en nameting van de visual search taak van beide condities.

(16)

Figuur 2. Scores op de voor- en nameting van de visual search taak van deelnemers met een aandachtsbias voor negatieve informatie op de voormeting

Figuur 3. Scores op de voor- en nameting van de visual search taak van deelnemers zonder een aandachtsbias voor negatieve informatie op de voormeting.

(17)

Figuur 4. Scores op de voor- en nameting van de SCARED van beide condities.

Conclusie en discussie

Door middel van dit onderzoek is geprobeerd meer duidelijkheid te krijgen over het effect van ABM-training bij angstige jongeren op een negatieve aandachtsbias en angstklachten. Uit de resultaten blijkt dat een aandachtsbias voor negatieve informatie met behulp van de gebruikte ABM-training te verminderen is. De groep die voorafgaand aan het onderzoek een

aandachtsbias vertoonde voor deze informatie en de training volgde bleek na de training zelfs een aandachtsbias voor positieve informatie te vertonen. Binnen de placebo-conditie, waar ook een aandachtsbias voor negatieve informatie aanwezig bleek te zijn, verminderde deze bias naar verwachting vrijwel niet. Bij deze resultaten moet de opmerking geplaatst worden dat de scheidslijn tussen het wel of niet hebben van een negatieve aandachtsbias vrij arbitrair getrokken is: bij een positieve score op de visual search taak werd gesproken van een

negatieve aandachtsbias en bij een negatieve van de afwezigheid hiervan. Hier is voor gekozen bij gebrek aan een betrouwbare methode om deze scheidslijn vast te kunnen stellen en gezien eerder uitgevoerd onderzoek betrekkende hetzelfde onderwerp die dezelfde methode hanteerden (De Voogd, Wiers, Prins & Salemink, 2014).

(18)

Tevens is het effect van de training op angstklachten onderzocht. De training blijkt naast het effect op aandachtsbias geen effect te hebben op angstklachten. Ongeacht de gevolgde training werd namelijk een afname van deze klachten geconstateerd. Dit effect kan dus niet worden toegeschreven aan de ABM-training. In dit onderzoek werd dus ook geen verband gevonden tussen een verandering in aandachtsbias en een verandering in

angstklachten, welke wel gevonden werd in het onderzoek van De Voogd et al. (2014). Dit is opvallend, aangezien verwacht werd juist in dit onderzoek een sterker verband te vinden aangezien in dit onderzoek jongeren onderzocht zijn met een hoge mate van angstklachten. In overeenstemming met het onderzoek van Mogg et al. (1997) zou juist bij deze populatie een sterk verband gevonden moeten worden en niet bij een populatie waarbij deze angstklachten in mindere mate aanwezig waren, zoals bij De Voogd et al. (2014). Het gevonden gebrek aan verband tussen aandachtsbias en angst in dit onderzoek roept vraagtekens op over de eerder genoemde ‘karakteristieke’ rol die het hebben van zo’n bias zou hebben op de ontwikkeling en in standhouding van angst. Mogelijk speelt aandachtsbias wel een belangrijke rol hierin, maar zijn er andere factoren die een nog grotere rol innemen die binnen dit onderzoek niet onderzocht zijn. In het onderzoek van … (2009) werden factoren uiteengezet die van invloed zouden zijn op het ontwikkelen van angst bij kinderen en jongeren. Eén zo’n factor die van groot belang lijkt te zijn is temperament. Vele studies hebben namelijk gevonden dat een teruggetrokken en geremd temperament kan bijdragen aan het ontwikkelen en in standhouden van angst bij kinderen en jongeren (Chorpita & Barlow, 1998; Hudson & Rapee 2004; Perez-Edgar & Fox 2005; Rapee, 2002). Verder lijkt een belangrijke dimensie van

temperament, effortful control, te interacteren met geremdheid bij het voorspellen van welke kinderen en jongeren uiteindelijk een angststoornis ontwikkelen (Perez-Edgar & Fox 2005). Effortful control zegt iets over de mate waarin iemand in staat is zijn of haar aandacht te controleren en sturen. Jongeren met angstklachten blijken hier moeite mee te hebben, gezien

(19)

het feit dat zij hun aandacht moeilijk los kunnen maken van negatieve of bedreigende stimuli (Kindt & Van den Hout 2001). Wanneer deze jongeren daarnaast een geremd temperament hebben zou de kans dus groter kunnen zijn dat zij uiteindelijk een angststoornis ontwikkelen.

