• No results found

Televisiedebatten in de democratie : een onderzoek naar de kwaliteit van de educatie- en informatiefunctie in televisiedebatten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Televisiedebatten in de democratie : een onderzoek naar de kwaliteit van de educatie- en informatiefunctie in televisiedebatten"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Televisiedebatten in de democratie

Een onderzoek naar de kwaliteit van de educatie- en

informatiefunctie in televisiedebatten.

Maxe de Rijk (10444424)

Bachelor scriptie

Docent: dr. Sofie Marien Tweede lezer: Loes Aaldering Datum: mei / juni 2014 Aantal woorden: 9131

Bachelor Politicologie

Afstudeerrichting: Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam1

Contact: maxe@live.nl

(2)

Inleiding

In de aanloop van de verkiezingen vinden er vele televisiedebatten plaats. In een korte tijd behandelen deze debatten verschillende maatschappelijke issues. Over deze onderwerpen ge-ven lijstrekkers van politieke partijen hun standpunten, waardoor burgers een afweging kun-nen maken op welke partij ze gaan stemmen. Hierdoor zijn televisiedebatten van grote in-vloed op de uitslag van de verkiezingen (Elstub e.a., 2015; Pattie and Johnston, 2011).

De vraag is echter of burgers op basis van televisiedebatten een goed geïnformeerde afweging kunnen maken. Voor een goed functionerende democratie zijn geïnformeerde bur-gers nodig. Van oudsher is het de rol van de media om burbur-gers informatie te verschaffen over wat er in de politiek gebeurt (McNair, 2011: 16-18). Verschillende theorieën stellen echter dat er sprake is van een mediamalaise: de media zouden een negatief effect hebben op de attitu-des van burgers (Newton, 1999: 579). Andere theorieën stellen dat de media juist een positief effect hebben op de attitudes van burgers (Norris, 2000: 4).

Er is veel onderzoek gedaan naar hoe de media, en televisiedebatten in het bijzonder, hun informatiefunctie in de democratie beter kunnen vervullen. Deze gaan zowel in op de informatie die burgers mee zouden moeten krijgen, als op de manier van debatteren (Delli Carpini and Keeter, 1993; Elstub e.a., 2015). Tot nu toe is het echter onduidelijk in hoeverre de televisiedebatten in de aanloop naar de verkiezingen deze rol goed vervullen.

Het doel van dit onderzoek is om na te gaan in hoeverre Nederlandse televisiedebatten in de aanloop naar de verkiezingen hun educatie- en informatiefunctie vervullen en hoe dit verbeterd kan worden. Deze onderzoeksvraag is relevant omdat hiermee bestaande weten-schappelijke theorieën over de rol van de media in de democratie met elkaar worden vergele-ken en verder toegepast kunnen worden in de praktijk. Er kan aan de hand van de analyse van televisiedebatten en de aanbevelingen die hieruit volgen, gezorgd worden voor een betere educatie- en informatiefunctie van televisiedebatten. Gezien het feit dat de media een belang-rijke rol spelen in de democratie, kan het implementeren van deze aanbevelingen zorgen voor een beter functionerende democratie.

Er wordt verwacht dat aan de educatie- en informatiefunctie van de media niet opti-maal voldaan wordt. De uitstraling van politici lijkt namelijk belangrijker te zijn geworden dan rationaliteit (McNair, 2011: 36). Ook lijken journalisten meer de nadruk te leggen op stra-tegie. Hierdoor heeft het publiek afstand gekregen tot de pers (Cappella and Jamieson, 1996: 74-78). Er zou gesteld kunnen worden dat burgers daardoor minder informatie meekrijgen aan de hand van de debatten. Aan de andere kant concluderen veel onderzoeken (Coleman e.a, 2011; Elstub e.a., 2015; Scullion e.a., 2013) dat de televisiedebatten in Groot-Brittannië juist

(3)

een hoog effect hebben op de educatie en kennis van burgers. In Nederland benadrukken NOS en RTL-Nieuws zelf ook hun eigen informatiefunctie (De Beus e.a., 2011: 396). Het is echter tot dusverre onduidelijk in hoeverre dit tot uiting komt in de televisiedebatten.

Om te onderzoeken in hoeverre televisiedebatten tegemoetkomen aan de educatie- en informatiefunctie van de media en om tot aanbevelingen te komen om televisiedebatten te verbeteren, worden in het theoretisch kader allereerst verschillende theorieën uiteengezet over de rol van de media in de democratie. Hierna volgt een analyse van de educatie- en informa-tiefunctie van de media in de vier grote televisiedebatten in de aanloop van de Tweede Ka-merverkiezingen van 2012. Aan de hand van deze analyse worden er in de conclusie aanbeve-lingen gegeven over hoe televisiedebatten verbeterd kunnen worden om beter te voldoen aan de educatie- en informatiefunctie.

Theoretisch kader

Al sinds het begin van de ontwikkeling van de liberale democratie werden de media als rele-vant gezien. Er kwam al snel duidelijk naar voren dat, wil de liberale democratie goed functi-oneren, er participatie moet zijn van goed geïnformeerde, rationeel handelende burgers. Hier-voor is het belangrijk dat informatie vrij beschikbaar is Hier-voor alle burgers. Door deze informa-tie kunnen burgers opinies ontwikkelen over het functioneren en handelen van de poliinforma-tiek. Van oudsher is het de rol van de media om de informatie over de politiek te verstrekken (McNair, 2011: 16-18). Mensen kunnen de politieke wereld zelf niet volledig begrijpen, daar-voor hebben ze het kader van de pers nodig (Scheufele e.a., 2007: 11). De media kunnen im-mers een selectie maken uit de vele informatie die er beschikbaar is over de politiek. De me-dia treden dan op als trechterfunctie. Zij selecteren de informatie voor de burgers en laten zo weten wat er belangrijk is (McNair, 2011: 25).

Uit het overzicht van verschillende literatuur over media en politiek dat Newton (1999) geeft, blijk dat er vaak wordt gesproken van een mediamalaise: de media zouden een negatief effect hebben op de politieke attitudes van burgers. Ze zouden zorgen voor politieke apathie, vervreemding, wantrouwen, cynisme, verwarring, ontgoocheling en zelfs angst (Newton, 1999: 579). Daarnaast stellen Mutz en Reeves (2005: 6) dat door onbeschoftheid van lijstrekkers in televisiedebatten het vertrouwen van burgers in de politiek daalt.

Naast deze mediamalaise wordt er in de literatuur echter ook gesproken over een posi-tieve ontwikkeling, zo blijkt uit het overzicht van Newton (1999). Velen onderzoeken stellen

(4)

positief effect. Ook Norris (2003: 4) beaamt dit. Door de media zouden burgers meer kennis hebben over politiek, meer vertrouwen in de politiek hebben en vertonen ze meer politiek gedrag. Daarnaast stellen Mutz and Reeves (2005: 11) dat onbeschoftheid in televisiedebatten ook een positief effect kan hebben op burgers: onbeschoftheid wordt namelijk als veel leuker gezien om naar te kijken. Hierdoor kijken mensen eerder naar politiek.

Er is dus onenigheid over in hoeverre de media een positief of een negatief effect heb-ben op de attitudes van burgers ten opzichte van de politiek. Duidelijk is wel dat de invloed van de media onder andere ontstaat door framing, priming en agendasetting (Cappella and Jamieson, 1996; Scheufele e.a., 2007). Onder framing wordt de manier waarop een onderwerp wordt neergezet door de media verstaan, dit is van invloed op hoe het onderwerp wordt be-grepen door het publiek. De media schetsen het kader om de vele informatie te kunnen begrij-pen (Scheufele e.a., 2007: 11). Framing van nieuws heeft zo direct effect op het cynisme van het publiek over de overheid, beleidsdebatten en campagne (Cappella and Jamieson, 1996: 83). Als de media bijvoorbeeld de financiële crisis als een groot probleem schetsen, dan zien burgers dit ook als een groot probleem. Met priming wordt bedoeld dat de inhoud van het nieuws bepaalt waar het publiek leiders en de overheid op beoordeelt. Dat is immers de in-formatie die dichtbij en beschikbaar is en dus de inin-formatie waar burgers hun oordeel op ba-seren (Scheufele e.a., 2007: 11). Dus als er veel over de financiële crisis in het nieuws is, zullen burgers politieke leiders en de overheid eerder beoordelen op hoe ze de financiële crisis willen aanpakken. Met agendasetting wordt tot slot bedoeld dat er een sterke correlatie is tus-sen de nadruk die de media leggen op bepaalde issues en de mate waarin het publiek ze be-langrijk acht (Scheufele e.a., 2007: 11). Dus als de media veel over de financiële crisis praten, denken burgers eerder dat de financiële crisis een belangrijk issue is. Walgrave e.a. (2006: 96-98) laten echter aan de hand van hun literatuurstudie zien dat agendasetting door de media in campagnetijd nauwelijks voorkomt, al kunnen de media wel de onderwerpen die de ene partij aandraagt meer ruimte geven dan de onderwerpen die de andere partij aandraagt.

