• No results found

‘I’ll be there for you!’ De rol van vrienden bij de verklaring van hacking en sexting door adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘I’ll be there for you!’ De rol van vrienden bij de verklaring van hacking en sexting door adolescenten"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘I’ll be there for you!’

De rol van vrienden bij de verklaring van hacking en sexting door adolescenten

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

A. E. (Aniek) Room 12393304 Begeleiding en eerste beoordelaar: mw. dr. I. W. Wissink

Tweede beoordelaar: dr. E.S. van Vugt Groningen, September 2019

(2)

Abstract

The cyber world and online friendships play an important role in the lives of adolescents. It is not uncommon for adolescents to engage in hacking and sexting. Friendships, both offline and online, can affect this deviant behavior. This study explores the role of attachment to friends, peer offline deviance, peer online deviance, and type of friends (online or offline) in the explanation of hacking and sexting in adolescents. Also, this study investigates whether attachment to friends acts as a moderator in the relation between peer deviance and both hacking and sexting.

At schools, participants (N = 723, 49% boys, 47% girls, ages 13-18) filled out an online questionnaire on friendships and their online behavior. The results indicate that adolescents who predominantly have offline friends experience more attachment in their friendships than adolescents who mainly have online friends. Also, adolescents who are less attached to their friends have a higher risk of perpetrating both sexting and hacking. Besides, adolescents who have deviant friends in the online world are at increased risk for hacking as well. Those who have deviant friends in the offline world are at increased risk for both hacking and sexting. These results are in line with previous research concerning the role of friendships in criminal behavior in adolescents, and indicate that this influence is not only limited to behaviors in the offline world.

No significant relation was found between having predominantly online friends and hacking and sexting. However, these adolescents experience less attachment in their friendships which increases the risks of hacking and sexting. The findings of this study implicate the importance of creating interventions for hacking and sexting that take the influence of friends into account.

Keywords: online deviance, offline deviance, friendships, online friendships, attachment, hacking, sexting, adolescents.

(3)

Inleiding

Met de komst van Informatie- en Communicatie Technologie (ICT) en het internet ontstond een nieuw tijdperk en veranderde de wereld voorgoed. Voor de jongeren die sindsdien zijn opgegroeid is de digitale wereld een groot onderdeel van hun leven geworden. Jongeren ontmoeten nieuwe mensen online, houden contact met vrienden en familie via sociale media en gebruiken hun smartphones voor vermaak. Het wijdverbreide gebruik van ICT biedt vele voordelen, zoals makkelijke communicatie en het delen van kennis, maar er is ook een keerzijde. ICT toepassingen worden namelijk ook in toenemende mate gebruikt voor illegale activiteiten en jongeren krijgen daar ook mee te maken, hetzij als slachtoffer, hetzij als plegers (Zebel, Giebels, de Vries, Kuttschreuter, & Stol, 2014).

Cybercrimes zijn strafbare gedragingen die online plaatsvinden (Kaakinen, Keipi, Räsänen, & Oksanen, 2018). Volgens de landelijke eenheid van de Nationale Politie kan cybercrime gedefinieerd worden als: ‘Elke strafbare gedraging waarbij voor de uitvoering het gebruik van geautomatiseerde werken bij de verwerking en overdracht van gegevens van overwegende betekenis is’. Mogelijk is er onder jongeren sprake van een verschuiving van offline naar online criminaliteit. Hoewel offline jeugdcriminaliteit al jaren afneemt, blijft het aantal online delicten dat gepleegd wordt door jongeren gelijk (Van der Laan & Beerthuizen, 2018). Uit een rapport over de gegevens van de Monitor Zelfrapportage Jeugd blijkt dat 28.3% van de 12 tot 22-jarige jongeren aangaf in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek een online delict te hebben gepleegd (Rokven, Weijters, & Van Der Laan, 2017). Er is echter nog maar weinig bekend over welke factoren samengaan met een groter risico op het plegen van online criminaliteit bij jongeren.

Zowel vrienden met wie jongeren offline als online contact hebben spelen een belangrijke rol in het leven van een adolescent (Houtzager & Baerveldt, 1999; Huang, et al., 2013). Uit eerder onderzoek naar jongeren en (offline) criminaliteit is bekend geworden dat het

(4)

hebben van (offline) deviante vrienden één van de grootste risicofactoren is voor traditionele (oftewel: offline) jeugdcriminaliteit (Warr, 2002). Een hechte relatie met niet-deviante vrienden verkleint juist de kans dat een jongere traditioneel crimineel gedrag laat zien (Brownfield & Thompson, 1991). Een onderzoek onder Nederlandse scholieren heeft laten zien dat het hebben van veel contact met vrienden de kans op deviant gedrag vergroot, vooral wanneer het deviante vrienden betreft. (Wissink, Deković, & Meijer, 2009)

Vrienden kunnen dus zowel beschermend als negatief werken als het gaat om offline deviant gedrag van jongeren. Het is nog grotendeels onbekend hoe deze invloed eruit ziet als het online deviant gedrag betreft, of als het gaat om vrienden met wie een adolescent vooral online contact heeft. Het doel van dit onderzoek is om hier meer inzicht in te krijgen, en dan met betrekking tot twee veelvoorkomende vormen van cybercrime onder jongeren: hacking en sexting.

Specifiek gezegd zal in dit onderzoek gekeken worden naar wat de rol is van de volgende vriendvariabelen in de verklaring van hacking en sexting: gehechtheid aan vrienden, online deviant gedrag van vrienden, offline deviant gedrag van vrienden en het al dan niet hebben van vooral online vrienden. Tevens zal bekeken worden of jongeren die met name online vrienden hebben, hun vriendschapsrelaties als even hecht ervaren als jongeren die voornamelijk offline vrienden zeggen te hebben.

Hacking en sexting

Hacking is het toegang verschaffen tot, of het in gebruik nemen van een computersysteem voor criminele doeleinden (Taylor, Fritsch, Liederbach, & Holt, 2010). Voorbeelden van hacking zijn het ontwikkelen van virussen of deze gebruiken, het aanpassen of vernietigen van bestanden, het infiltreren van software, het inloggen op het account van iemand anders en creditcardfraude (Marcum, Ricketts, & Wolfe, 2014). Hacking wordt gezien als een vorm van

(5)

cybercriminaliteit in de enge zin, wat inhoudt dat de ICT zelf het doel is van het crimineel handelen (Zebel, Giebels, de Vries, Kuttschreuter, & Stol, 2014).

Er is nog weinig bekend over hoe de groep hackers eruit ziet. Wel is duidelijk dat hacken vooral onder jongeren voorkomt en dan met name onder jongens (Holt, Burruss, & Bossler, 2010). Slechts 35% van de jongeren die in aanraking kwamen met de politie voor hacking bleek ook affiniteit of vaardigheden te hebben op het gebied van cyber (Spoormans, 2019). Een meerderheid van deze groep jonge hackers volgde een VMBO of MBO opleiding (Spoormans, 2019). Ook Wissink en Stams (2018) vonden dat vooral jongens met een lager opleidingsniveau risico liepen om te gaan hacken. Verder bleek uit onderzoek dat

adolescenten die vrienden hadden die online deviant gedrag vertoonden ook een grotere kans hadden om te gaan hacken (Marcum, Ricketts, & Wolfe, 2014).

Sexting is het versturen of ontvangen van seksueel getinte berichten, afbeeldingen of video’s via het internet of mobiele telefoon (Van Ouytsel, Lu, Ponnet, Walrave, & Temple, 2019). Sexting is een voorbeeld van een cybercrime in de ruime zin, wat inhoudt dat ICT wordt gebruikt als middel bij de overtreding (Zebel, Giebels, de Vries, Kuttschreuter, & Stol, 2014). Sexting komt regelmatig voor: 1 op de 8 jongeren tussen de 12 en 18 jaar heeft wel eens een naaktfoto of filmpje van zichzelf verstuurd en 1 op de 4 jongens en 1 op de 5 meisjes heeft wel eens naaktfoto’s of filmpjes ontvangen (De Graaf, Van den Borne, Nikkelsen, Twisk, & Meijer, 2017). Uit recent onderzoek blijkt dat 9% van de adolescenten wel eens (of vaker) seksueel beeldmateriaal van een andere minderjarige verspreid heeft via telefoon of internet (Wissink, 2020).

Sexting kan leuk en spannend zijn, maar er zijn ook risico’s aan verbonden. Seksueel getinte foto’s of filmpjes kunnen worden doorgestuurd naar anderen en kunnen zo aanleiding zijn voor online pesterijen (cyberbullying), het beschamen van meisjes die foto’s van zichzelf verstuurd hebben (slut-shaming), of wraakporno (Dake, Price, Maziarz, & Ward, 2012;

(6)

Wilkinson, Whitfield, Hannigan, Ali, & Hayter, 2016). Jongens lijken met name aan sexting te doen om stoer gevonden te worden, terwijl meisjes de foto’s aan vriendinnen laten zien om het er met hun over te hebben (Swijen, 2018). Zowel jongens als meisjes lijken druk van leeftijdsgenoten te ervaren om aan sexting te doen (Lippman & Campbell , 2013; Lenhart, 2009).

