• No results found

Uitdagend Opvoedgedrag binnen Lesbische en Homoseksuele Gezinnen Medieert opvoedingsstress de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitdagend Opvoedgedrag binnen Lesbische en Homoseksuele Gezinnen Medieert opvoedingsstress de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag?"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen Graduate school of Childhood Development and Education

Uitdagend Opvoedgedrag binnen Lesbische en Homoseksuele Gezinnen Medieert opvoedingsstress de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend

opvoedgedrag?

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschap Universiteit van Amsterdam

Merle Wisse 10982388

Begeleider: Mirjana Majdandžic

Tweede beoordelaar: Danielle van der Giessen Amsterdam, mei 2020

(2)

Abstract

Throughout their lives non-traditional parents face minority stressors. For example, internalized homophobia, anti-homosexual attitudes towards themselves and/or other non-traditional people. Internalized homophobia can lead to parenting stress. Parenting stress may have a negative impact on the positive parenting dimension challenging parenting behavior. Challenging parenting behavior predicts less anxiety and is positively associated with parental warmth. This study investigated whether the relationship between internalized homophobia and challenging parenting behavior during early infancy in non-traditional families is

mediated by parenting stress. Participants (N = 76, Mage = 33.75 years, 76% lesbian, 24% gay) completed questionnaires about parenting stress and internalized homophobia. Challenging parenting behavior was measured by observing parent and child (N = 76, Mage = 4.19 months, 78% girl, 22% boy) during a free play task. Results showed that internalized homophobia predicted more parenting stress. Parenting stress and internalized homophobia were unrelated to challenging parenting behavior. Mediation analyses showed that parenting stress did not significantly mediate the relationship between internalized homophobia and challenging parenting behavior. This study highlights the negative consequences that internalized homophobia can have on psychological health of non-traditional parents. From a scientific perspective and because of the growth in the number of non-traditional families, follow-up research is necessary.

Samenvatting

Ouders uit niet-traditionele gezinnen kunnen te maken krijgen met minderheidsstressoren. Een voorbeeld hiervan is geïnternaliseerde homofobie, anti-gay attitudes tegenover zichzelf en/of andere niet-traditionele personen. Geïnternaliseerde homofobie kan leiden tot

opvoedingsstress bij ouders. Deze opvoedingsstress heeft mogelijk een negatieve invloed op de positieve opvoeddimensie uitdagend opvoedgedrag. Uitdagend opvoedgedrag voorspelt minder angst en hangt positief samen met ouderlijke warmte. In deze studie werd onderzocht of de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag tijdens de vroege kindertijd binnen niet-traditionele gezinnen gemedieerd wordt door opvoedingsstress.

Deelnemers (N = 76, Mleeftijd = 33.75 jaar, 76% lesbienne, 24% homo) vulden tweemaal een vragenlijst in over opvoedingsstress en geïnternaliseerde homofobie. Uitdagend

opvoedgedrag werd gemeten door de ouder te observeren tijdens een vrijspel taak samen hun kind (N = 76, Mleeftijd = 4.19 maanden, 78% meisje, 22% jongen). De resultaten laten zien dat geïnternaliseerde homofobie meer opvoedingsstress bij ouders voorspelde.

(3)

Opvoedingsstress en geïnternaliseerde homofobie hadden geen effect op het uitdagend opvoedgedrag. Uit de mediatie analyse bleek dat opvoedingsstress geen mediator was in de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag. Dit onderzoek benadrukt de negatieve gevolgen die geïnternaliseerde homofobie kan hebben op de

gezondheid van niet-traditionele ouders. Vanuit wetenschappelijk perspectief en vanwege de groei van het aantal niet-traditionele gezinnen is vervolgonderzoek noodzakelijk.

(4)

Inhoudsopgave Abstract 1 Inhoudsopgave 3 Inleiding 4 Methode 10 Resultaten 12 Conclusie en discussie 14 Literatuur 19

(5)

Inleiding

Historisch gezien is ouderschap geassocieerd met heteroseksualiteit en huwelijk. Op 1 april 2001 heeft Nederland als eerste land in de wereld het homohuwelijk gelegaliseerd (Mulder & Latten, 2012). Veel landen volgden. Deze progressieve wet zorgde voor een stijging van het aantal huwelijken in Nederland. In de periode van 2001 tot en met 2010 voegden homohuwelijken twee procent toe aan het aantal huwelijken per jaar (Mulder, & Latten, 2012). In 1995 telde Nederland nog geen 39 duizend homoparen. In 2005 waren dit 53 duizend homoparen (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2005). Uit recentere cijfers van het CBS blijkt dan ook een jaarlijkse toename in het aantal homohuwelijken en

partnerschapsregistraties tussen partners van hetzelfde geslacht (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). Door de legalisering van het homohuwelijk en de lesbische babyboom van 1980 (Patterson, 2001) was het voor stellen van hetzelfde geslacht steeds vaker mogelijk om ouders te worden. Vanwege de groei van het aantal niet-traditionele (lesbienne, homo en biseksueel) gezinnen is meer onderzoek naar deze niet-traditionele gezinssituatie belangrijk.

Tegenwoordig wordt steeds meer onderzoek gedaan naar niet-traditionele gezinnen. Deze onderzoeken richten zich voornamelijk op de mogelijke verschillen tussen traditionele en niet-traditionele gezinnen (Allen & Burrel, 2002; Patterson, 2005; Farr et al., 2010; van Rijn-van Gelderen et al., 2017). In het onderzoek van Farr et al. (2010) werden 56

homokoppels en 50 heterokoppels vergeleken. In dit onderzoek werd gekeken of de seksuele oriëntatie van ouders invloed heeft op het probleemgedrag en/of genderrolgedrag van

kinderen van 13 tot 72 maanden oud. Zij vonden dat geadopteerde kinderen van homokoppels niet verschillen van kinderen van heterokoppels in probleemgedrag en genderrolgedrag. Naast de studie van Farr et al. (2010) zijn er meer studies waaruit blijkt dat de geaardheid van ouders niet is geassocieerd met kinduitkomsten en het functioneren van het gezin (Crowl, Ahn, & Baker, 2008; Erich, Leung, & Kindle, 2005; Leung, Erich, & Kanenberg, 2005; Erich, Kanenberg, Case, Allen, & Bogdanos, 2009). De meta-analyse van Crowl, Ahn, & Baker (2008) van 19 studies bevestigt dit resultaat. In deze meta-analyse werden kinderen van 5 tot 24 jaar oud uit 564 niet-traditionele gezinnen vergeleken met kinderen uit 641 traditionele gezinnen. Kinderen uit niet-traditionele gezinnen verschilden niet in cognitieve ontwikkeling, genderrolgedrag, seksuele geaardheid, seksuele voorkeur en sociaal- en emotionele

ontwikkeling ten opzichte van kinderen uit traditionele gezinnen (Crowl et al., 2008). Vanuit wetenschappelijk perspectief en vanwege de groei van het aantal niet-traditionele gezinnen is het belangrijk om niet alleen te kijken naar verschillen tussen niet-traditionele en traditionele gezinnen, maar ook naar verschillen binnen niet-traditionele gezinnen.