De media zouden door de invloed die ze hebben een belangrijke rol kunnen spelen in het bevorderen van de democratie. In de literatuur komen een aantal functies naar voren die de media zouden moeten hebben om tot het bevorderen van de democratie te komen (McNair, 2011; De Beus e.a., 2011). Allereerst is dit de informatiefunctie. Hieronder wordt verstaan dat de media de burgers moeten vertellen wat er om hen heen gebeurt (McNair, 2011: 18). De Beus e.a. (2011: 388) voegen hier aan toe dat dit op een pluriforme manier moet gebeuren. Ten tweede hebben de media een educatiefunctie: de media zouden burgers moeten vertellen wat de betekenis en de significantie is van de feiten (McNair, 2011: 19). Ook hebben de

(5)

me-dia volgens de literatuur een platformfunctie: de meme-dia moeten een platform bieden voor poli-tieke opvattingen en de vorming van publieke opinie (De Beus e.a., 2011; McNair, 2011). Zo kunnen publieke opinies worden gevormd en worden overdragen aan de overheid (De Beus e.a., 2011: 388). Hierbij speelt de publiciteitsfunctie een belangrijke rol: de media moeten gebeurtenissen in de politiek zichtbaar maken voor burgers, zodat de burgers er een opinie over kunnen vormen (McNair, 2011: 19). De vijfde functie die wordt genoemd in de literatuur is de verdedigingsfunctie: politieke partijen moeten hun beleid en politieke programma aan de burgers kunnen laten zien en ze moeten het kunnen verdedigen (McNair, 2011: 20). Tot slot hebben de media volgens de literatuur een kritische- en controlefunctie: de media moeten machtsmisbruik opsporen en, indien nodig, aanslaan (De Beus e.a., 2011: 388).

Als er specifiek gekeken wordt naar de functie van televisiedebatten in de democratie, dan blijkt uit de literatuur dat voornamelijk de educatie- en informatiefunctie van de media hierin een belangrijke rol spelen. Via televisiedebatten in de aanloop naar de verkiezingen zouden burgers namelijk veel kennis kunnen meekrijgen over de politiek (Coleman e.a., 2011; Elstub e.a., 2015; Holbrook, 1999; Scullion e.a., 2013). Delli Carpini en Keeter (1993) ben een duidelijk overzicht gemaakt van de kennis die burgers over de politiek moeten heb-ben. Allereerst zouden burgers kennis moeten hebben van de basisstructuur van de overheid. Dit gaat over wat de overheid is en heeft bijvoorbeeld betrekking op de meerderheidsregel, de scheiding van machten, burgerlijke vrijheden, het partijensysteem, de verschillende Kamers, de rol van de rechtbank en de organisatie van het kabinet en bijvoorbeeld dat de overheid bur-gerparticipatie nodig heeft (Neumann, 1986: 186). Daarnaast zouden burgers kennis moeten hebben over politieke gebeurtenissen. Belangrijk hierbij is wat de issues zijn, wat hun historie is, wat de relevante feiten over de issues zijn, wat voor alternatieven er zijn, waar de partijen voor staan en wat de consequenties van oplossingen zijn (Berelson e.a., 1954: 308). Ten derde noemen Delli Carpini and Keeter (1993: 1182) kennis over politieke leiders, politieke partijen en hedendaagse politieke opstellingen. Hierbij gaat het er volgens hen om dat de burger een beeld heeft van wie de volksvertegenwoordigers zijn en waar ze voor staan. Tot slot stellen Delli Carpini en Keeter (1993: 1182) dat burgers kennis over gerelateerde terreinen zoals po-litieke economie en popo-litieke geschiedenis moeten hebben. Hierbij gaat het er dus om dat bur-gers politieke gebeurtenissen en ontwikkelingen kunnen plaatsen in een breder kader van in-formatie.

Niet al deze vormen van kennis lijken een rol te spelen in televisiedebatten. Verkie-zingen gaan immers over de keuze tussen verschillende politieke partijen op basis van hun

(6)

van informatie die Delli Carpini en Keeter noemen lijken in televisiedebatten het belangrijkste zijn. Oftewel: de kennis over politieke gebeurtenissen en de kennis over politieke leiders, po-litieke partijen en hedendaagse popo-litieke opstellingen

Naast deze informatie die burgers zouden moeten meekrijgen volgens Delli Carpini and Keeter, hebben Elstub e.a. (2015: 14) een aantal criteria opgesteld waar televisiedebatten aan zouden moeten voldoen om te zorgen voor een optimale educatie- en informatiefunctie. Zij leggen hierbij de nadruk op deliberatie. Allereerst spreken zij over de mate van kwaliteit in de rechtvaardigingen voor de standpunten die de leiders verkondigen. Hier gaat het erom dat de claims die worden gemaakt in het debat worden beargumenteerd. Er moet worden ver-teld om welke reden een politicus een bepaald standpunt heeft. Ten tweede moet er respect worden getoond voor tegenargumenten. Hierbij gaat het erom of politici inhoudelijk reageren op elkaar, dat ze niet enkel langs elkaar heen praten of schreeuwen dat de ander ongelijk heeft zonder hier een reden voor te geven. Als derde punt noemen Elstub e.a. dat er moet worden beredeneerd vanuit de notie van het algemeen belang. Dit punt legt de nadruk op de mate waarin er wordt verwezen naar de mensen voor wie de politicus het standpunt inneemt. Tot slot is ook de mate waarin deelname aan het publieke debat aangemoedigd wordt volgens Elstub e.a. belangrijk. Hierbij gaat het erom of er expliciet verwezen wordt naar dat het on-derwerp ‘leeft onder de mensen.’

Samengevat kan uit dit theoretisch kader worden opgemaakt dat de media een belang-rijke rol kunnen spelen in het bevorderen van de democratie. Zij laten immers de burgers we-ten wat er gebeurt in de politiek. Er bestaat echter onduidelijkheid of de media op dit moment een positief effect of een negatief effect hebben op de attitude van burgers jegens de politiek. Wel is duidelijk dat de media door framing, priming en agendasetting veel invloed hebben op burgers. Uit de literatuur blijkt ook dat media met deze invloed verschillende functies kunnen vervullen. Bij televisiedebatten staan vooral de educatie- en informatiefunctie centraal. Er worden verschillende criteria genoemd over hoe deze functies moeten worden ingevuld. De vraag is echter in hoeverre de educatie- en informatiefunctie op dit moment vervuld worden door de televisiedebatten en hoe dit verbeterd kan worden. Dat wordt onderzocht in dit onder-zoek.

Data en methode

Dit onderzoek zal dus niet onderzoeken wat precies het gevolg is van de media, maar er zal aan de hand van theorieën over hoe de media zou moeten functioneren in een democratie

(7)

be-redeneerd worden in hoeverre televisiedebatten hieraan voldoen en hoe ze verbeterd kunnen worden. Hierbij ligt bij de televisiedebatten de nadruk op de educatie- en informatiefunctie, aangezien gesteld kan worden dat dit de belangrijkste functies van televisiedebatten zijn (Elstub e.a., 2015: 2). Voor televisiedebatten is gekozen omdat er veel mensen naar kijken en omdat er veel verschillende issues in een korte tijd behandeld worden. Hierdoor kunnen er veel mensen geïnformeerd worden over de standpunten van politieke partijen bij verschillen-de onverschillen-derwerpen. Ze zijn hierdoor van grote invloed op verschillen-de uitslag van verschillen-de verkiezingen (Elstub e.a., 2015; Pattie and Johnston, 2011). Voor Nederland is gekozen omdat er nog geen onder-zoek is gedaan naar de staat van de educatie- en informatiefunctie van televisiedebatten in Nederland, terwijl televisiedebatten wel veel kijkers hebben en daarmee verwacht kan worden dat ze een grote invloed hebben op het stemgedrag van burgers.