Wat de precieze invloed is van vrienden op het sextinggedrag van jongeren is echter nog grotendeels onbekend. De uitkomsten van eerder onderzoek hiernaar zijn niet eenduidig. Zo kwam uit een onderzoek van Saftner en collega’s (2011) naar voren dat het hebben van hechte vriendschappen de kans op sexting verkleint. Buren en Lunde (2018) vonden daarentegen dat jongens die aangaven hechte vrienden te hebben juist een grotere kans hadden om te sexten. Meer onderzoek naar de rol van vrienden bij sexting onder jongeren is dan ook gewenst. De rol van vrienden

De adolescentie is een belangrijke levensfase waarin jongeren meer autonomie krijgen en zich losmaken van ouders (Majorano, Musetti, Brondino, & Corsano, 2015). De invloed van leeftijdsgenoten en vrienden wordt in deze periode steeds groter (Huang, et al., 2013). Jongeren vormen hun identiteit door sociale vergelijking en acceptatie door leeftijdsgenoten (Musetti & Corsano, 2019). Adolescenten met vrienden bleken ook te beschikken over betere sociale vaardigheden, zij werkten beter samen en waren minder eenzaam dan adolescenten zonder vrienden (Schulte & Engels, 2013).

Jongeren die vrienden met elkaar zijn, blijken over het algemeen veel dezelfde eigenschappen te bezitten. Zo lijken vrienden bijvoorbeeld op elkaar wat betreft ambities, intelligentie en zelfwaardering (Hartup, 1996). Allereerst komt dit doordat mensen graag omgaan met anderen die net zo zijn zoals zijzelf. Wanneer je vrienden dezelfde opvattingen, meningen en gedragingen hebben als jij, leidt dit tot bevestiging van de eigen identiteit; iets waar adolescenten ook naar op zoek zijn. Daarnaast lijken vrienden op elkaar door wederzijdse

(7)

socialisatie; jongeren beïnvloeden elkaars gedrag. Socialisatie kan plaatsvinden doordat vrienden elkaar als rolmodellen zien en elkaars gedrag imiteren of overnemen, of doordat bepaald gedrag door leeftijdsgenoten verbaal of non-verbaal beloond wordt (Schulte & Engels, 2013). Dit geldt voor zowel positief als negatief gedrag, afhankelijk van de voorkeuren, normen en waarden van de adolescenten. Vrienden die delinquent of agressief zijn kunnen de ontwikkeling van afwijkend gedrag bevorderen (Schulte & Engels, 2013). Het is dan ook niet verassend dat veel onderzoekers een (sterk) positief verband hebben gevonden tussen het hebben van criminele vrienden en delinquent gedrag (Rakt, Van de Weerman, & Need, 2005).

Sinds de komst van ICT zijn vrienden niet meer exclusief te vinden in de offline wereld. In het leven van adolescenten spelen ook online vrienden (of connecties) een grote rol (Talmud & Mesch, 2006). Online sociale netwerk sites zoals Facebook, Intragram, Twitter en Snapchat zijn in explosief tempo populair geworden, vooral onder adolescenten en jongvolwassenen. Jongeren besteedden gemiddeld 84 minuten per dag aan online communiceren met vrienden, wat neerkomt op zo’n 10 uur per week (Rideout, 2015). Chan en Chen (2004) hebben de kwaliteit van online en offline vriendschappen met elkaar vergeleken in verschillende stadia van de ontwikkeling van de vriendschap. Zij keken hierbij naar 7 dimensies van vriendschap, waaronder verbondenheid, begrip en het aantal personen in het netwerk die de vriend ook kende. Het bleek dat online vriendschappen in eerste instantie vaak van mindere kwaliteit waren dan offline vriendschappen (Chan & Cheng, 2004). Echter, naarmate de online vriendschap langer duurde en er meer gecommuniceerd werd met elkaar werd het kwaliteitsverschil steeds minder, totdat ze dezelfde kwaliteit bleken te hebben als offline vriendschappen (Chan & Cheng, 2004; Helmi, Widhiarso, & Husna, 2017).

Ook in de online wereld kunnen jongeren elkaars gedrag beïnvloeden. Zo heeft een onderzoek van Huang en collega’s (2013) laten zien dat jongeren die werden blootgesteld aan online foto’s en filmpjes van leeftijdsgenoten die rookten en alcohol drinken, zelf ook meer

(8)

gingen roken en drinken. Kerstens en Stol (2012) hebben jongeren geïnterviewd die met de politie in aanraking waren gekomen na het plegen van een cybercrime. Zij vonden dat wanneer jongeren spraken over cybercrime ze gebruik maakten van neutralisaties zoals: ‘iedereen doet het’ of ‘het hoort er bij’ (bij virtuele diefstal). Ander onderzoek onder middelbare scholieren heeft laten zien dat er een sterke correlatie bestond (r = .74) tussen het hebben van vrienden die cybercrimes plegen en het zelf plegen van cybercrimes (Holt, Bossler, & May, 2012). Uit meerdere onderzoeken onder middelbare scholieren en studenten is naar voren gekomen dat omgaan met (offline) deviante vrienden zelfs de factor is die het sterkste samenhangt met het plegen van verschillende vormen van cybercrimes. (Higgins & Makin, 2004; Higgins, 2005; Hinduja & Patchin, 2008; Morris & Higgins , 2010; Higgins & Wilson, 2006).

Ondanks dat het bekend is dat het online (deviante) gedrag van vrienden een grote rol kan spelen bij cybercrimes onder jongeren, is er nog weinig verder onderzoek gedaan naar de rol van vrienden bij online deviant gedrag. Zo is het onbekend wat de verschillen zijn tussen jongeren die vooral online vrienden hebben en de jongeren die vooral vriendschappen hebben in het echte leven. Onder jongeren vinden deviante gedragingen zoals pesten, maar ook criminele praktijken, steeds vaker online plaats. Jongeren die nu online deviant gedrag laten zien, zijn mogelijk de cyberdelinquenten van later. Het is daarom voor zowel de preventie van cybercrime, als voor het ontwikkelen van geschikte interventies belangrijk om meer onderzoek te doen naar welke rol vrienden spelen bij de verklaring van online deviant gedrag.

Theorieën

Een klassieke theorie voor de verklaring van criminaliteit is de sociale-controle theorie van Hirschi (1969), ook wel de bindingstheorie genoemd. Volgens deze theorie is iedereen in staat een misdaad te begaan, maar weerhoudt een sterke band met de maatschappij de meeste mensen hiervan (Van Ouytsel, Lu, Ponnet, Walrave, & Temple, 2019; Rakt, Van de Weerman, & Need, 2005). Deze theorie is interessant in het licht van cybercriminaliteit, omdat men online mogelijk

(9)

minder controle voelt van de omgeving. Bij bijvoorbeeld online diefstal is het vaak niet duidelijk wie het slachtoffer is en een naaktfoto is met één druk op de knop doorgestuurd, zonder dat de dader hier direct de consequenties van ziet. Door de sociale controle of bindingen in de offline wereld passen mensen zich aan aan gedrag dat in de groep van hen verwacht wordt. Volgens Hirschi (1969) zoeken jongeren die de wet overtreden vrienden op die dit ook doen. De controletheorie stelt dat hoe sterker de banden met vrienden zijn, des te meer jongeren de normen van deze vriendengroep na zullen leven (Völker, Baerveldt, & Driessen, 2015).

Onderzoek van Agnew (1991) laat zien dat sociale controle of binding zowel beschermend als negatief kan werken. Een hechte relatie met ‘goede vrienden’ verkleint de kans op deviant gedrag, terwijl een hechte relatie met deviante vrienden juist de kans op deviant gedrag vergroot (Agnew, 1991). Wanneer jongeren die deviant gedrag vertonen samenkomen, kan een proces van deviancy training ontstaan. Hierbij accepteren jongeren antisociaal gedrag als de norm en kopiëren ze negatief gedrag van elkaar, waardoor de kans op meer antisociaal gedrag toeneemt. Het negatieve gedrag wordt vervolgens weer bekrachtigd, doordat de groep er positief op reageert.

De differentiële associatietheorie van Sutherland (1924, 1947) stelt ook dat jongeren zich associëren met het gedrag dat het meest wordt waargenomen, of dit nou deviant of positief gedrag is. Wanneer jongeren veel in contact komen met deviante vrienden, worden kennis en criminele normen en waarden aangeleerd door een proces van socialisatie (Völker, Baerveldt, & Driessen, 2015). Hechte relaties met vrienden die men vertrouwt zijn hiervoor belangrijk (Sutherland, 1924, 1947). Het is interessant om te onderzoeken in hoeverre bovenstaande theorieën ook gelden wanneer het om online vrienden gaat. Aan de ene kant is er online mogelijk minder sprake van een cohesieve, intieme groep vrienden, waardoor gedrag minder snel overgenomen wordt. Anderzijds zijn veel jongeren continu in contact met hun online

(10)

vrienden, en betreft het een ongestructureerde omgeving zonder toezicht, wat de kans op deviancy training juist kan vergroten (Weerman, Bernasco, Gerben, & Pauwels, 2015)

Het is duidelijk dat de meeste belangrijke criminologische theorieën oog hebben voor het belang van de vriendschapsnetwerken van jongeren bij de verklaring van delinquent gedrag (Völker, Baerveldt, & Driessen, 2015). Gehechtheid aan vrienden lijkt een grote rol te spelen. Dit onderzoek zal nagaan of dit ook geldt wanneer het online vriendschappen betreft en voor de verklaring van online crimineel gedrag.

