• No results found

Drugsgebruik, schulden en een crimineel verleden: Zijn dit risicofactoren voor escalatie van delictgedrag bij verwarde dreigers?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Drugsgebruik, schulden en een crimineel verleden: Zijn dit risicofactoren voor escalatie van delictgedrag bij verwarde dreigers?"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Drugsgebruik, schulden en een crimineel verleden:

Zijn dit risicofactoren voor escalatie van delictgedrag

bij verwarde dreigers?

Jaïr Jong

Studentnummer : 10555668

Datum : 26-11-2017

Supervisor : Mark Spiering

Product : Masterthese

Programmagroep : Klinische Psychologie, Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek stond de vraag in hoeverre drugsgebruik, het hebben van financiële problemen en het hebben van een crimineel verleden geassocieerd is met escalatie van delictgedrag bij verwarde dreigers, centraal. Hiervoor zijn 199 dossiers van verwarde dreigers gescoord aan de hand van een door de onderzoekers

samengesteld scoreformulier. Bij 99 deelnemers was sprake van geëscaleerd delictgedrag en bij 100 deelnemers was geen sprake van geëscaleerd delictgedrag. Vervolgens zijn zij vergeleken op basis van de hierboven genoemde risicofactoren. Hieruit kwam naar voren dat deelnemers uit de groep geëscaleerden in hun leven een groter totaal aan boetes hebben betaald dan deelnemers uit de groep

niet-geëscaleerden. Andere onderzoeksbevindingen waren niet significant. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat van de drie onderzochte risicofactoren alleen het criminele verleden gerelateerd lijkt te zijn aan escalatie van delictgedrag bij verwarde dreigers.

Inleiding

In opdracht van de politie-eenheid Rotterdam is een onderzoek opgezet om de risico- en beschermende factoren voor escalatie van delictgedrag te onderzoeken. Dit werd onderzocht binnen een populatie van verwarde dreigers. Aanleiding van dit onderzoek is de sterke toename van het aantal zogeheten E33-registraties die worden gebruikt voor 'overlast door verwarde of overspannen personen'. Dit aantal steeg van 40.000 registraties in 2011 naar 65.000 registraties in 2015 (Roza, 2016). Een deel van deze geregistreerden staat bekend als verwarde dreiger. Zij vormen tevens de probleemgroep.

De term ‘verward’ is een term die niet eenduidig is. In dit onderzoek is vastgehouden aan de definitie die de politie hanteert, namelijk ‘eenieder die vanwege zijn al dan niet tijdelijke verstoorde oordeelsvermogen gedrag vertoont waarmee hij zichzelf of enig ander in gevaar brengt en/of een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid’ (Roza, 2016). In de praktijk is te zien dat het hierbij voornamelijk gaat om zorgmijders met of zonder woning, mensen met psychiatrische problemen, mensen met problematisch middelengebruik, personen die dreigen zelfmoord te plegen, mensen met dementie en mensen met een lichte verstandelijke handicap (Kuppens, Wijk, Ham, & Jager, 2016). Op het moment dat deze mensen herhaaldelijk delictgedrag gaan vertonen, doordat zij kwetsbaar zijn door bovengenoemde

omstandigheden, komen zij onder verscherpte aandacht van de politie te staan en wordt naar hen verwezen als verwarde dreiger (Schippers, 2015). Delictgedrag kan variëren van het zorgen voor overlast voor een ander tot het plegen van een moord. Het doel van het onderzoek van politie-eenheid Rotterdam is om uiteindelijk een tool te ontwikkelen die kan inschatten hoe groot de kans is dat escalatie van delictgedrag zal gaan plaatsvinden. Het idee hierachter is dat er geïntervenieerd kan worden voordat escalatie van delictgedrag plaatsvindt. In dit specifieke onderzoek is gekeken naar een drietal risicofactoren - drugsgebruik, het hebben van schulden en het hebben van een crimineel verleden - waarvan in eerder onderzoek is aangetoond dat ze

(3)

3 gerelateerd zijn aan het vertonen van gewelddadig gedrag. In eerder onderzoek lag de focus veelal op populaties jongeren en gevangenen en kwam de populatie verwarde dreigers niet specifiek aan bod. De centrale vraag in dit onderzoek luidt: In hoeverre is drugsgebruik, het hebben van financiële problemen en het hebben van een crimineel verleden geassocieerd met escalatie van delictgedrag bij verwarde dreigers? De associatie van deze risicofactoren met escalatie bij verwarde dreigers zullen achtereenvolgens worden besproken.

Om inzicht te krijgen in de relatie tussen drugs en delictgedrag, is gekeken naar de twee van de meest gebruikte soorten drugs - cannabis en cocaïne - en hoe deze gerelateerd zijn aan delictgedrag (Degenhardt & Hall, 2012; Schoeler et al., 2016). Cannabis is na alcohol wereldwijd het meest gebruikte middel met een lifetime prevalentie van 90.6% binnen de populatie drugsgebruikers in Europa (Addcition, 2013; Compton, Conway, Stinson, Colliver, & Grant, 2005; Degenhardt & Hall, 2012; Johnston, O’Malley, Bachman, & Schulenberg, 2011; Schoeler et al., 2016). Voor de verslaafde populatie in de VS geldt een lifetime prevalentie van een daadwerkelijke verslaving aan cannabis van 8.5%. Hiermee is cannabis na alcohol het middel

waaraan de meeste mensen verslaafd zijn (Compton et al., 2005). Als wordt gekeken naar de cognitieve effecten van cannabis lijkt het gebruik van hiervan te leiden tot een verslechterd kortetermijngeheugen, een verslechtering van het associatieve geheugen en tot een afname van inhibitiecontrole (Block et al., 2002; Eldreth, Matochik, Cadet, & Bolla, 2004; Gruber & Yurgelun-Todd, 2005; Ranganathan & D’Souza, 2006). Samen resulteert dit in het maken van slechtere keuzes (Bolla, Eldreth, Matochik, & Cadet, 2005). Deze effecten kunnen een acuut effect zijn van cannabis evenals het gevolg van chronisch cannabisgebruik (Bhattacharyya et al., 2015; Martín-Santos et al., 2009). De achteruitgang van de cognitieve functies zou een verklaring kunnen zijn voor het verband tussen het gebruik van cannabis en het vertonen van delictgedrag. Mogelijk is het zo dat het gebruik van cannabis op deze manier kan leiden tot escalatie van delictgedrag bij mensen die regelmatig delictgedrag vertonen.