Om te kunnen meten in hoeverre de educatie- en informatiefunctie van de media te-rugkomen in televisiedebatten zijn zeven criteria opgesteld aan de hand van de theorie die beschreven is in het theoretisch kader van dit onderzoek. De eerste twee criteria komen voort uit de vormen van kennis van die Delli Carpini and Keeter (1993) beschreven hebben aan de hand van onderzoek van Berelson e.a. (1954: 308) en aan de hand van onderzoek van henzelf. Deze twee criteria zijn:

1. Informatie over wat de issues zijn:

1.1. Wordt er uitgelegd waarom het probleem een probleem is? 1.2. Wordt er iets gezegd over de historie van het probleem? 1.3. Worden er relevante feiten over het issue gegeven?

1.4. Worden er alternatieve oplossingen genoemd bij het probleem? 1.5. Worden er consequenties van de oplossingen gegeven?

2. Informatie over de partijen en hun standpunten: 2.1. Worden alle politieke leiders geïntroduceerd? 2.2. Worden alle politieke partijen geïntroduceerd?

2.3. Wordt bij elk issue dat aan bod komt het standpunt van elke partij bij dat issue gegeven?

Naast deze twee criteria, zijn er vier criteria opgesteld aan de hand van de criteria die Elstub e.a. (2015) hebben opgesteld. Deze criteria zijn:

(8)

3. De mate van verfijning in de rechtvaardigingen voor de standpunten die de leiders verkondigen:

3.1. Is er een duidelijke link tussen argumentatie en standpunt?

3.2. Is er meer dan één argument die gelinkt kan worden aan het standpunt?

4. De mate waarin er respect wordt getoond voor tegenargumenten: 4.1. Worden de tegenargumenten erkend?

4.2. Worden de tegenargumenten weerlegd?

5. De mate waarin beredeneerd wordt vanuit de notie van het algemeen belang: 5.1. Wordt er verwezen naar belangen voor een groep mensen?

5.2. Wordt er verwezen naar belangen voor de gehele gemeenschap?

6. De mate waarin deelname aan het publieke debat aangemoedigd wordt:

6.1. Wordt er verwezen naar de mate waarin het issue onder de bevolking leeft?

Naast deze criteria wordt er in dit onderzoek nog een laatste criterium gehanteerd dat iets zegt over de relevantie van het televisiedebat zelf. Zoals Elstub e.a. (2015: 15) stellen zijn televisiedebatten in Groot Brittannië zo relevant omdat ze een groot scala aan onderwerpen omvatten. Er zal gekeken worden of dit in Nederland ook zo is. Het criterium dat hieruit volgt luidt:

7. Het aantal verschillende onderwerpen dat behandeld wordt. 7.1. Hoeveel verschillende onderwerpen zijn er behandeld? 7.2. Zijn dit uiteenlopende onderwerpen?

Deze criteria worden gemeten aan de hand van een kwalitatieve analyse van de vier grote televisiedebatten in de weken voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2012. De debatten die geanalyseerd worden zijn: het NOS-debat van woensdag 22 augustus 2012, het RTL Pre-miersdebat van zondag 26 augustus 2012, het RTL Lijsttrekkersdebat in Carré van dinsdag 4 september 2012 en het NOS Slotdebat van dinsdag 11 september 2012. Dit zijn de meest rele-vante debatten om op voort te bouwen, omdat het de laatste debatten waren in aanloop naar Tweede Kamer verkiezingen. Daarnaast hadden een ze relatief hoog aantal kijkers. Zo keken er volgens E. Verkerk (persoonlijke communicatie, 8 juni, 2015) naar het slotdebat 1,7

(9)

mil-joen mensen, en waren de debatten op landelijke televisie te zien. Hierdoor konden in principe veel burgers bereikt worden en kan er dus verondersteld worden dat ze van relatief grote in-vloed kunnen zijn op burgers. Daarnaast zijn deze vier debatten heel verschillend in opzet, waardoor ze goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Op deze manier kan onderzocht worden welke aspecten van debatten zorgen voor een betere informatie- en educatiefunctie en welke niet.

Analyse

In deze analyse worden de vier televisiedebatten geanalyseerd. Hiervoor wordt per televisie-debat eerst kort iets verteld over het format van het televisie-debat. Vervolgens worden de televisie-debatten geanalyseerd aan de hand van de zeven criteria en zal blijken in hoeverre de educatie- en in-formatiefunctie terugkomen in de debatten.

Campagnestart 2012

Beschrijving format

Het eerste landelijke televisiedebat van 2012 was het debat “Nederland Kiest: Campagnestart 2012” van de NOS (NOSa, 2012). Dit debat vond plaats op 22 augustus en werd uitgezonden op Nederland 1. De lijstrekkers die aanwezig waren zijn: Diederik Samsom (PvdA), Alexan-der Pechtold (D66), Arie Slob (ChristenUnie), Jolande Sap (GroenLinks), Kees van Alexan-der Staaij (SGP), Marianne Thieme (Partij voor de Dieren) en Hero Brinkman (DPK). Het televisiedebat begon met vier korte debatten tussen twee lijstrekkers. Voorafgaand aan de korte debatten werden de lijstrekkers die het debat gingen voeren voorgesteld aan de hand van een filmpje met vakantiefoto’s. Tussen de korte debatten door had presentator Rik van de Westelaken een gesprek met de lijstrekkers over hun inspiratie. Hierbij werden in een filmpje ook de naam, leeftijd, partij, opleiding en hobby’s van de lijstrekkers gegeven. Na deze korte debatten volg-de een volg-debat tussen volg-de lijstrekkers van volg-de drie kleinste partijen en een volg-debat tussen volg-de lijstrek-kers van de vijf grootste partijen. Voorafgaand aan het debat tussen de grootste partijen werd per issue een filmpje getoond waarin het onderwerp van het debat werd ingeleid. De issues waren: de economische crisis (2x), de huizenmarkt, ethische kwesties, immigratie en asiel, Europa, meeregeren, de zorg en het vertrouwen van burgers in de politiek.

(10)

Analyse

Wat betreft het eerste criterium, informatie over wat de issues zijn, blijkt dat er bij verschil-lende issues in elk geval door één van de lijstrekkers wordt genoemd waarom het probleem een probleem is. Alleen bij de debatten over immigratie en asiel, meeregeren en de economi-sche crisis kwam dit niet aan bod. Daarnaast wordt slechts tijdens twee van de negen debatten iets gezegd over de historie van het probleem, namelijk bij het debat over de economische crisis en bij het debat over het vertrouwen in de politiek. De informatie die gegeven wordt is echter summier. Zo stelt Arie Slob tijdens het debat over de economische crisis dat de Chris-tenUnie niet voor de invoering van de euro was, omdat er in de euro verschillende economie-en werdeconomie-en sameconomie-engevoegd. Bij het debat over het vertrouweconomie-en in de politiek geeft preseconomie-entator Rik van de Westelaken een overzicht van de kabinetten die gevallen zijn sinds Balkende 1. Dat is de enige informatie die over de historie van het probleem gegeven wordt. Ten derde worden er relevante feiten over het issue gegeven bij alle onderwerpen die bediscussieerd worden in het debat tussen de grootste partijen. Deze komen voor in het introductiefilmpje. Zo wordt bij de economische crisis informatie gegeven over de staatsschuld en de werkloos-heid. Bij de kleinere debatten worden nauwelijks relevante feiten gegeven. Ten vierde worden bij iets meer dan de helft van de onderwerpen (vijf van de negen) alternatieve oplossingen genoemd bij het probleem. Dit zijn oplossingen die verschillende partijleiders aandragen. Tot slot worden er bij zes van de negen onderwerpen consequenties van oplossingen gegeven.

Wat betreft het tweede criterium, informatie over de partijen en hun standpunten, blijkt dat bij geen enkel issue dat aan bod komt het standpunt van alle partijleiders wordt ge-geven. Dit komt omdat bij elk issue slechts een paar partijleiders betrokken zijn. Wel worden alle partijleiders geïntroduceerd. Twee keer zelfs: aan de hand van vakantiefoto’s en aan de hand van persoonlijke gegevens en inspiratiebron. Een aantal lijstrekkers van grote partijen was echter niet aanwezig. Rutte (VVD), Roemer (SP) en Wilders (PVV) waren wel uitgeno-digd, maar hadden afgezegd. Ook worden de verschillende politieke partijen niet geïntrodu-ceerd, maar slechts bij de partijleiders genoemd.