Relevantie

Huidig onderzoek is in de eerste plaats interessant, omdat er nog weinig bekend is over de rol van vriendschapsvariabelen in de verklaring van online deviant gedrag van jongeren, en nog minder over online vriendschappen. Er is voor dit onderzoek bewust gekozen om specifiek te kijken naar hacking en sexting, omdat nog niet eerder een cybercrime in de enge en in de brede zin op deze manier met elkaar zijn vergeleken binnen één studie.

Nu de online wereld zoveel belangrijker is geworden in het leven van jongeren en nieuwe vormen van vriendschappen en criminaliteit ontstaan is het erg relevant om hier verder onderzoek naar te doen. Recent onderzoek veronderstelt dat online vrienden er wel toe doen, maar het is nog onduidelijk in welke mate zij delinquent gedrag van jongeren verklaren (McCuddy, 2018).

Wanneer er meer bekend is over de rol van online vrienden kan deze kennis gebruikt worden bij het ontwikkelen van maatregelen om cybercrime tegen te gaan. Daarnaast kan meer kennis bijdragen aan het ontwikkelen van passende interventies voor jongeren die met de politie in aanraking zijn gekomen voor een online delict. Er zijn op dit moment slechts enkele interventies voor deze jongeren beschikbaar, en de invloed van (deviante) vrienden wordt hierin nog niet vaak nadrukkelijk meegenomen.

(11)

Vraagstelling

De onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn: Ervaren jongeren die vooral online vrienden hebben evenveel gehechtheid in hun vriendschapsrelaties als de overige jongeren? En: Wat zijn de verbanden tussen verschillende vriendvariabelen (gehechtheid aan vrienden, online deviant gedrag van vrienden, offline deviant gedrag van vrienden, en het hebben van vooral online vrienden) enerzijds, en het al dan niet gepleegd hebben van sexting / hacking

anderzijds?

Verwacht wordt dat jongeren die vooral online vrienden hebben minder gehecht zijn aan hun vrienden dan jongeren die vooral offline vrienden hebben. Er is nog weinig bekend over de verbanden die worden onderzocht bij de tweede onderzoeksvraag. Op basis van eerder onderzoek en de differentiële associatietheorie (Sutherland, 1924, 1947) wordt wel verwacht dat jongeren met deviante vrienden meer hacken en sexten dan jongeren die geen deviante vrienden hebben. Verwacht wordt dat dit geldt voor zowel offline als online deviant gedrag van de vrienden, wat zou betekenen dat deviancy training ook online plaats kan vinden. Daarnaast wordt, in lijn met het onderzoek van Agnew (1991), verwacht dat gehechtheid aan vrienden positief samenhangt met hacking en sexting als het deviante vrienden betreft, maar negatief samenhangt met hacking en sexting als het niet-deviante vrienden zijn. Er is geen hypothese opgesteld over het verband tussen het hebben van vooral online vrienden en hacking/sexting.

Methode Participanten

De totale steekproef bestond uit N = 723 jongeren. De verdeling jongens-meisjes was

ongeveer gelijk (n = 340 meisjes (47%) en n = 358 jongens (49%) en 19 = anders, 6 missing). Jongeren die niet instemden met het onderzoek en jongeren die wel instemden, maar

(12)

varieerde van 13 tot 18 jaar met een gemiddelde van 15 jaar en 4 maanden (SD = 1.04). Ruim een kwart (26.6%) van de jongeren volgde een opleiding op VMBO niveau, 35.7% op HAVO niveau, 12.0% zat in een HAVO-VWO klas en 25.0% volgde een opleiding op VWO-niveau. Daarnaast was 0.3% ‘missing’ en 0.4% volgde een andere opleiding.

Procedure / testafname

De onderzoekers hebben 120 scholen benaderd met de vraag of zij wilden deelnemen aan het onderzoek. De doelpopulatie bestond uit adolescenten tussen de twaalf en achttien jaar oud. De scholen zijn via e-mail, telefoon en in persoon benaderd. De werving vond plaats in de periode januari 2019 – februari 2020. Een deel van de scholen is benaderd op basis van bereikbaarheid, een ander deel van de scholen is benaderd omdat vrienden of familie van de onderzoekers daar werkzaam waren (zgn. ‘convenience sample approach’, Bijleveld 2015). Uiteindelijk stemden 6 scholen in met deelname. Deze scholen lijken niet in bepaalde

kenmerken met elkaar overeen te stemmen. Er zijn daarmee geen aanwijzingen dat het om een selectieve steekproef van scholen zou gaan.

Voor de jongeren tussen 12-15 jaar is toestemming voor deelname gevraagd aan de ouders middels een ‘passive informed consent’ methode. De ouders kregen één week voorafgaand aan het onderzoek een e-mail (met leesbevestiging) met daarin informatie over het onderzoek. Indien zij niet wilden dat hun kind zou deelnemen aan het onderzoek dan konden zij dit via een mail aan de docent of de onderzoeksleider laten weten. Slechts een enkele ouder heeft op deze manier deelname geweigerd.

De afname vond plaats in een computerruimte op de school. Hierbij waren de onderzoekers en een docent aanwezig. Voordat de jongeren startten met het invullen van de vragenlijst, introduceerden de onderzoekers het onderzoek en de vragenlijst kort. Zij vertelden de jongeren dat deelname geheel vrijwillig was en dat, indien gewenst, de jongere op ieder moment kon stoppen met het onderzoek. Daarnaast vertelden de onderzoekers dat er geen

(13)

goede of foute antwoorden waren en dat de jongeren vragen mochten stellen indien iets onduidelijk was. Voorafgaand aan het onderzoek stemden de jongeren in met deelname door middel van een ‘active informed consent’ formulier. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een online vragenlijst die via een speciaal voor dit doeleinde gecreëerde website kon worden bereikt. Het invullen van de vragenlijst nam ongeveer 20 à 30 minuten in beslag. Het onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij-en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (dossiernummer 2018-CDE-8935).

Meetinstrumenten

Voor dit onderzoek zijn verschillende instrumenten gebruikt die hieronder worden beschreven.

Demografische kenmerken. Er is onder andere gevraagd naar leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. De antwoordopties voor opleidingsniveau waren: VMBO- Basis

beroepsgerichte leerweg, VMBO - Kader beroepsgerichte leerweg, VMBO - Gemengde leerweg, VMBO - theoretische leerweg, HAVO, HAVO - VWO, VWO, Gymnasium, Anders, namelijk…).

Deviant gedrag jongere. Om inzicht te krijgen in het offline deviante gedrag van de jongeren is gebruik gemaakt van een aangepaste versie van de Vragenlijst Deviant Gedrag (VGD, Meeus et al., 1996). Deze vragenlijst bestaat uit 14 items en meet in welke mate er in de voorgaande 12 maanden sprake was geweest van offline deviant gedrag. In deze

aangepaste versie is gebruik gemaakt van een 5-punts Likertschaal (1 = nooit, 2 = heel soms, 3 = regelmatig, 4 = vaak tot 5 = heel vaak), in plaats van de oorspronkelijke 3-punts

Likertschaal. Een voorbeelditem is: ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden hebt

ingebroken in een gebouw of auto’. De Cronbach’s alfa van deze vragenlijst in huidige studie was α = .86.

(14)

Online deviant gedrag jongere. Om online deviant gedrag van de jongeren in kaart te brengen is een onderdeel van de Monitor Zelfrapportage Jeugd (MZJ, Rokven et al., 2017) opgenomen in het onderzoek. Deze vragenlijst bestaat uit 10 items en meet in welke mate er in de voorgaande 12 maanden sprake was geweest van online deviant gedrag. Vijf items gaan over cyberdelicten en vijf items gaan over gedigitaliseerde delicten. De MZJ heeft een 5-punts Likertschaal (1 = nooit, 2 = heel soms, 3 = regelmatig, 4 = vaak tot 5 = heel vaak). Een

voorbeelditem van een cyberdelict is: ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden iemand zijn wachtwoord hebt veranderd zodat diegene niet meer kon inloggen’. Een voorbeelditem van een gedigitaliseerd delict is: ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden via een sms, e-mail of in een chatbox iemand een bericht hebt gestuurd met de bedoeling hem of haar bang te maken’. De Cronbach’s alfa van deze vragenlijst in de huidige situatie was α = .85.

Vriend/peer variabelen. Om de vriend-variabelen te meten is er in eerste instantie gevraagd hoe de vriendengroep van de jongere eruit zag. Eerst werd gevraagd hoeveel mensen de jongere tot zijn/haar beste vrienden rekende. Hierbij waren de

antwoordmogelijkheden: 0-5; 5-10; 10-15; meer dan 15. Vervolgens werd gevraagd of de jongere online meer vrienden had dan offline, de antwoordopties hier waren: juist; onjuist; geen verschil. Op basis van het antwoord op deze vraag, is een dichotome variabele ‘wel of niet meer online vrienden’ in SPSS samengesteld. Indien een jongere ‘juist’ invulde, werd dit antwoord gecodeerd als ‘meer online vrienden’. Indien een jongere ‘onjuist’ of ‘geen verschil’ invulde, werd dit gecodeerd als ‘niet meer online vrienden’. Deze dichotome variabele ‘wel of niet meer online vrienden’ is meegenomen in de verdere analyses. Ten slotte werd gevraagd of de jongere zich online beter voelde dan in het offline/werkelijke leven. De antwoordopties hier waren ook: juist; onjuist; geen verschil.

