CENTRAAL INSTITUUT VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK
Gestencilde Mededelingen Jaargang 1951
nr 4
VOORLOPIG VERSLAG VAN EEN VEGETATIEKARTERING VAN HET GRASLAND IN DE ALBLASSERWAARD
Ir Th.A. de Boer met medewerking van
1951
nr 4
Inleiding»
Volledigheidshalve geven we eerst een kort overzicht van de
algemene bodemgesteldheid van de Alblasserwaard, zoals deze op de
bodemkaart van Nederland te vinden is. Deze bestaat grotendeels
•uit klei op veen, waarbij de kleilaag van wisselende dikte is.
In dit klei-op-veen-gebied vinden we op vele plaatsen oude
stroom-kreekjes. Doordat het veen van het klei-op-veen-landschap meer in
geklonken is dan de klei in de stroomgeulen, zijn deze nu als
ruggen in het grasland te voorschijn gekomen. Verder liggen op ve
le plaatsen de percelen hol, hetgeen waarschijnlijk een gevolg is
van de grotere oxydatie van het veen in het midden der percelen,
wat op zijn beurt weer veroorzaakt wordt door de holle grondwater
spiegel in de zomer. Op de eerder genoemde ruggen en de hogere
kanten van de percelen vinden we een iets afwijkende vegetatie,
die meer droogte-resistente plantensoorten bevat. Bij het betere
grasland zijn dit soorten als Poa pratensis, Agropyron repens en
Achillea millefolium, bij het slechtere groeit er meer Festuca
rubra en vaak is Agrostis tenuis van belang.
De oppervlakte is
echter, per perceel gezien, vrij gering.
In het midden van de Alblasserwaard, in de omgeving van
Molenaarsgraaf, Bleskensgraaf en Wijngaarden, vinden we een ge
bied van + 50 km
2, bestaande uit laaggelegen bosveen. We verkre
gen aanwijzingen, dat in verschillende polders, in dit
bosreenge-bied gelegen, een hoger aandeel droogte-resistente plantensoorten
in de grasmat voorkwam, Misschien zal dit gebied dus in droge
perioden een naar verhouding grotere opbrengstdaling dan het ande
re grasland te zien geven.
Van de andere bodemgroepen komen slechts geringe oppervlakten
voor. Zo vallen de kalkrijke stroomruggronden op, die we in het
grasland ook weer aan de meer droogte-resistente vegetatie kunnen
herkennen. Hier wordt nog al eens Dactylis glomerata aangetroffen,
wat tevens op een iets hogere kalktoestand wijst (b.v. ten I. van
Goreum). In het uiterste Westen vinden we wat zeeklei, en wel
knippige klei en gorsgronden, waarvan een gedeelte als bouwland
in gebruik is. Op de knipklei komt geregeld Equisetum palustre
in het grasland voor.
Behalve de bodemgesteldheid is de structuur der bedrijven
van belang bij het opstellen van een plan voor een
overzichtskar-tering. In de Alblasserwaard liggen de boerderijen meestal naast
elkaar langs een weg en strekken de landerijen zich in een lange
- 2' - 1951
Ï1T 4
strook uit, meest alleen, naar achteren. Hierdoor kan men een af-nemende beweiding en bemesting verwachten bij toeaf-nemende afstand van de boerderij.
Werkwijze.
Rekening houdend met de hierboven beschreven factoren, heb~ ben wij een vijftal stroken uitgezocht. Vier hiervan lopen ïfoord-Zuid, omdat de lengterichting der percelen hier meestal zo is. Be stroken reiken van lek tot Merwede.
Een vijfde strook, gelegen in het Oostelijke gedeelte van de Waard,is onderverdeeld in 'n aantal korte stukken, welke meest lopen van Oost naar West in verband met deze richting der peroe-len hier ter plaatse.
De breedte van de stroken is gemiddeld 1 km, behalve de ver-deelde strook in het Oosten, waarvan de stukken meestal smaller zijn.
Binnen deze stroken zijn, steeds in schuine richting lopende zoveel percelen onderzocht, dat we de vegetatie en de overgangen hierin voldoende konden leren kennen.