Het derde criterium, namelijk de mate van verfijning in de rechtvaardigingen voor de standpunten die de leiders verkondigen, gaat in op de link tussen argumentatie en standpunt. Bij elk onderwerp dat besproken wordt, verbinden verschillende lijstrekkers argumentatie en standpunt. Dit komt vooral veel voor bij het debat tussen de lijstrekkers van de grote partijen. Zeker als de debatleiders de lijstrekkers met elkaar in debat laten gaan en niet interrumperen met een nieuwe vraag, worden argumentatie en standpunt duidelijk aan elkaar gelinkt. Er wordt echter bijna nooit meer dan één argument gegeven bij een standpunt. Eigenlijk wordt

(11)

dit enkel gedaan tijdens het debat over eventueel meeregeren. Kees van der Staaij stelt dan dat hij twee redenen heeft waarom hij niet per definitie níet het kabinet helpt: omdat hij niet zo-maar het kabinet ten van val wil brengen en omdat hij wil helpen met het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

Als gekeken wordt naar het vierde criterium, de mate waarin er respect wordt getoond voor tegenargumenten, dan valt op dat dit voornamelijk wordt gedaan in het debat tussen de lijstrekkers van de grote partijen. De lijstrekkers gaan tijdens het debat voornamelijk in op elkaars tegenargumenten als de debatleiders de lijstrekker daar de ruimte voor geven en niet interrumperen met een nieuwe vraag. Als debatleiders niet interrumperen met een nieuwe vraag, worden tegenargumenten ook eerder weerlegd. Als Pechtold bijvoorbeeld op Sap in-gaat dat er wel degelijk bezuinigd moet worden om de overheidsfinanciën op orde te brengen reageert Sap als volgt: “Natuurlijk moet je bezuinigen, maar het gaat er wel om dat je op de goede dingen bezuinigt. Door de vervuiler veel meer te laten betalen kan je geld teruggeven door de belasting op arbeid goedkoper te maken.” Hierbij benoemde ze eerst het tegenargu-ment, om vervolgens haar eigen standpunt naar voren te brengen.

Wat betreft het vijfde criterium, de mate waarin er wordt beredeneerd vanuit de notie van het algemeen belang, blijkt dat het per onderwerp verschilt of het algemeen belang wordt aangehaald. Bij vier van de negen onderwerpen wordt een bepaalde groep aangehaald in de redenering van een lijstrekker. Zo stelt Brinkman tijdens het debat over de economische crisis dat werklozen niks aan vergroening hebben. Bij vijf van de negen onderwerpen verwijzen de lijstrekkers naar belangen van de gehele gemeenschap. Zo stelt Slob tijdens het debat over vertrouwen in de politiek: “Ik snap de zorgen van mensen. Want voor de vijfde keer naar de stembus in tien jaar tijd is absoluut niet goed.”

Bij het zesde criterium, de mate waarin deelname aan het publieke debat aangemoe-digd wordt, blijkt dat er bij zes van de negen onderwerpen direct wordt verwezen naar de be-leving van het issue door de bevolking. In het debat met de lijstrekkers van de grootste partij-en gebeurt dit zelfs meerdere kerpartij-en per issue. Zo stelt Samsom als het gaat over de economi-sche crisis: “Op straat gaat het over mensen die bang zijn om hun baan kwijt te raken.” Ook de NOS benoemt dat onderwerpen onder de bevolking leven. Zo leiden ze het debat over de zorg in met: “Een onderwerp dat ons allemaal raakt: de zorg en of die nog te betalen blijft.” Buma haakt hierop in, als reactie op een vraag van één van de debatleiders, door te zeggen: “Dit is een hele begrijpelijke vraag die heel veel mensen hebben.”

(12)

werden. Zowel de onderwerpen zelf, als de invulling die eraan werd gegeven tijdens het debat waren zeer uiteenlopend. Het ging immers over de economische crisis, de huizenmarkt, ethi-sche kwesties, immigratie en asiel, Europa, meeregeren, de zorg en het vertrouwen van bur-gers in de politiek.

Premiersdebat

Beschrijving format

Het tweede televisiedebat van 2012 was het “Premiersdebat” van RTL (RTLa, 2012). Dit de-bat vond plaats op 26 augustus en werd uitgezonden op RTL 4. Er waren vier lijsttrekkers aanwezig: Emile Roemer (SP), Mark Rutte (VVD), Diederik Samsom (PvdA) en Geert Wil-ders (PVV). Zij werden bij het betreden van de zaal in drie zinnen geïntroduceerd door een voice-over. Het format van het debat was als volgt: om te beginnen werd er aan elke lijstrek-ker een aantal persoonlijke vragen gesteld waar hij kort op mocht reageren. Daarna begon het debat. Er waren vier thema’s die werden ingeleid met een filmpje. Vervolgens mochten alle lijstrekkers in dertig seconden hun standpunt over het betreffende thema uiteenzetten. Daarna mocht telkens één lijstrekker een andere lijstrekker uitdagen om vier minuten over het thema in debat te gaan. Tot slot gingen de vier lijstrekkers nog met elkaar in debat over het thema. Na het gehele debat mochten de vier lijstrekkers in één minuut een slotstatement maken. Deze slotstatements worden in deze analyse alleen geanalyseerd op criteria 3, 5 en 6. Hiervoor is gekozen omdat ze geen bepaald issue omvatten en er geen discussie in plaats vindt. De issues die in het debat behandeld werden zijn: Europa, de zorg, bezuinigingen en leiderschap.

Analyse

Wat betreft het eerste criterium, informatie over wat de issues zijn, blijkt dat er nauwelijks wordt uitgelegd waarom de verschillende problemen die behandeld worden een probleem zijn. Alleen bij het debat over de zorg wordt in het introductiefilmpje gesteld dat de kosten van de zorg oplopen omdat we medisch tot meer in staat zijn. Roemer voegt daar in het debat nog aan toe dat de problemen zijn ontstaan door de marktwerking in de zorg. Ten tweede wordt de historie van het probleem in de meeste gevallen kort uitgelegd in het introductie filmpje. Bij het onderwerp over bezuinigingen gebeurt dit echter niet. Ten derde worden over alle onderwerpen relevante feiten gegeven, meestal door de lijstrekkers zelf. Zo stelt Roemer bij het debat over de bezuinigingen dat 200 mensen per dag hun baan verliezen en stelt

(13)

Wil-ders dat de economische groei sinds het invoeren van de euro veel lager is dan voor het invoe-ren van de euro. Bij het debat over de zorg worden ook relevante feiten gegeven in het intro-ductiefilmpje. Ten vierde is het opmerkelijk dat bij bijna alle onderwerpen alternatieve oplos-singen worden aangedragen. Dit komt mede omdat presentator en debatleider Frits Wester hier vaak direct naar vraagt. Alleen bij het debat over leiderschap wordt niet gepraat in termen van oplossingen. Tot slot worden er nauwelijks consequenties van de genoemde oplossingen gegeven. Dit zou er mee te maken kunnen hebben dat Frits Wester de lijstrekkers vaak niet laat reageren op elkaars oplossingen. Wanneer dit wel gebeurt, in het geval van het één op één debat tussen Rutte en Roemer, beschuldigen ze elkaar dat de oplossingen die ze aandragen vervelende consequenties hebben.

Wat betreft het tweede criterium, informatie over de partijen en hun standpunten: bij alle issues die aan bod kwamen vertelden de lijsttrekkers hun standpunt. Dit komt omdat ze bij elk issue hun standpunt in dertig seconden moesten introduceren en omdat na het één op één debat alle lijsttrekkers nog met elkaar in debat gingen. Ook introduceerde RTL kort alle lijsstrekkers. De verschillende politieke partijen werden echter niet geïntroduceerd en ook niet alle lijstrekkers waren aanwezig.

