• No results found

Wittgenstein en Giddens: Een institutionele handelingstheorie gefundeerd op de latere filosofie van Wittgenstein - Hoofdstuk 3: De Institutionele Handelingstheorie Van Giddens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wittgenstein en Giddens: Een institutionele handelingstheorie gefundeerd op de latere filosofie van Wittgenstein - Hoofdstuk 3: De Institutionele Handelingstheorie Van Giddens"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

Wittgenstein en Giddens: Een institutionele handelingstheorie gefundeerd op de

latere filosofie van Wittgenstein

Nagtegaal, C.

Publication date

1999

Link to publication

Citation for published version (APA):

Nagtegaal, C. (1999). Wittgenstein en Giddens: Een institutionele handelingstheorie

gefundeerd op de latere filosofie van Wittgenstein. Universitair Centrum voor de

Lerarenopleiding (UCLO), Rijksuniversiteit Groningen.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s)

and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open

content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please

let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material

inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter

to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You

will be contacted as soon as possible.

(2)

HOOFDSTUK 3 DE INSTITUTIONELE HANDELINGSTHEORIE VAN

GIDDENS

3.1. De beoordeling van Giddens' theorie

De vraag naar de fundering van de conceptualisatie van het handelen in de sociale theorievorming is pas beantwoord als tevens de consequenties voor de sociologiebeoefening zijn aangegeven. Giddens heeft dat gedaan met zijn structuratietheorie. De consistentie van deze theorie is door alle critici op verkeerde gronden beoordeeld. Ten behoeve van een betere perceptie van Giddens' werk dient eerst te worden onderzocht hoe hun oordeel tot stand is gekomen. Hij heeft zich lange tijd geconcentreerd op de ontwikkeling van de theorie en haar grondslag. Via een overzicht van de relevante publicaties en een aantal kernbegrippen kan worden bepaald wat de critici hebben gemist. Een belangrijk onderdeel hiervan is de betekenis die hij geeft aan de sociologische benadering van Goffman. De contouren van de structuratietheorie zijn in diens werk zichtbaar. Met de nieuwe inhoud die Giddens aan begrippen als traditie, tijd en reflexie geeft kan de relevantie van zijn theorievorming worden bepaald. Het laatste begrip kan worden verhelderd aan de hand van een kritiek over het gebrek aan zelfbeschouwing in de sociologie. Giddens stelt vast dat de sociale wetenschappen een belangrijke reflexieve rol spelen in de ontwikkeling van de hoog-moderne samenleving. De relevantie van de structuratietheorie kan tenslotte worden geillustreerd door de andere oriëntatie die zij aan het sociologisch onderzoek verschaft.

De kritiek op de structuratietheorie van Giddens verkeert nog in een beginstadium. Na de introductie van de eerste grondslagen van de theorie in 1976 in "New Rules of Sociology" is er voornamelijk partiële kritiek verschenen. Dit geldt zowel voor de verzamelbundels van kritieken die zijn geredigeerd1, als de vier onlangs verschenen boeken. Zijn sociale theorievorming lijkt echter

nu al eenzelfde lot beschoren als de latere filosofie. In de kritiek wordt geen rekening gehouden met de wijze waarop hij deze filosofie interpreteert of met het bestaan van andere interpretaties dan de gangbare. De institutionele handelingstheorie is omschreven met "structure", "regel", "practice" en het "practical-" en "discursive consciousness". Regels worden in het handelen geproduceerd en gereproduceerd. Giddens' structuratietheorie is afgeleid van deze begrippen. Het doel van de afleiding is sociaal wetenschappelijk onderzoek mogelijk maken. Hij maakt daarvoor gebruik van sociaal theoretische begrippen als interactie, reflexie, systeem, context en verder van twee methodologieën. Dit hele bouwsel rust op de institutionele handelingstheorie. Gevestigde onderzoeksmethoden in de sociologie en hetgeen doorgaans onder "systeem" en "structuur" wordt verstaan komen hierdoor in een ander licht te staan. Deze betekenisverandering is door weinig critici begrepen. Giddens heeft veel aandacht geschonken aan een presentatievorm waardoor de sociaal theoretische en de methodologische samenhang in de theorievorming duidelijk wordt. Het is daarom opmerkelijk dat de kritiek niet ingaat op zijn fundering van de sociologische theorievorming met de institutionele handelingstheorie.

(3)

Het eerste boek over de structuratietheorie is in 1988 gepubliceerd en afkomstig van Bernd Kießling. De daarop volgende boeken zijn van Ira Cohen (1989), Philip Cassell (1990) en lan Craib (1992). Deze beschouwingen zijn allemaal verschenen na de presentatie van de structuratietheorie in "The Constitution of Society". Tijdens de ontwikkeling van de theorie in het begin van de jaren tachtig zijn er twee themanummers van tijdschriften verschenen.2 De inhoud hiervan wijkt niet af

van de kritiek die daarna in de boeken is geuit. In vrijwel alle gevallen luidt het algemene oordeel over de structuratietheorie negatief. Met een verwijzing naar het jaar waarin "The Constitution" verscheen, heeft een beoordelaar de theorie als niet meer dan "newspeak" betiteld. Meer inhoudelijke bezwaren zijn dat de theorie niet institutioneel van aard is en de uitgangspunten onduidelijk zijn. Tegenover deze afwijzingen van de structuratietheorie staat alleen een positief oordeel van Cohen. Hij concludeert dat de structuratietheorie wel degelijk institutioneel van aard is en de uitgangspunten daarvan weliswaar niet geheel zijn ontvouwd, maar dit alsnog naar de intenties van Giddens kan worden gedaan. Hij laat het niet bij deze opmerking en gaat zelf aan de slag om daarin te voorzien. De wetenschapsfilosoof Stephen Toulmin kenmerkt in zijn "Human Understanding" de theoretische ontwikkeling in de sociale wetenschappen als "pendulum-swings" tussen objectivisme en subjectivisme.3 Terwijl Giddens dit uurwerk stil wil zetten, zijn de reacties

op zijn structuratietheorie juist bijdragen aan deze slingerbeweging. De ene auteur voegt zowel in een richting, met een motivatietheorie, iets toe als in de andere met dwingende handelingsregels die op verschillende situaties toepasbaar zijn. Anderen geven een duw naar één kant, met de opvatting dat de sociale basis van taal moet worden verduidelijkt, of in de kritiek van Kießling, door aandacht te vragen voor de bewustzijnsprocessen die het handelen begeleiden. Opmerkelijk is dat de laatste twee reacties, overigens zonder dat naar Wittgenstein wordt verwezen, een linguïstische of een mentalistische benadering van handelingsbetekenissen impliceren die door Giddens expliciet wordt afgewezen. Giddens heeft uitgebreid gereageerd op zulke onjuiste aannames in de twee bundels met commentaar op zijn theorievorming. Desondanks verandert de kritiek niet. Het doel van dit hoofdstuk is om een beter verantwoorde beoordeling van de structuratietheorie mogelijk te maken. Dit kan worden gerealiseerd door die onderdelen van Giddens' werk naar voren te halen waarin hij de argumentatie ontwikkelt voor de institutionele handelingstheorie en zijn interpretatie van de latere filosofie geeft. Ondanks het feit dat de meeste critici ervan uitgaan dat de latere filosofie een belangrijk referentiepunt is in de ontwikkeling van de structuratietheorie, analyseert geen van hen bijvoorbeeld de aan het eind van het het vorige hoofdstuk aangehaalde fundamentele passages die Giddens aan Wittgensteins werk wijdt. Giddens acht de sociologische benadering van Irving Goffman van veel belang. Dat wordt opgemerkt, maar niet de overeenkomsten die Giddens daarin ziet met de latere filosofie. De gelegde fundering is in hun beoordeling afwezig en er wordt alleen gelet op manco's in de begripsmatige structuur van het theoretisch gebouw dat Giddens heeft neergezet.

Een mogelijke verklaring voor dit achterwege blijven is dat Giddens als vanzelfsprekend volgens de overheersende linguïstische duiding van de latere filosofie als een Wittgensteiniaan

(4)

wordt beschouwd. Daarbij wordt, net zoals in Margaret Archers duiding welke in het eerste hoofdstuk is besproken, een "practice" opgevat als een context of een situatie waarin wordt gehandeld. Aan de situatie kunnen criteria worden ontleend waaraan een handeling dient te voldoen. Deze duiding is in tegenspraak met de recente interpretatie van deze filosofie door onder andere Hacker en de wijze waarop Giddens het begrip hanteert. Volgens deze interpretatie moet "practice" niet worden gezien als een geheel van vereisten waaraan een handeling moet voldoen, maar als blijk van de beheersing van een "techniek". Met deze laatste vorm van handelen is de structuur van regels aangeduid waar de constitutie van betekenissen op berust. Het verschil tussen beide interpretaties is dat in het ene geval de relatie tussen betekenis en handeling extern en in het andere, intern is gelegd. Cohen doet als enige van de critici een poging om de begrippen "practice" en "rule" te duiden. Een belangrijke tekortkoming hiervan is dat hij doelbewust, vanwege "de moeilijkheidsgraad", alle passages die Giddens aan de constitutie van betekenis wijdt buiten beschouwing laat.