Van de onderzochte percelen binnen de stroken werden de
type-vormende soorten genoteerd; de zodedichtheid en de hoedanig-heidsgraad geschat. Verder werd van. ongeveer 10 % der percelen binnen, de stroken het gewiohtspercentage der voornaamste planten-soorten geschat. Van alle percelen werden indicatorisch belang-rijke plantensoorten en lastige of giftige onkruiden opgetekend. Resultaten.
Aan de hand van de gegevens, in 1949 van d© onderzochte
percelen verzameld, en aangevuld met oriënterende waarnemingen van het tussen liggende grasland, werd de bijgevoegde kaart sa-mengesteld. We vinden hierop vier graslandgroepen, welke
hieron-der worden besproken.
&Ï2§B.Ï kevat voor + 2/3 grasland van goede botanische kwaliteit. De hoedanigheidsgraad der percelen ligt meestal in de klasse 7.1 - 8 en komt zelfs boven de 8 uit. Lolium perenne is hier een belangrijk gras en maakt vaak de helft der massa uit. De
belang-rijke grassen, die hiernaast voorkomen,zijn Poa trivlalis, Phlet» pratense en Agrostls stolonifera. Ook het percentage Trifolium repens is van belang. Op drogere plaatsen, zoals de reeds genoem-de ruggen en hoge kanten genoem-der percelen, vingenoem-den we Poa pratensis
on*-nr 4 kruiden.
Het grasland van groep I wordt meestal als weiland gebruikt. Door de geringe afstand van het bedrijf ia de bemestingstoestand, vooral wat de kalitoestand betreft, meestal in goede conditie. Wel zal men op verschillende plaatsen, door een intensievere be-weiding en een opvoeren der stikstofbemesting, nog een productie-verhoging kunnen verkrijgen. Hier zal men echter ook de waterstand bij aan moeten passen en zeker in polders, waar de vegetatie aan-wijzing geeft, dat het grasland van droogte te lijden heeft. Met name noemen we de polders Matenaarsgraaf ,Gijbeland, Brandwijk, Oud- \ Goudriasn. en Grote Waard (oostelijk deel). Natuurlijk betreft dit niet gehele polders, maar gedeelten daarvan, waar men voor-zichtig moet zijn. Hier kunnen alleen verdere detailkarteririgen uitsluitsel over geven.
SïSêE-ïïâ. E® botanische kwaliteit in deze groep van graslanden is gemiddeld-lager en meer verdeeld over verschillende hoedanig-heidsklassen, waarbij de hoedanigheidsgraad varieert van 5»1 tot 7.5. Het komt hier minder vaak voor, dat een bepaalde soort over-heerst? meer soorten worden van betekenis, zoals Agrostis stolo-nifera en Holcus lanatus, waardoor het grasgewas minder eenzijdig is samengesteld, Agrostis stolonifera kan echter wel een enkele maal domineren, Pe belangrijke soorten uit de eerste groep blijver echter ook hier nog van belang. Het percentage onkruiden neemt iets toe.
We vinden in deze gr"oep ook al geregeld hooiweiden. Hier kan het percentage lolium persnne sterk teruglopen en vinden we Alopecurus pratensis onder de belangrijke soorten.
De bemestingstoestand is binnen deze groep nogal variërend maar is toch wel matig tot voldoende te noemen, hetgeen vooral voor de phosphaattoestand geldt. De kalitoestand zal sterk met het gebruik samenhangen. Door een betere algemene bemesting zal men de productiviteit van deze groep graslanden kunnen verbeteren. Wat de waterhuishouding en het intensievere gebruik betreft, geldt hier hetzelfde als bij groep I.