Aan het derde criterium, de rechtvaardigingen voor de standpunten die de leiders ver-kondigen, wordt redelijk goed voldaan. Bij zowel het debat over de bezuinigingen als het de-bat over leiderschap worden standpunten en argumentatie over het algemeen goed aan elkaar gelinkt. Zo stelt Rutte als het gaat over bezuinigingen: “De hypotheekrenteaftrek is een fan-tastisch instrument, het zorgt ten eerste voor een correctie op de veel te hoge lastendruk, en ten tweede stimuleert het bezitsvorming, zodat mensen een appeltje sparen voor de oude dag.” Deze duidelijke link tussen argumentatie en standpunt komt ook terug in de slotstatements. Bij het debat over Europa worden standpunt en argumentatie voornamelijk aan elkaar gelinkt tijdens het één op één debat tussen Wilders en Rutte. Bij het debat over de zorg is de link over het algemeen wat minder duidelijk. De lijstrekkers stellen in dat debat voornamelijk wat ze zelf willen doen, of wat de ander fout doet, zonder daarbij te zeggen waarom dat zo is. Als er een duidelijke link is tussen argumentatie en standpunt, worden er ook meerdere argumenten gegeven.

Wat betreft het vierde criterium, de mate waarin respect wordt getoond voor tegenar-gumenten, blijkt dat tegenargumenten vaak wel worden weerlegd, maar niet direct worden erkend door de lijstrekkers. Ze beginnen over het algemeen direct met hun verweer. Alleen Samsom is hier tijdens het debat over Europa een uitzondering op. Hij zegt, als Roemer stelt dat het probleem is begonnen met de invoering van de euro: “Er zaten fouten bij de invoering,

(14)

dat klopt.” Daarna begint hij pas met zijn verweer. Dit is slechts één keer tijdens het gehele debat. Men gaat dus verder niet direct op elkaars argumenten in. Zo verloopt een debat tussen Rutte en Samsom over de bezuinigingen als volgt:

Rutte: “Nederland heeft de op één na laagste werkloosheid van Europa en de op twee na laagste jeugdwerkloosheid van Europa.”

Samsom: “De werkloosheid in Nederland is gegroeid, terwijl hij in de landen om ons heen daalde. Zelfs in België, dat een tijd zonder regering heeft gezeten.”

Rutte: “En België zit nu in een recessie en wij zijn eruit..”

De twee lijstrekkers gaan dus niet direct op elkaars punten in, maar brengen een nieuw punt in waardoor de waarde van het punt van de ander afneemt.

Het vijfde criterium gaat over de mate waarin beredeneerd wordt vanuit de notie van het algemeen belang. Er wordt alleen bij het debat over de bezuinigen ingegaan op de belan-gen van bepaalde groepen. Het gaat er dan om welke groepen mensen er op voor- en achteruit gaan bij de verschillende partijen, bijvoorbeeld mensen in het bedrijfsleven, mensen in de bijstand, leraren of bouwvakkers. Alleen Samsom gaat, indirect, ook bij een ander onderwerp nog in op belangen van een bepaalde groep mensen, namelijk tijdens het debat over leider-schap. Samsom stelt dan indirect dat Wilders en Rutte de belangen van de Marokkaanse en Turkse Nederlanders geschaad hebben door ze aan de kant te zetten. Daarnaast wordt er vaak verwezen naar belangen voor de gehele gemeenschap. Zo zegt Rutte: “Ik knok in Brussel voor Nederlandse banen. Voor het Nederlands belang.” Opmerkelijk is dat geen van de lijstrekkers in zijn slotstatement redeneert vanuit de notie van het algemeen belang.

Het zesde criterium gaat over de mate waarin deelname aan het publieke debat aan-gemoedigd wordt. Bij alle onderwerpen en bij het slotstatement van Samsom wordt verwezen naar de beleving van het onderwerp door de bevolking. Roemer zegt bijvoorbeeld tijdens het debat over de zorg: “Ik wil er één ding uithalen waar heel veel mensen zich zorgen over ma-ken: fors verhogen van het eigen risico”. En Rutte zegt bijvoorbeeld tijdens het debat over bezuinigingen: “Ik hoor te vaak op verjaardagen dat iemand zich zorgen maakt of hij zijn baan nog wel behoudt.”

Tot slot het laatste criterium, het aantal verschillende onderwerpen dat behandeld wordt. In het televisiedebat worden vier verschillende onderwerpen behandeld, waarbij de bezuinigingen en Europa twee onderwerpen zijn die enigszins overlappen. De andere twee onderwerpen zijn de zorg en leiderschap. Aangezien er twee onderwerpen enigszins overlap-ten en er slechts vier onderwerpen aan bod kwamen, kan gesteld worden dat de behandelde issues niet erg uiteenlopend zijn.

(15)

Carrédebat

Beschrijving format

Het derde grote televisiedebat van 2012 was het “Carrédebat” van de RTL (RTLb, 2012). Dit debat vond plaats op 4 september en werd uitgezonden op RTL 4. De aanwezige lijstrekkers waren: Emile Roemer (SP), Mark Rutte (VVD), Diederik Samsom (PvdA), Geert Wilders (PVV), Alexander Pechtold (D66), Arie Slob (ChristenUnie) en Jolande Sap (GroenLinks). Zij werden in één zin geïntroduceerd terwijl men ziet hoe ze Carré binnenkwamen. Het for-mat van het debat was als volgt: de lijstrekkers debatteerden aan de hand van een stelling. Per thema deden vier lijstrekkers mee. Aan het begin kregen ze 45 seconden om hun standpunt te geven en stemden ze over de stelling: voor, tegen of neutraal. Daarna volgde het debat. Na afloop van het debat over de stelling mochten de lijstrekkers die niet mee hadden gedaan ieder in dertig seconden hun standpunt geven en ook zij stemden over de stelling. Naast het voeren van de debatten moesten alle lijstrekkers een aantal vragen beantwoorden. De antwoorden op deze vragen worden in dit onderzoek enkel geanalyseerd op criteria 3, 5 en 6. Het zijn immers losse antwoorden, waarbij geen debat plaatsvindt. De thema’s waarover gediscussieerd werd zijn: Europa, de zorg, verhoging van de AOW-leeftijd en de economische crisis.

Dan zal nu ingegaan worden op het eerste criterium: informatie over wat de issues zijn. Ten eerste werd er soms uitgelegd waarom het probleem een probleem is. Bij de econo-mische crisis gebeurde dit helemaal niet, bij de overige drie onderwerpen werd er heel kort iets over gezegd. Zo zegt presentator Rick Nieman bij het debat over Europa: “Door de pro-blemen in Griekenland en andere zuidelijke landen dreigt de euro uiteen te vallen..” Bij het debat over de AOW-leeftijd stellen Rutte en Pechtold: “We worden ouder en dus wordt het houden van de AOW-leeftijd op 65 onbetaalbaar.” Als er ten tweede gekeken wordt naar de informatie die gegeven wordt over de historie van het probleem, dan valt op dat bij het debat over de economische crisis niks over de historie gezegd wordt. Bij de andere onderwerpen wordt er door één iemand iets over gezegd. Zo stelt Samsom in het debat over Europa: “De eurozone is ontworpen met teveel naïviteit: over de snelheid waarmee economieën naar elkaar toe kunnen groeien en over de perversiteit waarmee markten hele economieën kapot kunnen speculeren.” Ten derde worden er alleen bij het debat over Europa en bij het debat over het verhogen van de AOW-leeftijd relevante feiten gegeven. Dit gebeurt vaak door één van de lijstrekkers. Zo stelt Wilders dat tussen de 60 en 65 jaar maar één op de drie Nederlanders werkt. Ten vierde worden er alleen bij het debat over de zorg alternatieve oplossingen gege-ven bij het probleem. Samsom stelt dan: “Wij halen de marktwerking eruit, wij zorgen ervoor

(16)

dat ziekenhuizen met elkaar gaan samenwerken in plaats van elkaar te beconcurreren. Wij zorgen dat zorgverzekeraars verantwoordelijk worden voor een regio, in plaats van met me-kaar te concurreren om nieuwe patiënten.” Er worden in geen van de debatten duidelijke con-sequenties van oplossingen gegeven. De debatleider gaat daar ook niet op in.

Wat betreft het tweede criterium, de informatie over partijen en hun standpunten: de partijleiders werden kort geïntroduceerd, hun naam en partij werden genoemd terwijl de tele-visiekijker kon zien hoe de lijsttrekkers binnenkwamen. De partijen werden echter ook bij dit debat niet geïntroduceerd. Wel kwamen bij dit debat alle lijstrekkers bij alle onderwerpen aan bod, omdat ze allemaal in dertig of 45 seconden hun standpunt mochten toelichten. Daardoor is het bij alle issues duidelijk wat de verschillende partijen er van vinden. Niet alle lijstrekkers waren echter aanwezig bij het debat.