De hoofdpunten van de structuratietheorie die zo direct worden gepresenteerd kunnen evenzo goed worden ontleend aan een samenvatting van een criticus als aan Giddens zelf. Het maakt geen verschil of men daarvoor nu Craib neemt, degene die het meest negatief is, of Kießling met een wat positiever oordeel. Het merendeel van de critici geeft een feitelijk juiste weergave van de begrippen die worden gebruikt. Het grote verschil zit enkel in de betekenis die daar door Giddens aan wordt gegeven vanuit de institutionele handelingstheorie. Na de bespreking van de hoofdlijnen van de structuratietheorie en de kritiek daarop, zal het belang duidelijk moeten worden van de passages van Giddens die Cohen en de anderen links hebben laten liggen en hoe het werk van bijvoorbeeld Goffman in een institutionele handelingstheorie past. Deze duidelijkheid kan ontstaan door vast te stellen welk uitgangspunt Giddens volgens Cohen zou hanteren, na te gaan wat dit werkelijk is en hoe de begrippen van de structuratietheorie in overeenstemming met de institutionele handelingstheorie dienen te worden gehanteerd.

In een beter verantwoorde beoordeling van de structuratietheorie dan van de critici moeten ook aanwendingen van de theorie zijn opgenomen. De rest van het hoofdstuk wordt hieraan besteed. Daarin moet duidelijk worden wat de handelingstheorie en de overstijging van het dualisme voor het sociologisch wetenschapsbedrijf inhouden. Zo kan bijvoorbeeld Giddens' bekende onderscheiding van de dubbele hermeneutiek worden verhelderd. Eerst wordt een toepassing beoordeeld in de context van recente literatuur over moderniteit. Giddens heeft veel onderzoek naar dit verschijnsel gedaan. Er is voor moderniteit gekozen, omdat het gebruik van sociologische theorieën als reflexie op de samenleving daar direct mee is verbonden. Er kan worden gereageerd op de kritiek van een auteur die in het bijzonder bekend is door zijn onderzoek naar de achtergronden van de holocaust. Zijn observatie is dat sociologen onvoldoende rekenschap geven van de belangrijke plaats die de sociale wetenschappen als spilaandrijving in een hoog-moderne maatschappij hebben. De kritiek van Zygmunt Bauman is dat Giddens als een van de weinige sociologen hier wel aandacht voor heeft.

(5)

De toepassing door actoren van sociaal wetenschappelijke kennis is volgens Giddens het enige, interne, referentiepunt geworden in de ontwikkeling van samenlevingen. Volgens de dubbele hermeneutiek kunnen actoren hiermee inzicht verkrijgen in hun sociale leven. Deze beweging van kennis vertelt meer over de inrichting van het moderne bestaan dan de opkomst van de natuurwetenschappen. Het referentiepunt impliceert dat het onjuist is om in de moderne samenleving natuurwetenschappelijke en technische cultuurpatronen tegenover patronen te plaatsen van de geestes- of maatschappijwetenschappen. Zo een tegenstelling wordt vaak geformuleerd. Neil Postman is een van de laatsten in de rij auteurs met beschouwingen over de kloof die tussen deze "two cultures" zou bestaan.4

Een onderwijssysteem is een voorbeeld van een moderne institutie. In het laatste deel van dit hoofdstuk komt een onderwijssociologische toepassing van de structuratietheorie aan bod. De overstijging in de institutionele handelingstheorie van de tegenstelling tussen het objectivisme en het subjectivisme in de sociologie zal worden vergeleken met een onderwijssociologische benadering waarin deze problematiek centraal staat. Als voorbeeld is Margaret Archer gekozen. Zij geeft een oplossing waarin het micro- en macroniveau met elkaar zijn verbonden. De oplossing wordt aangedragen vanuit een invalshoek waarvan Giddens het belang benadrukt, namelijk een historische. Zij onderzoekt het ontstaan en de vorming van onderwijsstelsels in de landen Engeland, Frankrijk, Denemarken, Rusland en probeert daarbij zowel recht te doen aan de op het subject als de samenleving georiënteerde stromingen in de sociologie. De synthese is interessant omdat zij "structuur" en "interactie" opvat als elkaar afwisselende verschijnselen. Het eerste vormt het sociale kader voor het handelen en gaat daar op logische gronden aan vooraf. De structuur die in een periode op de voorgrond staat, lokt als het ware de nadruk op interactie in het daarop volgende tijdsbestek uit.

Archer heeft haar theoretische aanpak gedemonstreerd in een omvangrijk onderzoek van institutionele processen die zich gedurende de afgelopen twee eeuwen in het onderwijs van de genoemde landen hebben afgespeeld. Giddens besteedt ook veel aandacht aan de historische dimensie van het sociale leven. Archers onderzoeksopzet kan worden beoordeeld met de onderzoeksmatige consequenties die haar probleemstelling zou hebben volgens de structuratietheorie. Interessant is dat na de bespreking in het eerste hoofdstuk van Archers kritiek op Giddens' werk haar benadering van het dualisme vanuit zijn standpunt kan worden bekritiseerd. Eerst wordt de vraag beantwoord in welke periode en met welke publicaties Giddens de structuratietheorie heeft ontwikkeld en wat daarin de belangrijkste begrippen zijn.

3.2 Begrippen, critici en uitgangspunten van de structuratietheorie

De naam van Giddens is in 1971 gevestigd met het boek "Capitalism and Modern Social Theory". De publicaties daarna hebben een ander karakter. In plaats van een bijdrage aan de substantiële theorievorming wordt de vraag gesteld hoe sociologische theorievorming mogelijk is.

(6)

Het reguliere werk verschuift Giddens hiervoor. Hij gaat filosofie nadrukkelijk met sociologie verbinden. In algemene zin geldt dat door de tanende invloed van het positivisme de filosofie steeds minder een "onderaannemer" van de wetenschap is. Vanuit dit bredere perspectief valt op dat door veel auteurs op beide gebieden aan dezelfde problemen wordt gewerkt. Alle auteurs die zijn besproken in het kader van het onderzoek naar een institutionele handelingstheorie bewegen zich op de terreinen van de filosofie en de sociale wetenschappen. Giddens' nieuwe vraagstelling demonstreert de vruchtbaarheid van deze interactie.

In welke periode de structuratietheorie wordt ontwikkeld is niet zonder meer duidelijk. De loop van de ontwikkeling kan worden gevolgd via spaarzame autobiografische opmerkingen en de onderwerpen waaraan publicaties zijn gewijd. Lezers worden achteraf geïnformeerd met het voorwoord van een boek uit 1994: "This book began life some fifteen years ago, as the planned third volume of what I then termed a 'contemporary critique of historical materialism'. That third volume was never written, as my interest moved away in somewhat different directions".5 Een

tweede opmerking bevestigt de duur van de ontwikkelingsperiode, maar schept onduidelijkheid over het begin. Deze reflexieve opmerking staat in het nawoord van een bundel van kritische essays over de structuratietheorie. Giddens stelt vast met soms heel verschillende zaken bezig te zijn geweest maar dat zijn publicaties in ieder geval gedurende de afgelopen vijftien jaar betrekking hebben op "a single overall project".6 Elders legt hij de aanvang van dit project bij "New

Rules of Sociological Method" uit 1976.7 Inhoudelijke criteria bevestigen deze laatste datering. De

introductie van nieuwe begrippen begint daar. Vrijwel alle boeken die aan Giddens' werk zijn gewijd gaan over de structuratietheorie en elke auteur ziet de oorsprong van de theorie in hetzelfde boek. Het einde van het "project" moet dan rond het verschijnen van "Consequences of Modernity" worden geplaatst. In dit boek worden de begrippen van de institutionele handelingstheorie toegesneden op moderniseringsprocessen. Giddens introduceert hier het "disembedding". Hiermee is aangegeven dat een handelingspraktijk zich onthecht van zijn omgeving en in ruimte en tijd niet meer gebonden is aan een lokale context. Hierna volgt louter onderzoek naar andere kenmerken van modernisering zoals reflexief handelen. Incidenteel haalt hij hierin de latere filosofie nog aan. Bijvoorbeeld om te verduidelijken dat hij evenmin als de latere Wittgenstein een antirealist is. Het reguliere werk lijkt hiermee weer begonnen. Vanzelfsprekend wel op een andere basis, gezien de resultaten van het project.