Cocaïne is ook een veelgebruikte soort drug met een lifetime prevalentie van 17,1% binnen de algemene populatie in Europa (Addcition, 2013; Facchin &

Margola, 2015; Johnston et al., 2011). 2,8% van de totale populatie lijdt aan een verslaving aan cocaïne (Compton et al., 2005). Het is een stimulerende drug die zorgt voor meer energie, een beter gevoel en een verhoogde alertheid (Boys, Marsden, & Strang, 2001). Deze effecten ontstaan door een verhoogde extracellulaire concentratie van dopamine, serotonine en noradrenaline in het centrale zenuwstelsel, doordat cocaïne de afvoer van deze neurotransmitters blokkeert (Beaulieu & Gainetdinov, 2011; Pierce & Kumaresan, 2006; Schlaepfer, Pearlson, Wong, Marenco, & Dannals, 1997). Aan het gebruik van cocaïne zitten echter ook negatieve bijwerkingen

verbonden. Een aantal van deze bijwerkingen zijn een verslechtering van het korte- en lange termijn geheugen, verminderde cognitieve flexibiliteit en een afname van impulscontrole. Ook voor cocaïne geldt dat dit acute effecten zijn en effecten van chronisch gebruik van deze drug (Fernández-Serrano, Pérez-García, & Verdejo-García, 2011; Kirby, Petry, & Bickel, 2004; Lundqvist, 2005; Moeller & Dougherty,

(4)

4 2002). Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van cocaïne gerelateerd is aan het vertonen van delictgedrag (Macdonald, Erickson, Wells, Hathaway, & Pakula, 2008). Ook hier lijkt de afname van de cognitieve functies een mogelijke verklaring te zijn voor deze relatie en lijkt het mogelijk dat ook het gebruik van cocaïne zou kunnen leiden tot escalatie van delictgedrag.

Naast het gebruik van cocaïne en cannabis lijkt er ook een relatie te zijn tussen het hebben van schulden en delictgedrag. Verder onderzoek naar deze relatie is van belang, omdat een groot deel van de Nederlandse populatie financiële problemen heeft. Uit onderzoek van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) blijkt dat in 2015 45% van de Nederlandse huishoudens moeilijk rondkomt (Schors, Werf, & Schonewille, 2015). Van deze groep geeft 17% aan zeer moeilijk rond te komen. Blom en Weijters (2011) toonden met hun onderzoek aan dat er een

samenhang is tussen het hebben van geldproblemen en het vertonen delictgedrag in een populatie van jongeren. De General Strain Theory (GST) wordt veelal toegepast om deze relatie te verklaren (Agnew, 2006). GST gaat er van uit dat een reeks van stressoren de kans op het plegen van geweld verhoogt, doordat mensen het plegen van een misdaad als coping gebruiken om stress te verlagen. Een voorbeeld hiervan is dat iemand stress ervaart door het hebben van schulden. Vervolgens overvalt deze persoon een bank om hiervoor te compenseren wat de stress uiteindelijk doet dalen, omdat de schulden zijn afbetaald. Met name vermogensdelicten, zoals diefstal en heling, lijken daarom bij de groep mensen met schulden vaker voor te komen dan ander delictgedrag (Aaltonen, Oksanen, & Kivivuori, 2016). Dit onderzoek zal uitwijzen of ditzelfde geldt voor de populatie verwarde dreigers. Ook zal duidelijk worden of escalatie van delictgedrag gerelateerd is aan het hebben van schulden of niet. In de GST komt dit niet duidelijk naar voren, want deze maakt geen onderscheid in wel of niet geëscaleerd delictgedrag. Als wordt gekeken naar de problemen

waarmee de onderzochte populatie kampt is het aannemelijk het zou kunnen leiden tot escalatie van delict gedrag, wanneer schulden hierbij komen.

Als laatste is gekeken naar de relatie tussen het hebben van een crimineel verleden en delictgedrag. Uit onderzoek naar de Nederlandse gevangenispopulatie is gebleken dat van de mensen die tussen 1997 en 2008 in aanraking zijn gekomen met justitie 20% tot 60% binnen twee jaar recidiveert (Wartna, Alberda, & Verweij, 2013). De kans op recidive hangt samen met onder andere het soort straf dat wordt opgelegd, de leeftijd waarop het eerste delict is gepleegd en het aantal eerdere

veroordelingen van een individu (Brame & Bushway, 2006; Cottle, Lee, & Heilbrun, 2001; Gray et al., 2005). Zo is te zien dat gemiddeld 40% tot 50% van de zware geweldplegers -mensen met een onvoorwaardelijke straf langer dan zes maanden- binnen twee jaar recidiveert. Voor mensen met een onvoorwaardelijke straf korter dan 6 maanden is dit 60%, voor mensen die een werkstraf opgelegd hebben gekregen is dit 30% tot 40% en voor mensen die een boete hebben gekregen is dit ongeveer 20% (Wartna et al., 2013). Verder is gevonden dat de kans op recidive hoger is wanneer de leeftijd waarop het eerste delict is gepleegd lager is en lijkt de kans op recidive sterk af te nemen met tijd (Brame & Bushway, 2006; Gray et al., 2005). Echter, de kans zal

(5)

5 na verloop van tijd, tot minimaal 6 jaar later, verhoogd blijven ten opzichte van

mensen die nooit een delict hebben gepleegd. Ook het soort delict dat in het verleden is gepleegd lijkt invloed te hebben op het soort delict dat wordt gepleegd in de toekomst. Zo is de kans op het plegen van een gewelddadig delict 1,3 keer groter wanneer iemand dit in het verleden eerder heeft gedaan (Langan & Levin, 2002). Voor verwarde dreigers geldt dat zij juist bekend staan bij de politie door de

frequentie waarmee men recidiveert. Dit is de reden dat het van belang is om aandacht te besteden aan de relatie tussen het criminele verleden van de onderzochte populatie en de escalatie van delictgedrag.