Gehechtheid aan vrienden. Om gehechtheid aan vrienden te meten is gebruik gemaakt van een verkorte versie van de Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA). De

(15)

gebruikte vragenlijst bestaat uit 12 items en heeft een 4-punts Likertschaal (1 = (bijna) nooit, 2 = soms, 3 = vaak, 4 = (bijna) altijd). Een voorbeelditem is: ‘Mijn vrienden vinden het belangrijk om te weten hoe het met me gaat’. De Cronbach’s alfa van deze vragenlijst was in de huidige situatie α = .79.

De items van deze vragenlijst zijn in SPSS samengevoegd tot één schaalvariabele. Hiervoor zijn eerst enkele vragen omgescoord en vervolgens is per deelnemer een gemiddelde score op gehechtheid aan vrienden berekend. Deze schaalvariabele is meegenomen in de verdere analyses.

Offline deviant gedrag vrienden. Om het offline deviante gedrag van vrienden in kaart te brengen is gebruik gemaakt van een aangepaste, verkorte versie van de VGD (Meeus et al., 1996). De gebruikte vragenlijst meet welk deel van iemands vrienden in de voorgaande 12 maanden offline deviant gedrag had laten zien. De vragenlijst bestond uit 7 items en had een 5-punts Likertschaal (1 = geen, 2 = enkele, 3 = meer dan de helft, 4 = bijna allemaal, 5=allemaal). Een voorbeelditem is: ‘Geef aan hoeveel van jouw vrienden in de afgelopen 12 maanden hebben ingebroken in een gebouw of auto’. De Cronbach’s alfa van deze vragenlijst was in de huidige situatie α = .86.

De items van deze vragenlijst zijn in SPSS samengevoegd tot één schaalvariabele. Hiervoor zijn eerst enkele vragen omgescoord en vervolgens is per deelnemer een gemiddelde score op offline deviant gedrag van vrienden berekend. Deze schaalvariabele is meegenomen in de verdere analyses.

Online deviant gedrag vrienden. Om online deviant gedrag van vrienden te meten is een verkorte, aangepaste versie van de MZJ (Rokven et. al, 2017) gebruikt. Deze vragenlijst meet welk deel van de vrienden in de voorgaande 12 maanden een online delict had gepleegd. De vragenlijst bestond uit 7 items waarbij geantwoord kon worden op een 5-punts

(16)

Een voorbeelditem is: ‘Geef aan hoeveel van jouw vrienden in de afgelopen 12 maanden hebben geprobeerd een website of een e-mailbox plat te leggen door er enorme hoeveelheden informatie naartoe te sturen. De Cronbach’s alfa van deze vragenlijst was in de huidige situatie α = .85.

De items van deze vragenlijst zijn in SPSS samengevoegd tot één schaalvariabele. Hiervoor zijn eerst enkele vragen omgescoord en vervolgens is per deelnemer een gemiddelde score op online deviant gedrag van vrienden berekend. Deze schaalvariabele is meegenomen in de verdere analyses.

Hacking. Om de afhankelijke variabele hacking te meten zijn 3 items uit de MZJ (Rokven et. al, 2017) gebruikt die specifiek over hacken gaan. Deze items zijn: (1) ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden hebt ingelogd op een computer, e-mailaccount of sociale netwerksite van iemand anders zonder dat diegene hiervan wist’. (2) ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden iemand zijn wachtwoord veranderd hebt zodat diegene niet meer kon inloggen’. (3) ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden op iemand anders z’n computer of profiel ingelogd hebt en hier gegevens in veranderd of gewist zonder dat diegene daarvan wist’. De antwoordopties bij deze vragen zijn: nooit, heel soms, regelmatig, vaak en heel vaak. De Cronbach’s alfa van deze drie items gezamenlijk in de huidige situatie was α = 0.76.

Voor elk van de drie hacking-items is in SPSS één dichotome variabele samengesteld. Indien een jongere ‘nooit’ antwoorde op een van de hacking items, is dit antwoord

hergecodeerd als ‘nooit deze hacking gedraging uitgevoerd (0 in SPSS)’. Indien een jongere ‘heel soms, regelmatig, vaak, of heel vaak’ antwoordde is dit antwoord hergecodeerd als ‘ooit deze hacking gedraging uitgevoerd’ (1 in SPSS). Op deze manier zijn drie dichototome hacking variabelen samengesteld, 1 per bovengenoemd hacking item. In de verdere analyses is gewerkt met deze 3 dichotome hacking variabelen.

(17)

Sexting: In de complete vragenlijst die gebruikt is voor dit onderzoek zijn enkele items over sexting opgenomen. Deze items zijn in SPSS samengevoegd tot een dichotome sexting variabele: ‘wel of niet ooit gesext’. Ten eerste is gevraagd: ‘Geef aan of je in de afgelopen 12 maanden via internet of je telefoon gênant beeldmateriaal verspreid hebt van iemand anders, terwijl diegene nog geen 18 jaar was’. De antwoordopties waren hier: nooit; heel soms, regelmatig; vaak; heel vaak. Wanneer hierop een ander antwoord dan ‘nooit’ werd gegeven dan volgde op deze vraag de volgende vraag: ‘Om welk beeldmateriaal ging het dan (meestal)?’ Hierbij waren de antwoordopties: agressief beeldmateriaal; grappig

beeldmateriaal; seksueel beeldmateriaal; en de optie ‘anders, namelijk...’. Indien een jongere bij de eerste vraag ‘heel soms, regelmatig, vaak of heel vaak’ had geantwoord, én bij de tweede vraag ‘seksueel beeldmateriaal’ had geantwoord, werd dit antwoord gehercodeerd als ‘ooit gesext’ (1 = SPSS). In de andere gevallen werd het antwoord gehercodeerd als ‘nooit gesext’ (0 in SPSS). In de verdere analyses is gewerkt met deze dichotome variabele ‘wel of niet ooit gesext’.

Analystestrategie

Voor de analyses in dit onderzoek is gebruik gemaakt van het statistische data-analyse-computerprogramma SPSS. Er is telkens een significantieniveau van p < .05 gehanteerd. Voor de (deel)vragenlijsten die gehechtheid aan vrienden, online deviant gedrag van vrienden en offline deviant gedrag van vrienden meten zijn betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd (om de samenhang tussen de items te toetsen).

Om de eerste onderzoeksvraag (of jongeren die vooral online vrienden hebben evenveel gehechtheid in hun vriendschapsrelaties ervaren als de overige jongeren) te beantwoorden is ten eerste gekeken naar de descriptieve gegevens van de vriendvariabelen. Vervolgens zijn multivariate ANOVA’s uitgevoerd met gehechtheid aan vrienden, offline deviant gedrag van vrienden en online deviant gedrag van vrienden als afhankelijke

(18)

variabelen en de vriendvariabelen als factor. Er is vergeleken of jongeren die vooral offline vrienden hadden een hogere gehechtheid aan vrienden hadden dan jongeren die dit niet hadden. Vervolgens is gekeken of jongeren die vooral offline vrienden hadden meer of minder deviante vrienden hadden dan de overige jongeren.

Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden is eerst gekeken naar de frequentietabellen. Zoals hierboven beschreven waren er drie items waarmee hacking is gemeten. Er is in de analyses gewerkt met deze losse drie items. Om de verbanden tussen hacking en sexting en de verschillende vriendschapsvariabelen te onderzoeken zijn logistische regressies uitgevoerd met hacking en sexting als afhankelijke variabelen en geslacht, hechting aan vrienden, online deviant gedrag van vrienden, offline deviant gedrag van vrienden en het hebben van vooral online vrienden als onafhankelijke variabelen. Daarnaast zijn twee

interactie-effecten onderzocht middels hetzelfde logistische regressiemodel. Er is gekeken naar de interactie tussen gehechtheid aan vrienden en offline deviant gedrag van vrienden bij de verklaring van de afhankelijke variabelen (sexting en de drie hacking items). Ten tweede is gekeken naar de interactie tussen gehechtheid aan vrienden en online deviant gedrag van vrienden bij de verklaring van de afhankelijke variabelen. Wanneer er significante interactie-effecten gevonden werden, is vervolgens de richting van dit effect onderzocht met behulp van een template (excel bestand) voor tweeweg-interactie voor logistische regressie (Dawson, 2014). Door de gevonden waarden in te vullen in dit Excel bestand werd een grafiek verkregen die het interactie-effect illustreert.

Resultaten

De eerste onderzoeksvraag was: Ervaren jongeren die vooral online vrienden hebben

evenveel gehechtheid in hun vriendschapsrelaties als de overige jongeren? Om deze vraag te beantwoorden is ten eerste gekeken naar de descriptieve gegevens van de verschillende vriendvariabelen. Deze gegevens toonden aan dat 68% van de jongeren aangaf vooral offline

(19)

vrienden te hebben, 17% had ongeveer een gelijk aantal offline als online vrienden en 5% van de jongeren zei vooral online vrienden te hebben (10% missing).