In de periode tussen de twee markeringen komt de ontwikkeling van de structuratietheorie naar voren in de volgende publicaties: een bundel met essays getiteld "Studies in Social and Political Theory" (1977), "Central Problems in Social Theory" (1979), The Constitution of Society" (1984), de bundel essays met de titel "Social Theory and Modern Sociology" (1987) en nog een paar artikelen waarin een toelichting op al gepubliceerde resultaten van het project worden gegeven.8 "Central Problems" wordt door Giddens aangemerkt als de cruciale analyse voor de

conceptualisering van het institutioneel handelen en de ontwikkeling van de theorie. In "Constitution of Society" worden de nieuwe inzichten voor het eerst geïntegreerd en

(7)

samenhangend gepresenteerd met de methodologische consequenties. Dit boek kondigt met haar gesystematiseerde vorm het einde van het project aan. "New Rules" kan worden opgevat als de fase van het formuleren van de probleemstelling. De belangrijkste tekortkomingen van bestaande benaderingen van het "handelen" en "structuur" zijn daar vastgesteld en er is een eerste algemene verkenning uitgevoerd van de richting waarin naar een overstijging daarvan kan worden gezocht. Daarvoor wordt een uitgebreid onderzoek verricht naar een groot aantal sociologische en filosofische oriëntaties zoals in de analytische filosofie en van Winch, Parsons, Merton, Schutz, Weber, Durkheim, Habermas, Austin, Mead, Garfinkel, Wittgenstein, Goffman. Giddens streeft naar een positie buiten de polen van het dualisme, maar hoe hier vorm aan kan worden gegeven blijft vooralsnog open. In "Central Problems" beoordeelt en vergelijkt hij wederom filosofische en sociologische stromingen. De latere filosofie van Wittgenstein is het ijkpunt geworden. De niet-linguïstische interpretatie daarvan begint zich te ontwikkelen. Door de analyse van werk van onder andere Kristeva, Derrida, Wittgenstein, Parsons, Merton, Althusseren Chomsky kan de oplossing voor de probleemstelling in grote lijnen worden gegeven.

In dit bestek kan het verloop van de argumentatie in "New Rules" en "Central Problems" niet in detail worden herhaald. Giddens onderzoekt de fundering van hele oeuvres. Indien men niet inhoudelijk kennis kan nemen van de achtergrond van de vele auteurs waarvan hij de vooronderstellingen ontleedt en naast elkaar legt wordt zijn betoog tekort gedaan. Giddens laat zich leiden door exploratie en niet door uitgewerkte vraagstellingen. Grote delen van beide boeken lijken op een aaneenschakeling van kritische recensies op een hoog abstractieniveau, waarbij de reden van de keuze van de auteurs pas gaandeweg blijkt als hij in zijn kritiek duidelijk maakt wat hij wel of niet hoopte aan te treffen. De boeken en de paar artikelen die ten tijde van het project verschijnen verschillen in stijl. Terwijl de boeken uitgebreide analyses en vergelijkingen bevatten, zijn de artikelen resumerend en reflexief. Het project wordt toegelicht. Hiermee presenteert Giddens belangrijke tussentijdse resultaten en toepassingen of uitwerkingen op gebieden waar hij nog niet aan toe is gekomen. Er zal hieronder een toelichting op zijn vraagstelling worden gegeven vanuit zo een resumerend artikel. Daardoor krijgt men een indruk van de tussentijdse resultaten en het verloop van het project.

Het is opvallend dat de kritiek altijd een oppervlakkige indruk van de structuratietheorie heeft gegeven. Men gaat niet in op de onderdelen en argumentaties op grond van zijn interpretaties van de latere filosofie. Ook niet op de toelichtende artikelen die in de loop van de tijd zijn verschenen. Hier is gekozen voor een artikel dat kort na "Central Problems" is verschenen.9

Het boek dat zo een centrale plaats in het project inneemt. Het artikel sluit aan op de volgende opmerking uit dat boek: "I consider Wittgenstein's later philosophy to be exceptionally important for current problems of social theory, but not in the ways in which that philosophy has characteristically been understood by the post Wittgensteinians".10 Door de toelichting kan men

(8)

In de inleiding van het artikel stelt Giddens dat zijn laatste boek gaat over de belangrijke resultaten die het leggen van een relatie tussen sociologie en filosofie op kan leveren. Hij formuleert daarna de vragen op beide gebieden die de leidraad zijn geweest voor het schrijven van "Central Problems". Het zijn de drie samenhangende vragen hoe (1) "handelen" en (2) "structuur" moeten worden geconceptualiseerd in de sociologie en (3) wat de consequenties van die concepten zijn voor het sociologisch onderzoek. De typering van het resultaat van zijn filosofische en sociologische analyse als een "overstijging van het dualisme" maakt duidelijk dat volgens de latere filosofie van Wittgenstein het antwoord op de eerste twee vragen hetzelfde luidt. Een "structuur van regels" is in het "handelen" opgenomen en wordt daardoor voortgebracht. De consequentie van dit ene antwoord voor de derde vraag is dat er twee methodologieën voor sociologisch onderzoek zijn.

De "duality of structure" brengt tot uitdrukking dat de productie en herhaling van regelgeleid handelen een interne eenheid vormen. De structurering die in het handelen tot stand komt, kan in overeenstemming met de dualiteit, tussen haakjes worden geplaatst of van een epoche worden voorzien. Dit zijn de methodologische analyses van sociaal strategisch gedrag en van de institutionaliteit. In het eerste epoche kan worden bestudeerd hoe de mobilisatie van een structuur van regels door actoren verloopt. Het tweede is op de reproductie gericht en levert bijvoorbeeld gegevens op over de historische sedimentatie van regelgeleid gedrag, de geformaliseerdheid van regels en het bereik daarvan.

Het artikel is verhelderend vanwege de bevestiging dat in "Central Problems" met de gevonden omschrijving van institutioneel handelen het fundament is gelegd voor de structuratietheorie. Dit is kennelijk een boek waarin niet alleen problemen zijn geformuleerd maar dat ook oplossingen aanreikt. In "Central Problems" zijn de drie vragen niet op deze systematische wijze gepresenteerd, noch de antwoorden. De wijze van publiceren draagt sporen van een "context of discovery". Giddens put voor het antwoord op de eerste twee vragen direct uit de filosofie van Wittgenstein. Aan het begin van "Central Problems" is aangegeven dat deze filosofie van grote betekenis is. De lezer ervaart echter pas veel later, na een voorbereidende bespreking van het werk van de Franse structuralisten, wat dat inhoudt. Het artikel bevestigt dat de latere filosofie in twee opzichten als niet-linguïstisch is geïnterpreteerd: betekenis grondt op meer dan de feitelijke gedragsuiting en het non-verbaal handelen is daarin fundamenteel.

Giddens kan door de latere filosofie een relatie tussen "handelen" en "structuur" leggen. Het handelingstheoretisch inzicht dat hij van deze filosofie afleidt is samengevat in het begrip practical consciousness. De rol van dit begrip is in de inleiding van "Central Problems" aangekondigd: "The notion of practical consciousness I regard as a fundamental feature of the theory of structuation".11 De conceptualisatie van het handelen sluit aan bij de alledaagse ervaring

dat: "social actors are knowledgeable about the conditions of social reproduction in which their day-to-day activities are intermeshed."12 Deze praktische kennis wordt niet gevormd door

(9)

wordt gehandeld niet onder woorden wordt gebracht. Deze kennis bestaat in de vorm van "geheugensporen". Giddens merkt op dat indien naar regels wordt gevraagd: "What actors are "able to say" about their activities is by no means all that they know about them". Even verder wordt de afleiding van het begrip zo toegelicht : "The knowledgeability involved in practical consciousness conforms generally to the Wittgensteinian notion of "knowing a rule" of "knowing how to go on".13

Betekenis verwijst naar meer dan de feitelijke handeling. Het aktuele handelen houdt de beheersing in van een structuur van regels. Giddens' conceptualisering van de "duality of structure" voor de sociale wetenschappen volgt uit de omschrijving die Wittgenstein geeft van de "techniek" van handelen waarmee betekenis wordt geconstitueerd. Giddens heeft de "duality of structure" nooit omschreven als "structurele handelingstheorie". Hij gebruikt wel een aantal keren de omschrijving "institutionele handelingstheorie". Met "institutioneel" wordt echter hetzelfde aangegeven. Namelijk de verwijzing naar het dynamisch geheel van regels waarmee een betekenis wordt geconstitueerd en dat alleen als handelen bestaat. Hier is voor een consequent gebruik van "institutionele handelingstheorie" gekozen. "Regel", "practice" en de andere begrippen die tot deze theorie behoren kunnen zo duidelijk met de latere filosofie worden vergeleken. Tevens kan zo goed worden gevolgd hoe Giddens begrippen van de structuratietheorie van dit uitgangspunt afleidt zoals "systeem".