De hypotheses waren als volgt. Op basis van de kennis over de effecten van drugs op het gedrag van mensen werd verwacht dat er meer escalatie van delictgedrag zou zijn wanneer drugs werden gebruikt dan wanneer geen drugs werden gebruikt. Gezien de problematiek waarmee de onderzochte populatie kampt wordt verwacht dat het hebben van schulden ook samenhangt met grotere mate van escalatie van delict gedrag dan bij de groep zonder schulden. Verder werd verwacht dat een hogere schuld samen gaat met meer escalatie. Ook werd op basis van eerder onderzoek en de GST verwacht dat bij verwarde dreigers met schulden meer sprake zou zijn van

vermogensmisdrijven dan wanneer geen schulden aanwezig zouden zijn. Tot slot werd verwacht dat een crimineel verleden bij verwarde dreigers, waarin zware geweldpleging voorkwam de kans op escalatie van delictgedrag in de toekomst doet toenemen.

Methode Steekproefkarakteristieken

Voor dit onderzoek zijn 199 dossiers geselecteerd uit de populatie verwarde dreigers in Nederland. Deze dossiers waren van 177 (89%) mannen en 22 (11%) vrouwen. De leeftijd in de steekproef liep uit van 17 tot en met 72 jaar met een gemiddelde van 38.7 (SD = 11.5) jaar. De dossiers zijn afkomstig uit het landelijk gebruikte registratiesysteem Blueview. In dit systeem worden mensen aangemeld wanneer zij een strafbaar feit plegen. De dossiers die gebruikt zijn, zijn geselecteerd door een van de onderzoeksleiders. Hierbij heeft een subjectieve beoordeling van de ernst van de gepleegde delicten plaatsgevonden om een onderscheid te maken tussen geëscaleerde en niet-geëscaleerde casussen. Van de geselecteerde casussen waren er 99 geëscaleerd en 100 niet-geëscaleerd. Een geëscaleerde casus kenmerkt zich door de aanwezigheid van een geëscaleerd delict in het dossier. Een geëscaleerd delict kenmerkt zich door een grote mate van verstoring van de openbare orde, doordat het leven van een ander in gevaar wordt gebracht, door de noodzaak om een wijkteam in te zetten en door media-aandacht die werd besteed aan het delict. Niet-geëscaleerde delicten kenmerken zich door het plegen van delicten welke slechts in beperkte mate zorgen voor verstoring van de openbare orde, waarbij anderen niet in direct

levensgevaar werden gebracht en waarbij het inschakelen van een heel wijkteam niet nodig is. De onderzoeksleider die de casussen heeft geselecteerd, was de enige die op de hoogte was van welke casussen wel of niet waren geëscaleerd om de beoordelaars

(6)

6 van de dossiers vrij te houden van eventuele bias die deze kennis zou kunnen

veroorzaken.

Materialen

Er is sprake van een retrospectief transversaal onderzoekdesign omdat het om een dossier-onderzoek gaat. In de dossiers staat informatie vermeld die op een eerder moment is verkregen. Informatie in deze dossiers is opgedeeld in politierapportages en het Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) van elk persoon.

In de politierapportages staan persoonsgegevens vermeld en is per rapportage beschreven waarom iemand op dat moment in aanraking is gekomen met de politie. Het UJD biedt een overzicht van de keren dat iemand in aanraking is gekomen met justitie, van welke strafbare feiten iemand verdacht wordt, welke straffen deze persoon hiervoor opgelegd heeft gekregen en de uitvoering hiervan (Justitie, 2009). De strafbare feiten die in het UJD komen te staan, zijn misdrijven die door Justitie in behandeling zijn genomen. Dit zijn overtredingen die worden bestraft met een taakstraf of een geldboete van meer dan 100 euro en een aantal specifieke

overtredingen welke gerelateerd is aan verstoring van de openbare orde, fraude, zeden en ambtsovertredingen. Informatie die hieruit in dit onderzoek is meegenomen, heeft betrekking op zaken waarvoor iemand is veroordeeld en waartegen niet meer in beroep kan worden gegaan (Justitie, 2009).

Scoreformulier

Voor het structureel verkrijgen van informatie uit bovenstaande documenten, is gebruik gemaakt van een scoreformulier. Deze bestaat uit ongeveer 160 items die zijn verkregen uit bestaande risicotaxatie instrumenten waaronder de HCR-20, HKT-R, Saprof en de Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) (Dingemans, 1986; Douglas, Hart, Webster, & Belfrage, 2013; Meloy, Hoffmann, Guldimann, & James, 2012; Spreen, Brand, Horst, & Bogaerts, 2014). Dit zijn verschillende instrumenten die worden toegepast voor risicotaxatie van geweld en voor het inschatten van het gedrag of de gemoedstoestand van een ander. Deze instrumenten worden veelal toegepast in de forensische psychiatrie om de kans op geweldpleging en recidive in te schatten. Ook is een aantal zelf bedachte items toegevoegd. De

interbeoordelaars-betrouwbaarheid werd berekend, omdat gebruik is gemaakt van een samengesteld instrument.

Om erachter te komen of het gebruik van drugs gerelateerd is aan delictgedrag, is per persoon nagegaan of deze eerder in zijn of haar leven gebruik heeft gemaakt van drugs en zo ja van welke drugs. Er werd onderscheid gemaakt of iemand in de vijf jaar voor de aanmelddatum tot één maand voor de aanmelddatum drugs heeft gebruikt of dat drugs zijn gebruikt in de maand voor de aanmelddatum. De aanmelddatum heeft betrekking tot de datum waarop iemand onder verscherpte aandacht van de politie en justitie is komen te staan. Voor het hebben van schulden gold dat werd nagegaan of schulden aan- of afwezig waren. In het geval van aanwezigheid van schulden werd ook nagegaan hoe hoog deze schuld was. Deze informatie kwam uit de

(7)

7 politierapportages. Voor het in kaart brengen van iemand zijn of haar criminele

verleden is gebruik gemaakt van het UJD. Hierbij is gekeken naar de som van het aantal boetes dat iemand heeft ontvangen, het aantal werkstraffen dat iemand heeft ontvangen en naar het aantal gevangenisstraffen korter dan en langer dan drie maanden die iemand heeft uitgezeten.