(6)

Ondanks dat bekend is dat er geen verschillen zijn in kinduitkomsten en

gezinsfunctioneren tussen niet-traditionele en traditionele gezinnen, heerst bij een minimale groep nog steeds het idee dat niet-traditionele gezinnen niet in staat zijn hun kinderen te beschermen en op te voeden. Volgens deze groep brengen niet-traditionele ouders met hun niet-traditionele gezinssituatie de ontwikkeling van hun kinderen in gevaar (Majka-Rostek, 2014). Dit maatschappelijke vooroordeel is een voorbeeld van een minderheidsstressor waar niet-traditionele gezinnen mee te maken krijgen. Deze minderheidsstressoren hebben

mogelijk een negatieve invloed op de psychische gezondheid van de ouders.

Uit onderzoek blijkt dat ouders uit niet-traditionele gezinnen meer psychische problemen hebben dan ouders uit traditionele (heteroseksuele) gezinnen (Cochran, Sullivan, & Mays, 2003; Gevonden et al., 2013; Sandfort, de Graaf, ten Have, Ransome, & Schnabel, 2014). In het onderzoek van Gevonden et al. (2013) wordt de mentale gezondheid van 39 lesbiennes en 76 homo’s vergeleken met 5.812 hetero’s. Hieruit blijkt dat seksuele minderheden een verhoogd risico lopen op psychotische symptomen. Deze relatie wordt verklaard door de mediërende rol van jeugdtrauma’s, pesten en ervaringen met discriminatie (Gevonden et al., 2013). De meta-analyse van Meyer (2003) bevestigt het resultaat dat lesbiennes, homo’s en transgenders (LGB) meer psychische problemen hebben dan

heteroseksuele mensen. Meyer (2003) gebruikt in zijn meta-analyse 9 studies, waaronder de eerdergenoemde studies van Cochran et al. (2003) en Sandfort et al. (2014). Aan de hand van deze studies met in totaal 27.559 heteroseksuele personen en 917 homo’s, lesbiennes en biseksuele personen schetst hij vervolgens een theorie waarin hij verklaart waarom homo’s, lesbiennes en biseksuele personen meer psychische problemen hebben dan heteroseksuele personen.

Meyer (1995; 2003) beschrijft in zijn stresstheorie dat verschillen in de psychische gezondheid tussen traditionele en niet-traditionele personen komen door het ervaren van de eerdergenoemde minderheidsstressoren. Dit zijn stressoren uniek voor niet-traditionele personen. Hieronder vallen stressoren over homofobie en stigmatisering, verwachtingen van stigmatisering, het verbergen van de eigen seksuele geaardheid en geïnternaliseerde

homofobie. Geïnternaliseerde homofobie is het hebben van anti-gay attitudes tegenover zichzelf en/of andere niet-traditionele personen (van Beusekom, Bos, Kuyper, Overbeek, & Sandfort, 2018). Deze attitudes worden geïnternaliseerd door socialisatieprocessen en ervaringen met stigmatisering in hun leven (van Beusekom et al., 2018). De negatieve zelfevaluatie die hieruit voortkomt kan zorgen voor psychische gezondheidsproblemen (Meyer, 1995; Meyer, 2003). Onder deze problemen vallen stemmingsstoornissen,

(7)

angststoornissen en middelengebruik (Meyer, 2003). Deze psychische gezondheidsproblemen zouden een negatief effect kunnen hebben op de opvoeding van kinderen die opgroeien in niet-traditionele gezinnen.

Stressoren zoals geïnternaliseerde homofobie kunnen dus zorgen voor psychische problemen bij ouders in niet-traditionele gezinnen. Dit zou weer kunnen leiden tot opvoedingsstress. Kline, Cowan en Cowan (1991) definiëren opvoedingsstress als volgt: “both the expected and unexpected strains involved in the bearing and rearing of children” (Kline, Cowan & Cowan, 1991, p. 458). Abidin (1992; 1995) stelde dat opvoedingsstress wordt veroorzaakt door een discrepantie tussen de waargenomen behoeften van een kind en de beschikbare middelen om aan die behoeften te voldoen (Abidin, 1995). Daarnaast definieert Abidin (1992) opvoedingsstress als de negatieve mentale reactie die aan het zelf en/of het kind wordt toegeschreven. Opvoedingsstress wordt gezien als een complex construct met zowel affectieve, cognitieve als gedragscomponenten (Abidin, 1995). Abidin (1995) duidt hiermee op een bepaald gevoel, een opvatting en een daarbij horende neiging tot handelen. Opvoedingsstress komt voor in elk gezin en is uniek voor elke ouder.

Uit onderzoek blijkt dat traditionele ouders met een slechte psychische gezondheid meer risico lopen op opvoedingsstress dan ouders zonder psychische problemen. Dit blijkt zowel uit onderzoek naar prenatale (Misri et al., 2010) als postnatale depressie (Saisto, Salmela-Aro, Nurmi, & Halmesmäki, 2008). Saisto et al. (2008) hebben longitudinaal onderzoek gedaan naar de voorspellers van opvoedingsstress bij in totaal 369 individuen, waaronder 214 heteroseksuele moeders en 155 heteroseksuele vaders van peuters. Zij vonden dat in het begin van de zwangerschap moeders met genoeg sociale ondersteuning, adaptieve sociale strategieën en een positief zelfbeeld twee en drie jaar later minder opvoedingsstress rapporteerden. Angst gerelateerd aan de zwangerschap, depressie, algemene angst,

neuroticisme en een lage self-efficacy wat betreft opvoeding zorgden voor meer

opvoedingsstress twee en drie maanden en twee en drie jaar na de bevalling. Bij vaders voorspellen depressie, een lage self-efficacy wat betreft de opvoeding en kindgerelateerde kenmerken zoals temperament meer opvoedingsstress twee en drie maanden en twee en drie jaar na de bevalling. Kortom, psychische problemen zoals angst en depressie zorgen voor meer opvoedingsstress bij vaders en moeders in traditionele gezinnen (Saisto, 2008). Mogelijk is dit ook zo bij vaders en moeder in niet-traditionele gezinnen.

Opvoedingsstress kan een negatief effect hebben op de opvoeding en voor problemen zorgen binnen gezinnen (Greenley, Holmbeck, & Rose, 2006). Opvoedingsstress bij ouders voorspelt meer externaliserende (Schleider, Patel, Krumholz, Chorpita, & Weisz, 2015) en

(8)

internaliserende (Mäntymaa et al., 2010) problemen bij kinderen. Schleider et al. (2015) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van opvoedingsstress bij ouders op

externaliserende problemen bij 157 kinderen van 7 tot 13 jaar. Voor het meten van

externaliserende problemen hebben zij gebruik gemaakt van externaliserende schaal uit de Child Behavior Checklist (Achenbach, 1999). Zij vonden dat opvoedingsstress bij ouders meer externaliserende problematiek bij kinderen voorspelde. Mäntymaa et al. (2010) hebben longitudinaal onderzoek gedaan naar 96 kinderen en hun moeders. De opvoedingsstress die moeder ervaarde wanneer het kind 2 jaar oud was, voorspelde internaliserende problematiek toen het kind vijf jaar oud was. Kortom, opvoedingsstress kan mogelijk leiden tot zowel internaliserende als externaliserende problematiek bij kinderen van ouders uit niet-

traditionele gezinnen. Om deze reden is het relevant om opvoedingsstress ook binnen niet-traditionele gezinnen verder te onderzoeken.