Ook zijn multivariate ANOVA’s uitgevoerd met gehechtheid aan vrienden, offline deviant gedrag van vrienden en online deviant gedrag van vrienden als afhankelijke variabelen en de vriendvariabele (vooral online/offline vrienden) als fixed factor. De

uitkomst van de multivariate analyse was significant (Pillai’s Trace = .972, df = 3, p < .001), wat inhoudt dat de groepen verschilden op minstens één van de afhankelijke variabelen. Uit de resultaten van de univariate analyses bleek dat de jongeren die vooral offline vrienden hadden hechtere vriendschapsrelaties hadden dan de overige jongeren (zie Tabel 1 voor de gemiddelden). Dit verschil was significant (F = 7.963, df = 2, p < .001).

Ook bestond er een significant verschil in het online deviante gedrag van de vrienden (F = 4.894, df = 2, p < .008). De resultaten van post hoc toetsen lieten zien dat jongeren met ongeveer evenveel offline als online vrienden meer vrienden bleken te hebben die online deviant gedrag vertoonden dan jongeren met vooral vrienden in het echte leven (zie Tabel 1 voor de gemiddelden).

Tabel 1

Beschrijvende gegevens voor gehechtheid aan vrienden en online deviantie van vrienden (per type vriendengroep).

Type vriendengroep M SD F p

Gehechtheid aan

vrienden Vooral offline vrienden 3.69 .42

Ongeveer evenveel offline

als online vrienden 3.58 .41

Vooral online vrienden 3.44 .52

Totaal 3.65 .43 7.96 <.001

Online deviantie

vrienden Vooral offline vrienden 1.16 .34

Ongeveer evenveel offline

als online vrienden 1.27 .42

Vooral online vrienden 1.21 .38

(20)

Hacking

Om een beschrijving te kunnen geven van de mate waarin de hier onderzochte online deviante gedragingen überhaupt voorkwamen binnen deze groep is ten eerste gekeken naar de

frequentietabellen. Ruim een kwart (26.8%) van de jongeren in onze steekproef had wel eens gehackt. Jongens hackten significant vaker dan meisjes (30.7 % versus 21.2 % respectievelijk, χ² = 8.25, p < .001). Bijna één op de vijf jongeren (19.1%) had wel eens ingelogd op een

computer, e-mail account of sociale netwerksite van iemand anders, zonder dat diegene daarvan wist. Een iets kleiner percentage, 11.7%, had wel eens iemand zijn wachtwoord veranderd zodat diegene niet meer kon inloggen en 5.9% van de jongeren gaf aan wel eens op iemand anders computer of profiel te hebben ingelogd en hier gegevens te hebben veranderd of gewist zonder dat diegene ervan wist.

De tweede onderzoeksvraag was: Wat zijn de verbanden tussen de verschillende vriendvariabelen (gehechtheid aan vrienden, online deviant gedrag van vrienden, offline deviant gedrag van vrienden, en het hebben van vooral online vrienden) enerzijds, en het al dan niet gepleegd hebben van sexting / hacking anderzijds?

Eerst is er gekeken naar hacking. Voor elk van de drie hacking variabelen zijn logistische regressies uitgevoerd waarbij de onafhankelijke variabelen in verschillende stappen werden toegevoegd aan het model. De variabele geslacht werd in de eerste stap opgenomen in het model, gevolgd door gehechtheid aan vrienden. In de derde stap werd de variabele offline deviant gedrag van vrienden toegevoegd en de vierde stap was online deviant gedrag van vrienden. De vijfde stap was de variabele wel / niet meer online vrienden. Ten slotte zijn in stap 6 en 7 twee interacties opgenomen. Dat wil zeggen, om te onderzoeken of gehechtheid aan vrienden positief samenhangt met hacken als het deviante vrienden betreft, maar negatief samenhangt met hacken als het niet-deviante vrienden betreft zijn interactievariabelen toegevoegd aan het model. Er is gekeken naar (1) de interactie tussen gehechtheid aan vrienden

(21)

en offline deviant gedrag van vrienden, en (2) de interactie tussen gehechtheid aan vrienden en online deviant gedrag van vrienden. Geen van deze interacties bleek significant. Hieronder en in Tabel 2a zijn dan ook de resultaten van de modellen voor de drie hacking items zonder interacties weergegeven.

Ingelogd op iemand anders’ computer of sociale netwerksite. Het eerste hacking item betrof het hebben ingelogd op een computer, e-mailaccount of sociale netwerksite van iemand anders zonder dat diegene hiervan wist. De relatie tussen geslacht en dit hacking item was marginaal significant (zie Tabel 2a). Jongens hadden een grotere kans om dit gedrag te laten zien dan meisjes. Er is daarnaast een significant negatief verband gevonden tussen dit gehechtheid aan vrienden en dit hacking item (zie Tabel 2a). Dit betekent dat jongeren die sterker gehecht waren aan hun vrienden een kleinere kans hadden om in te loggen op een computer of account van iemand anders. De relatie tussen offline deviant gedrag van vrienden en dit hacking item was ook significant. De B-waarde geeft aan dat er een positief verband was tussen offline deviant gedrag van vrienden en inloggen op de computer of het account van een ander. Dit betekent dat hoe meer offline deviante vrienden een jongere had, hoe groter de kans dat deze jongere dit hackgedrag liet zien. Ook de relatie tussen online deviant gedrag van vrienden en dit hacking item was significant, wat betekent dat hoe meer vrienden een jongere heeft die online deviant gedrag lieten zien, hoe groter de kans dat hij of zij dit hackgedrag liet zien. Er is geen significant verband gevonden tussen het hebben van vooral online vrienden en dit hacking item.

Iemands wachtwoord veranderd. Het tweede hacking item betrof het hebben veranderd van iemands wachtwoord zodat diegene niet meer kon inloggen. De relatie tussen geslacht en dit hacking item was significant (zie Tabel 2a). Jongens hadden bijna twee keer zoveel kans om iemands wachtwoord te veranderen dan meisjes. Uit de analyses bleek dat jongeren die sterker gehecht waren aan hun vrienden, ook een significant kleinere kans hadden

(22)

om iemands wachtwoord te hebben veranderd (zie Tabel 2a). De relatie tussen offline deviant gedrag van vrienden en dit hacking item was eveneens significant. Een hoger aantal offline deviante vrienden hing ook samen met een grotere kans op het veranderen van iemands wachtwoord. Ook online deviant gedrag van vrienden speelde een significante rol bij het hebben veranderd van iemands wachtwoord. Hoe meer online deviante vrienden iemand had, ten slotte, hoe groter de kans dat hij / zij dit hackgedrag liet zien. Het verband tussen het hebben van vooral online vrienden en dit hacking item was niet significant.

Iemands gegevens veranderd of gewist. Het derde hacking item betrof het hebben ingelogd op iemand anders z’n computer of profiel en hier gegevens in hebben veranderd of gewist zonder dat diegene hiervan wist. De relatie geslacht en dit hacking item was marginaal significant (zie Tabel 2A). Jongens hadden een grotere kans om dit gedrag te laten zien dan meisjes (zie Tabel 2A) . Het verband tussen gehechtheid aan vrienden en dit hacking item was significant, wat inhoudt dat jongeren die sterker gehecht waren aan hun vrienden een kleinere kans hadden om iemands gegevens te veranderen of wissen. Ook is er een significant positief verband gevonden tussen offline deviantie van vrienden en dit hacking item. Dit betekent dat hoe meer offline deviante vrienden een jongere had, hoe groter de kans dat hij/ zij iemands gegevens had veranderd of gewist. Het verband tussen online deviant gedrag van vrienden en dit hacking items was eveneens positief en significant. Dit betekent dat hoe meer online deviante vrienden een jongere had, hoe groter de kans dat hij of zij dit hackgedrag liet zien. Er is geen significant verband gevonden tussen dit hacking item en het hebben vooral online vrienden.

Wanneer we alle resultaten naast elkaar leggen zien we dat geslacht een rol speelde bij alle drie de hackgedragingen die in dit onderzoek zijn onderzocht. Jongens hadden een (iets) grotere kans om te hacken dan meisjes.

(23)

Ook gehechtheid aan vrienden hing significant samen met de diverse hackgedragingen. Hoe sterker jongeren gehecht waren aan hun vrienden, hoe kleiner de kans dat zij hadden gehackt. Deviantie van vrienden ging eveneens samen met een grotere kans om te hacken. Dit gold voor zowel offline als online deviante vrienden. Of jongeren vooral online of offline vrienden hadden bleek niet significant samen te hangen met de drie hackgedragingen. Er is dus geen bewijs is gevonden voor de hypothese dat jongeren die vooral online vrienden hebben, een grotere kans hebben om te hacken dan de andere jongeren.

Tabel 2a

Uitkomsten logistische regressies met de hacking-items als afhankelijke variabelen

Hackgedrag Onafhankelijke variabelen

B p Odds Ratio 95% BHI

Ingelogd op iemand Geslacht .38 .063 1.46 .98 - 2.16

anders' computer of Gehechtheid aan vrienden -.56 .013 .57 .37 - .89 sociale netwerksite* Offline deviant gedrag vrienden 1.09 <.001 2.98 1.93 - 4.60

Online deviant gedrag vrienden 1.10 .006 2.99 1.37 - 6.53

Wel / niet meer online vrienden .11 .752 1.12 .56 - 2.24

Iemands wachtwoord Geslacht .69 .008 1.99 1.20 - 3.29

Veranderd* Gehechtheid aan vrienden -.68 .014 .50 .29 - .87

Offline deviant gedrag vrienden .89 <.001 2.43 1.53 - 8.53 Online deviant gedrag vrienden 1.30 .002 3.68 1.58 - 8.53 Wel / niet meer online vrienden -.06 .884 0.94 .41 - 2.14

Iemands gegevens Geslacht .73 .054 2.07 .99 - 4.35

veranderd of gewist* Gehechtheid aan vrienden -.49 <.001 .23 .11 - 0.47 Offline deviant gedrag vrienden 1.21 <.001 3.36 1.92 - 5.89 Online deviant gedrag vrienden 1.42 .006 4.15 1.51 - 11.45 Wel / niet meer online vrienden .33 .623 1.39 .37 - 5.23 * voor volledige items, zie tekst.