Procedure

De onderzoekers kregen aan het begin van het onderzoek drie dossiers om mee te oefenen. Hierbij was het de bedoeling dat zij kennis maakten met de opbouw en inhoud van de dossiers en het invullen van het scoreformulier. Hierna zijn de onderzoekers officieel begonnen met het scoren van de dossiers. Er werd door de onderzoekers geprobeerd onderscheid te maken tussen bruikbare (objectieve) en niet bruikbare (subjectieve) informatie. Een voorbeeld hiervan is dat alleen werd gescoord dat iemand cocaïne had gebruikt, wanneer dit expliciet werd verteld door de persoon in kwestie. Doordat het escalatiedelict vaak op de dag van de aanmelding plaatsvond, werden rapportages op de dag van aanmelding ook niet meegenomen. Hiervoor is gekozen, omdat informatie uit deze rapportages geen voorspellende waarde hadden. In sommige gevallen was het zo dat het escalatiedelict een aantal dagen voor de aanmelddatum lag. In deze gevallen werd gepoogd in te schatten of dit wel of niet om een escalatiedelict ging. Wanneer dit wel het geval leek, werd deze rapportage niet meegenomen in het onderzoek.

Voor het berekenen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is op drie verschillende momenten een aantal van minimaal zeven dossiers geselecteerd. Deze dossiers zijn elk door vier onderzoekers beoordeeld. Vervolgens werd berekend in welke mate er overlap zat in de scores.

Data-analyse

Een descriptieve analyse is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de verdeling van de leeftijd en het geslacht van de deelnemers. Deze analyse is uitgevoerd om te controleren of het geslacht en de gemiddelde leeftijd tussen de groep geëscaleerden en niet-geëscaleerden gelijk is verdeeld. Als zou blijken dat dit niet zo is zouden

verschillen in leeftijd of verschil in geslacht mogelijk een verklaring kunnen zijn voor de gevonden resultaten.

Een logliniaire regressieanalyse is uitgevoerd om te onderzoeken of het gebruik van cannabis en cocaïne samenhangt met escalatie van delictgedrag. Voor deze toets is gekozen, omdat vier verschillende categoriële predictor variabelen en één categoriële uitkomstvariabele in één model kunnen worden meegenomen. De vier verschillende predictoren zijn cannabisgebruik en cocaïnegebruik in de periode van 5 jaar tot één maand voorafgaand aan de aanmelddatum en cannabisgebruik en

cocaïnegebruik in de periode in de maand voorafgaand aan de aanmelddatum. De uitkomstvariabele is escalatie.

Voor het verkrijgen van meer inzicht in de relatie tussen het hebben van schulden en de escalatie van delictgedrag is gebruik gemaakt van een Pearson

(8)

Chi-8 kwadraat toets. Eerst werd gekeken naar de relatie tussen de aan- of afwezigheid van schulden en escalatie van delictgedrag. Vervolgens is een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om te onderzoeken of gemiddelde schuld van de groep geëscaleerden hoger is dan de gemiddelde schuld van de groep niet-geëscaleerden. Op basis van de GST werd verwacht dat bij de groep mensen met schulden voornamelijk een toename van vermogensdelicten te zien zou zijn. Ook hiervoor is getoetst. Hierbij is gebruik gemaakt van de Spearman correlatie, omdat hier sprake was van twee continue variabelen, namelijk de hoogte van de schuld en aantal vermogensdelicten dat iemand heeft gepleegd.

Voor het onderzoeken van de relatie tussen het criminele verleden en escalatie van delictgedrag is gebruik gemaakt van de onafhankelijke t-toetsen. Op basis van deze toetsen werd gekeken of de groep geëscaleerden gemiddeld meer hebben betaald aan geldboetes dan de groep niet-geëscaleerden. Hetzelfde is vervolgens onderzocht voor het aantal werkstraffen dat is uitgedeeld, het aantal onvoorwaardelijke

gevangenisstraffen korter dan drie maanden dat is uitgedeeld en het aantal uitgedeelde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van langer dan drie maanden.

Resultaten Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid varieerde tussen de 0.67 en 0.75. Dit was een voldoende tot goede betrouwbaarheid.

Tabel 1

Resultaten van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid analyse uitgevoerd door de Fleiss Kappa Kappa Z P-waarde Meetmoment 1 .67 125.52 <.001 Meetmoment 2 .69 142.41 <.001 Meetmoment 3 .75 104.22 <.001 Beschrijvende statistieken

Binnen de groepen geëscaleerden en niet-geëscaleerden gold een gemiddelde leeftijd van respectievelijk 39.0 (SD = 12.1) en 38.4 (SD = 10.9) jaar. Uit een t-toets bleek dat dit verschil, 0.6 jaar, BCa 95% CI [-2.64, 3.82], niet significant was, t(22) = 0.36, p = .719. Voor geslacht gold dat in de groep niet-geëscaleerden 6 vrouwen en 93 mannen zaten en in de groep geëscaleerden waren dit er respectievelijke 16 en 84. Voor het aantal mannen en vrouwen gold dat deze verhouding significant van elkaar verschilde tussen de groepen. De Chi-kwadraat toets wees uit dat geslacht en escalatie in dit onderzoek niet onafhankelijk van elkaar waren, X2(1) = 5.00, p = .025.

(9)

9 Drugsgebruik en escalatie

De loglineaire regressieanalyse nam alle data uit Tabel 2 mee en in één model. Dit statistische model is zo gevormd dat deze de data perfect voorspelde. Vervolgens werd onderzocht welke voorspellers uit het model konden worden verwijderd zonder dat deze de voorspellende waarde van het model significant liet afnemen, zie Tabel 3. Hieruit bleek dat alle 3e en hogere orde interactie-effecten uit het model konden worden verwijderd zonder dat dit de fit van het model significant beïnvloedde, X2(16) = 13.89, p = .607. Het model bleef een goede voorspellende waarde hebben voor de data zo lang de eerste orde effecten -de hoofdeffecten van de variabelen- en de tweede orde interactie-effecten in het model werden opgenomen.