Wat betreft het derde criterium, de mate van verfijning in de rechtvaardigingen voor de standpunten die de leiders verkondigen, blijkt dat de lijsttrekkers bij een relatief groot deel van standpunten die ze verkondigen een duidelijke link leggen tussen standpunt en argument. Dit geldt zowel voor de één op één interviews, als voor de dertig of 45 seconden die de lijstrekkers krijgen om hun standpunt over de stelling toe te lichten, als tijdens het debat. Zo stelt Pechtold tijdens het debat over de verhoging van de AOW-leeftijd: “Ik vind het redelijk als je mensen vraagt twee jaar langer te werken, aangezien mensen nu ook 10 jaar langer zul-len gaan leven. Dat is de verantwoordelijkheid die we naar elkaar hebben. Ik vind wel dat ouderen een goed pensioen verdienen, want zij hebben dit land opgebouwd.” Bij ongeveer de helft van de gevallen waar een duidelijke link tussen argumentatie en standpunt is, worden meerdere argumenten gegeven.

Het vierde criterium gaat in op de mate waarin er respect wordt getoond voor tegen-argumenten. In dit debat worden relatief veel tegenargumenten weerlegd. Dit heeft er waar-schijnlijk mee te maken dat debatleider Rick Nieman de lijstrekkers uitdaagt om op elkaar te reageren. Daarnaast wordt in ongeveer één derde van de keren dat een tegenargument weer-legd wordt, deze ook erkend. Zo zegt Wilders als Pechtold stelt dat de landen om ons heen ook de pensioenleeftijd verhogen: “De heer Pechtold zei net ‘de landen om ons heen’, maar iedereen die de krant leest weet dat in Frankrijk de AOW-leeftijd wordt verlaagd van 62 naar 60, dat in België is besloten de AOW-leeftijd op 65 te houden, dat Europese ambtenaren al op hun 63ste met pensioen gaan.” Hij benoemt hierbij eerst wat Pechtold zegt, om het vervolgens te weerleggen.

Bij het vijfde criterium, de mate waarin beredeneerd wordt vanuit de notie van het algemeen belang, blijkt dat er alleen in het debat over Europa niet verwezen wordt naar

(17)

be-langen voor een bepaalde groep mensen. In de overige debatten gebeurt dit wel. Zo gaat het bij het debat over de zorg vaak over mensen met lage inkomens en over zieken. Ten tweede wordt er alleen in het debat over Europa wél verwezen naar belangen voor de gehele gemeen-schap. Het is voornamelijk Rutte die daarin heel vaak het Nederlands belang aanhaalt. Zo zegt hij: “Als landen zelf hun uiterste best doen om in de euro te kunnen blijven, dan ben ik bereid om als Nederland te helpen. Omdat dat in het belang is van Nederlandse banen, van Neder-lands pensioengeld en van NederNeder-lands spaargeld. Het is in het NederNeder-lands belang dat we Zuid-Europa uit de problemen halen.” Dit haalt hij ook aan in het één op één interview. De andere lijstrekkers verwijzen niet naar belangen voor bepaalde groepen mensen en/of naar het algemeen belang in hun één op één interview.

Wat betreft het zesde criterium, de mate waarin deelname aan het publieke debat aan-gemoedigd wordt, blijkt dat in alle debatten door ten minste één lijsttrekker wordt verwezen naar de mate waarin het issue leeft onder de bevolking, behalve bij het debat over Europa. Bij het debat over het verhogen van de AOW-leeftijd stelt Pechtold bijvoorbeeld: “Ik merk dat in de samenleving het draagvlak voor deze maatregel steeds groeit.” Bij de één op één inter-views wordt niet verwezen naar dat het onderwerp leeft onder de bevolking.

Tot slot het laatste criterium: het aantal verschillende onderwerpen dat behandeld wordt. In het televisiedebat werden vier onderwerpen behandeld: Europa, de zorg, verhoging van de AOW-leeftijd en de economische crisis. Dit zijn in principe uiteenlopende thema’s, maar bezuinigingen stonden bij alle thema’s heel erg centraal, waardoor de inhoud van de debatten niet heel uiteenlopend was.

Slotdebat

Beschrijving format

Het laatste televisiedebat van 2012 was “Nederland Kiest: Slotdebat 2012” van de NOS (NOSb, 2012). Dit debat vond plaats op 11 september en werd uitgezonden op Nederland 1. De aanwezige lijsttrekkers waren: Emile Roemer (SP), Mark Rutte (VVD), Diederik Samsom (PvdA), Geert Wilders (PVV), Alexander Pechtold (D66), Arie Slob (ChristenUnie), Jolande Sap (GroenLinks) Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (Partij voor de Dieren) en Hero Brinkman (DPK). Zij werden niet geïntroduceerd, het debat begon meteen. Het format van het debat was als volgt: aan de hand van vragen die burgers konden insturen had de NOS

(18)

afgetrapt met een ingestuurde vraag van een burger. Vervolgens werd het onderwerp kort be-sproken met twee lijstrekkers, daarna gingen nog vier andere lijstrekkers met elkaar in debat over het onderwerp. Dat debat werd gevoerd aan de hand van een stelling. Het laatste thema was iets anders van opzet: daarin werd namelijk meteen gedebatteerd tussen de lijstrekkers van de zes grootste partijen. De thema’s die in het debat behandeld werden zijn: Europa, de zorg, werk en inkomen en betrouwbaarheid.

Analyse

Bij de analyse van dit debat op het eerste criterium, namelijk informatie over wat de issues zijn, kan gesteld worden dat er bij drie van de vier thema’s wordt gezegd waarom het pro-bleem een propro-bleem is. Zo stelt de burger die het debat over de zorg aftrapt: “Veel babyboo-mers gaan nu met pensioen, er komen dus minder belastinginkomsten binnen, maar tegelijker-tijd zullen de zorgkosten stijgen. Er is dus een tekort aan geld.” Alleen bij het debat over werk en inkomen wordt niet benoemd waarom het probleem een probleem is. Ten tweede wordt er alleen bij het debat over Europa iets gezegd over de historie van het probleem. Dit komt onder andere omdat debatleider Dominique van der Heyde direct aan Rutte vraagt of hij kan uitleg-gen waarom er miljarden naar de zuidelijke landen zijn gegaan. Bij het debat over de be-trouwbaarheid van de politici wil Rutte op de historie van het probleem ingaan, maar hij wordt afgekapt door Ferry Mingelen die zegt: “Zullen we niet naar het verleden kijken maar naar de toekomst?”. Ten derde worden er alleen in het debat over Europa door Wilders rele-vante feiten aangedragen. Hij stelt dan onder andere: “Eén op de drie eurolanden ligt aan het infuus.’ Ten vierde worden bij alle issues alternatieve oplossingen geboden voor het pro-bleem. Zowel de debatleiders, als de burgers die de vragen stellen, vragen vaak ook direct naar oplossingen van de politici. Zo stelt Samsom, na de vraag van Dominique van der Heyde hoe hij de werkloosheid wil bestrijden: “Wij willen de werkgever verantwoordelijk maken voor de eerste zes maanden van de WW, zodat die snel aan een andere baan komt. Ook willen wij de ontslagvergoeding inzetten om iemand een andere baan te bezorgen.” Er worden echter nauwelijks consequenties van oplossingen gegeven.

Wat betreft het tweede criterium, de informatie over partijen en hun standpunten, blijkt dat zowel de lijstrekkers als de politieke partijen niet geïntroduceerd worden. Er wordt enkel een filmpje getoond van hoe de lijstrekkers het gebouw binnen kwamen. Ook komen niet alle lijstrekkers bij alle issues aan bod. Door het format komen echter wel een relatief hoog aantal lijstrekkers per issue aan bod: zes. Ook waren alle lijstrekkers aanwezig.