Een verklaring voor de relatie tussen opvoedingsstress bij ouders en internaliserende en externaliserende problemen bij kinderen kan zijn dat ouders met meer opvoedingsstress vaker een harde opvoedingsstijl hanteren (Le, Fredman, & Feinberg, 2017). In het

longitudinale onderzoek van Le et al. (2017) is bij 164 heteroseksuele stellen gekeken of opvoedingsstress op 12 maanden een mediërende rol speelt in de relatie tussen ouderlijke negatieve affectiviteit op 6 maanden en de opvoedingsstijl van de ouder drie jaar later. Negatieve affectiviteit is de aangeboren neiging om negatieve emoties te ervaren zoals angst, ongemak en ontevredenheid (Watson & Clark, 1984). Omdat Le et al. (2017) vonden dat opvoedingsstress een mediator is in de relatie tussen ouderlijke negatieve affectiviteit en een harde opvoedingsstijl, benadrukken zij het belang van het verminderen van opvoedingsstress in het eerste jaar na de bevalling. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat ouders die hoog scoren op negatieve affectiviteit later een minder harde opvoedingsstijl hanteren (Le et al., 2017). Dit is belangrijk omdat deze ouders vaak overreactief reageren. Dit houdt in dat zij vaak hun stem verheffen en zich boos en agressief naar hun kind uiten (Arnold, O’Leary, Wolff, & Acker, 1993). Daarnaast is het zo dat moeders die veel opvoedingsstress ervaren, meer controle vertonen, minder warmte of steun vertonen en minder betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen (Bornstein, 2002). Opvoedingsstress lijkt dus een negatieve invloed te hebben op het opvoedingsgedrag van ouders. Zo zou het kunnen zijn dat opvoedingsstress een negatief effect heeft op de positieve opvoeddimensie uitdagend opvoedgedrag (UOG)

(Majdandžić, de Vente, Colonnesi, & Bögels, 2018). Dit betekent dat opvoedingsstress bij ouders zou kunnen leiden tot minder UOG.

(9)

Uitdagend opvoedgedrag is een positieve opvoeddimensie. Positief, omdat UOG minder angst voorspelt (Majdandžić et al., 2018b) en positief samenhangt met ouderlijke warmte (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2015). Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2015) bleek namelijk dat voor opvoedgedrag op 4 maanden, 1 jaar en 2.5 jaar, gemeten met observaties en vragenlijsten, een positieve correlatie werd gevonden tussen warmte en UOG. Op de twee meetmomenten (4 maanden, 1 jaar en 2.5 jaar) correleren warmte en UOG significant, met een r van .26 tot .46. Bij UOG worden kinderen door ouders zowel fysiek als verbaal aangemoedigd om hun grenzen te verleggen. Voorbeelden van UOG zijn het kind laten vliegen en het aanmoedigen van bijvoorbeeld zitten en staan bij jonge kinderen

(Majdandžić et al., 2018b). Bij vliegen pakt de ouder het kind bij zijn middel en houdt hij het kind boven zijn hoofd in de lucht. De ouder heeft dan de mogelijkheid om het kind heen en weer te bewegen op zijn eigen manier. Dit kan met wildere bewegingen, maar dit kan ook vrij rustig zijn. Onderzoek naar UOG is alleen gedaan binnen traditionele gezinnen (Majdandžić et al., 2015; Möller, Majdandžić, & Bögels, 2015; Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2018a; Majdandžić et al., 2018b). Majdandžić et al. (2018b) hebben bij 132 heteroseksuele koppels en hun eerstgeborene onderzocht wat de invloed van UOG is op angst bij het kind. UOG werd gemeten door middel van observaties van 10 (op 1 jaar) en 12 taken (2.5 jaar), bijvoorbeeld met een vrij spel taak met speelgoed van 5 minuten. Uit dit longitudinale onderzoek blijkt dat UOG van vaders en moeders minder angst bij het kind voorspelt op 2.5 en 4.5-jarige leeftijd (Majdandžić et al., 2018b). Zij vonden met name dat UOG van vaders een beschermende rol kan spelen tegen de ontwikkeling van angstsymptomen in de vroege kinderjaren. Dit effect is groter bij kinderen met een angstiger temperament. Vanwege het beschermende effect van UOG op angst bij kinderen in traditionele gezinnen is het van belang UOG verder te onderzoeken in niet-traditionele gezinnen.

Uit het voorgaande is gebleken dat ouders in niet-traditionele gezinnen te maken kunnen krijgen met minderheidsstressoren, omdat zij tot een seksuele minderheid behoren. Een voorbeeld hiervan is geïnternaliseerde homofobie. Dit zijn anti-gay attitudes tegenover zichzelf en/of andere niet-traditionele personen. De negatieve zelfevaluatie die hieruit voortkomt heeft mogelijk een negatieve invloed op de psychische gezondheid van niet-traditionele ouders. Psychische problemen, bijvoorbeeld depressie, kunnen zorgen voor meer opvoedingsstress bij ouders. Deze opvoedingsstress heeft mogelijk een negatieve invloed op het positief opvoeden door ouders. Ouders vertonen bijvoorbeeld minder warmte. Uitdagend opvoedgedrag is net als warmte een positieve opvoeddimensie. Bij UOG worden kinderen door ouders fysiek en verbaal aangemoedigd om hun grenzen te verleggen. Mogelijk heeft

(10)

opvoedingsstress een negatieve invloed op UOG van ouders. Meer onderzoek naar UOG is van belang, omdat het een beschermend effect op angst van kinderen binnen traditionele gezinnen heeft. Mogelijk geldt dit ook in niet-traditionele gezinnen.

Het doel van dit onderzoek was onderzoeken of de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag binnen niet-traditionele gezinnen gemedieerd wordt door opvoedingsstress. Eerder onderzoek richtte zich vooral op de mogelijke verschillen in kinduitkomsten en gezinsfunctioneren tussen traditionele en niet-traditionele gezinnen. Hieruit blijkt dat er geen verschillen zijn in kinduitkomsten en gezinsfunctioneren. Het is echter nog niet bekend wat voor verschillen er zijn binnen niet-traditionele gezinnen en wat de mogelijke invloeden zijn van minderheidsstressoren op de opvoeding in deze gezinnen. Dit onderzoek is uniek, omdat het kijkt naar de verschillen binnen niet-traditionele gezinnen. In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal:

Wordt de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag binnen niet-traditionele gezinnen gemedieerd door opvoedingsstress?