Tabel 2

Overzicht van drugsgebruik en escalatie. In deze tabel worden alle mogelijke

combinaties van drugsgebruik en escalatie aangegeven. Onder ‘Aantal’ staat vermeld hoeveel mensen in de betreffende categorie vielen.

Escalatie Can 1 Can 5-1 Coca 1 Coca 5-1 Aantal Escalatie Can 1 Can 5-1 Coca 1 Coca 5-1 Aantal

Niet-Geëscale erd 0 0 0 0 49 Geëscale erd 0 0 0 0 55 1 6 1 8 1 0 1 1 0 0 1 6 1 1 1 0 0 19 1 0 0 15 1 5 1 12 1 0 0 1 0 0 1 0 1 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 0 1 0 1 0 1 1 0 1 1 0 1 0 1 0 0 11 1 0 0 6 1 0 1 0 1 0 0 1 0 1 1 1 1 0

Noot: ‘Can 1’ = Cannabisgebruik in de maand voor de aanmelddatum. ‘Can 5-1’ = Cannabisgebruik in de periode van 5 jaar voor tot 1 maand voor de aanmelddatum. Voor cocaïne geldt hetzelfde voor ‘Coca 1’ en ‘Coca 5-1’. Verder geldt 0 = niet gebruikt en 1 = wel gebruikt.

(10)

10 Tabel 3

K-way and higher order effects. Deze tabel laat zien welke interacties uit het model kunnen worden verwijderd zonder dat deze de fit van het model op de data significant beïnvloeden.

K df Chi-Kwadraat P-waarde

K-way and Hogere Orde Effecten 1 31 514.22 .000

2 26 99.98 .000

3 16 13.89 .607

4 6 .68 .995

5 1 .00 1.000

Vervolgens werd duidelijk welke hoofdeffecten en 2e orde interactie-effecten van belang waren voor de voorspellende waarde van het model, zie Tabel 4. Te zien was dat er geen hoofdeffect was van escalatie [X2(1) = .005, p = .943], maar wel een hoofdeffect van het gebruik van cannabis in zowel periode 1 [X2(1) = 16.56, p < .001] als in periode 2 [X2(1) = 141.72, p < .001] en een hoofdeffect van het gebruik van cocaïne in periode 1 [X2(1) = 76.16, p < .001] en periode 2 [X2(1) = 179.80, p < .001]. Verder was te zien dat de 2e orde interactie-effecten die van belang waren voor de voorspellende waarde van het model de interactie-effecten zijn waarin escalatie ontbreekt. Escalatie kon worden verwijderd uit het model zonder dat dit de fit van het model significant deed afnemen. Dit betekent dat escalatie van delict gedrag

onafhankelijk was van drugsgebruik. Dit resultaat gaat tegen de verwachtingen in.

Tabel 4

Partiële associaties van eerste en tweede orde interactie effecten tussen het gebruik van drugs en escalatie.

Effect df Partiële Chi-Kwadraat P-waarde

Escalatie * Can (1) 1 .32 .572 Escalatie * Can (5-1) 1 .04 .847 Can (1) * Can (5-1) 1 44,00 .000 Escalatie * Coca (1) 1 2.53 .112 Can (1) * Coca (1) 1 20.06 .000 Can (5-1) * Coca (1) 1 12.21 .000 Escalatie * Coca (5-1) 1 1.18 .277 Can (1) * Coca (5-1) 1 18.61 .000 Can (5-1) * Coca (5-1) 1 12.32 .000 Coca (1) * Coca (5-1) 1 29.62 .000 Escalatie 1 .01 .943 Can (1) 1 141.72 .000 Can (5-1) 1 16.56 .000 Coca (1) 1 179.80 .000 Coca (5-1) 1 76.16 .000

(11)

11 Noot: Een significante p-waarde duidt op een (interactie-)effect dat zorgt voor een verandering in de fit van het model op de data , wanneer deze wordt verwijderd.

Schulden en escalatie

Uit de Chi-kwadraat toets bleek dat er geen samenhang was tussen het hebben van schulden en escalatie van delictgedrag, X2(1) = 0.45, p = .502. De gemiddelde hoogte van de schuld was voor de niet-geëscaleerden 28956 (SD = 32326) euro en voor de geëscaleerden 25414 (SD = 42870) euro. Er is gebruik gemaakt van een Mann-Whitney toets, omdat er in de steekproef geen sprake was van een normale verdeling van de hoogte van schuld. Hieruit kwam dat er geen significant verschil was tussen de geëscaleerden en niet-geëscaleerden, U = 98.50, z = -1.17, p = .242. De Spearman correlatie toonde aan dat er geen samenhang was tussen de hoogte van de schulden en het aantal vermogensmisdrijven dat werd gepleegd, rs = -.14, 95% BCa

CI [-0.49, -0.22], p = .445.

Tabel 5

Verdeling van schulden en escalatie binnen de steekproef Schulden Totaal Geen Wel Escalatie Niet-Geëscaleerd 81 17 98 Geëscaleerd 81 13 94 Totaal 162 30 192

Criminele verleden en escalatie

Toen werd gekeken naar boetes wees de onafhankelijke t-toets uit dat het verschil van 1195 euro, BCa 95% [-2214, -176], significant was, t(136.93) = -2.31, p = .022. Geëscaleerden hebben in hun leven meer aan boetes betaald dan

niet-geëscaleerden. Voor werkstraffen gold dat het verschil van -0.44, BCa 95% [-1.07, 0.19] niet significant was, t(191) = -1.37, p = .172. Ook voor korte [MD = -0.24, BCa 95% [-1.55, 1.07], t(191) = -0.36, p = .722] en lange [MD = -0.04, BCa 95% [-0.455, 0.366], t(97) = -.214, p = .152] gevangenisstraffen gold dat er geen significante verschillen waren tussen geëscaleerden en niet-geëscaleerden.