(19)

Bij het derde criterium, de mate van verfijning in de rechtvaardigingen voor de stand-punten die de leiders verkondigen, kan opgemaakt worden dat er af en toe argumenten wor-den gegeven bij de standpunten die leiders verkondigen, maar dat dit lang niet altijd gebeurt. Zo geven bij het debat over Europa drie van de zes lijstrekkers duidelijke argumenten bij hun standpunt. Rutte stelt: “Het is belangrijk om Griekenland erbij te houden, omdat Nederland een handelsland is. Wij verkopen onze bloemen, scheerapparaten en bier aan Zuid-Europa. We hebben ook heel veel geld daar belegd. Het heeft vergaande gevolgen voor Nederland als we eruit stappen.” Wilders zegt daarentegen bijvoorbeeld tijdens het debat over betrouwbaar-heid van politici op de vraag wat hij echt belangrijk vindt: “Minder immigranten in dit prach-tige land.” Hij geeft hier geen argumenten bij. Over het algemeen kan gesteld worden dat als er argumenten bij een standpunt worden gegeven, er vaak meerdere argumenten worden ge-geven.

Ten vierde de mate waarin er respect wordt getoond voor tegenargumenten. Er kan gesteld worden dat er bij alle issues meerdere tegenargumenten werden erkend en weerlegd. Vaak gebeurt dit ook meerdere keren achter elkaar. De lijstrekkers reageren dus inhoudelijk op elkaar. Zo reageert Pechtold tijdens het debat over de zorg op Buma (die stelt dat het niet goed is voor Nederland om weer een Paars kabinet te hebben) als volgt: “Ik ben het ermee eens dat we niet terug moeten naar het systeem van de PvdA waar je budgeten uitdeelt, maar Paars heeft heel veel opgelost, bijvoorbeeld wachtlijsten op de intensive care.” En als Pechtold tijdens het debat over werk en inkomen benoemt dat Rutte niet zo positief moet zijn, omdat we in een crisis zitten, reageert Rutte als volgt: “Het is waar dat we in een crisis zitten. Waar ik trots op ben, is dat we met dit kabinet tot in de laatste euro op schema liggen om de tekorten terug te dringen.”

Over het vijfde criterium, de mate waarin beredeneerd wordt vanuit de notie van het algemeen belang, kan gesteld worden dat er alleen tijdens het debat over de zorg wordt ver-wezen naar belangen van een bepaalde groep mensen. Zo zegt Wilders: “Wij moeten onze ouderen koesteren.” Alleen tijdens het debat over Europa en het debat over de betrouwbaar-heid van politici wordt verwezen naar het belang van de gehele gemeenschap. In het debat over Europa zegt Rutte: “Het is in het Nederlands belang als we de Grieken helpen.”

Het zesde criterium gaat in op de mate waarin deelname aan het publieke debat aan-gemoedigd wordt. Er kan gesteld worden dat er tijdens alle issues verwezen wordt naar de beleving van het onderwerp onder de bevolking. Zo zegt Wilders tijdens het debat over Euro-pa tegen de burger die de vraag heeft ingezonden: “Het is een goede en belangrijke vraag.

(20)

de zorg: “Ik kom veel mensen tegen die nadenken over hoe de zorg goedkoper kan, van de week ook nog, tijdens het flyeren.”

Tot slot het aantal verschillende onderwerpen dat behandeld wordt. Er zijn tijdens dit televisiedebat vier thema’s behandeld: Europa, de zorg, werk en inkomen en betrouwbaar-heid. Deze onderwerpen zijn zeer uiteenlopend, maar aangezien er slechts vier thema’s zijn besproken, kwamen niet veel verschillende onderwerpen aan bod.

Conclusie & aanbevelingen

Dit onderzoek heeft aan de hand van de kennis die burgers volgens Delli Carpini and Keeter (1993) moeten hebben en aan de hand van de criteria waaraan educatieve en informatieve debatten moeten voldoen van Elstub e.a. (2015), gepoogd een antwoord te geven op de vraag in hoeverre Nederlandse televisiedebatten in de aanloop naar de verkiezingen hun educatie- en informatiefunctie vervullen en hoe dit verbeterd kan worden. Hiervoor zijn verschillende theorieën over de rol van de media in de democratie uiteengezet en met elkaar vergeleken. Aan de hand van televisiedebatten zijn deze theorieën verder toegepast in de praktijk. Dit is relevant omdat televisiedebatten van grote invloed zijn op de uitslag van de verkiezingen (Elstub e.a., 2015; Pattie and Johnston, 2011). Om een goed geïnformeerde stemafweging te kunnen maken, hebben burgers voldoende informatie nodig. De media spelen een belangrijke rol in het verstrekken van deze informatie (McNair, 2011; Scheufele e.a., 2007). Uit onder-zoek van onder anderen Coleman (2012), Elstub e.a. (2015) en Holbrook (1993) is gebleken dat televisiedebatten zouden kunnen bijdragen aan de educatie- informatiefunctie van de me-dia.

Willen televisiedebatten goed kunnen bijdragen aan de educatie- en informatiefunctie, dan moeten ze voldoen aan een aantal criteria. Aan de hand van de analyse kan geconcludeerd worden dat de debatten niet volledig voldoen aan de gehanteerde criteria. Dit betekent dat een optimale educatie- en informatiefunctie voor alle debatten niet bereikt is. Het verschilt echter per debat aan welke criteria wel, en aan welke criteria niet voldaan wordt. Dit heeft onder andere te maken met de formats van de debatten. Achtereenvolgens zal nu ingegaan worden op de verschillende criteria met betrekking tot de debatten. Aan de hand van de sterke en zwakke punten van de debatten zullen aanbevelingen gedaan worden om te komen tot een optimale educatie- en informatiefunctie in huidige televisiedebatten.

(21)

Zoals Berelson e.a. (1954: 308) beschrijven is het van belang dat burgers informatie krijgen over wat de issues zijn. Uit de analyse blijkt dat hiervoor twee dingen relevant zijn. Ten eerste kwam in de debatten die een introductiefilmpje hadden bij het onderwerp relatief meer informatie over het issue naar voren. Er werd dan vaker gesteld waarom het probleem een probleem is, wat de historie van het probleem is en wat de relevante feiten zijn. Ten tweede blijkt uit de analyse dat de debatleider een belangrijke rol speelt in het aandragen van alternatieve oplossingen en consequenties van oplossingen. Als de debatleider direct vraagt naar oplossingen voor problemen, geven politici deze oplossingen vaak. Daarnaast moet de debatleider de lijstrekkers op elkaars oplossingen laten reageren, hierdoor komen consequen-ties van oplossingen eerder aan het licht.

Ten tweede is het volgens Delli Carpini and Keeter (1993: 1182) van belang dat er informatie over partijen en standpunten wordt gegeven. Uit de analyse blijkt dat hiervoor drie dingen van belang zijn. Allereerst een filmpje ter introductie van de partijleiders. Dit werd in het eerste debat gedaan, het enige debat waar de kijkers veel informatie kregen over de lijstrekkers. Bij geen enkel debat werden de partijen geïntroduceerd, gezien het nut van een filmpje bij de lijstrekkers, zou dit ook bij de partijen toegepast kunnen worden. Daarnaast lijkt het van belang te zijn dat alle partijleiders hun standpunt over het onderwerp kunnen geven in bijvoorbeeld 30 seconden. In de debatten waarin dit gebeurde, werd het van elke partij duide-lijk waar ze voor staan.

Het derde gehanteerde criterium is verfijning in de rechtvaardigingen voor de stand-punten die de leiders verkondigen (Elstub, e.a. 2015: 14). Er is geen duidelijke trend te zien in wanneer leiders wel en wanneer leiders geen link leggen tussen argumentatie en standpunt, en wanneer ze meer dan één argument gebruiken om hun standpunt te onderbouwen. Er kan en-kel aan de hand van de analyse van het eerste debat gesteld worden dat de debatleiders de lijstrekkers met elkaar in debat moeten laten gaan en ze niet meteen moeten interrumperen met een nieuwe vraag. Bij het eerste debat werden dan immers argumentatie en standpunt beter aan elkaar gelinkt. Dit valt echter niet op te maken uit de analyse van de andere debat-ten.

Daarnaast moet er volgens de criteria van Elstub e.a. (2015: 14) respect worden ge-toond voor tegenargumenten. Hierbij lijken twee tegengestelde dingen van belang te zijn. Enerzijds moeten debatleiders de lijstrekkers de ruimte geven om op elkaar te reageren, dus niet meteen interrumperen met een nieuwe vraag. In het eerste debat leidde dit tot veel meer erkenning van tegenargumenten. Anderzijds kunnen debatleiders de lijsttrekkers ook uitdagen

(22)

om op elkaar te reageren. In het derde debat was te zien dat dit leidde tot veel meer weerleg-gingen van tegenargumenten.