(24)

Sexting

Sexting was onder onze doelgroep iets minder voorkomend dan hacking. In totaal had 7.3% van de jongeren in de voorgaande twaalf maanden wel eens seksueel beeldmateriaal van iemand onder de 18 jaar verspreid (verder: sexting gepleegd). Jongens pleegden significant vaker sexting dan meisjes (10.1% versus 3.3% respectievelijk, χ² = 11.02, p < .001).

Er zijn logistische regressies uitgevoerd waarbij de onafhankelijke variabelen in verschillende stappen werden toegevoegd aan het model. De variabele geslacht werd in de eerste stap opgenomen in het model, gevolgd door gehechtheid aan vrienden. In de derde stap werd de variabele offline deviant gedrag van vrienden toegevoegd en de vierde stap was online deviant gedrag van vrienden. De vijfde stap was de variabele wel / niet meer online vrienden. Ten slotte zijn in stap 6 en 7 twee interacties opgenomen. Er is gekeken naar (1) de interactie tussen gehechtheid aan vrienden en offline deviant gedrag van vrienden, en (2) de interactie tussen gehechtheid aan vrienden en online deviant gedrag van vrienden. De eerste interactie (gehechtheid aan vrienden x offline deviant gedrag vrienden) bleek significant. Om die reden worden de resultaten van het model met de volgende onafhankelijke variabelen hieronder besproken: geslacht, gehechtheid aan vrienden, offline deviant gedrag van vrienden, online deviant gedrag van vrienden, wel / niet meer online vrienden en de interactie gehechtheid aan vrienden x offline deviant gedrag vrienden.

Zoals de resultaten van de Chi-kwadraat toets al lieten zien speelde geslacht een significante rol bij de verklaring van sexting. De kans op sexting-gedrag onder jongens was 2,5 keer zo groot als de kans op sexting-gedrag onder meisjes (p < .028, logodds = 2.501).

Het verband tussen gehechtheid aan vrienden en sexting bleek ook significant. De gegevens in Tabel 2b tonen aan dat jongeren die sterker gehecht waren aan hun vrienden een minder grote kans hadden op het gepleegd hebben van sexting. De relatie tussen offline deviant gedrag van vrienden en sexting was ook significant; jongeren met een hoger aantal deviante

(25)

vrienden hadden meer kans om sexting te plegen. Er is geen significant verband tussen online deviant gedrag van vrienden en het wel of niet gepleegd hebben van sexting gevonden. Ook is er geen significant verband gevonden tussen het hebben van vooral online vrienden en sexting. Jongeren met vooral online vrienden, hadden dus geen grotere kans op het plegen van sexting dan de overige jongeren.

In Figuur 1 wordt de significante interactie tussen gehechtheid aan vrienden en offline deviant gedrag van vrienden voor de verklaring van sexting getoond. Het interactie-effect en de grafiek laten zien dat een hogere gehechtheid aan vrienden de kans op sexting vergroot als het vrienden betreffen die veel offline deviant gedrag vertonen. Wanneer een jongere echter in hoge mate gehecht is aan vrienden die weinig offline deviantie vertonen, dan lijkt de kans op sexting juist af te nemen.

Tabel 2b

Uitkomsten logistische regressie (totale model, stap 6) met sexting als afhankelijke variabele

Sexting Onafhankelijke variabelen

B p logodds 95% BHI

Geslacht .917 .028 2.501 1.104-5.666

Gehechtheid aan vrienden -3.609 .002 .027 .003 - .256 Offline deviant gedrag vrienden -6.329 .016 .002 .000 - .309 Online deviant gedrag vrienden .039 .946 1.039 .340 - 3.175 Wel / niet meer online vrienden .356 .592 1.428 .387 – 5.262 Gehechtheid x offl. dev. gedrag vrienden 2.310 0.002 10.075 2.362 - 42.97

(26)

Figuur 1. Lijndiagram van het interactie-effect offline deviant gedrag vrienden x gehechtheid aan vrienden

Discussie

Hacking en sexting onder jongeren is niet zeldzaam. Er is echter nog weinig bekend over welke factoren samenhangen met een groter risico op het plegen van hacking en sexting. Uit eerder onderzoek is gebleken dat vrienden zowel een risico,- als beschermende factor kunnen zijn als het gaat om deviant gedrag. Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de rol van vrienden bij de verklaring van hacking en sexting.

De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek zijn dat gehechtheid aan vrienden en deviant gedrag van vrienden een rol spelen bij de verklaring van hacking en sexting onder jongeren. In de eerste plaats is gebleken dat jongeren die veel vrienden in het ‘echte’ (offline) leven hebben, meer gehechtheid aan hun vrienden ervaren dan jongeren die vooral online vrienden hebben. Daarnaast is gevonden dat hoe sterker jongeren gehecht zijn aan hun

vrienden, hoe kleiner de kans is dat zij aan hacking en sexting doen. In het algemeen lijkt een sterke relatie met vrienden dus beschermend te werken voor hacking en sexting. Wanneer vrienden echter deviant gedrag vertonen, is dit niet het geval. Deviante vrienden zorgen

0 0,05 0,1 0,15 0,2 0,25 0,3 0,35 0,4 0,45 0,5 Ka ns op sex ti ng Lage offline deviante vrienden Hoge offline deviante vrienden

(27)

namelijk juist voor een grotere kans op het plegen van hacking en sexting. Voor hacking geldt dat het hebben van vrienden die online deviant gedrag vertonen de kans op hacking vergroot. Voor sexting geldt dat een hogere gehechtheid aan offline deviante vrienden een risico op sexting lijkt te betekenen, maar dat een hogere gehechtheid aan niet-deviante vrienden de kans op sexting juist verkleint. Verder liet dit onderzoek zien dat jongens een grotere kans hadden om hacking en sexting te plegen dan meisjes.

Interpretatie bevindingen

De eerste hypothese was dat jongeren die vooral online vrienden hebben minder gehechtheid in hun vriendschapsrelaties zouden ervaren dan jongeren met vooral offline vrienden. Deze hypothese is bevestigd. Jongeren met vooral online vrienden, ervaren de minste gehechtheid in hun vriendschapsrelaties. Jongeren met vooral offline vrienden zijn het meest gehecht aan hun vrienden en jongeren met evenveel offline als online vrienden bevinden zich hier

tussenin. In het huidige onderzoek gaf ruim twee derde van de jongeren aan vooral offline vrienden te hebben. Vriendschappen in het echte leven nemen dus, ondanks de digitalisering van de maatschappij, nog steeds een belangrijke plaats in in het leven van de meeste jongeren. Toch bleek ook een aanzienlijke groep (een derde) van alle jongeren evenveel of zelfs vooral online vrienden te hebben.

Onderzoekers (Berscheid & Regan, 2005; Levinger & Snoek, 1972) hebben een aantal constructen omschreven die cruciaal zijn bij het ontstaan en ontwikkelen van vriendschap. Bij een eerste ontmoeting moet je de andere persoon ‘herkennen’ als mogelijke vriend. De

context waarin je iemand ontmoet, uiterlijke kenmerken en mogelijke voorinformatie die je hebt over deze persoon spelen een grote rol bij deze onbewuste keus. Dit ‘herkennen’ van een potentiele vriend is vele malen makkelijker in het echte leven dan online. Een nieuwe

vriendschap wordt vervolgens versterkt door met deze persoon om te gaan, en dan met name door regelmatig contact (elkaar in het echt zien). Ook het uitwisselen van informatie en

(28)

persoonlijke dingen vertellen aan de ander spelen hierbij een belangrijke rol. Ondanks dat het mogelijk is in de online wereld om elkaar regelmatig te ‘zien’, bijvoorbeeld via webcams of beeldbellen of chatprogramma’s, gaat er veel informatie, zoals de houding en lichaamstaal van de ander, verloren. Bovengenoemde processen kunnen sneller en makkelijker in het echte leven plaatsvinden. Dit kan verklaren waarom het makkelijker is om hechte vrienden te worden met iemand die je in het echte leven kent, een ‘offline vriend’, dan met een online vriend.

Er waren meerdere hypotheses opgesteld voor de tweede onderzoeksvraag. Ten eerste werd verwacht dat jongeren met deviante vrienden meer zouden hacken en sexten dan

jongeren zonder deviante vrienden, en dat dit zou gelden voor zowel offline als online deviant gedrag van de vrienden. Deze hypothesen zijn bevestigd. Het hebben van relatief veel

vrienden die offline of online deviant gedrag vertonen bleek de kans op zowel hacking als sexting te vergroten. Dit kan verklaard worden door onder andere het proces van wederzijdse socialisatie. Jongeren die vrienden van elkaar zijn, kunnen negatief gedrag van elkaar imiteren of overnemen (Schulte & Engels, 2013). Door een proces van deviancy training accepteren jongeren antisociaal gedrag als de norm en kopiëren ze negatief gedrag van elkaar (Agnew, 1991). Voor sexting is dit met name makkelijk voor te stellen. Wanneer seksueel getint beeldmateriaal wordt rondgestuurd in een vriendengroep en alle vrienden bijdragen aan het verspreiden hiervan, is de drempel voor een jongere om hier in mee te gaan lager. Het is op dat moment de norm van de vriendengroep om mee te gaan in het sexting gedrag.