(12)

12 Tabel 6

De gemiddelde hoogte van het totaal betaalde bedrag aan boetes in het verleden en het gemiddeld aantal eerdere veroordelingen bij geëscaleerden en niet-geëscaleerden

Escalatie Wel Niet Boete 1396 2591 Werkstraf 1.4 1.8 Korte gevangenisstraf 2.0 2.3 Lange gevangenisstraf .7 .7 Discussie

Op basis van eerder onderzoek werd verwacht dat het gebruik van cannabis en/of cocaïne zou leiden tot een verhoogde kans op escalatie van delictgedrag. De resultaten uit dit onderzoek boden hiervoor geen ondersteuning. Er kwam naar voren dat er geen samenhang was tussen het gebruik van deze middelen en escalatie van delictgedrag. Deze bevindingen golden voor zowel het gebruik van slechts één van de drugs in één periode evenals voor het gebruik van cannabis en cocaïne in beide perioden.

Voor de relatie tussen schulden en escalatie van delictgedrag zijn vergelijkbare resultaten gevonden. Er leek geen samenhang te zijn tussen het hebben van schulden en escalatie van delictgedrag. Ook is onderzocht of de hoogte van de schuld

samenhing met de kans op escalatie, maar ook hiervoor is geen ondersteuning gevonden. Deze uitkomsten kwamen niet overeen met wat verwacht werd op basis van eerder onderzoek en de GST. Ook voor de verwachting dat er een samenhang zou worden gevonden tussen de hoogte van schulden en het aantal vermogensdelicten dat werd gepleegd, werd geen ondersteuning gevonden.

Tot slot werd verwacht dat zware geweldpleging in het verleden een

voorspeller zou zijn voor escalatie van delictgedrag. Bevindingen spraken ook deze verwachting tegen. Gebleken is dat er juist een relatie leek te zijn tussen het plegen van minder zware delicten -delicten waarvoor boetes werden uitgedeeld- en de escalatie van delictgedrag. Tussen het plegen van zwaardere delicten -delicten waarvoor een werkstraf of gevangenisstraf werd opgeëist- en escalatie van delict gedrag leek geen samenhang te zijn.

Limitaties

Resultaten uit dit onderzoek dienen met voorzichtigheid te worden

geïnterpreteerd. De grootste limitatie in dit onderzoek was dat de data afkomstig uit de dossiers beperkt was. De meest bruikbare delen uit de dossiers waren de

rapportages van de verhoren die door de politie waren afgenomen. Echter werd in slechts een deel van de verhoren systematisch uitgevraagd of iemand gebruik maakte van drugs, wat voor drugs dit waren en of er sprake was van schulden en in welke mate. Veelal waren de vragen van de politie in deze gevallen gericht op het gepleegde delict. Hierop aansluitend is het van belang te noemen dat een groot deel van de rapportages duidelijk onderhevig was aan bias door interpretatie van de verslaglegger.

(13)

13 Een voorbeeld hiervan is dat in meerdere dossiers werd genoemd dat iemand

schizofreen was zonder dat hier duidelijke aanwijzingen voor waren. Om deze redenen kan het zijn dat de data vertekend is geraakt. Waarschijnlijk is hierdoor sprake van onderrapportage van drugsgebruik en schulden.

Een ander punt is dat de verhouding mannen en vrouwen tussen geëscaleerden en niet-geëscaleerden niet gelijk was aan elkaar. Deze verhoudingsverschillen hebben mogelijk de resultaten van dit onderzoek beïnvloed. Het is van belang dit in gedachte te houden bij het interpreteren van de resultaten van dit onderzoek.

Een laatste limitatie van dit onderzoek was dat er een aantal concessies is gemaakt om tot een eenduidige manier van het scoren van de dossiers te komen. Zo is in dit onderzoek alleen gescoord voor straffen waartegen niet meer in beroep kan worden gegaan. Gevolg hiervan is dat een groot aantal openstaande zaken niet is meegenomen in dit onderzoek terwijl deze mogelijk ook voor een grote mate van stress bij de verdachte zouden kunnen zorgen. Op zijn beurt zou dit mogelijk voor een grotere kans op escalatie van delictgedrag zou kunnen zorgen. Ook zijn

voorwaardelijke straffen niet meegenomen in dit onderzoek terwijl ook deze mogelijk van invloed zouden kunnen zijn.

Een mogelijke verklaring voor de bevindingen is dat door het gebruik van cannabis en cocaïne wel een toename van delictgedrag te zien is, zoals de literatuur aantoont, maar dat escalatie van delictgedrag een opzichzelfstaand fenomeen is dat onafhankelijk is van het gebruik van cannabis of cocaïne (Bhattacharyya et al., 2015; Block et al., 2002; Bolla et al., 2005). Een alternatieve verklaring voor de resultaten die zijn gevonden bij het onderzoek naar het criminele verleden en escalatie van delict gedrag kan zijn dat mensen die in het verleden een zwaar delict hebben gepleegd in te toekomst minder snel kiezen om weer een zwaar delict te plegen aangezien ze al bekend zijn met de gevolgen. Iemand die eerder alleen bestraft is met boetes en werkstraffen zou wellicht sneller escaleren, omdat deze de gevolgen hiervan nog niet heeft ervaren en zich hier minder door laat leiden. Dit staat tegenover onderzoek dat eerder is uitgevoerd, waarin naar voren komt dat mensen die eerder een delict hebben gepleegd, dit sneller weer doen dan mensen die eerder geen delict hebben gepleegd (Brame & Bushway, 2006; Gray et al., 2005).

Implicaties

Gezien de discrepantie tussen de onderzoeksresultaten in dit onderzoek en de resultaten uit eerder onderzoek wordt aangeraden om een soortgelijk onderzoek uit te voeren aan de hand van een sterkere dataset. In dit onderzoek is alleen gebruik gemaakt van de data waarover de politie momenteel beschikking heeft. Om tot een beter werkend systeem te komen, zou dit bij de kern moeten worden aangepakt. Dit zou kunnen door bijvoorbeeld structurele interviews, waarin vaste onderwerpen aan bod komen, te implementeren in het verhoor. Op deze manier kan worden gezorgd voor meer betrouwbare en uitgebreidere informatie in de dossiers van de verwarde dreigers. Eventueel zou informatie met betrekking tot stressoren die kunnen leiden tot escalatie en die in handen is van andere betrokkenen kunnen worden gedeeld met de

(14)

14 politie. Uiteraard zou moeten worden gecontroleerd of dit niet in strijd is met

privacyregels.