In het toelichtende artikel wordt ook het begrip systeem besproken. De inhoud daarvan wordt door hem als sociaal en interactioneel gekenmerkt. Dit is een fundamenteel onderscheid met "structuur", waar vrijwel elke lezer aan voorbij is gegaan. In het tweede hoofdstuk is vast komen te staan dat betekenis niet sociaal geconstitueerd is. In de sociologie wordt "structuur" standaard aangemerkt als sociaal. Giddens heeft vele malen uitgelegd waarom hij dit kenmerk weglaat bij het begrip. Desondanks vullen lezers van zijn werk, vanwege het standaardgebruik in de sociologie, "structuur" automatisch aan met sociaal en zien het fundamentele onderscheid tussen de twee begrippen niet. Giddens wil met sociaal systeem de regelmatigheid van gedrag voor onderzoek toegankelijk maken. Een sociaal systeem bestaat uit het feitelijke en observeerbare handelen dat op grond van een structuur of institutie tot stand is gebracht. Los van zo een geheel van regels heeft een systeem geen betekenis: "Social systems only exist in and through structuration, as always and everywhere the outcome of the contingent acts of a multiplicity of human beings.14

Giddens geeft aan "structuur" en "systeem" een andere dan de gangbare betekenis. De twee begrippen worden door de meeste sociologen door elkaar gebruikt. Het verschil met het algemene gebruik kan eenvoudig uit de "institutionele handelingstheorie" worden afgeleid. Giddens verwijdert uit "sociaal systeem" elke externe fundering van een betekenis van handelen die met "waarde", "intentie" en dergelijke wordt gelegd. "Systemness" of regelmatigheid komt voor door de beheersing van een techniek. Overeenstemming tussen wijzen van handelen en een regelmatigheid daarin is het werk van mensen en wordt niet veroorzaakt. Giddens schrijft tegen

(10)

het einde van het toelichtende artikel: "In case my overall emphases are not fully clear, let me at this point bring the discussion back to the knowledgeability of social actors. I intend it to be a major emphasis of the ideas developed here that institutions do not just work "behind the backs" of the social actors who produce and reproduce them."15

leder lid van de samenleving weet in de vorm van "practical" en "discursive consciousness" veel over de instituties van die samenleving. Giddens benadrukt dat institutionele kennis logisch samengaat met een "practice": Such knowledge is not incidental to the operation of society, but is necessarily involved in it."16 Op de institutionele handelingstheorie kunnen de overige delen van

het gebouw van de structuratietheorie worden geplaatst. De taak bij de ontwikkeling van de rest van de theorie is onderzoekbaar maken welke instituties in het handelen een rol spelen en de mate waarin deze voort worden bewogen in de tijd of "are sedimented over long-term periods of time". Aan de ene kant moet de "systemness" kunnen worden bestudeerd in strategische gedragskeuzes uit hetgeen institutioneel aan mogelijkheden voorhanden is. Aan de andere kant moet er een methodologie komen waarmee men de regelmaat van sociale systemen vast kan stellen.

Het antwoord dat vanuit de latere filosofie kan worden gegeven op de eerste twee vragen in "Central Problems" is voor Giddens het ijkpunt voor de beoordeling van alle theorievorming in de sociologie. Zijn onderzoeksdoel is tweeledig. Kritiek geven op subjectivistische en objectivistische theoretische posities, zoals vooronderstellingen over betekenisverlening of sociale dwang. Daarnaast wordt er gezocht naar stellingnames die geheel of gedeeltelijk kunnen aansluiten op de inhoud die Wittgenstein aan "regelgeleid handelen" geeft, zodat de vorm kan worden bepaald van een sociologische theorie op grond van dit begrip. Het onderzoek is niet eenvoudig. Zo blijkt bijvoorbeeld bij "structuur" dat dit begrip als vanzelfsprekend wordt gebruikt in de sociologie maar bijna nooit is gedefinieerd. Dit betekent dat de verschillende impliciete connotaties moeten worden onderzocht.

Op deze wijze baant Giddens een weg voor de structuratietheorie door de sociologie en de filosofie van de sociale wetenschappen. De inhoud die Jacques Derrida aan structuur geeft lijkt op het eerste gezicht veelbelovend. In de uiteindelijke vergelijking met Wittgenstein is zijn omschrijving echter linguïstisch. Aan één stuk door worden de mogelijke geschiktheid en tekortkomingen van allerlei kandidaten beoordeeld. Vaak met voorlopig resultaat. Het werk van Goffman bevat eerst belangrijke tekorten maar wordt uiteindelijk omschreven als een voorbeeld van empirisch onderzoek volgens de latere filosofie. In andere gevallen zoals bij "systeem" is, aangezien het concept duidelijk gedefinieerd is in de sociale wetenschappen, directe kritiek mogelijk.

Het antwoord op de "derde vraag" moet leiden tot begrippen die sporen met de institutionele handelingstheorie. Giddens geeft in het artikel een aantal voorbeelden uit "Central Problems" van de positieve en negatieve resultaten van het zoeken naar overeenstemming tussen concepten in de sociologie en de latere Wittgenstein. Als men de inhoud van de toelichtende artikelen overziet en van de andere publicaties blijkt dat door de kritiek geen aandacht is besteed

(11)

aan deze speurtocht. Het gevolg is dat de relatie tussen het antwoord op de eerste twee vragen en de derde vraag niet in aanmerking is genomen.

De structuratiebegrippen zullen niet uitgebreid worden besproken. Giddens' afleiding is van belang. Gedetailleerde omschrijvingen heeft hij zelf al gegeven. De belangrijke vraag in dit onderzoek is of de hoofdbegrippen corresponderen met zijn uitgangspunt. De opbouw van de structuratietheorie is simpel. Dit vervolg op de handelingstheorie dient het verloop van handelingspraktijken, de regelmatigheid daarvan en de verspreiding onderzoekbaar te maken. De doorzichtige opbouw van de theorie vormt bijvoorbeeld een contrast met de complexe taxonomieën rond waarden van Parsons en de theorievorming van Habermas die daar weer op leunt. De begrippen worden geïntroduceerd met het overzicht dat een van de critici, Craib, daarvan heeft gegeven. Dan volgt de kritiek. Zoals al is opgemerkt zijn de voorwaarden waaronder de concepten moeten worden gebruikt de critici ontgaan. Dat geldt ook voor de twee methodologieën. Uit de toelichtingen die hij op de ontwikkeling van de structuratietheorie heeft gegeven, kan worden afgeleid dat Goffmans werk een voorbeeld is voor onderzoek naar het "practical" en het "discursive consciousness". Giddens ontwikkelt, onder andere via zijn interpretatie van de latere filosofie, geleidelijk het inzicht dat diens onderzoeksaanpak belangrijke delen bevat van het antwoord op de derde vraag naarde methodologische consequenties. De functie van de begrippen zal met een artikel over het belang van het werk van Goffman worden toegelicht. Giddens gebruikt "consciousness" in de zin van geheugensporen. Deze verwijzing zou zo kunnen worden opgevat dat de vorming van de betekenis van het handelen verklaard kan worden via "het geheugen". Giddens geeft nergens aanleiding voor het volgen van deze denkrichting. Desondanks zal, wanneer de werking van de structuratiebegrippen duidelijk is, worden nagegaan hoe "geheugen" moet worden opgevat.

Craib merkt op dat de structuratietheorie in aanzet op twee pijlers wordt gebouwd. Op dat moment lijkt alles helder. De theorie verbrokkelt echter als Giddens beide samenvoegt. Dan verdwijnt elke samenhang tussen de begrippen. De pijlers zijn "social -" en "system integration". Hij merkt niet op welke status deze begrippen en de andere die hij bespreekt hebben. Giddens zegt daar zelf het volgende over. De interpretatie en verklaringen die met sociaal wetenschappelijke begrippen kunnen worden bereikt staan op een tweede niveau. De alledaagse betekenis van het handelen van een practical - en discursive consciousness is de basis voor een wetenschappelijke analyse en gaat daaraan vooraf. Hij geeft de plaats die de begrippen van de structuratietheorie innemen ten opzichte van de interpretatie van de actor aan met: "double hermeneutic". Dit begrip is als volgt gedefinieerd: "The intersection of two frames of meaning as a logically necessary part of social science, the meaningful social world (cursivering C.N.) as constituted by lay actors and the meta-languages invented by social scientists; there is a constant "slippage" from one to the other involved in the practice of the social sciences".17 De sociologie als

metataal of als "tweede hermeneutiek" biedt door de systematische informatieverzameling de mogelijkheid een algemenere vorm van discursiviteit te realiseren dan de "eerste hermeneutiek".

(12)

Conform Wittgensteins "logic of meaning" benadrukt Giddens dat betekenissen van handelen in de eerste hermeneutiek niet worden vastgesteld met een sociologische metataal. Hij heeft, zoals hiervoor is toegelicht, een duidelijk onderscheid aangebracht tussen "systeem" en "structuur". Begrippen die in de sociale wetenschappen veelal samenvallen. De onderscheiding is een voorbeeld van de toepassing van de dubbele hermeneutiek. Systeem hoort net als interactie tot het "tweede niveau". Structuratie hoort als begrip bij de constitutie van de "meaningful social world". Een waarschuwing vooraf bij de presentatie van de begrippen via Craib en de andere critici is dat zij aan structuratie de betekenis geven die in de sociologie in het algemeen aan sociaal systeem wordt gegeven. Zij vatten structuur op als interactie, dat wil zeggen als het actuele handelen waarop betekenis zou berusten.