Hacking wordt doorgaans gezien als een meer individuele actie en niet zozeer een groepsproces zoals bij sexting. Toch kunnen deviante vrienden ook een rol spelen bij dit gedrag. Ook hacking kan namelijk plaatsvinden door een proces van socialisatie en/of deviancy training. De vormen van hacking waar in dit onderzoek naar is gekeken, vereisen weinig geavanceerde technische cyberkennis en vaardigheden. Deze specifieke vormen van

(29)

hacking kunnen relatief makkelijk worden uitgevoerd en het is denkbaar dat jongeren die hacken deze ‘clicks and tricks’ leren van hun (online) vrienden of contacten (Spoormans, 2019).

Het huidige onderzoek laat zien dat het overnemen van negatief gedrag ook (deels) online plaats kan vinden. Deviancy training lijkt zich dus niet te beperken tot het echte leven. Deze resultaten zijn in lijn met eerder onderzoek. Enkele studies onder studenten hebben eerder aangetoond dat het hebben van deviante vrienden niet alleen de grootste risicofactor is voor offline delinquent gedrag, maar ook voor ‘cyberdeviantie’ (Holt, Burruss, & Bossler, 2010; Holt, Bossler, & May, 2012; Skinner & Fream, 1997). De afhankelijke variabelen waren in deze voorgaande studies echter een combinatie van verschillende soorten online deviant gedrag en het is onduidelijk of de bevindingen gelden voor alle soorten online deviant gedrag. Het huidige onderzoek is in dat opzicht vernieuwend, omdat het zich richt op twee specifieke vormen van cybercrime: hacking en sexting. Uit eerder onderzoek naar een

specifieke vorm van cybercrime, piraterij, bleek ook dat het hebben van deviante vrienden de kans op illegale downloads (piraterij) vergroot (Higgins & Makin, 2004; Higgins, 2005).

Eerder was al gevonden dat adolescenten een grotere kans hadden om te gaan hacken als zij vrienden hadden die online deviant gedrag vertoonden (Marcum, Higgings, Ricketts, & Wolfe, 2014). Het onderzoek van Marcum et. al (2014) richtte zich op scholieren in de

Verenigde Staten, en was gericht op drie specifieke vormen van hacking: inloggen op iemands e-mail, inloggen op iemands Facebook account en inloggen op een website op het account van een ander. Huidig onderzoek heeft deze resultaten bevestigd en aangetoond dat de rol van vrienden niet beperkt blijft tot ongeautoriseerd inloggen, maar ook bij andere vormen van hacking een rol kan spelen. De resultaten van huidig onderzoek op basis van zeer recente gegevens leveren dus wederom bewijs en bevestigen dat de rol van vrienden ook bij hacking en sexting zo bepalend is.

(30)

Hacking versus sexting. Een tweede hypothese ten aanzien van de tweede

onderzoeksvraag was dat gehechtheid aan vrienden positief zou samenhangen met hacking en sexting als het deviante vrienden zou betreffen, maar negatief zou samenhangen met hacking en sexting als het niet-deviante vrienden zouden zijn. Deze hypothese is deels bevestigd; voor sexting is een dergelijk moderator-effect inderdaad gevonden. Voor sexting geldt dus dat een hechte relatie met deviante vrienden gepaard gaat met een hoger risico op sexting en dat een hechte relatie met niet deviante vrienden gepaard gaat met een lager risico op sexting. Dit komt overeen met wat bekend is uit eerder onderzoek naar offline crimineel gedrag. Eerder onderzoek liet zien dat een hechte relatie met niet-deviante vrienden de kans dat een jongere traditioneel crimineel gedrag laat zien verkleint (Brownfield & Thompson, 1991). Interessant is dat dit dus ook lijkt te gelden voor online crimineel gedrag zoals sexting.

Zoals al genoemd is sexting in veel gevallen ook iets dat gebeurt in een

(vrienden)groep (Corten, 2019). In dit onderzoek werd specifiek gevraagd naar of jongeren seksueel getint materiaal hadden verspreid. Bij deze vorm van sexting zijn dus per definitie andere mensen betrokken, waarschijnlijk in veel gevallen vrienden. Eerder onderzoek heeft bevestigd dat jongeren seksueel getint materiaal vooral doorsturen naar vrienden (Corten, 2019). Het doorsturen van seksueel getint materiaal maakt mogelijk ook onderdeel uit van een ‘machocultuur’ binnen vrienden- of peer-groepen. Er is eerder aangetoond dat

adolescenten die aan sexting doen (voornamelijk jongens) een grotere behoefte hebben om populair te zijn onder hun vrienden (Vanden Abeele, Campbell, Eggermont, & Roe, 2014). In een vriendengroep waar deviant gedrag de norm is, zullen jongeren zelf ook eerder deviant gedrag laten zien. Sexting kan in deze situatie dus worden gezien als een vorm van ‘stoer gedrag’, waar veel jongeren in mee gaan. Uit een eerder onderzoek blijkt dat als een jongere denkt dat sexting onderdeel is van normgedrag binnen zijn of haar vriendengroep, de kans

(31)

groter is dat hij of zij zelf ook zal sexten (Van Ouytsel, Ponnet, Walrave, & D'Haenens, 2017; Walrave, Heirman, & Hallam, 2014). Daarnaast ervaren jongeren die aan sexting doen een druk van leeftijdsgenoten om mee te doen (De Graaf, Van den Borne, Nikkelsen, Twisk, & Meijer, 2017). Het huidige onderzoek ondersteunt dit beeld van de ‘stoere, maar

beïnvloedbare sexter’, die meegaat in deviant gedrag van de vriendengroep, omdat hij/zij ‘erbij wil horen’.

Bovenstaande redenatie kan ook verklaren hoe niet-deviante vrienden juist

beschermend kunnen werken. Jongeren die sterk gehecht zijn aan vrienden die geen deviant gedrag vertonen en zich afzijdig houden van machogedrag en stoerdoenerij, zullen ten eerste simpelweg minder snel in aanraking komen met sexten. Ten tweede hebben zij door

bovengenoemde processen andere normen en waarden wat de kans dat zij zelf wel gaan sexten verkleint.

Bij hacking lijkt de mate van gehechtheid aan de vrienden de kans op hacken echter niet te verklaren. Een mogelijke verklaring is dat hacking, zoals eerder al genoemd, in veel gevallen een meer individuele bezigheid is. Hierdoor heeft de mate van gehechtheid aan de vrienden(groep) mogelijk minder effect. Jongeren met deviante vrienden (zowel offline als online) hebben, zoals dit onderzoek uitwijst, echter wel degelijk een grotere kans om te hacken. Ook jongeren die hacken, en die in het offline leven misschien wat meer op de achtergrond zijn, kunnen dus negatief worden beïnvloed door hun deviante vrienden. Jongeren die hacken weten relatief veel van cyber, en spenderen waarschijnlijk veel tijd online. Mogelijk hebben zij meer online vrienden dan andere jongeren. Voor dit soort jongeren is het moeilijk om zich te distantiëren van online (deviante) vrienden, omdat zij continu met hen in contact staan (Lim, Chan, Vedrevu, & Basnyat, 2013).

Jongeren die aan sexting doen zijn mogelijk een wat ander type jongere dan degenen die hacken. Jongeren die sexten maken mogelijk deel uit van een ‘macho’ groepje waar

(32)

deviant gedrag voorkomt en waar sexting een onderdeel van is. Hackers zijn mogelijk de wat meer teruggetrokken jongeren die veel tijd online doorbrengen. Wellicht zijn hackers extra gevoelig voor de invloed van online deviante vrienden; dit is dan ook een relevante vraag voor toekomstig onderzoek op dit terrein.

Ten slotte is gekeken naar het verband tussen het hebben van vooral online vrienden en zowel hacking als sexting. De resultaten laten zien dat het hebben van vooral online vrienden de kans op hacking en sexting niet vergroot of verkleint. Dit zou kunnen komen doordat de jongeren die vooral online vrienden hebben daadwerkelijk weinig verschillen in deviant online gedrag van de jongeren die vooral vrienden in het echte leven hebben. Een tweede verklaring is dat (een deel van) de deelnemers aan dit onderzoek de vraag mogelijk verkeerd heeft geïnterpreteerd. Aangezien in de vragenlijst niet is gedefinieerd wat er precies bedoeld werd met ‘vrienden’, is het mogelijk dat een aantal deelnemers al hun online connecties hebben meegerekend als hun ‘vrienden’. Op de sociale netwerksite Facebook bijvoorbeeld, worden de connecties die iemand heeft ‘vrienden’ genoemd. Jongeren hebben vaak honderden van deze connecties online. Indien zij deze allemaal als vrienden hebben beschouwd, kan dat de resultaten vertroebeld hebben, omdat deze deelnemers mogelijk niet daadwerkelijk meer online vrienden hebben dan in het echte leven.