Conclusie

Er is gebleken dat van de drie onderzochte factoren, het criminele verleden gerelateerd is aan de escalatie van delictgedrag bij verwarde dreigers. Dit wil zeggen dat het risico op escalatie van delictgedrag groeit, wanneer het totaalbedrag dat iemand aan boetes heeft betaald, toeneemt. Gebruik van cannabis en cocaïne en het hebben van schulden lijken niet gerelateerd te zijn aan escalatie van delictgedrag en hebben dus geen voorspellende waarde. Een betere structuur in het verhoor door de politie wordt aanbevolen, zodat betere data voorhanden komt.

Literatuurlijst

Aaltonen, M., Oksanen, A., & Kivivuori, J. (2016). Debt problems and crime. Criminology, 54, 307–331. https://doi.org/10.1111/1745-9125.12103

Agnew, R. (2006). General strain theory: Current status and directions for further research., Taking Stock: The Status of Criminological Theory, Advances in Criminological Theory, 15, 101–126.

Beaulieu, J., & Gainetdinov, R. R. (2011). The physiology, signaling, and

pharmacology of dopamine receptors. Pharmacological Reviews, 63, 182–217. https://doi.org/10.1124/pr.110.002642.182

Bhattacharyya, S., Atakan, Z., Martin-Santos, R., Crippa, J. A., Kambeitz, J., & Malhi, S., et al. (2015). Impairment of inhibitory control processing related to acute psychotomimetic effects of cannabis. European

Neuropsychopharmacology, 25, 26–37.

https://doi.org/10.1016/j.euroneuro.2014.11.018

Block, R. I., O’Leary, D. S., Hichwa, R. D., Augustinack, J. C., Boles Ponto, L. L., & Ghoneim, M. M., et al. (2002). Effects of frequent marijuana use on memory-related regional cerebral blood flow. Pharmacology Biochemistry and Behavior, 72, 237–250. https://doi.org/10.1016/S0091-3057(01)00771-7

Blom, A. M., & Weijters, G. (2011). Problemen met geld en delinquent gedrag van adolescenten. Wetenschappelijk Onderzoek- En Documentatiecentrum, 1, 1–10. Retrieved from https://www.wodc.nl/binaries/fs-2011-1_tcm28-71361.pdf Bolla, K. I., Eldreth, D. A., Matochik, J. A., & Cadet, J. L. (2005). Neural substrates

of faulty decision-making in abstinent marijuana users. NeuroImage, 26, 480– 492. https://doi.org/10.1016/j.neuroimage.2005.02.012

Boys, A., Marsden, J., & Strang, J. (2001). Understanding reasons for drug use amongst young people: A functional perspective. Health Education Research, 16, 457–469. https://doi.org/10.1093/HER/16.4.457

Brame, R., & Bushway, S. D. (2006). Scarlet letters and recidivism: Does an old criminal record predict future offending?. Criminology & Public Policy, 5, 483–

(15)

15 504. Retrieved from

http://www.albany.edu/bushway_research/publications/Kurlychek_et_al_2006.p df

Compton, W. M., Conway, K. P., Stinson, F. S., Colliver, J. D., & Grant, B. F. (2005). Prevalence, correlates, and comorbidity of DSM-IV antisocial personality

syndromes and alcohol and specific drug use disorders in the United States: Results from the national epidemiologic survey on alcohol and related conditions. The Journal of Clinical Psychiatry, 66, 677–685.

https://doi.org/10.4088/JCP.v66n0602

Cottle, C. C., Lee, R. L., & Heilbrun, K. (2001). The prediction of criminal recidivism in juveniles. Criminal Justice and Behavior, 28, 367–394. Retrieved from

http://journals.sagepub.com/

Degenhardt, L., & Hall, W. (2012). Extent of illicit drug use and dependence, and their contribution to the global burden of disease. The Lancet, 379, 55–70. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(11)61138-0

Dingemans, P. (1986). Uitgebreide BPRS-Handleiding. Amsterdam.

Douglas, K., Hart, S., Webster, C., & Belfrage, H. (2013). HCR-20. (V. De Vogel, Y. Bouman, F. Chakhssi, & C. De Ruiter, Eds.). Delft: Eburin Academic Publishers. Eldreth, D. A., Matochik, J. A., Cadet, J. L., & Bolla, K. I. (2004). Abnormal brain

activity in prefrontal brain regions in abstinent marijuana users. NeuroImage, 23, 914–920. https://doi.org/10.1016/j.neuroimage.2004.07.032

European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addcition (2013). European drug report. Luxemburg: Publications Office of the European Union.

https://doi.org/10.2810/88175

Facchin, F., & Margola, D. (2015). Researching lived experience of drugs and crime: A phenomenological study of drug-dependent inmates. Qualitative Health Research, 26, 1627–1637. https://doi.org/10.1177/1049732315617443

Fernández-Serrano, M. J., Pérez-García, M., & Verdejo-García, A. (2011). What are the specific vs. generalized effects of drugs of abuse on neuropsychological performance?. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 35, 377–406. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2010.04.008

Gray, N. S., Macculloch, S. I., Taylor, J., Moore, S. C., Huckle, P., & Macculloch, M. J. (2005). Risk assessment in offenders with mental disorders relative efficacy of personal demographic , criminal history , and clinical variables. Journal of Interpersonal Violence, 20, 833–847. https://doi.org/10.1177/0886260504272898 Gruber, S. A., & Yurgelun-Todd, D. A. (2005). Neuroimaging of marijuana smokers

during inhibitory processing: A pilot investigation. Cognitive Brain Research, 23, 107–118. https://doi.org/10.1016/j.cogbrainres.2005.02.016

Johnston, L. D., O’Malley, P. M., Bachman, J. G., & Schulenberg, J. E. (2011). Monitoring the future National survey results on drug use, 1975-2010. Institute for Social Research (Vol. I). Michigan: The University of Michigan. Retrieved from

(16)

16 ang=ja&site=ehost-live

Justitie. (2009). Systeem ( JDS ). Retrieved April 5, 2014, from www.justid.nl Kirby, K. N., Petry, N. M., & Bickel, W. K. (2004). Heroin addicts have higher

discount rates for delayed rewards than non-drug-using controls. Journal of Experimental Psychology, 128, 78–87.

https://doi.org/10.1037/0096-3445.128.1.78

Kuppens, J., Wijk, A. Van, Ham, T. Van, & Jager, D. (2016). Stijging meldingen verwarde personen in de regio Rotterdam. Bureau Beke.