Voor een kennismaking met belangrijke begrippen uit de structuratietheorie wordt nu overgegaan op de twee "pijlers" die Craib aanvankelijk ziet staan. De eerste is de "sociale systeem integratie". Systeem is net toegelicht. De tweede pijler is "sociale integratie". Craib geeft de inhoud van de twee begrippen als volgt weer: "System integration involves reciprocity across time and space, whereas the defining feature of social integration is that it is face-to-face."18

De volgende drie kernbegrippen zijn uit Craibs weergave geselecteerd. Dit zijn de concepten "locale, regionalization, positioning". De overweging achter de keuze is om die structuratiebegrippen te bespreken waarmee de relatie tussen sociale- en systeemintegratie wordt gelegd. De begrippen leggen de context van het handelen uit en zijn belangrijk omdat hiermee de systemness" in het handelen binnen eikaars gezichtveld en daarbuiten kan worden onderzocht. Ook de doorbreking van een regelmaat in het handelen is daarmee onderzoekbaar. Craib en de andere critici beschouwen deze begrippen ook als de kern van de structuratietheorie. Tevens hebben zij daar de grootste moeite mee. Giddens ziet bij de begrippen een overeenkomst met de soort metataal en dubbele hermeneutiek in het werk van Goffman. Die overeenkomst is niet opgemerkt door de critici.

Een belangrijk kenmerk van het sociale leven, zo stelt Giddens volgens Craib, is de "positionering" die de actor tot stand brengt. Dit zijn de routes die hij dagelijks in tijd en ruimte aflegt. Hij geeft de relatie tussen sociale- en systeemintegratie hierbij zo weer: "Actors' positions in their daily time-space paths are also positions in regions, systems and inter-societal systems."19

Hij neemt "lokaliteit" en "regionalisering" als volgt over. Voor het eerste begrip citeert hij Giddens: "Locales refer to the use of space to provide the settings of interaction, the settings of interaction in turn being essential to specifying its contextuality (Giddens 1984: 118)."20 Regionalisering

verbindt hij zo met "locale": "A locale can be a room or the territory occupied by a nation-state, and it is their internal régionalisation that is important for interaction. Locales are regionalised in time as well as space: not only do I have a bedroom, I sleep in it at night."21

Een voorbeeld van wat onder positionering en regionalisering in een lokaliteit moet worden verstaan, is hoe een docent zich tijdens een lesuur door een klas beweegt. Als men zich dat isomorf voorstelt kunnen de kenmerken van dat handelen als bewegingen voor het bord en door

(13)

de klas worden vastgesteld. Zoals uit de citaten blijkt kan regionalisering in ruimte en tijd een veel groter bereik hebben. Het tot stand brengen van meer omvangrijke contexten komt in beeld als men de intensiteit van het huidige woon-werk verkeer vergelijkt met een periode waarin de combinatie van wonen en werk, zoals in het huisleraarschap, heel gewoon was.

Een ander alledaags voorbeeld is het bereiden van een maaltijd in een keuken. Een doorslaggevend moment in de ontwikkeling van de moderne keuken is het verlenen van een patent voor de Pullman restauratiewagon. De positionering van iemand die in een moderne keuken een maaltijd bereidt ten opzichte van kasten, laden en kookapparatuur is hier direct van afgeleid. Ten behoeve van de regionalisering van de treinkeuken van Pullman zijn voorkomende routines nauwkeurig geobserveerd: "Time-wasting walks are impossible" in de ontworpen inrichting.22 Men

kan ter analyse van de klas, het reizen, de keuken en hoe mensen overdag en 's nachts in lokaliteiten handelen en zich daartussen bewegen, zoals Giddens doet, diagrammen maken. Daarin kunnen aspecten van de betekenis van interactie naar voren komen. Bijvoorbeeld het gemiddelde inkomen van mensen op bepaalde woonplekken of de intensiteit van de begeleiding van de docent in relatie tot de sociale klasse van de leerlingen.

Craib streeft met zijn bespreking van de structuratietheorie naar een helder overzicht en een duidelijke kritiek zoals in een "Inleiding" voor studenten. Dat resultaat bereikt hij echter niet door de aard van Giddens werk: "It is rather like trying tot read an omelette."23Een andere

omschrijving geeft aan dat hij aantal keren bijna is "verdwaald". De springerigheid van Giddens maakt het hem onmogelijk om de aantekeningen die hij maakt samen te vatten of de kern te benoemen. Samengevat luidt de leeservaring: "it is rather like trying to grasp quicksilver".24

De connotatie die hier moet worden opgeroepen is van een schijnbaar mooi geheel. Om zelf een vergelijking te maken: Bhutan lijkt tijdens een bezoek met een visum van een dag idyllisch. Als men het er voor over heeft om het land langer te bezoeken valt dit beeld uiteen. Craib verduidelijkt de belangrijkste kenmerken van Giddens' theorie eerst met een aantal metaforen, zodat zijn lezers niet ook verdwalen. Het houvast dat de lezer van Craibs boek heeft voor het geven van een samenvatting zijn de volgende vergelijkingen.

"Ommelette" slaat op de diversiteit van de ingrediënten. Wat Giddens zoal in zijn pan doet zijn "linguistic philosophy, structuralisme, poststructuralisme, Goffman, fenomenologische sociologen, Derrida. Dit is de eerste reden voorde metafoor: "He moves around from topic to topic, point to point, thinker to thinker, and I find myself struggling to find the 'point'."25 De tweede is de

rijkheid van de smaak. Bij de voorbereiding in de keuken zijn de belangrijke bestanddelen weggegooid. Bijvoorbeeld "systeem" als uitgangspunt voor de sociologische analyse: "He peels his mushrooms when the peel is the most nutritional part."26 Craib beweegt zich in zijn boek binnen

de grenzen van zijn eigen metafoor. Hij beperkt zich tot het resultaat en bespreekt de argumentatie niet voor wat bijvoorbeeld door hem het linguïstische ingrediënt wordt genoemd.

Een samenvatting van het definitieve oordeel over de structuratietheorie luidt: "Comparing Giddens to Parsons, I argued that the former is producing a view of social order very much like that

(14)

of the latter, but reversing the order of priority between individual and system. For Parsons, the stable personality is the product of the social system that is working well; for Giddens the social order, the social system, is the product of a stable personality working routinely. Social order exists because we are creatures of habit."27 Het lijkt alsof sociologen van Giddens met lego moeten gaan

spelen: "The 'duality of structure' is, if you like, the 'secret formula' which is employed in producing the components of Giddens's Lego."28 Craib is bereid zo nu en dan met lego te spelen "but I want

to hold on to my meccano, wooden blocks, ghostbuster figures and the bits and pieces I've picked up from local junk heaps."29

De vergelijking met Parsons gaat nog verder in het vermoeden dat Giddens heeft willen vermijden dat de overeenkomst met Parsons' theorievorming te veel opvalt. Hij presenteert zijn theorie "offhand". De losheid gaat associaties tegen met de strenge taxonomieën van Parsons. Giddens is kennelijk tot de slotsom gekomen dat begrippen als sociale- en systeemintegratie of structuur te weinig mogelijkheden boden om een sociale dynamiek te verantwoorden. Hij laat de opbouw van waar hij mee bezig is abrupt vallen. Een handelingstheorie moet de ontbrekende theoretische verantwoording bieden. Door de openheid en dynamiek die de invoering van deze theorie teweeg brengt is de structuratietheorie niet meer te volgen. Er is een voortdurende "practice" van handelen tot uitdrukking gebracht in bedrijvige omschrijvingen als positionering of regionalisering. Er zijn geen centrale assen, alles roteert in en om elkaar heen. Hier wreekt zich dat het werk van Goffman een voornaam ingrediënt is uit Giddens' voedingsbronnen.

Als men "The Constitution" naslaat op wat Giddens beoogt met zijn structuratietheorie staat dit veraf van Craibs harde oordeel. Zo schrijft hij over het practical consciousness dat het bestaat uit: "knowing the rules and the tactics whereby daily social life is constituted and reconstituted across time and space."30 De structuratiebegrippen die aan de hand van Craib zijn beschreven

moeten het onderzoek naar dit handelen mogelijk maken: "Testing out just what it is that actors know, and how they apply that knowledge in their practical conduct (which lay actors engage in as well as social observers), depends upon using the same materials - an understanding of recursively organized practices - from which hypotheses about that knowledge are derived."31

Zoals al is opgemerkt omschrijft Craib de inhoud van de kernbegrippen, maar gaat, evenals de andere critici niet in op hun status als metataal. De aanmerking die op zijn weergave van de begrippen moet worden gemaakt is dat hij maar een keer de term "context" noemt zonder de inhoud daarvan aan te passen of de relatie met de structuratietheorie te leggen. De contextualiteit van het handelen moet worden vastgesteld aan de hand van de analyses van een regionalisering en een positionering. "Context" is het hoofdbegrip in de structuratietheorie. Daarmee wordt in feite het verband tussen sociale- en systeemintegratie gelegd.

De andere begrippen die door Craib zijn gepresenteerd kunnen evenzogoed, in vrijwel dezelfde bewoordingen, uit een andere kritiek worden geput. Dat geldt ook voor "practice", "rule" en "institutie". Cohen ziet Giddens' theoretische constructie met wat aanvullend gesleutel wel staan. Kießling en Cassell vinden dat de subjectivistische en objectivistische steunpunten niet in

(15)

een goede verhouding tot elkaar staan. Craib beschouwt de structuratietheorie als rommelige retoriek. Hij vermoedt dat Giddens de taxonomieën van Parsons als te rechtlijnig en beperkend ziet en hij zich daartegen afzet. De kritiek kan als volgt worden samengevat. De laatste critici zijn overwegend negatief. Cohen is positief maar net als bij de andere auteurs berust zijn oordeel op de verkeerde gronden: Giddens "project" wordt opgevat als een poging tot theoretische synthese waarin de procesmatigheid van sociale verschijnselen wordt benadrukt. Dit theoretisch perspectief wordt ook gehanteerd in de partiële kritiek in artikelvorm, bijvoorbeeld door Bauman. Het gevolg van deze algemene overeenkomst is dat geen van de critici zoals Giddens een verschil aanbrengt tussen het eerste en tweede niveau in de dubbele hermeneutiek of tussen de sociologie als metataal en de constitutie van betekenis. Bauman beschouwt het zowel gebruiken van "system" en "structure" als woordovertolligheid.