Het mediatiemodel dat in dit onderzoek werd onderzocht is te zien in Figuur 1. Er werd verwacht dat het hebben van meer geïnternaliseerde homofobie meer opvoedingsstress voorspelde (pad a). Daarnaast werd verwacht dat meer opvoedingsstress vervolgens minder uitdagend opvoedgedrag voorspelde (pad b). Deze relatie zou kunnen verklaren waarom meer geïnternaliseerde homofobie zou samenhangen met minder uitdagend opvoedgedrag (pad c). Opvoedingsstress zou in dit geval een mediator zijn in de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag.

Figuur 1. Het mediatiemodel. Opvoedingsstress medieert de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag (UOG).

Geïnternaliseerde homofobie Uitdagend opvoedgedrag Opvoedingsstress

a b

(11)

Methode Participanten

De data die in dit onderzoek is gebruikt komt uit de internationale studie The New Parent Study van 138 homo en heteroseksuele gezinnen die een kind hebben gekregen via draagmoederschap (van Rijn-van Gelderen et al., 2017). Deze gezinnen komen uit de Verenigde Staten, Nederland en Frankrijk. In deze studie zijn alleen de gezinnen uit Nederland gebruikt. De participanten zijn verworven via gespecialiseerde advocaten met expertise op het gebied van draagmoederschap, ondersteuningsgroepen,

vruchtbaarheidsklinieken en online forums en tijdschriften.

In het huidige onderzoek deden in totaal 76 Nederlandse niet-traditionele individuen mee (N = 76) uit 38 koppels (N = 38). Dit waren 58 lesbiennes en 18 homo’s. Deze koppels hadden allemaal een kind van ongeveer vier maanden oud (59 meisjes en 17 jongens). De gemiddelde leeftijd van de kinderen was M = 4.19 maanden met SD = 0.48. De gemiddelde leeftijd van de ouders was M = 33.75 jaar met SD = 4.02. Bij de mannen was de gemiddelde leeftijd M = 33.44 jaar, SD = 4.73, en bij de vrouwen M = 32.91 en SD = 3.34. Van de

vrouwen waren 54 Kaukasisch (93%), één vrouw niet-Kaukasisch (1.7%), één vrouw was van Noord-Afrikaanse afkomst (1.7%) en één vrouw valt niet onder één van de bovenstaande categorieën (1.7%). Van de mannen waren 17 mannen Kaukasisch (94%) en één man valt niet onder één van de bovenstaande categorieën (5.6%). Bij 52 van de vrouwen was het

opleidingsniveau hoog (90%) (HBO of hoger), bij 3 vrouwen was het gemiddeld (5.2%) (MBO) en 1 vrouw had een laag opleidingsniveau (1.7%) (middelbare school). Bij de mannen hadden 13 een hoog (72%) (HBO of hoger) opleidingsniveau en 5 een gemiddeld (28%) (MBO) opleidingsniveau. Het jaarlijkse gezinsinkomen van 12 koppels (32%) ligt tussen de € 13.742 en € 45.807. Van de overige 26 koppels (68%) ligt het jaarlijkse gezinsinkomen boven de € 45.807. Toen het kind vier maanden oud was, werd bij beide ouders de mate van

geïnternaliseerde homofobie, opvoedingsstress en uitdagend opvoedgedrag gemeten. Wanneer een participant één van de hierboven genoemde variabelen mistte werd deze niet meegenomen in de analyse. In totaal deden 66 niet-traditionele individuen mee aan de analyse.

Procedure

De gezinnen werden thuis bezocht wanneer hun baby tussen de 3.5 en 4.5 maanden oud was. Voor het huisbezoek hebben beide ouders een online vragenlijst met demografische gegevens ingevuld. Tijdens het huisbezoek vulden beide ouders nogmaals een online

(12)

vragenlijst in voor de overige maten. Daarnaast werd tijdens het huisbezoek een observatietaak afgenomen.

Maten

Geïnternaliseerde homofobie. De mate van geïnternaliseerde homofobie (IH) bij de ouders werd gemeten door een schaal uit de ‘Samen of Apart’ vragenlijst. Deze schaal is ontworpen door Sandfort (1997) en gebaseerd op een aantal bestaande instrumenten (Herek & Glunt, 1995; Ross & Rosser, 1996). Deze schaal meet de negatieve houding van homo’s en lesbiennes tegenover de eigen seksuele geaardheid en tegenover andere homo’s en lesbiennes. De 11 items van deze schaal verschillen voor mannen en vrouwen (‘Omdat ik homo of

biseksueel ben kan ik niet volledig mijzelf zijn’; ‘Ik zou liever geen lesbienne zijn’; ‘Wanneer ik andere lesbiennes op tv zie, wil ik niet bij hen horen’). De ouders vulden in op een 5-punts Likertschaal in welke mate zei het oneens (1) of eens (5) zijn met de stelling. Een hoge score duidt op een hoge mate van geïnternaliseerde homofobie. Zowel bij de vrouwen (α = .80) als de mannen (α = .88) is Cronbach’s alpha voor deze subschaal goed.

Opvoedingsstress. De opvoedingsstress (PSI) van de ouders werd gemeten met de ‘Parental Distress’ subscale van de verkorte versie van de Parenting Stress Index (Abidin, 2012). Deze subschaal bestaat uit 12 items (bijvoorbeeld: ‘Ik voel mij verstrikt in mijn

verantwoordelijkheden als ouder’). De ouders gaven op een 5-punts Likertschaal aan in welke mate zij helemaal akkoord (5) of helemaal niet akkoord (1) waren. De scores varieerden van 12 tot en met 60. Hogere scores indiceren een hogere mate van opvoedingsstress. Zowel bij de vrouwen (α = .79) als de mannen (α = .75) is Cronbach’s alpha voor deze subschaal acceptabel.

Uitdagend opvoedgedrag. Uitdagend opvoedgedrag van ouders werd thuis op vier maanden gemeten door middel van observatie van een vrij spel taak. De ouder mocht zelf bepalen of hij/zij speelgoed gebruikte of niet. Hoelang de ouder speelgoed gebruikte is ook gecodeerd. Elke ouder speelde 10 minuten lang met het kind. De 10 minuten zijn verdeeld in 10 intervallen van 1 minuut. Per minuut is zowel fysiek als verbaal uitdagend opvoedgedrag afzonderlijk van elkaar gecodeerd. Een lage score betekent dat geen sprake is van

fysiek/verbaal uitdagend opvoedgedrag (1). Dit kan zijn wanneer de ouder het kind aait over zijn/haar wang (fysiek) en daarbij niet verbaal is of wel verbaal is maar niet zorgt voor prikkels van opwinding bij het kind. Indicatoren voor een gemiddelde score zijn het kind duidelijk kietelen (fysiek) of het kind verbaal aanmoedigen om een voorwerp vast te pakken (verbaal) (3). Een hoge score duidt op intensief fysiek/verbaal uitdagend opvoedgedrag (5). Indicatoren voor hoge scores zijn bijvoorbeeld het kind in de lucht gooien (fysiek) en het kind

(13)

meerdere keren intensief verbaal uitdagen tot het doen van iets moeilijks (verbaal) (Majdandžić et al., 2015).