De relatie die ouders met hun kinderen hebben kan vorm geven aan het temperament dat hun kinderen ontwikkelen. Een angstige ouder zal bijvoorbeeld erg gefocust zijn op potentiële gevaren, wat zeer beschermend gedrag naar het kind tot gevolg zal hebben (Wood et al. 2003). Een kind zou hiervan kunnen leren dat het altijd voorbereid moet zijn op gevaar en zal zich, zeker bij de aanwezigheid van een teruggetrokken temperament, nog meer gaan terugtrekken om zichzelf te beschermen. Daarnaast zullen angstige ouders meer de neiging hebben om hun kind te informeren over alle gevaren die zij mogelijk zullen kunnen gaan tegenkomen (Muris et al. 1996). De impact van deze informatie zou op kinderen met een teruggetrokken temperament extra groot zijn, omdat zij gevoeliger zijn voor deze informatie en hun gedrag hierdoor meer laten beïnvloeden dan andere kinderen (Field 2006a). Zij zullen zich uit angst nog meer gaan terugtrekken om alle gevaren te ontlopen.

Vervolgonderzoek lijkt nodig om vast te stellen welke factoren nu de grootste impact hebben op het ontwikkelen en in standhouden van angstklachten en hoe deze met elkaar interacteren. Dit is van belang omdat met deze informatie een zo effectief mogelijke

behandeling kan worden uitgekozen specifiek gericht op deze factoren. Wanneer bij een kind met angstklachten een aandachtsbias voor negatieve informatie wordt verminderd maar de angstklachten niet, dan zou vervolgens gekeken kunnen worden naar het temperament van het kind. Mogelijk is ABM-training voor kinderen met een teruggetrokken en geremd

temperament niet voldoende om hen van hun klachten af te helpen. Bij hen zal dan gekeken kunnen worden welke invloed de ouders hebben op dit temperament en of deze mogelijk aangepakt kan worden.

(20)

Zoals eerder genoemd zijn de angstklachten binnen alle condities in dit onderzoek afgenomen. Het is mogelijk dat deelname aan dit onderzoek via een andere weg de

angstklachten heeft kunnen verminderen. Mogelijk zijn de voor het onderzoek geselecteerde jongeren zich door de uitnodiging voor het vervolg van het onderzoek gaan afvragen waarom juist zíj in aanmerking kwamen voor het onderzoek, en hun klasgenoten niet. In de

uitnodiging stond namelijk vermeld dat zij mogelijk baat zouden kunnen hebben bij de training, gebaseerd op hun antwoorden op de eerder ingevulde vragenlijsten. Zij hebben zich mogelijk gerealiseerd dat dit te maken zou kunnen hebben met hun gegeven antwoorden op de SCARED-vragenlijst. Aangezien deze vragenlijst enkel vragen bevat omtrent angst zouden zij de conclusie getrokken kunnen hebben dat zij mogelijk een andere mate van angst

vertoonden dan hun klasgenoten. Deze realisatie zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat de jongeren hulp zijn gaan zoeken voor hun angstklachten. Deze verklaring voor de afname van de angstklachten berust echter enkel op aannames en zou nader onderzocht moeten worden. Een andere mogelijke verklaring voor het gevonden effect op angst zou te maken kunnen hebben met de gebruikte stimuli binnen het onderzoek. De jongeren die de ABM-training volgden kregen te maken met positieve en negatieve stimuli (de gezichten), terwijl de jongeren die de placebotraining volgden enkel te maken kregen met ‘neutrale’ stimuli (de bloemen). De vraag is in hoeverre deze laatste ook daadwerkelijk neutraal te noemen zijn, aangezien zij een affectieve respons teweeg kunnen brengen. Bloemen worden immers geassocieerd met positieve gevoelens (Haviland-Jones, Rosario, Wilson & McGuire, 2005). Mogelijk kan het effect van het kijken naar de bloemen eenzelfde soort effect in het brein teweeg hebben gebracht als het kijken naar de positieve stimuli. Wanneer de amygdala bijvoorbeeld een rol zou zijn gaan spelen bij zowel het kijken naar de positieve als negatieve stimuli binnen de experimentele conditie als bij de ‘neutrale’ stimuli binnen de