De misvattingen komen verschillend tot uiting, maar hebben dezelfde grondtoon. De een constateert bijvoorbeeld dat procesmatigheid wordt benadrukt met uitdrukkingen als structurering, regionalisering, lokalisering. Archer ziet de procesmatigheid terug in een begrip als practice. Naar gelang de slotconclusie negatief of positief is, weet men voor zichzelf rule en structure een minder of meer bevredigende plaats in de theorie te geven. De gemeenschappelijke grondtoon in de kritiek betekent dat geen rekening is gehouden met de inhoud van de institutionele handelingstheorie. Hierdoor wordt "context" door iedereen als het geheel van fysieke kenmerken van een handelingssituatie opgevat. Niemand werkt het begrip contextualiteit in het handelen, dat voor de relatie van systeem- en sociale integratie gebruikt wordt, zo uit als is bedoeld. Sociale integratie is fundamenteel voor systeemintegratie of in Giddens woorden: "The duality of structure relates the smallest item of day-to-day behaviour to attributes of far more inclusive social systems."32 Regionalisering en positionering beschrijven de relatie die in een "duality of structure"

wordt gelegd.

Verwijzingen naar Wittgensteins uitspraak "what cannot be said, has to be done" worden als de legitimatie voor de gegeven kritiek gezien. Dat is de filosofische ondersteuning van het accent dat in de sociologie moet worden gelegd op hoe handelingen in een situatie worden uitgevoerd. Met het "to be done" in de institutionele handelingstheorie is daarentegen bedoeld dat de constitutie van betekenis berust op de geobserveerde handeling en het nonverbale handelen dat met die handeling samengaat. Daaruit blijkt de beheersing van een techniek. Giddens geeft met zijn omschrijving van discursiviteit, in tegenstelling tot De Vries in zijn boek "Sociale Orde", aan dat de actor de structurele inbedding van het handelen altijd in een bepaalde mate kan verantwoorden. Het onderscheid tussen de sociale- en systeemintegratie moet aan de hand daarvan onderzoek mogelijk maken naar de overzienbare en onbedoelde gevolgen van het handelen. Als iemand iets "zegt" wordt daarmee tevens, onbedoeld, een taal in stand gehouden. Dit effect is eenvoudig in te zien. Zulke onbedoelde gevolgen kunnen bij lange koppelingen van handelingspraktijken moeilijk worden opgemerkt, zoals in het voorbeeld van de vliegtuigfabriek

(16)

Fokker duidelijk is met de doorwerking van het faillissement in de reeks van alle toeleveranciers en daarmee verbonden werkgelegenheid.

Craib omschrijft "integratie" wel, maar plaatst het begrip buiten het institutionele handelen van de "duality of structure" waarmee betekenis wordt gevestigd. Dit begrip is inderdaad gericht op een regelmatigheid van handelen in een "face to face" interactie ofwel in sociale systemen of collectiviteiten. Giddens omschrijft integratie echter ook als een: "reciprocity of practices between either actors or collectivities."33 Reciprociteit betekent dat de uitkomsten van eigen gedrag mede

worden beïnvloed door een techniek van handelen van de ander. In de omschrijving als "practices" benadrukt Giddens dat: 'integration is not synonymous with 'cohesion', and certainly not with 'consensus'."34 De betekenis van het handelen komt niet tot stand door een sociale consensus

maar kan daar wel mee samengaan. Zoals Baker en Hacker aangeven: het "zingen" is constitutief voor betekenis en niet de koorzang.

De grondtoon in de kritiek op de institutionele handelingstheorie betekent dat de methodologieën van de institutionele- en de sociaal strategische analyse als een uitwerking van de twee polen van het dualisme worden beschouwd. Terwijl deze twee epochè's van Giddens de constitutie van "the meaningful social world' tussen haakjes plaatsen. Zo kan met de eerste methodologische aanpak de productie van regels worden onderzocht. In het tweede geval maakt het tussen haakjes zetten van deze constitutie de reproductie van regelgeleid gedrag onderzoekbaar. De resultaten van Giddens project moeten door andere ogen dan van de critici worden bekeken. Het verschil tussen sociale- en systeemintegratie heeft niets uitstaande met het ten onrechte door hen gemaakte onderscheid tussen micro- en macroverschijnselen. De twee methodologieën hebben geen enkel verband met de twee polen van het dualisme die zij onderscheiden.

Cohen is de invloedrijkste criticus. Hij herhaalt Giddens' begrippen maar gaat niet zo nauwkeurig met de definiëring om als de andere critici. Cohen hanteert soms een eigen terminologie en laat zelf ingevoerde concepten doorgaan voor begrippen van Giddens. Het voordeel van deze verkeerde weergave voor de beoordeling van zijn kritiek is dat snel duidelijk wordt welke positie hij inneemt. Een zelf ingevoerd begrip is synthese. Het hoofddoel van Giddens omschrijft hij als volgt: "What is implied here is a synthesis of idealist and materialist factors in social reproduction."35 Zijn thema is dat de structuratietheorie geen duidelijke centrale begrippen

heeft: "While all concepts in structuration theory exhibit Giddens's persistent concern to reconcile social action with the collective dimensions of social life, finding a single concept that lends consistency to his thought is more difficult than it seems."36 Ook figureert de "duality of structure"

niet als zodanig zoals andere critici beweren. Als er iets "centraal" moet worden gesteld kan dit niet een concept worden genoemd. Het is gewoon de uitvoering van gedrag: "Nevertheless, in structuration theory it is the performance of conduct per se which stands out at the centre of

(17)

Giddens heeft voor de uitwerking van deze kern veel aan Goffman te danken, zo stelt Cohen. Hij noemt de "overstijging" van het dualisme die met Wittgenstein is verbonden nergens. Dit hangt wellicht samen met de keuze om, vanwege de complexiteit, aan de door hem veronderstelde fundering door Giddens van zijn institutionele handelingstheorie in een linguïstische filosofie geen aandacht te schenken. Hij hanteert dan ook een terminologie die alleen op sociale interactie betrekking heeft. Met de handelingstheorie is een theoretische synthese uitgevoerd. De andere begrippen van Giddens bevestigen hoe de structuratietheorie en haar fundatie daarmee zijn ingevuld.

Een onnauwkeurige invulling door Cohen van een begrip betreft "mutual knowledge". Hij geeft hier een totaal andere inhoud aan en vermeldt het doel van de conceptualisering ook niet. Het concept verwijst naar het "practical consciousness" waarin betekenis wordt geconstitueerd op grond van de beheersing van een structuur van regels door de "lay actor". De conceptualisatie is ontwikkeld vanwege de logische noodzakelijkheid van een dubbele hermeneutiek in de sociale wetenschappen. Giddens geeft daarmee aan hoe betekenissen uit het sociale leven toegankelijk kunnen worden voorde socioloog. Zijn definitie van mutual knowledge luidt: "Knowledge of 'how to go on' in forms of life, shared by lay actors and sociological observers; the necessary condition of gaining access to valid descriptions of social activity."38 Cohens versie is: "Giddens refers to

mutual knowledge: a knowledge that is shared by all who are competent to engage in or recognise

the appropriate performance of a social practice or range of practices."39

Hiermee is het oordeel van Cohen duidelijk. De spil waar de structuratietheorie om draait is "conduct per se" (cursivering door de auteur) of zoals hij elders schrijft "the appropriate

performance" (cursivering C.N.). Dat is de actuele handeling waar op grond van een sociale

consensus betekenis aan wordt verleend. Dit uitgangspunt is door de latere filosofie juist verworpen. Cohen kiest kennelijk voor deze opvatting van "conduct" omdat de originaliteit van Giddens toevoeging aan Goffmans werk is dat instituties bestaan uit gestandaardiseerde aspecten van gedrag die passen bij de situatie. Structuratie is het in stand houden en veranderen van de impliciete regels die hierbij een rol spelen. Deze regels zijn standaarden waaraan gedrag moet voldoen om aan te kunnen sluiten bij de eisen die een situatie stelt. Dit idee keert overal terug in zijn weergave van de theorie. Bijvoorbeeld: "But in all cases, unless actors sustain an knowledge of how standardised aspects of conduct are appropriately performed in suitable locales they will be unable to reproduce these activities as a matter of course in their day-to-day lives."40

Cohens opvatting dat het bestaan van een regel berust op een consensus valt ook op omdat hij zonder meer "structure" verandert door er "social" aan toe te voegen. Sociaal hoort bij systeem omdat met dit begrip de regelmatigheid van interactie tussen mensen wordt geanalyseerd. "Social structure" geeft de fundamentele misvatting door Cohen van de structuratietheorie aan, omdat daarmee de constitutie van betekenis tot een sociologisme wordt gereduceerd.

(18)

In een beeldspraak à la Craib zijn Kießling en Cassell van hetzelfde laken een pak. De eerste auteur is er van overtuigd dat: "Giddens' Begriffsstrategie programmatisch darauf abstellt, die Relation von Struktur und Subjektivität bzw. Handeln als dialektischen Vermittlungszusammenhang zu reformulieren."41 Kießling staat achter dit door hem veronderstelde

theoretische doel. Het is echter niet eenvoudig vanwege Giddens' retoriek om vast te stellen hoe hij dit nastreeft. Men moet de "Begriffsstrategie" daarvoor eerst "durchstoßen". Het is duidelijk dat Kießling niet alleen een synthesepoging aan Giddens toeschrijft, maar deze ook in de door hem zelf aangeduide richting nastreeft. Giddens heeft de neiging zich in te dekken tegen kritiek waardoor zijn subjectivistische standpunt onvoldoende tot zijn recht komt: "Nicht die Programmatik, die Giddens offeriert, is zu kritisieren. Allein gegen ihre (bisherige) konkrete Ausführung richtet sich unsere Kritik: Giddens verfolgt sein Ziel nicht radikal genug.""2

Tot nu toe is de kritiek op zijn werk uitgegaan van "starken objectivistische Prämissen" die buiten elke discussie worden gehouden. Daardoor is het volgende beeld van de structuratietheorie gecreëerd: "So erscheint dann notwendigerweise ein Theorieprogramm, das auf die Vermittlung von Objektivismus und Subjektivismus abstellt, unabhängig von seiner konkreten Ausführung, als zu tadelnde Häresie."43 Hij citeert een voorbeeld uit "The Constitution" waaruit blijkt dat Giddens

de idealen van zijn eigen programma verloochent. De cursivering is van Kießling: "Social systems do have structural properties that cannot be described in terms of concepts referring to the consciousness of agents."44 Het citaat staat echter in de context van het uitgangspunt dat de

constitutie van betekenis regelgeleid is en niet psychologisch kan worden verklaard. Hij gaat nergens in op Giddens' kritiek op de linguïstische interpretatie van de latere filosofie en op zijn institutionele handelingstheorie.

Cassell heeft een "ongepubliceerde" dissertatie aan de structuratietheorie gewijd. Ook hij vat de structuratietheorie als een synthesepoging op die manco's vertoont. De beoordeling gaat helemaal voorbij aan de institutionele handelingstheorie en de relatie die met de latere filosofie is gelegd. De synthese van Giddens' bestaat eruit dat hij aan de ene kant van de microanalyses van Goffman gebruikt maakt, maar aan de andere kant ervoor waakt om een microsituatie niet los te zien van wat daarbuiten gebeurt. Hij geeft een voorbeeld: "Taking the example of the school, which is ordinarily regionalized into classrooms, offices and recreation areas etc., Giddens would contend that what is occurring in the staff room, for example, cannot be adequately comprehended without reference to the other 'regions' in the school."45

Cassell gaat niet in op Giddens' uitgangspunt dat betekenis door de actor in een "practice" van handelen tot stand wordt gebracht. Integendeel. Het manco van de structuratietheorie is juist dat er geen aandacht aan intersubjectiviteit wordt geschonken. Hij gebruikt voor zijn kritiek het voorbeeld dat de betekenissen in een taal alleen bestaan dankzij een sociale consensus: "Giddens is wrong to assume that my drawing on English in speaking is sufficient for its reproduction. Rules such as those which figure in Giddens's conception of structure - can have meaning as rules only when conceived intersubjectively."46

(19)

Giddens' theorie wringt op het punt van deze sociale overeenstemming. De reproductie van een regel kan niet vanuit het standpunt van een enkele actor worden bezien. Cassells algemene conclusie is "The problem with Giddens's formulation, as I have already stated, lies in the attempt to depict what is essentially an intersubjective activity - the reproduction of structures - in a subjective framework."47 Uit de accenten in de beoordelingen van Giddens door Cassell en

Kießling blijkt de synthese die zij zelf voor het dualisme nastreven.

Cohens kritiek is ook dat er een te grote plaats is ingeruimd voor de strategische gedragsanalyse, maar hij gelooft dat er met wat aanvullingen evenwicht in de structuratietheorie kan komen. Twee noodzakelijke toevoegingen zijn de definitie van handelingsregels als "context overstijgend" en een nog te geven verantwoording van de "intentionaliteit van het handelen". Er moet voor dat laatste een motivatietheorie komen. Het is opmerkelijk dat hij met de andere critici er geen acht op heeft geslagen dat de begrippen van de structuratietheorie tot een "metataal" behoren, waarvan het gebruik door Giddens aan voorwaarden is gebonden.

Volgens Cohen kunnen "action" en "structure" beter met elkaar worden verbonden. De aanzet is goed, maar er schort nog wat aan beide kanten. Naar zijn mening is de formulering van de subjectieve betekenis van het handelen door Giddens onvolledig. Microsociologische benaderingen komen voldoende aan bod, maar merkwaardig genoeg gaat Giddens niet in op de intenties van het handelen. De ontwikkeling van een motivatietheorie blijft bij Cohen een suggestie. De leegte aan de objectieve kant wordt daadwerkelijk door hem opgevuld. Kenmerken van handelingssituaties kunnen zich herhalen en in verschillende contexten terugkeren. Veel van die kenmerken zijn generaliseerbaar. Het hoe te handelen in een bepaalde situatie moet dat ook zijn. Regels voor interactie in vergelijkbare situaties hebben geen expliciete plaats in de theorie gekregen.

Cohens voorstel is om objectieve algemene regels niet in een systeem integratie te zoeken, maar juist in specifieke procedures die in meerdere practices voorkomen. Een voorbeeld is het vertrouwelijk zijn van het stemmen in een formele democratie zoals dat tijdens verkiezingen in stemhokjes voorkomt. Het zijn simpele gedragsregels die in voorschrijvende zin veel situaties overstijgen. Nog een voorbeeld is: "Another practice, such as obtaining a loan from a bank, may involve interactional rules regarding appropriate dress and non-verbal demeanour, status displays (e.g. displays of trustworthiness, deference), bureaucratic and economic rules to establish qualifications, and so forth."48

Volgens de critici wil Giddens een balans tussen verschillende theoretische oriëntaties tot stand brengen. Voor het merendeel van hen is deze in het eindresultaat ver te zoeken. Er worden teveel begrippen verbonden met microprocessen. Cohen is nog het meest positief. Giddens synthese is redelijk geslaagd en moet alleen nog evenwichtig worden gemaakt. Met zijn "transsituationele regels" denkt hij een betere uitwerking te geven aan Giddens' begrip van een "practice" van handelen. Hierbij wordt geheel voorbij gegaan aan zijn filosofische fundering van de structuratietheorie. Cohen gaat ervan uit dat betekenissen sociaal linguïstisch gefundeerd zijn

(20)

en op een consensus berusten over de adequaatheid van een handeling in een situatie. De betekenis van een handeling is volgens Giddens daarentegen inherent aan een "techniek". Deze houdt de beheersing in van regels die deel uitmaken van een structuur van mogelijk handelen. Een praktijk van handelen ontstaat op grond van deze structuur en houdt deze tevens in stand. De constitutie van betekenis komt zo intern tot stand en de fout van Cohens toevoeging is dat hij hier een externe bron voor aanwijst in de vorm van een consensus over het passen van een handeling op de kenmerken van de situatie. Zo krijgen bijvoorbeeld tijd en ruimte in een handelingscontext een objectieve betekenis, terwijl Giddens deze vorm van betekenisconstitutie juist overstijgt. Hij stelt dat deze constitutie niet door of in aansluiting op een context plaatsvindt. De betekenis van "context" en de kenmerken daarvan worden in het handelen geconstitueerd. Denk hierbij aan het gedrag van gesprekspartners tegen het einde van een gesprek of van leerlingen tegen het einde van het lesuur. De omschrijving die Cohen aan "handelingscontext" geeft in een artikel over de consequenties van de latere filosofie voor de methodologie van het sociaal wetenschappelijk onderzoek, stemt overeen met zijn aanvulling op de structuratietheorie. Hij ontwikkelt in het artikel geen eigen interpretatie, maar baseert zich op Coulter.49 Deze interpretatie van de latere filosofie

is kennelijk zo vanzelfsprekend voor Cohen, dat een onderzoek naar de wijze waarop Giddens de latere filosofie interpreteert voor hem niet nodig is.