t£9tP-ÏÏÏA Hiertoe betoonde graslanden, die, hoewel overwegend van matige botanische kwaliteit (de meeste hoedanigheidsgraden liggen tussen 5,1 en 6 ) , toch in opbrengst nog redelijk kunnen zijn. We
hebben meest met hooilànden te doen, waarin Alopecurus pratensis, 3?oa t r i v i a l i % Holcus lanatus en Bromus mollis tot de leidende soorten behoren. Over het algemeen komt lolium perenne in
voorge-- 4 ~
'
1951
nr 4
weide percelen nog wel frequent voor, doch is in massa meest niet
meer van betekenis. Het percentage onkruid kan tot 20 % stijgen,
waarbij we veel Ranuncules acer en Rumex Acetosa aantreffen. Het
percentage Agrostis stolonifera begint af te nemen als gevolg van
mindere beweiding*
De bemestingstoestand is matig tot onvoldoende, vooral wat
het phosphaat betreft. De opbrengst van de Alopecurüs hooilanden
kan goed zijn, vooral wanneer er nog Lolium perenne in voorkomt
als indicatie van een betere behandeling. Bij vroeg maaien heeft
men ook nog veel etgroen. Neemt het percentage Alopecurus praten
sis af en wordt dit vervangen door Holcus lanatus en Festuca rubra
dan heeft men met minder productief land met een vrij slechte be- ;
mestingstoestand te doen.
Een matig zware bemesting, vooral wat phosphaat betreft, is
in deze groep gewenst. Om een dichtere zode en een betere botani
sche kwaliteit te verkrijgen, zou meer beweiding aan te raden zijn
Meestal is echter de afstând tot de boerderij hiervoor een belèmrae
ring. Enige verbetering zou ook al te verkrijgen zijn door vroeg
te maaien en dit gras bij ongunstig hooiweer te ensileren.
£roep_iy. De gemiddelde hoedanigheidsgraad is in deze groep sd. ge
daald tot omstreeks 5£>* De minderwaardige grassen hebben hier vaak
met de onkruiden een belangrijk aandeel. Zo zien we Festuca rubra,
Anthoxanthum odoratum en Agrostis canina meestal frequent optreden
ook Holcus lanatus is nog steeds aanwezig in de iets betere perce
len, gecombineerd met Poa trivialis.
Het percentage onkruid kan oplopen tot 30 % van de totale
massa. Een nieuwe verschijning onder de onkruiden is hier Centau
rea Jacea, een zeer onsmakelijke soort.
Door de verre afstand van de bedrijven zijn deze graslanden
steeds als ho.oiweide in gebruik. Een enkele maal vinden we nog
een echt hooiland,_ dat dan aan blauwgrasland herinnert, zo komen
er soorten als Carex panicea en Cirsium dissectum nog voor.
Vaak vinden we achterin de.polder tegen de Wetering lagere
plekken, die in de vegetatie door vochtminnende soorten opvallen,
waaronder Phalaris arundinacea en Carices de belangrijkste zijn.
Dit in tegenstelling met vochtige gebieden bij groep I,'waar we
Alopecurus geniculatus als indicator aantreffen. Deze soort ver
eist n.l. naast een hoge vochtigheidsgraad ook een betere bemes
tingstoestand .
bemestingstoe-- 5 bemestingstoe-- 1951
nr
4
stand. Men zal deze in de eerste plaats moeten verbeteren, waarbij vooral aan de phosphaattoestand aandacht besteed zal moeten worden, Evenals bij groep III zal meer beweiding of vroeg maaien hier de
botanische samenstelling verbeteren en de zodedichtheid opvoeren. We hebben dus gezien in welke groepen het grasland van de
Alblasserwaard ingedeeld kan worden. Binnen deze groepen is een variatie in graslandtypen, maar de verdeling is van groep tot
groep anders. Vaak worden goede percelen naast slechte aangetrof-fen. Dit is een bewijs ervoor, dat een betere bemesting en behan-deling de kwaliteit van het grasland kunnen verbeteren. Hierbij doen bedrijfspercelen a.h.w. dienst als objecten van een proefveld,
Waar we tijdens de kartering de strook grasland passeerden, die in de oorlog geinundeerd is geweest, vinden we nog een
duide-lijk afwijkende vegetatie. Soorten als Agrostis stolonifera, Phala-ris arundinacea en Alopecurus geniculatus maken daar vaak nog een belangrijk onderdeel van de grasmat uit.
No S 822 150 ex.
*A.tîÇ\d£. JC. \ • NT RA Ai I M D ß 0 W W K .F.STELD I N 1342 E BOET