(21)

spelen namelijk een prominente rol bij het ervaren van emoties, waaronder angst (Bishop, 2007). Volgens dit idee zou het effect van het onderzoek op angst dus niet, zoals voorafgaand aan het onderzoek voorspeld werd, voortkomen uit een verandering van aandachtsbias maar vanuit andere biologische processen in het brein. Om meer duidelijkheid te krijgen over het effect van de verandering in aandachtsbias op angst zou bij een vervolgonderzoek van andere stimuli gebruik gemaakt kunnen worden binnen de placebo-conditie. Deze stimuli zou neutraler kunnen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van ruimtelijke figuren.

Ondanks het feit dat uit dit onderzoek blijkt dat de ABM-training geen effect lijkt te hebben op angstklachten blijkt een aandachtsbias voor negatieve informatie hiermee wel verminderd te kunnen worden. Hetzelfde effect van de training op deze aandachtsbias werd zoals eerder genoemd gevonden in het onderzoek van De Voogd, Wiers, Prins en Salemink (2014) onder gezonde jongeren. Mogelijk zou in een vervolgonderzoek gekeken kunnen worden naar de langetermijneffecten van de training, aangezien daar binnen deze studie niet naar gekeken is. Dit is van belang, omdat dan duidelijk wordt of de effecten op aandachtsbias langdurig aanwezig blijven, of enkel aanwezig zijn tijdens en vlak na de training. Mochten de effecten op aandachtsbias langdurig aanwezig blijken te zijn en mocht er daarnaast meer duidelijkheid komen over welke andere factor(en) nog meer aangepakt dienen te worden, dan kan met deze kennis een effectieve behandeling ontwikkeld gaan worden om jongeren van hun angstklachten af te helpen.

(22)

Bar-Haim, Y., Lamy, D., Pergamin, L., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van Ijzendoorn, M. H. (2007). Threat-related attentional bias in anxious and nonanxious individuals: meta-analytic study. Psychological bulletin, 133(1), 1.

Beard, C., Weisberg, R. B., & Primack, J. (2012). Socially anxious primary care patients’ attitudes toward cognitive bias modification (CBM): a qualitative study. Behavioural and cognitive psychotherapy, 40(05), 618-633.

Beck, A. T., & Clark, D. A. (1997). An information processing model of anxiety: Automatic and strategic processes. Behaviour research and therapy, 35(1), 49-58.

Birmaher, B., Khetarpal, S., Brent, D., Cully, M., Balach, L., Kaufman, J., & Neer, S. M. (1997). The screen for child anxiety related emotional disorders (SCARED): scale construction and psychometric characteristics. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36(4), 545-553.

Birmaher, B., Brent, D. A., Chiappetta, L., Bridge, J., Monga, S., & Baugher, M. (1999). Psychometric properties of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorder (SCARED): a replication study. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 38(10), 1230-1236.

Bishop, S. J. (2007). Neurocognitive mechanisms of anxiety: an integrative account. Trends in cognitive sciences, 11(7), 307-316.

Boyd, R. C., Ginsburg, G. S., Lambert, S. F., Cooley, M. R., & Campbell, K. D. (2003). Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED): psychometric properties in an African-American parochial high school sample.Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 42(10), 1188-1196.

Brosan, L., Hoppitt, L., Shelfer, L., Sillence, A., & Mackintosh, B. (2011). Cognitive bias modification for attention and interpretation reduces trait and state anxiety in anxious

(23)

patients referred to an out-patient service: Results from a pilot study. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry,42(3), 258-264.

Dandeneau, S. D., & Baldwin, M. W. (2004). The inhibition of socially rejecting information among people with high versus low self-esteem: The role of attentional bias and the effects of bias reduction training. Journal of Social and Clinical Psychology, 23(4), 584-603.

Dandeneau, S. D., Baldwin, M. W., Baccus, J. R., Sakellaropoulo, M., & Pruessner, J. C. (2007). Cutting stress of the pass: reducing vigilance and responsiveness to social threat by manipulating attention. Journal of Personality and Social Psychology, 93,651-666.