De structuratiebegrippen kunnen slechts worden gebruikt op grond van: "the meaningful social world as constituted by lay actors" zoals Giddens in zijn definitie van de "double hermeneutic" aan heeft gegeven. De structuratietheorie kan niet worden aangevuld met "transsituationele regels". De institutionele handelingstheorie is in een aantal boeken voorafgaande aan "The Constitution" uitgewerkt en in een aantal artikelen toegelicht. In de artikelen wordt nog eens ingegaan op de betekenis van Goffmans onderzoek voor beide theorieën. Deze socioloog voldoet, weliswaar op impliciete wijze, aan de eisen die aan het gebruik van een sociaal wetenschappelijke metataal moeten worden gesteld. Sociologische verklaringen beginnen bij de betekenissen die een "lay actor" in zijn handelen vestigt. In een artikel over Goffmans werk legt Giddens uit dat een "strategische gedragsanalyse" ofwel een "institutionele analyse" aan de hand van de structuratiebegrippen onder een methodologisch epoche moet worden uitgevoerd. Om een sociologische analyse mogelijk te maken wordt er afstand genomen van de constitutie van betekenis in een "duality of structure". De "duality" betekent dat handelen regelgeleid is maar tegelijkertijd ook regels reproduceert. Bij het epoche voor een strategische gedragsanalyse wordt kunstmatig een rustpunt in deze constitutie aangebracht om alle aandacht aan de productie van regels in het handelen te kunnen besteden. Bij een institutionele analyse staat de reproductie van regels in het handelen centraal.

De systematische veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzingen in zowel de negatieve als de positieve kritiek heeft het karakter van een blinde vlek. De institutionele handelingstheorie van Giddens maakt duidelijk dat Cohens tweede suggestie tot aanvulling met een motivatietheorie voor de gebrekkige uitwerking van de intentionaliteit van handelingen ook geen basis heeft. Hij

(21)

schrijft tijdens zijn "project" over de handelingstheorie: "The continuity of daily life is not a "directly motivated" phenomenon, but assured in the routinisation of practices".50

De kritiek typeert Giddens vanuit een oppervlakkige bestudering als "Wittgensteiniaan". Voor deze algemene tendens kunnen hier alleen tentatieve verklaringen worden geboden. Het ontbreken van aandacht voor de toelichting en de ontwikkeling van de theorie kan samenhangen met de problemen rond het achterhalen van de inhoud van de latere filosofie en met Giddens' stijl. In zijn werkwijze komen geen uitgebreide interpretaties bij citaten uit de latere filosofie voor. De formulering van begrippen vindt op een didactische en zorgvuldige wijze plaats, maar de filosofische argumentatie is kort en concluderend qua stijl. Het was voor 1985 moeilijk om de filosofische conclusies van Giddens te verifiëren. Pas daarna ontstaat een duidelijk inzicht in de opbouw van de latere filosofie door de publicatie van het tweede deel van de vergelijkende analyses van Baker en Hacker.

Wat tegen deze verklaring pleit is hoe weinig in de jaren daarna de resultaten van het werk van Hacker en de daarmee verwante auteurs begrepen zijn. Een vanzelfsprekend inhoud geven aan bekend lijkende begrippen kan een grotere rol spelen. In dat geval is het feit dat alle verwijzingen naar Wittgenstein inhoudelijk niet serieus zijn genomen een gevolg van een theoretische vooringenomenheid. De foute duiding is dan paradigmatisch van aard en heeft te maken met een andere opvatting over taal of in dit geval Giddens' metataal. Men lijkt daardoor niet te kunnen opmerken dat hij taal definieert als: "Is not language more aptly regarded, with Wittgenstein, as all the things that can be done in and through language?"51 Door het verschil in

paradigma ziet men, ondanks de didactiek en zorgvuldigheid van Giddens de inhoud van homonieme begrippen als "practice", "structure" en dergelijke niet. Een juiste perceptie van de inhoud wordt verhinderd door de vanzelfsprekende idee dat het ontstaan van de betekenis van handelingen verklaard moet worden. Zijn uitgangspunt moet echter, in tegenstelling tot de interpretaties van de latere filosofie uit de "eerste richting", als niet-linguïstisch worden gekenmerkt. De veronachtzaming van de afwijzing van verklaringen voor het begrijpen van gedrag en van een reductie van non-verbaal handelen tot taal, bevestigt zijn constatering nog eens dat de sociale theorievorming in het algemeen doortrokken is van objectivistische en subjectivistische oriëntaties. Giddens heeft ten tijde van het "project" en direct daarna gereageerd op beoordelingen van de structuratietheorie. Onder andere in de vorm van een uitgebreid nawoord in de bundels met partiële beoordelingen die zijn uitgebracht. De kritiek die daarna is uitgebracht is echter onveranderd. Zijn reactie betreft de onjuiste aannames. Voor Craib en de anderen geldt dat, tegelijk met het niet zien van de gebruiksaanwijzing voor de theoretische metataal, "structuur" gewoon wordt opgevat als "interactie". De in de definitie van een "dubbele hermeneutiek" geformuleerde eis waaraan een sociologische benadering van de betekenis van het handelen moet voldoen, is nergens besproken of in aanmerking genomen. Craib uit zijn kritiek in 1992. In 1989 is Giddens' reactie op eenzelfde onjuiste aanname van onder andere Zygmunt Bauman: "In criticizing my viewpoint, Bauman and Thompson, in somewhat varying ways, pose the question:

(22)

'what are the rules which compromise social structure?' (Thompson's phrase); but this is not a question which makes any sense in terms of the notions I have proposed. I usually avoid using the term 'social' structure, because this conforms too closely to a position I want to avoid, in terms of which structure appears as something 'outside', or 'external', to human action. In my usage, structure is what gives form and shape to social life, but it is not itself that form and shape nor should 'give' be understood in an active sense here, because structure only exists in and through the activities of human agents."52

De belangrijkste resultaten van het sociaal theoretisch "project" zijn neergelegd in "The New Rules" en "Central Problems". Deze boeken bestaan uit gedetailleerde aparte betogen waarin respectievelijk linguïstisch-structuralistische, fenomenologische, symbolisch interactionistische en andere pogingen om betekenis te constitueren uiteindelijk allemaal worden afgewezen en de latere filosofie het alternatief vormt. Betekenis is institutioneel en wordt door mensen in het handelen geconstitueerd. De latere structuratiebegrippen vormen een substantiële en methodologische uitwerking van de institutionele handelingstheorie. "Central Problems" is de basis van "The Constitution" dat vijf jaar later verschijnt. In "Central Problems" leidt Giddens de "sociale- en systeemintegratie" uit zijn handelingstheorie af. De hoofdbegrippen van de structuratietheorie zoals "locale" en "regionalisering" komen in dat boek nog niet voor. Ook "context" niet als de verbinding tussen beide vormen van integratie. Het verband tussen deze beide vormen wordt daar nog gelegd met een "practice" van handelen waarin een context tot stand wordt gebracht. Later legt Giddens bij elk begrip dat hij ontwikkelt de relatie met de institutionele handelingstheorie en verwijst nadrukkelijk naar zijn eerdere werk.

Aan de verwijzingen naar de latere filosofie is een vanzelfsprekende betekenis gegeven op grond van de gangbare interpretaties. Als er aandacht aan Wittgenstein wordt besteed, zoals door Archer en Cohen, blijft dat zijdelings. De laatstgenoemde besteedt in zijn boek over de structuratietheorie geen letter aan de latere filosofie. Hij heeft eerder in een artikel op de consequenties van deze filosofie voor sociaal wetenschappelijke onderzoeksmethoden gewezen. Daarin wordt een duiding uit de "eerste richting" gevolgd die zondermeer gezaghebbend is.53

Archer beroept zich op een interpretatie van deze filosofie die zo algemeen is dat zij daar kennelijk geen enkele onderbouwing voor denkt te hoeven geven. Het niet opmerken van de institutionele handelingstheorie, van de afleiding van deze theorie uit de latere filosofie en de onjuiste indruk dat Giddens' project een queeste naar een afdoende verklaring van de constitutie van betekenis is, hebben een paradoxaal gevolg voor "The Constitution". Terwijl hij zijn sociologische metataal gelijkelijk uitwerkt naar een analyse van het systeem en het gedrag, zien de critici de aandacht voor de institutionele handelingstheorie als de bevestiging van een subjectivistische theoretische oriëntatie. Dit geldt evenzeer voor verwijzingen van Giddens naar Goffmans werk. Zo een adstructie versterkt een al bestaande indruk bij de critici omdat Goffman met een subjectivistische positie wordt verbonden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Chapter 3: Metallic elements in Nile Crocodile eggs from the Kruger National Park, South Africa. This is the second article and has been submitted to Ecotoxicology and

As can be observed in the statistical analysis for MT-2 expression in heart muscle displayed below, significant and practical expression changes occurred at the given

Hoewel de Nieuw Institutionele Economie belangrijke vorderin- gen heeft gemaakt, zijn er ook tekortkomingen, die door middel van de complementaire benadering van het

Veel minder aandacht bestaat voor de wijze waarop de desbetreffende instrumenten worden ge- hanteerd, voor de functie die zij vervullen ter onder- steuning van het management en voor

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons.. In case of

Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will

Role of endothelium-derived nitric oxide in the abnormal endothelium-dependent vascular relaxation of patients with essential hypertension.. Altiere RJ, Kiritsy-Roy JA,

This research is academically relevant by adding individual differences, namely gender and age, as moderators on the relation between gamification mechanism and