Voor zowel de fysieke als de verbale score werd een gemiddelde voor de taak uitgerekend door de scores van de tijdsintervallen bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal tijdsintervallen. De correlatie tussen de fysieke en verbale score van de taak was significant (r = .68, p < .001). Uiteindelijk werd de eindmaat voor UOG berekend door van deze twee aparte scores een gemiddelde uit te rekenen. De data is gecodeerd door vier

observatoren. Deze observatoren zijn getraind door Mirjana Majdandžić. Aan de hand van een protocol (Majdandžić, 2020) is uitgelegd hoe het coderen werkt. De observatoren en Mirjana Majdandžić zijn meerdere malen bijeengekomen om samen de gecodeerde taken de

evalueren. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd berekend door middel van de

intraklassecorrelatie (IKC). De IKC is berekend over 19.3% van het totale aantal taken. Voor zowel fysiek (IKC = .85) als verbaal UOG (IKC = .87) is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zeer goed. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de eindmaat van UOG (gemiddelde van fysiek en verbaal) is ook zeer goed (IKC = .87). Data-analyse

Dit onderzoek is gedaan binnen niet-traditionele gezinnen met kinderen van vier maanden oud. In Figuur 1 is het mediatiemodel te zien dat bij beide groepen werdonderzocht. Hierbij is geïnternaliseerde homofobie de onafhankelijke variabele en uitdagend

opvoedgedrag de afhankelijke variabele. Opvoedingsstress is in dit model de mediator. De indirecte effecten en drie paden (a, b, c’) in Figuur 1 werden alle getoetst via model 4 van de PROCESS macro methode van Hayes (2013).

Resultaten

In Tabel 2 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende variabelen weergegeven. Alle variabelen in Tabel 2 zijn gemeten op een schaal van 1 tot en met 5. In Tabel 2 zijn ook de correlaties tussen de drie verschillende variabelen weergegeven. Tussen geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress is een significante positieve relatie

gevonden. Dit betekent dat meer geïnternaliseerde homofobie samenhangt met meer opvoedingsstress. De overige relaties waren niet significant (p > .05).

(14)

Tabel 2

Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van alle variabelen

M SD 1 2 3 1. Geïnternaliseerde homofobie 2. Opvoedingsstress 3. Uitdagend opvoedgedrag 1.54 1.66 2.33 0.54 0.43 0.50 - .260* .191 - - - .058 - - - Noot. * p < .05

In dit onderzoek werd een mediatie-analyse gedaan waarin werd onderzocht of

opvoedingsstress een mediator was in de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag. De PROCESS-macro van Hayes (2013) verwijderde alle participanten die één of meer variabelen mistten. In totaal deden 66 niet-traditionele

individuen mee aan de analyse (N = 66). In Tabel 3 zijn de resultaten van de analyse volgens de PROCESS-macro methode van Hayes (2013) weergegeven. De variabelen

geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress bij ouders verklaarden 4.9% van de variantie in het uitdagend opvoedgedrag van ouders.

Tabel 3

Gestandaardiseerde coëfficiënten en directe effecten van het mediatiemodel Afhankelijke variabele M (PSI) Y (UOG) Onafhankelijke variabele Bèta SE p Bèta SE p X (IH) a 0.260 0.121 .035 c’ 0.221 0.127 .088 M (PSI) --- --- --- b - 0.116 0.127 .368 R2 = 0.068 R2 = 0.049 F(1,640 ) = 4.646, p = .035 F(2,630) = 1.618, p = .206 Noot. PSI = opvoedingsstress, UOG = uitdagend opvoedgedrag, IH = geïnternaliseerde homofobie. Significante resultaten zijn dikgedrukt.

In Figuur 2 zijn de resultaten van de mediatie-analyse weergegeven. Tussen geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress is een positieve significante relatie

gevonden (pad a). Tussen opvoedingsstress en uitdagend opvoedgedrag is geen significante relatie gevonden (pad b). Daarnaast is geen significante relatie gevonden tussen

(15)

geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag (pad c). Het directe effect (pad c’) van geïnternaliseerde homofobie op uitdagend opvoedgedrag, dus wanneer opvoedingsstress is meegenomen, is ook niet significant. Tenslotte is met behulp van een bootstrap methode (N = 5000) het indirecte effect van geïnternaliseerde homofobie op uitdagend opvoedgedrag berekend (b = -.030, SE = .034). Het 95% betrouwbaarheidsinterval loopt van -.107 tot .033 en is dus niet significant.

Figuur 2. Gestandaardiseerde coëfficiënten en directe effecten van het mediatiemodel.

Opvoedingsstress als mediator tussen de relatie geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag. De relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress is positief significant. De overige relaties zijn niet significant.

* p < .05

Conclusie en Discussie

De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal stond was:

Wordt de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag binnen niet-traditionele gezinnen gemedieerd door opvoedingsstress?

Uit de resultaten blijkt dat tussen geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress een

positieve significante relatie bestaat. Tegen de verwachtingen in is tussen opvoedingsstress en uitdagend opvoedgedrag geen significante relatie gevonden. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag.

Uit dit onderzoek blijkt dat niet-traditionele ouders met meer geïnternaliseerde homofobie ook meer opvoedingsstress ervaren. Ouders die te maken krijgen met meer anti-gay attitudes tegenover henzelf en/of andere niet-traditionele personen ervaren dus meer opvoedingsstress als zij een baby van vier maanden hebben. In het artikel van Bos et al. (2004) wordt deze relatie niet gevonden bij lesbische moeders met een kind van vier tot acht jaar oud. Mogelijk is de invloed van geïnternaliseerde homofobie groter bij ouders die net een kind hebben gekregen. Dit verklaart waarom in dit onderzoek wel een resultaat is gevonden en in het onderzoek van Bos et al. (2004) niet. De relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress loopt mogelijk via psychische problemen (Saisto et al., 2008; Misri et al.,

Geïnternaliseerde homofobie Uitdagend opvoedgedrag Opvoedingsstress

a = .260* b = -.116

c = .191 c’ = .221

(16)

2010). Ouders uit niet-traditionele gezinnen hebben ook meer psychische problemen dan traditionele gezinnen (Cochran et al., 2003; Gevonden et al., 2013; Sandfort et al., 2014). Volgens Meyer (1995; 2003) zouden verschillen in psychische gezondheid bij

niet-traditionele ouders mede komen door het ervaren van geïnternaliseerde homofobie. Dit kan komen door de negatieve zelfevaluatie die niet-traditionele personen hebben als gevolg van geïnternaliseerde homofobie (Meyer, 1995; Meyer, 2003). De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat geïnternaliseerde homofobie inderdaad een negatieve invloed kan hebben op de psychische gezondheid van niet-traditionele ouders.