De Voogd, E. L., Wiers, R. W., Prins, P. J. M., & Salemink, E. (2014). Visual search

attentional bias modification reduced social phobia in adolescents.Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 45(2), 252-259.

Essau, C. A., Muris, P., & Ederer, E. M. (2002). Reliability and validity of the Spence Children's Anxiety Scale and the Screen for Child Anxiety Related emotional disorders in German children. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 33(1), 1-18.

Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A. G. (2009). Statistical power analyses using G* Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses.Behavior research methods, 41(4), 1149-1160.

Hakamata, Y., Lissek, S., Bar-Haim, Y., Britton, J. C., Fox, N. A., Leibenluft, E. & Pine, D. S. (2010). Attention bias modification treatment: a meta-analysis toward the establishment of novel treatment for anxiety. Biological psychiatry, 68(11), 990.

(24)

Hale, W. W., Raaijmakers, Q., Muris, P., & Meeus, W. I. M. (2005). Psychometric properties of the Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED) in the general adolescent population. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 44(3), 283-290.

Haviland-Jones, J., Rosario, H. H., Wilson, P., & McGuire, T. R. (2005). An environmental approach to positive emotion: Flowers. Evolutionary Psychology, 3(1),

147470490500300109.

Legerstee, J. S., Garnefski, N., Jellesma, F. C., Verhulst, F. C., & Utens, E. M. (2010). Cognitive coping and childhood anxiety disorders. European child & adolescent psychiatry, 19(2), 143-150.

Mathews, A., & MacLeod, C. (2005). Cognitive vulnerability to emotional disorders. Annu. Rev. Clin. Psychol., 1, 167-195.

Merikangas, K. R., Nakamura, E. F., & Kessler, R. C. (2009). Prevalence rates of anxiety disorders in recent community surveys. Dialogues Clin Neurosci,11(1), 7-20. Muris, P., Merckelbach, H., Schmidt, H., & Mayer, B. (1998). The revised version of the

Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED-R): Factor structure in normal children. Personality and Individual Differences,26(1), 99-112. Puliafico, A. C., & Kendall, P. C. (2006). Threat-related attentional bias in anxious youth: A

review. Clinical child and family psychology review, 9(3-4), 162-180.

Van Ameringen, M., Mancini, C., & Farvolden, P. (2003). The impact of anxiety disorders on educational achievement. Journal of anxiety disorders, 17(5), 561-571.

Waters, A. M., Pittaway, M., Mogg, K., Bradley, B. P., & Pine, D. S. (2013). Attention training towards positive stimuli in clinically anxious children. Developmental Cognitive Neuroscience, 4, 77-84.

(25)

Wood, J. (2006). Effect of anxiety reduction on children's school performance and social adjustment. Developmental psychology, 42(2), 345.

Woodward, L. J., & Fergusson, D. M. (2001). Life course outcomes of young people with anxiety disorders in adolescence. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 40(9), 1086-1093.

(26)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Today’s smart mobile devices are onerous to automatically establish mobile ad hoc connections with our physical circle of friends and between occasional peer-to-peer (P2P) con-

These phenomena are influenced by several factors, such as the size of the impacting drop/object, its impact velocity, the liquid properties and inner flow, the solid properties (such

Using a simulation model, the aims of this study were: (1) to estimate the short-term costs, up to treatment with tPA, and the incremental cost-effectiveness ratio associated

Duplicate detections (detections at multiple hotspots at the same time) and static devices (Wi-Fi enabled printers) are filtered out in the work presented in [3] where the data is

Using the observation of the density ρ, we reformulate problem (i) as a linear inverse problem, and we investigate Tikhonov regularization for its stable solution; the identification

Most intriguingly, this study revealed that inhibition of activin-A signalling by administration of its endogenous inhibitor follistatin, attenuates cigarette smoke-induced

Correlations between Asian emerging markets and the Dutch equity market created a situation similar to that of the US, except for the first sample period, which showed a

erscheinenden Gründen, alte Kamellen herauszuholen, um einen Mann fertigzumachen.’ De auteur van de brief stelt dat de Vergangenheitsbewältigung een halve eeuw na de oorlog