Ook moet er volgens de criteria van Elstub e.a. (2015: 14) beredeneerd worden vanuit de notie van het algemeen belang. Gezien de analyse lijken hierbij vooral de onderwerpen een belangrijke rol te spelen. Zo wordt er met name vaak verwezen naar belangen van bepaalde groepen mensen bij issues als bezuinigen en de zorg. Daarnaast wordt er vaak verwezen naar het belang van de gehele gemeenschap bij debatten over Europa. Om ervoor te zorgen dat lijstrekkers beredeneren vanuit de notie van het algemeen belang, kan het dus handig zijn om deze issues te behandelen.

Wat betreft de aanmoediging van deelname aan het publieke debat, het laatste gehan-teerde criterium van Elstub e.a. (2015:14), valt uit de analyse op te maken dat er bij bijna alle issues tijdens de debatten door verschillende lijstrekkers wordt verwezen naar de beleving van het issue onder de bevolking. Dit kan extra aangemoedigd worden wanneer in het introductie-filmpje of in de vraagstelling wordt verwezen naar dat het issue leeft onder de bevolking. Dit werd gedaan tijdens het eerste en het laatste debat, waarna de lijstrekkers erop insprongen door ook, met een voorbeeld, te verwijzen naar de beleving van het issue onder de bevolking. Tot slot stellen Elstub e.a. (2015: 14) dat televisiedebatten relevant zijn, omdat er veel verschillende issues aan bod komen. Daarom heeft dit onderzoek de hoeveelheid behandelde issues ook als criterium meegenomen. Bij drie van de vier geanalyseerde debatten werden vier onderwerpen behandeld, bij het eerste debat waren het er zeven. In het eerste debat werden dus beduidend meer issues behandeld. Het is echter onduidelijk hoeveel issues er precies aan bod moeten komen, wil aan dit criterium voldaan worden. Wel is duidelijk dat het van belang is dat de onderwerpen niet overlappen. Bij het premiersdebat was er veel overlap in de inhoud van de debatten over Europa en bezuinigingen. Bij het Carrédebat was er veel overlap in de inhoud van de debatten over de AOW-leeftijd en de economische crisis. Hierdoor werden er tijdens deze debatten weinig verschillende onderwerpen behandeld. Om ervoor te zorgen dat er veel verschillende issues aan bod komen, moet voorkomen worden dat onderwerpen over-lappen.

Uiteraard moeten er ook kanttekeningen bij dit onderzoek geplaatst worden. De aan-bevelingen in dit onderzoek zijn weliswaar onderbouwd aan de hand van theorieën over de criteria voor een optimale educatie- en informatiefunctie, de aanbevelingen zelf zijn nog niet getoetst in de praktijk. Er is nog niet met zekerheid vast te stellen dat met deze aanbevelingen televisiedebatten een optimale educatie- en informatiefunctie zullen hebben. Er zal dan ook vervolgonderzoek moeten plaatsvinden, waarbij een experiment gedaan kan worden met een

(23)

debat waarin de aanbevelingen verwerkt zijn. Dit debat zal dan getoetst moeten worden op de educatie- en informatiefunctie. Ook zal er in vervolgonderzoek gekeken moeten worden naar de informatie die het publiek daadwerkelijk meekrijgt. Burgers zullen getoetst moeten worden op de kennis die ze hebben voor het zien van de debatten, en de kennis die ze hebben na het zien van de debatten. Aan de hand van die resultaten kunnen de gehanteerde criteria om te komen tot een optimale educatie- en informatiefunctie aangescherpt worden. Ten slotte zijn er slechts vier debatten geanalyseerd, om tot generaliseerbare resultaten te komen, zullen er meer debatten geanalyseerd moeten worden.

Ondanks de tekortkomingen van dit onderzoek kan gesteld worden dat dit onderzoek een relevante eerste stap is naar het verbeteren van televisiedebatten. De gehanteerde theorie-en lijktheorie-en goede criteria te kunntheorie-en biedtheorie-en om tot etheorie-en optimale educatie- theorie-en informatiefunctie van televisiedebatten te komen. Voor een goed functionerende democratie zijn immers goed geïnformeerde burgers nodig. Met het in acht nemen van de aanbevelingen die voortkomen uit de analyse zouden televisiedebatten een grotere rol kunnen spelen in het bevorderen van de democratie, doordat er voldaan wordt aan de criteria voor de educatie- en informatiefunc-tie.

(24)

Literatuurlijst

Wetenschappelijke literatuur

Beus, J. de e.a. (2011) Media en hun rol in de Nederlandse Democratie. In: Thomassen, J. en Andeweg, R. (2011) Democratie doorgelicht. Het Functioneren van de Nederlandse demo-cratie. Leiden: Leiden University Press, pp. 387-406.

Berelson, B. e.a. (1954) Voting: A Study of Opinion Formation in a Presidential Campaign. Chicago: University of Chicago Press.

Cappella, J. N. and Jamieson, K. H. (1996) News Frames, Political Cynicism, and Media Cynicism. Annals of the American Academy of Political and Social Science 546 (July): 71-84.

Coleman, S. (eds.) (2011) Leaders in the living room: The prime ministerial debates of 2010. Oxford: Reuters Institute for the Study of Journalism.

Davidson, S. Elstub, S. Stark, A. (2011) Evaluating the Deliberative Quality of the 2010 UK Party Leaders’ Debates, Presented at the PSA Media & Politics Conference, Poole: Bourne-mouth University.

Delli Carpini, M. X. and Keeter, S. (1993) Measuring Political Knowledge: Putting First Things First. American Journal of Political Science 36 (4): 1179-1206.

Holbrook, T. M. (1999) Political learning from presidential debates. Political Behavior 21 (1): 67-89.

McNair, B. (2011) An Introduction to Political Communication. Oxon: Routledge.

Mutz, D. C. and Reeves, B. (2005) The New Videomalaise. Effects of Televised Incivility on Political Trust. American Political Science Review 99 (1): 1-15.

Neuman, W. R. (1986) The Paradox of Mass Politics: Knowledge and Opinion in the Ameri-can Electorate. Cambridge: Harvard University Press.

(25)

Newton, K. (1999) Mass Media Effects. Mobilization or Media Malaise? British Journal of Political Science 29 (4): 577-99.

Norris, P. (2003) Chapter 14: A Virtuous Circle? In: A Virtuous Circle: Political Communica-tions in Post-Industrial Societies. Cambridge: Cambridge University Press.

Pattie, C. and Johnston, R. (2011) A tale of sound and fury, signifying something? The impact of the leaders’ debates in the 2010 UK General Election. Journal of Elections, Public

Opinion and Parties 21 (2): 147–177.

Scheufele, D.A. and Tewksbury, D. (2007) Framing, Agenda Setting, and Priming: The Evo-lution of Three Media Effects Models. Journal of Communication 57 (1): 9–20.

Scullion, R. e.a. (2013) Performance, politics and media: How the 2010 British General Elec-tion leadership debates generated ‘talk’ amongst the electorate. Journal of Political Marketing 12 (2-3): 226-243.

Walgrave, S. and Van Aelst, P. (2006) The Contingency of the Mass Media’s Political Agen-da Setting Power: Toward a Preliminary Theory. Journal of Communication 56 (1): 88–109.

Overige bronnen

NOSa:

NOS (2012) Nederland Kiest: Campagnestart 2012. Utrecht: 22 augustus 2012.

NOSb:

NOS (2012) Nederland Kiest: Slotdebat 2012. Den Haag: 11 september 2012.

RTLa:

RTL (2012) Premiersdebat. Amsterdam: 26 augustus 2012.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Frank Ankersmit schetst in zijn artikel hoe de scheiding tussen publiek en privaat belang in de afgelopen jaren is vertroebeld. Van een eendui- dig algemeen belang is geen

De buurt is niet alleen een belangrijke eenheid van sociale en ruimtelijke ongelijkheid, maar ook een platform voor gemeenschapsvorming en de dagelijkse sociale interactie

De rechtbank overweegt vervolgens dat bepaalde vormen van alternatieve geneeskunde terecht niet worden meegeteld bij de werkervaringseis en het beoordelingskader, omdat deze

Maar is de vraag daarmee niet politicologisch? Als politicologie begrepen wordt als de verklarende wetenschap van de politiek,' als politicologen zich van filosofen onderscheiden

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het