Het is tegen de verwachtingen in dat geen relatie is gevonden tussen opvoedingsstress en uitdagend opvoedgedrag. Verwacht werd dat meer opvoedingsstress minder uitdagend opvoedgedrag voorspelt. De relatie tussen opvoedingsstress en uitdagend opvoedgedrag was naar verwachtingen wel negatief, maar niet significant. Het is opvallend dat in dit onderzoek geen significante relatie is gevonden, omdat uit eerder onderzoek blijkt dat uitdagend

opvoedgedrag positief correleert met warmte Majdandžić et al., 2015 en moeders met opvoedingsstress minder warmte vertonen (Bornstein, 2002). Het niet vinden van een

significante relatie tussen opvoedingsstress en uitdagend opvoedgedrag kan verklaard worden door een te kleine steekproef (N = 66 individuele ouders, N = 38 koppels). Bij een grotere steekproef zal de power van dit onderzoek toenemen. Op deze manier bestaat de kans dat wel een significant resultaat gevonden wordt (Haas, 2012). Daarnaast zijn de ouders in dit

onderzoek koppels. De ouders zijn dus afhankelijk van elkaar en mogelijk beïnvloeden zij elkaar. Dit betekent dat de mate van opvoedingsstress of uitdagend opvoedgedrag van de ene ouder beïnvloed kan worden door de andere ouder. Door de afhankelijkheid van de koppels is mogelijk de spreiding lager (SD = 0.50 bij een schaalscore van 1 tot 5). De te kleine

steekproef en de afhankelijkheid van de koppels verklaren mogelijk waarom de relatie in dit onderzoek niet significant is. Tenslotte hebben mogelijk andere factoren dan opvoedingsstress een groter effect op uitdagend opvoedgedrag, bijvoorbeeld de leeftijd van de kinderen. De gemiddelde score op uitdagend opvoedgedrag van ouders valt relatief laag uit (M = 2.33), mogelijk komt dit door de leeftijd van de kinderen. De kinderen in dit onderzoek zijn vier maanden oud. Mogelijk speelt uitdagend opvoedgedrag een grotere rol in de opvoeding van kinderen op latere leeftijd (Majdandžić et al., 2015). Zo vertonen ouders met kinderen van vier maanden mogelijk minder intens uitdagend opvoedgedrag dan bij kinderen van 4 jaar oud, omdat zij voorzichter zijn met hun baby. Vervolgonderzoek is nodig om de rol van de leeftijd van kinderen verder te onderzoeken.

(17)

In dit onderzoek bleek opvoedingsstress bij niet-traditionele ouders geen mediator te zijn in de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag. Ondanks dat benadrukt dit onderzoek de relevantie van geïnternaliseerde homofobie, omdat het dus niet alleen een mogelijke samenhang heeft met psychische problemen, maar ook opvoedingsstress voorspelt. Meyer (1995; 2003) beschrijft in zijn stresstheorie dat verschillen in de psychische gezondheid tussen niet-traditionele en traditionele ouders komen door het ervaren van

minderheidsstressoren. Hieronder vallen stressoren over homofobie en stigmatisering, verwachtingen van stigmatisering, het verbergen van de eigen seksuele geaardheid en geïnternaliseerde homofobie. Om deze reden is het belangrijk niet alleen te kijken naar geïnternaliseerde homofobie, maar ook naar stressoren over homofobie, stigmatisering, verwachtingen van stigmatisering en het verbergen van de seksuele geaardheid. Zo vonden Bos et al. (2004) dat meer ervaringen met afwijzing meer opvoedingsstress voorspelde bij lesbische moeders en hun kinderen van vier tot acht jaar oud. Uit de literatuur blijkt dat ouders uit niet-traditionele gezinnen meer psychische problemen hebben dan ouders uit traditionele (heteroseksuele) gezinnen (Cochran, Sullivan, & Mays, 2003; Gevonden et al., 2013; Sandfort, de Graaf, ten Have, Ransome, & Schnabel, 2014). Wanneer niet alleen stressoren over geïnternaliseerde homofobie maar ook de mate van psychische problemen meegenomen worden in de analyse, worden mogelijk wel significante relaties gevonden. Dit, de eerdergenoemde verklaringen over de te kleine steekproef en de afhankelijkheid van de ouders binnen de koppels en de leeftijd van de kinderen waardoor ouders mogelijk minder UOG laten zien, verklaren mogelijk waarom in dit onderzoek opvoedingsstress geen mediator was in de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag.

Dit onderzoek is uniek, omdat is gekeken naar de verschillen binnen niet-traditionele gezinnen. Daarnaast kijkt dit onderzoek als eerste naar de positieve opvoeddimensie

uitdagend opvoedgedrag binnen niet-traditionele gezinnen. Tenslotte onderstreept dit onderzoek, net als het onderzoek van Bos et al. (2004), de relevantie van geïnternaliseerde homofobie in niet-traditionele gezinnen, omdat ouders die meer geïnternaliseerde homofobie ervaren ook meer opvoedingsstress ervaren wanneer hun kind vier maanden oud is. Het onderzoek van Bos et al. (2004) stipt ook de relevantie van minderheidsstressoren aan, maar zij vonden dat wanneer lesbische moeders meer afwijzing ervaarden zij ook meer

opvoedingsstress ervaarden. Dit onderzoek toont aan dat geïnternaliseerde homofobie al negatieve gevolgen kan hebben wanneer het kind vier maanden oud is. Toch kent deze studie enkele beperkingen. Ten eerste is, zoals eerdergenoemd, sprake van een relatief kleine steekproef (N = 66 individuele ouders, 38 koppels). Dit beïnvloedde mogelijk de

(18)

betrouwbaarheid van de relaties die in dit onderzoek onderzocht zijn. Bij een grotere

steekproef zal de power van dit onderzoek toenemen. Op deze manier bestaat de kans dat wel significante resultaten gevonden worden (Haas, 2012). Ten tweede zijn de ouders in deze studie koppels en beïnvloeden zij elkaar. Dit betekent dat de mate van opvoedingsstress of uitdagend opvoedgedrag van de ene ouder beïnvloed kan worden door de andere ouder. Bij een grotere steekproef kan hier rekening mee gehouden worden. Dit kan gedaan worden aan de hand van een multilevel analyse. Deze analyse houdt rekening met de afhankelijkheid van de koppels. Ten derde is het uitdagend opvoedgedrag van ouders eenmalig geobserveerd tijdens een tien minuten durende vrij-spel taak. Deze momentopname was mogelijk niet genoeg om een goed beeld te krijgen van het uitdagend opvoedgedrag van de ouders. Wellicht is het beter om uitdagend opvoedgedrag meerdere malen en in verschillende omgevingen te observeren.

Vanuit wetenschappelijk perspectief en vanwege de groei van het aantal traditionele gezinnen is vervolgonderzoek noodzakelijk. Uit dit onderzoek blijkt dat niet-traditionele ouders met meer geïnternaliseerde homofobie ook meer opvoedingsstress ervaren. Dit onderzoek benadrukt de negatieve gevolgen die geïnternaliseerde homofobie kan hebben op de mentale gezondheid van niet-traditionele ouders. Meer onderzoek is nodig om de werkende mechanismen in deze relatie en de mogelijke gevolgen voor niet-traditionele ouders en hun kinderen te achterhalen. Om deze reden is het ten eerste belangrijk om in deze relatie de rol van psychische problemen als mogelijke mediator of moderator te onderzoeken. Mogelijk medieert psychische problemen de relatie tussen geïnternaliseerde homofobie en opvoedingsstress of bestaat deze relatie alleen bij ouders die meer psychische problemen hebben. Ten tweede moet bij vervolgonderzoek naar aanleiding van de theorie van Meyer (1995; 2003) niet alleen gekeken worden naar geïnternaliseerde homofobie, maar ook naar andere stressoren die relevant zijn voor ouders met een niet-traditionele geaardheid, zoals homofobie, stigmatisering, verwachtingen van stigmatisering en het verbergen van de seksuele geaardheid. Zo hebben Bos et al. (2004) al onderzoek gedaan naar de gevolgen van afwijzingen, stigmatisering en geïnternaliseerde homofobie bij lesbische moeders met een kind van vier tot acht jaar oud.

Het mediatiemodel in dit onderzoek zou in vervolgonderzoek nogmaals onderzocht kunnen worden met een nieuwe onafhankelijke variabele waarin al deze stressoren zijn meegenomen. Ten derde is het belangrijk een grotere steekproef van niet-traditionele ouders te werven waarin de invloed van de ouders binnen een gezin op elkaar mee wordt genomen in de analyse. Tenslotte wordt uitdagend opvoedgedrag mogelijk niet alleen beïnvloed door

(19)

opvoedingsstress. Mogelijk speelt de sekse van de ouders en de leeftijd van het kind nog een rol in de mate van uitdagend opvoedgedrag. Vervolgonderzoek dient te kijken naar de

verschillen in uitdagend opvoedgedrag tussen lesbische en homoseksuele gezinnen. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met dat de mate van uitdagend opvoedgedrag mogelijk wel verschilt per leeftijd van het kind.

Concluderend blijkt dat geen samenhang is gevonden tussen geïnternaliseerde homofobie en uitdagend opvoedgedrag en dat deze relatie niet gemedieerd werd door opvoedingsstress. Uit dit onderzoek blijkt wel dat meer geïnternaliseerde homofobie meer opvoedingsstress voorspelde bij niet-traditionele ouders. Minderheidsstressoren, waaronder geïnternaliseerde homofobie, lijken serieuze negatieve gevolgen te hebben op de psychische gezondheid van niet-traditionele gezinnen. De interventie mindfulness kan worden toegepast bij behandeling en preventie van psychische problemen en is effectief tegen opvoedingsstress bij ouders (Sars, 2017). Geadviseerd wordt om deze interventie in te zetten bij

niet-traditionele ouders met geïnternaliseerde homofobie die net een kind hebben of een kind verwachten. Met de nieuwe informatie uit dit onderzoek kunnen opvoedingsstress en psychische problemen bij niet-traditionele ouders worden voorkomen of (deels) verholpen door in te spelen op geïnternaliseerde homofobie in de praktijk.

(20)

Literatuur

Abidin, R.R. (1992). The determinants of parenting behavior. Journal of Clinical Child Psychology, 21, 407–412. https://doi.org/10.1207/s15374424jccp2104_12 Abidin, R.R. (1995a). Parenting stress index: Manual (3rd ed.). Odessa: Psychological

Assessment Resources.

Abidin, R.R. (2012). Parenting stress index (4th ed.). Lutz, FL: PAR.

Achenbach, T.M. (1999). The child behavior checklist and related instruments. In M. E. Maruish (Ed.), The use of psychological testing for treatment planning and outcomes assessment (p. 429–466). Lawrence Erlbaum Associates Publishers.

Allen, M.R., & Burrell, N.A. (2002). Sexual orientation of the parent: the impact on the child. In Allen, M.R., Burrel, N., Eayle, B.M., & Preiss, R.W. (Eds.). Interpersonal

communication research: Advances through meta-analysis (pp.125-143). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Arnold, D.S., O’Leary, S.G., Wolff, L. S., & Acker, M.M. (1993). The Parenting Scale: A measure of dysfunctional parenting in discipline situations. Psychological

Assessment, 5, 137–144. https://doi.org/10.1037/1040-3590.5.2.137

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83. https://doi.org/10.2307/1129836

Bornstein, M.H. (2002). Handbook of parenting. Abingdon, United Kingdom: Taylor & Francis.

Bos, H.M.W., van Balen, F., van den Boom, D.C., & Sandfort, Th. G.M. (2004). Minority stress, experience of parenthood and child adjustment in lesbian families. Journal of Reproductive and Infant Psychology, 22, 291–304.

https://doi.org/10.1080/02646830412331298350

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2005). Ruim 50 duizend homoparen. Opgehaald van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2005/46/ruim-50-duizend-homoparen

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2019). Huwen en partnerschapsregistraties; kerncijfers. Opgehaald van https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/37772ned/table

Cochran, S.D., Sullivan, J.G., & Mays, V.M. (2003). Prevalence of mental disorders, psychological distress, and mental health services use among lesbian, gay, and bisexual adults in the United States. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 53–61. https://doi.org/10.1037/0022-006x.71.1.53

(21)

children of same-sex and heterosexual parents. Journal of GLBT Family Studies, 4, 385–407. https://doi.org/10.1080/15504280802177615

Edwards, S. L., Rapee, R. M., Kennedy, S. J., & Spence, S. H. (2010). The assessment of anxiety symptoms in preschool-aged children: The Revised Preschool Anxiety Scale. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 39, 400–409.

https://doi.org/10.1080/15374411003691701

Erich, S., Leung, P., & Kindle, P. (2005). A comparative analysis of adoptive family functioning with gay, lesbian, and heterosexual parents and their children. Journal of GLBT Family Studies, 1, 43–60. https://doi.org/10.1300/j461v01n04_03

Erich, S., Kanenberg, H., Case, K., Allen, T., & Bogdanos, T. (2009). An empirical analysis of factors affecting adolescent attachment in adoptive families with homosexual and straight parents. Children and Youth Services Review, 31, 398–404.

https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2008.09.004

Farr, R.H., Forssell, S.L., & Patterson, C.J. (2010). Parenting and child development in adoptive families: Does parental sexual orientation matter? Applied Developmental Science, 14, 164–178. https://doi.org/10.1080/10888691.2010.500958

Gevonden, M.J., Selten, J.P., Myin-Germeys, I., de Graaf, R., ten Have, M., van Dorsselaer, S., van Os, J., & Veling, W. (2013). Sexual minority status and psychotic symptoms: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Studies

(NEMESIS). Psychological Medicine, 44, 421–433. https://doi.org/10.1017/s0033291713000718

Greenley, R.N., Holmbeck, G.N., & Rose, B.M. (2006). Predictors of parenting behavior trajectories among families of young adolescents with and without Spina

Bifida. Journal of Pediatric Psychology, 31, 1057–1071. https://doi.org/10.1093/jpepsy/jsj011

Haas, J.P. (2012). Sample size and power. American Journal of Infection Control, 40, 766– 767. https://doi.org/10.1016/j.ajic.2012.05.020

Hayes, A.F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process

analysis: a regression-based approach. Journal of Educational Measurement, 51, 335– 337. https://doi.org/10.1111/jedm.12050

Herek, G.M., & Glunt, E.K. (1995). Identity and community among gay and bisexual men in the AIDS era: preliminary findings from the Sacramento Men’s Health Study. In Herek, G.M, & Greene, B. (Eds.). AIDS, identity, and community: The HIV epidemic and lesbians and gay men (pp. 55–84). Thousand Oaks, CA: Sage.

(22)

Kenny, D.A., Kashy, D.A., & Bolger, N. (1998). The handbook of social psychology. Data analysis in social psychology, 233-265.

Lazarus, R.S., Dodd, H.F., Majdandžić, M., de Vente, W., Morris, T., Byrow, Y., ... Hudson, J.L. (2015). The relationship between challenging parenting behaviour and childhood anxiety disorders. Journal of Affective Disorders, 190, 784–791.

https://doi.org/10.1016/j.jad.2015.11.032

Le, Y., Fredman, S.J., & Feinberg, M.E. (2017). Parenting stress mediates the association between negative affectivity and harsh parenting: A longitudinal dyadic

analysis. Journal of Family Psychology, 31, 679–688. https://doi.org/10.1037/fam0000315

Leung, P., Erich, S., & Kanenberg, H. (2005). A comparison of family functioning in gay/lesbian, heterosexual and special needs adoptions. Children and Youth Services Review, 27, 1031–1044. https://doi.org/10.1016/j.childyouth.2004.12.030

Majdandžić, M., Möller, E.L., de Vente, W., Bögels, S.M., & van den Boom, D.C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old Children: a longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child Psychology, 42, 301–310. https://doi.org/10.1007/s10802-013-9774-4

Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S.M. (2015). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 21, 1–30. https://doi.org/10.1111/infa.12125

Majdandžić, M., Lazarus, R.S., Oort, F.J., van der Sluis, C., Dodd, H.F., Morris, T., et al. (2018a). The structure of challenging parenting behavior and associations with anxiety in Dutch and Australian children. Journal of Clinical Child and Adolescent

Psychology, 47, 282–295. https://doi.org/10.1080/15374416.2017.1381915

Majdandžić, M., de Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S.M. (2018b). Fathers' challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in early

childhood. Behaviour Research and Therapy, 109, 18-28. https://doi.org/10.1016/j.brat.2018.07.007

Majdandžić, M. (2020). Scoringsprotocol Uitdagend Opvoedingsgedrag op 4 maanden. Studie NPS en SDC. Universiteit van Amsterdam.

Mäntymaa, M., Puura, K., Luoma, I., Latva, R., Salmelin, R.K., & Tamminen, T.

(2012). Predicting internalizing and externalizing problems at five years by child and parental factors in infancy and toddlerhood. Child Psychiatry Human

(23)

Meyer, I.H. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal of Health and Social Behavior, 36, 38–56. https://doi.org/10.2307/2137286

Meyer, I.H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129, 674–697. https://doi.org/10.1037/0033-2909.129.5.674

Misri, S., Kendrick, K., Oberlander, T.F., Norris, S., Tomfohr, L., Zhang, H., & Grunau, R. E. (2010). Antenatal depression and anxiety affect postpartum parenting stress: a longitudinal, prospective study. The Canadian Journal of Psychiatry, 55, 222-228. https://doi.org/10.1177/070674371005500405

Möller, E.L., Majdandžić, M., & Bögels, S.M. (2015). Parental anxiety, parenting behavior, and infant anxiety: differential associations for fathers and mothers. Journal of Child and Family Studies, 24, 2626–2637. https://doi.org/10.1007/s10826-014- 0065-7 Mulder, C., & Latten, J. (2012). Partner relationships at the dawn of the 21st century: the

case of the Netherlands. Opgehaald van https://epc2012.princeton.edu/papers/120036 Patterson, C.J. (2001). Families of the lesbian baby boom: maternal mental health and child

adjustment. Journal of Gay and Lesbian Psychotherapy, 4, 91–107. https://doi.org/10.1037/h008

Patterson, C.J. (2005). Lesbian & gay parenting. Amerian Psychological Association, 5–22. Opgehaald van https://www.apa.org/pi/lgbt/resources/parenting-full.pdf

Ross, M. W., & Rosser, S. B. R. (1996). Measurement and correlates of internalized homophobia: a factor analytic study. Journal of Clinical Psychology, 52, 15–21. Sars, D. (2017). Mindfulness binnen de sociale hulpverlening: over het verminderen van

opvoedingsstress bij ouders. Vakblad Sociaal Psychiatrische.

Saisto, T., Salmela-Aro, K., Nurmi, J., & Halmesmäki, E. (2008). Longitudinal study on the predictors of parental stress in mothers and fathers of toddlers. Journal of

Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 29, 219–228. https://doi.org/10.1080/01674820802000467

Sandfort, T.G.M., de Graaf, R., ten Have, M., Ransome, Y., & Schnabel, P. (2014). Same-sex sexuality and psychiatric disorders in the second Netherlands mental health survey and incidence study (NEMESIS-2). LGBT Health, 1, 292–301. https://doi.org/10.1001/archpsyc.58.1.85

Sandfort, T.G.M. (1997). Samen of Apart. Wat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen beweegt. Utrecht: Department of Gay and Lesbian Studies.

(24)

Schleider, J.L., Patel, A., Krumholz, L., Chorpita, B.F., & Weisz, J.R. (2015). Relation between parent symptomatology and youth problems: multiple mediation through family income and parent- youth stress. Child Psychiatry and Human Development, 46, 1–9. https://doi.org/10.1007/s10578-014-0446-6.

Tornello, S.L., Farr, R.H., & Patterson, C. J. (2011). Predictors of parenting stress among gay adoptive fathers in the United States. Journal of Family Psychology, 25, 591 600. https://doi.org/10.1037/a0024480

Van Beusekom, G., Bos, H.M., Kuyper, L., Overbeek, G., & Sandfort, T.G. (2018). Gender nonconformity and mental health among lesbian, gay, and bisexual adults: homophobic stigmatization and internalized homophobia as

mediators. Journal of Health Psychology, 23, 1211–1222. https://doi.org/10.1177/1359105316643378

Van Rijn-van Gelderen, L., Bos, H.W.M., Jorgensen, T.D., Ellis-Davies, K., Winstanley, A., Golombok, S., … Lamb, M.E. (2017). Wellbeing of gay fathers with children born through surrogacy: a comparison with lesbian-mother families and heterosexual IVF parent families. Human Reproduction, 33, 101–108.

https://doi.org/10.1093/humrep/dex339

Watson D., Clark L.A., Tellegen A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 1063-1070.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Derek Clark’s narrative provides an example of both a child responding to violence and adversity, and the ease with which his behaviour was misunderstood as “disordered”—even to

In order to identify and validate new food intake biomarkers, the FoodBAll team decided to focus on the following aspects of food intake biomarker research: (1) dis- cover novel

The draft legislation requires that the company paying, declaring, transferring or applying the dividend for the benefit of the shareholder, similar to the non-resident

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,

The mechanical and volumetric macroscopic response exhibited by the virtual specimens were observed to be qualitatively in line with the widely observed behaviour of

There- fore, the third hypothesis tested was if transformational leader behavior (a) augments and (b) moderates the relationships between the initiating structure behav-