Langan, P., & Levin, D. J. (2002). Recidivism of prisoners released in 1994. Federal Sentencing Reporter, 15, 58–65. Retrieved from http://heinonline.org/

Lundqvist, T. (2005). Cognitive consequences of cannabis use: Comparison with abuse of stimulants and heroin with regard to attention, memory and executive functions. Pharmacology Biochemistry and Behavior, 81, 319–330.

https://doi.org/10.1016/j.pbb.2005.02.017

Macdonald, S., Erickson, P., Wells, S., Hathaway, A., & Pakula, B. (2008). Predicting violence among cocaine, cannabis, and alcohol treatment clients. Addictive Behaviors, 33, 201–205. https://doi.org/10.1016/j.addbeh.2007.07.002 Martín-Santos, R., Fagundo, a B., Crippa, J. a, Atakan, Z., Bhattacharyya, S., &

Allen, P., et al. (2009). Neuroimaging in cannabis use: A systematic review of the literature. Psychological Medicine, 40, 383.

https://doi.org/10.1017/S0033291709990729

Meloy, J. R., Hoffmann, J., Guldimann, A., & James, D. (2012). The role of warning behaviors in threat assessment: An exploration and suggested typology.

Behavioral Sciences & the Law, 30, 256–279. https://doi.org/10.1002/bsl.999 Moeller, F. G., & Dougherty, D. M. (2002). Impulsivity and substance abuse: What is

the connection ? Addictive Disorders & Their Treatment, 1, 3–10. https://doi.org/10.1097/01.ADT.0000013362.29088.DE

Pierce, R. C., & Kumaresan, V. (2006). The mesolimbic dopamine system: The final common pathway for the reinforcing effect of drugs of abuse?. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 30, 215–238.

https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2005.04.016

Ptacek, J. T., Smith, R. E., & Dodge, K. L. (1994). Gender differences in coping with stress: When stressors and appraisals do not differ. Society for Personality and Social Psychology, 20, 421–430. Retrieved from http://journals.sagepub.com/ Ranganathan, M., & D’Souza, D. C. (2006). The acute effects of cannabinoids on

memory in humans: A review. Psychopharmacology, 188, 425–444. https://doi.org/10.1007/s00213-006-0508-y

Roza, S. J. (2016). Verwarring over verwardheid. Tijdschrift Voor Psychiatrie, 58, 774–776. Retrieved from http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/

Schippers, E. I. Plan van aanpak problematiek rond verwarde personen. (2015). Retrieved from www.rijksoverheid.nl

Schlaepfer, T. E., Pearlson, G. D., Wong, D. F., Marenco, S., & Dannals, R. F. (1997). PET study of competition between intravenous cocaine and

(17)

17 [11C]raclopride at dopamine receptors in human subjects. The American Journal of Psychiatry, 154, 1209–1213. https://doi.org/10.1176/ajp.154.9.1209

Schoeler, T., Theobald, D., Pingault, J.-B., Farrington, D. P., Jennings, W. G., Piquero, A. R., … Bhattacharyya, S. (2016). Continuity of cannabis use and violent offending over the life course. Psychological Medicine, 46, 1663–1677. https://doi.org/10.1017/S0033291715003001

Schors, A. Van Der, Werf, M. Van Der, & Schonewille, G. (2015). Geldzaken in de praktijk. Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting. Retrieved from

https://www.nibud.nl/wp-content/uploads/Geldzaken-in-de-praktijk-2015.pdf Spreen, M., Brand, E., Horst, P. Ter, & Bogaerts, S. (2014). Handleiding HKT-R. (P.

de Maar & F. P. C. van Mesdag, Eds.). Groningen. Retrieved from

https://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0a hUKEwjq0qObjLvXAhWMfRoKHVvjA2AQFggnMAA&url=https%3A%2F%2

Fwww.forensischezorg.nl%2Ffiles%2Fhkt-r_handleiding.pdf&usg=AOvVaw0MTPD3fHMc-VNvfAAg5tWU

Tomova, L., Von Dawans, B., Heinrichs, M., Silani, G., & Lamm, C. (2014). Is stress affecting our ability to tune into others? Evidence for gender differences in the effects of stress on self-other distinction. Psychoneuroendocrinology, 43, 95– 104. https://doi.org/10.1016/j.psyneuen.2014.02.006

Wartna, B. S. J., Alberda, D. L., & Verweij, S. (2013). Wat werkt in Nederland en wat niet?. Meppel: Boom Lemma Uitgevers.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het betrekken van schuldeisers, het beperken van kredietverstrekking, het afschaffen van loonbeslag (om zo kredietverstrekkers voorzichtiger te maken), het korting geven op

Dit betekent dat armoede in Nederland niet te vergelijken is met armoede in landen waar hongersnood en droogte heersen. Ook is armoede in het Nederland van nu heel wat anders

Bijna zes op de tien respondenten die personeel hebben met schulden, zegt gebruik te maken van opleidingen en hulpmiddelen waardoor zij zelf werknemers met financiële problemen

De handreiking laat zien dat spanningen kunnen worden voorkomen of opgelost door een vroegtijdige, integrale aanpak van overlastgevend gedrag, waarin het versterken van de

Rijksoverheid en gemeenten kunnen veel meer doen tegen armoede en schulden vinden VNG, Divosa, NVVK en MOgroep.. Landelijke wet- en regelgeving rond armoede en schuldhulpverlening

Deze transformatieagenda bevat handvatten om de cirkel van armoede en schulden te doorbreken door te gaan doen wat werkt.. De agenda is opge- steld

Als daarbij ook het gevaar voor de veiligheid is gereduceerd, kan in overleg met betrokken partijen worden bepaald of de situatie weer stabiel is en kan worden afgeschaald naar

Landelijke Uitrol Vroegsignalering Schulden Stavaza:?. • 165