Beperkingen en sterke punten

Het huidige onderzoek kent enkele beperkingen. Een eerste beperking is dat de resultaten zijn verkregen via zelfrapportage. Zelfrapportage kan vertekende resultaten opleveren als

deelnemers de vragenlijst niet helemaal eerlijk, of onzorgvuldig invullen. Er is geprobeerd dit te voorkomen door het belang van het eerlijk invullen te benadrukken en duidelijk te

benoemen dat de vragenlijst volledig anoniem werd ingevuld. Over het algemeen worden in onderzoeken die zelfrapportage gebruiken echter hogere prevalentiecijfers gevonden dan wanneer officiële politie / justitiële statistieken worden gebruikt (Monitor Jeugdcriminaliteit,

(33)

2017). Daarnaast is het lastig voor bijvoorbeeld ouders of leerkrachten om zicht te krijgen op het online deviante gedrag van jongeren. Ondanks dat zelfrapportage dus mogelijk bias met zich mee kan brengen zijn jongeren zelf waarschijnlijk wel de beste informatiebron die beschikbaar is.

Een tweede beperking van dit onderzoek is dat er alleen gekeken is of jongeren wel of niet (ooit) gesext hebben. De frequentie waarmee jongeren eventueel hebben gesext en wat precies de inhoud was van dit seksueel getinte beeldmateriaal is niet meegenomen in dit onderzoek. Dit is een beperking omdat de resultaten van dit onderzoek dus alleen iets zeggen over de kans dat een jongere wel eens (of vaker) zal sexten of niet. Er kan op basis van dit onderzoek niets geconcludeerd worden over het effect van vriendschappen op de mate van sexting, of over de aard van het sextinggedrag (op basis van de inhoud van het

beeldmateriaal). Wanneer een jongere zou worden vervolgd voor sexting, wordt er door het OM wel onderscheid gemaakt in de ernst van het delict door middel van drie categorieën (Leidraad afdoening sextingzaken, 2017). De minder zware gevallen van sexting, waarbij er bijvoorbeeld sprake is van beeldmateriaal dat vrijwillig tot stand is gekomen of betrokkenen die beiden minderjarig zijn, vallen onder categorie III. In categorie I vallen gevallen van sexting die worden behandeld als zedendelict, waarbij bijvoorbeeld sprake is van dwang, heimelijke opnames, een slachtoffer jonger dan 12 jaar, of van sextortion. De categorie waarin het sexting-indicent valt speelt ook een belangrijke rol bij de straf die zal worden geëist. Het is interessant om meer zicht te krijgen op de invloed van vrienden op de ernst van sexting, zodat die kennis kan worden gebruikt voor de preventie van, en interventies voor sexting. Toekomstig diepgaander onderzoek naar vriendschappen en sexting is nodig om hier meer inzicht in te krijgen.

Ten slotte is het een beperking dat er in dit onderzoek is gekeken naar drie specifieke hacking-items, welke gezamenlijk bepaalden of een jongere gehackt had of niet. Er zijn echter

(34)

meer vormen van hacking denkbaar die een jongere zou kunnen uitvoeren. Dit is een beperking, omdat er dus sprake kan zijn van onderrapportage. Daarnaast werd zowel een jongere die ooit een keer heeft ingelogd op het account van iemand anders, als een jongere die betrokken is geweest bij grote cyberaanvallen in dit onderzoek gecategoriseerd als ‘hacker’. Om dit beter te kunnen differentiëren is ook meer onderzoek nodig dat zich richt op de diverse subvormen van hacking. Mogelijk spelen (online) vrienden of contacten tevens een andere rol bij de verschillende subvormen.

Uiteraard kent dit onderzoek ook enkele sterke punten. Ten eerste is gebruik gemaakt van betrouwbare meetinstrumenten. Daarnaast was het aantal deelnemers groot, wat de betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van het onderzoek ten gunste is gekomen. Door voor hacking en sexting te kiezen als afhankelijke variabelen, in tegenstelling tot ‘online deviant gedrag’ (in het algemeen), zijn de resultaten specifieker. Uit eerder onderzoek met algemeen online deviant gedrag / cybercrime / computercriminaliteit als afhankelijke

variabele kwam al naar voren dat vrienden een rol spelen. Het huidige onderzoek laat zien dat dit ook geldt voor specifiek hacking en sexting, ondanks dat dit twee heel verschillende vormen van online deviant gedrag zijn.

Implicaties

Dit onderzoek heeft beoogd te kijken of het type vrienden (offline of online) met wie een jongere vooral omgaat een rol speelt bij de verklaring van hacking en sexting. Het type vrienden (offline of online) bleek in deze studie geen rol te spelen, maar het is wel interessant om dit verder te onderzoeken. Je zou namelijk kunnen verwachten dat jongeren die het grootste deel van hun leven online doorbrengen, nauwelijks vrienden in de echte wereld hebben, en daardoor een groter risico lopen om te hacken. Wellicht hebben deze jongeren wel helemaal weinig of geen (offline) vrienden.

(35)

Eerder onderzoek heeft al laten zien dat jonge plegers van online delinquente

gedragingen (sexting en hacking) gekenmerkt werden door het hebben van weinig vrienden (Wissink, Spanjaard, & Stams, 2020). Wissink, Spanjaard en Stams (2020) vonden ook dat er bij de online delinquente jongeren vaak een negatieve invloed was geweest van hun

leeftijdsgenoten. Het is dus belangrijk dat er in de interventies aandacht wordt besteed aan de invloed die vrienden kunnen hebben. Een praktisch leerdoel als: “hoe kan je ‘nee’ zeggen tegen een vriend als hij vraagt om iets door te sturen” zou bijvoorbeeld kunnen worden meegenomen in een dergelijke interventie. Daarnaast kan inzicht in het aantal vrienden dat een jongere heeft en het type vrienden (vooral offline of online), bijdragen aan de kennis over het risicoprofiel van bijvoorbeeld ‘een jonge beginnende hacker’, en over of er überhaupt één type hacker bestaat. Deze kennis kan helpen bij het (verder) ontwikkelen van geschikte

programma’s ter preventie van hacking onder jongeren, en van interventies die zich richten op veroordeelde jonge hackers (zoals Hack_Right).

Verder wordt aangeraden om voorlichting te geven in schoolklassen over hacking en sexting. Uit eerder onderzoek is gebleken dat er over sexting nog veel onwetendheid heerst en dat jongeren vaak niet weten dat sexten strafbaar is (Hammerstein L. M., 2018; Van der Ploeg, 2018). In het onderzoek van Corten (2019) noemden jongeren zelf ook het belang van voorlichting op scholen. De organisatie Qpido geeft trainingen aan ouders en voorlichting op scholen over seksueel gezond opgroeien. Zij bieden onder andere een klassikale voorlichting over (de preventie van) sexting en grooming aan.

Voorlichting in de klas lijkt in het bijzonder geschikt, omdat veel jongeren ook vrienden hebben in hun klas. Uitleg over hacking en sexting en het bespreekbaar maken van deze onderwerpen in een klas waar veel jongeren vrienden van elkaar zijn, zorgt er mogelijk voor dat deze vrienden elkaar positief beïnvloeden. Een voorbeeld van een programma dat zich hier nu al op richt is ‘Hack in the class’. Dit is een workshop voor kinderen over hacken,

(36)

waarin de leerlingen leren wat hacking is en in aanraking komen met echte hacking

technieken. Ook geeft het programma Hack in the class voorlichting aan ouders en trainingen aan docenten over hacken.

Huidig onderzoek heeft laten zien dat de kans op zowel hacking als sexting toeneemt naarmate een jongere meer deviante vrienden heeft. Met name interessant is dat dit niet alleen geldt voor offline deviante vrienden, maar ook voor online deviante vrienden. Een hechte relatie met niet-deviante vrienden lijkt jongeren juist te behoeden voor het plegen van online delinquent gedrag. Deze resultaten onderstrepen het belang van interventies waarin de invloed van vrienden wordt meegenomen. Ondanks dat het leven van jongeren steeds meer verschuift naar het online domein, blijven vrienden in het echte leven toch (ook) een belangrijke rol spelen. De resultaten van dit onderzoek zijn daarmee vernieuwend en laten zien dat de invloed van vrienden nadrukkelijk aanwezig blijft.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooral vaders tot 45 jaar zijn van mening dat ze meer tijd aan hun kind(eren) zouden moeten besteden (47% van hen is deze mening toegedaan, tegenover 35% bij de oudere

’Representation of God’ wordt door Rizzuto (1979) in ob- jectrelationele termen benoemd als een intrapsychisch proces waarbij kennis, herinnerin- gen, gevoelens en ervaringen

He has 22 years’ lecturing and research experience in a wide range of domains, such as con- sumer psychology, social psychology, career development, industrial psychological

Currently available experimental data on the decay proper- ties of known superheavy nuclei [ 1 , 5 – 16 ] indicate a stability against fission, thus confirming the concept of the

Voor deze ouderen geldt dat er geen andere manieren zijn om zich autonoom te verplaatsen dan de scootmobiel.. Ze beleven plezier aan het rijden op hun scootmobiel: liefst 86%

De Vlaardingse gemeenteraad heeft formeel beleidsmatige en financiële kaders vastgesteld voor de transitie en transformatie van de jeugdzorg, naar aanleiding van voorstellen

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren