• No results found

Excessief huilgedrag van baby's en internaliserende problemen van moeders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Excessief huilgedrag van baby's en internaliserende problemen van moeders"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Excessief Huilgedrag van Baby’s en Internaliserende Problemen van

Moeders

Djinte Freeke

Bachelorscriptie

Begeleider: Eline Möller Studentnummer: 10571426 Datum: december 2016 Aantal woorden: 4.835 Universiteit van Amsterdam

(2)

Abstract

In dit literatuuroverzicht is de relatie tussen excessief huilgedrag van baby’s en

internaliserende problemen bij moeders onderzocht. Internaliserende problemen van moeders werden onderverdeeld in stress, depressie en angst. Deze drie factoren werden bekeken zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling van de moeder. Middels de aangehaalde

onderzoeken is gebleken dat er sprake is van een positieve relatie tussen zowel stress, depressie als angst van moeders en het excessief huilgedrag van baby’s. Dit betekent hoe hoger de mate van stress, depressie of angst bij de moeder, hoe groter de kans op excessief huilgedrag van de baby. Deze relatie gold zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling. Problemen die voortkomen uit het excessief huilgedrag, zoals kindermishandeling en

gedragsproblemen op latere leeftijd, kunnen worden verminderd als interventies zich richten op de bevindingen van dit onderzoek.Desondanks is er onvoldoende bekend over de

combinatie en de verschillende tussen stress, depressie en angst in relatie tot excessief huilen bij baby’s. Vervolgonderzoek zou zich hierop kunnen richten.

Keywords: excessief huilgedrag, baby’s, internaliserende problemen; stress, depressie, angst

(3)

Inhoudsopgave Abstract 2 Inleiding 4 Middenstuk 7

Excessief Huilgedrag van Baby’s en Stress van Moeders 7 Excessief Huilgedrag van Baby’s en Depressie van Moeders 10 Excessief Huilgedrag van Baby’s en Angst van Moeders 13

Conclusies en Discussie 15

(4)

Excessief Huilgedrag van Baby’s en Internaliserende Problemen van Moeders Huilen is een sociaal signaal en de belangrijkste manier om te communiceren voor een baby (Megel, Wilson, Bravo, Mcmahon, & Towne, 2011). Baby’s kunnen huilen om

verschillende redenen; zoals het uiten van pijn, woede, verdriet en wanhoop (Frizzo, Vivian, Piccinini, & Lopes, 2013). Naast bovengenoemde redenen huilen baby’s ook om contact en nabijheid te zoeken bij de ouder (Megel et al., 2011). Dit is in lijn met wat de

gehechtheidstheorie (Bowlby, 1951, zoals beschreven in Schuengel, 2005) beweert, namelijk dat baby’s een aangeboren behoefte hebben aan zorg. Het gaat hierbij om het contact met één of meerdere vaste personen die het kind frequent verzorgen en beschermen. Bowlby (1951, zoals beschreven in Schuengel, 2005) beschrijft gehechtheid als het contact en nabijheid zoeken bij een specifieke en vertrouwde volwassene door een kind.

Uit bovenstaand onderzoek van Megel et al. (2011) bleek dat huilen het

communicatiemiddel is voor baby’s. Echter rapporteert toch ongeveer 20% van de Westerse ouders dat het huilen van hun baby een probleem is (Smart & Hiscock, 2007). Ouders kunnen het huilen van de baby ervaren als veel of storend. Dan is er sprake van excessief huilgedrag. Volgens de definitie van Wessel, Cobb, Jackson, Harris en Detwiler (1954) wordt gesproken van excessief huilgedrag als een gezond en goed gevoed kind periodes van irritatie, jengelen of huilen laat zien van ten minste drie uur per dag en gedurende minimaal drie dagen per week voor een periode van ten minste drie weken achtereen. Excessief huilgedrag komt voor bij 5-40% van de baby’s (Cook et al., 2012; de Clercq, Vansteenkiste, Baeck, & Vercruysse, 2013; Megel et al., 2011). Deze uiteenlopende percentages worden verklaard door de definitie die wordt vastgesteld per onderzoek. Bij het vaststellen van excessief huilgedrag moet

namelijk ook rekening gehouden worden met de perceptie van de moeder. In veel

onderzoeken (Hiscock et al., 2014; Smart & Hiscock, 2007) wordt gesproken van excessief huilgedrag als de moeder het huilen als veel of storend ervaart. Excessief huilgedrag is één

(5)

van de meest voorkomende klinische problemen bij baby’s tot en met één jaar met een piek rond de 2e en 4e maand (de Clercq et al., 2013; Smart & Hiscock, 2007).

Sinds 1980 wordt er gekeken naar de verschillende gezinskenmerken die samenhangen met excessief huilgedrag van baby’s (Megel et al., 2011). Eén van deze gezinskenmerken zijn internaliserende problemen van moeders. Internaliserende problemen bij moeders kunnen een verband hebben met de opvoeding en het gedrag van een kind (Karreman, de Haas, van Tuijl, van Aken, & Deković, 2009). Dit kan komen door het feit dat moeders met internaliserende problemen onrustgevoelens oproepen bij de baby, doordat ze minder positief contact hebben met de baby. Door alle onrustgevoelens bij de baby zal het stresshormoon van de baby ook stijgen en is de baby steeds minder goed in staat om kalm te reageren (Wenselaar, 2015).

De meest voorkomende internaliserende problemen bij moeders zijn (1) stress, (2) depressie en (3) angst (Markou & Cryan, 2012). Ten eerste wordt in deze literatuuroverzicht gekeken naar stress, dat wordt gezien als werkstress, ouderschapsstress en opvoedingsstress (Wurmser et al., 2006). Een hoge mate aan stress bij moeders kan resulteren in extreme vermoeidheid. Onderzoek levert steeds meer evidentie dat vermoeidheid en stress negatief samenhangt met de troostbaarheid en positief samenhangt met de irriteerbaarheid van baby’s (Taylor & Johnson, 2010). Hierdoor wordt de moeder-kind interactie verstoort (Akman et al., 2006). Ten tweede wordt gekeken naar depressiviteit. Depressiviteit wordt gezien als een sombere stemming, ofwel verlies van interesse of plezier bij de moeder (Megel et al., 2011). Depressiviteit komt bij 10-15% van de moeders voor (Smart & Hiscock, 2007). Doordat de depressieve moeder vaak een matte en vlakke mimiek heeft en niet geneigd is terug te lachen naar de baby of geluidjes terug te maken, raakt de baby verbaasd en in de war. Hierdoor is het voor baby’s lastiger om contact en nabijheid te zoeken bij de moeder. Een depressie schaadt het vermogen om te zorgen voor een stevige en veilige gehechtheid (Smart & Hiscock, 2007). Tot slot wordt in dit literatuuroverzicht gekeken naar angst. Angst bestaat uit

(6)

zwangerschapsgerelateerde angst, algemene angst en opvoedingsangst (Van der Wal, Van Eijsden, & Bonsel, 2007). Angstige moeders zijn minder vaardig om in te spelen op de behoeften van hun baby, zoals het contact en nabijheid zoeken bij de moeder. Hierdoor wordt de moeder-kind interactie verstoort (Akman et al., 2006). Pasgeborenen zijn vanaf het prille begin sensitief voor de gemoedstoestand van de moeder, waarbij een negatieve moeder-kind interactie, in de hand gewerkt door vermoeidheid en angst, excessief huilen kan uitlokken (Taylor & Johnson, 2010).

Bij zowel stress, depressie als angst wordt de moeder-kind interactie verstoort,

waardoor baby’s minder contact en nabijheid konden vinden bij hun moeder. Dit is echter wel nodig voor baby’s, zoals beschreven door Bowlby (1951, zoals beschreven in Schuengel, 2005), waardoor baby’s gaan huilen om toch contact en nabijheid te zoeken bij hun moeder (Wenselaar, 2015). Dit literatuuroverzicht schetst een beeld van de factoren stress, depressie en angst van de moeder zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling. Hierdoor kunnen interventies in de toekomst gerichter in elke fase worden ingezet.

Excessief huilgedrag kan ernstige problemen met zich meebrengen (Van den Berg et al., 2009). Een voorbeeld is dat excessief huilgedrag de grootste risicofactor voor ouders is om getriggerd te worden tot kindermishandeling (Simonnet et al., 2014). Ruim 5,6% van de ouders heeft gemeld dat ze hun baby in het eerste levensjaar hebben geslagen of geschud om de baby stil te krijgen (Van der Wal et al., 2007). Meestal gebeurt dit doordat ouders

gefrustreerd of vermoeid zijn (Megel et al., 2011). Uit onderzoek blijkt dat één op de tien ouders die problemen ondervindt bij baby’s met excessief huilgedrag professionele hulp zoekt (St James-Roberts, 2007). Vanwege de problemen die voortkomen uit excessief huilgedrag, zoals kindermishandeling en gedragsproblemen op latere leeftijd, is het belangrijk om zicht te krijgen op de relatie tussen internaliserende problemen bij moeders en excessief huilgedrag

(7)

van de baby (Douglas & Hill, 2011; Van den Berg et al., 2009). Als meer inzicht wordt verkregen in deze relatie, kunnen interventies in de toekomst gerichter worden ingezet.

Gebaseerd op de voorgaande theorieën en bevindingen wordt er in dit onderzoek gekeken naar de relatie tussen excessief huilgedrag van baby’s en internaliserende problemen van moeders. De onderzoeksvraag luidt daarom als volgt: “Wat is de relatie tussen excessief huilgedrag van baby’s en internaliserende problemen van moeders?”. Deze onderzoeksvraag wordt aan de hand van drie deelvragen beantwoord. Eerst wordt er gekeken naar de relatie tussen excessief huilgedrag van baby’s en stress van moeders. Ten tweede wordt er gekeken naar de relatie tussen excessief huilgedrag van baby’s en depressie van moeders. Ten derde wordt gekeken naar de relatie tussen excessief huilgedrag van baby’s en angst van moeders. Naast de onderzoeksdimensie van de drie verschillende factoren van internaliserende problemen van moeders, wordt er ook gekeken naar de verschillen tussen internaliserende problemen van moeders tijdens de zwangerschap en na de bevalling.

Excessief Huilgedrag van Baby’s en Stress van Moeders

In deze deelvraag wordt stress, de eerste factor van internaliserende problemen bij moeders, onderzocht. In de onderstaande onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen stress bij moeders tijdens de zwangerschap en na de bevalling.

Van der Wal et al. (2007) onderzochten de relatie tussen stress en emotionele problemen tijdens de zwangerschap en excessief huilgedrag van de baby. Excessief huilgedrag werd gedefinieerd als de baby 3 of meer uur huilt per dag en werd bepaald door de volgende vraag te stellen aan de moeder: “Hoeveel uur gemiddeld per dag (24 uur) heeft je baby gehuild in de afgelopen week?”. Het excessief huilgedrag werd gemeten bij 3 tot 6 maanden oude baby’s. In dit onderzoek deden 8266 zwangere vrouwen mee. Door middel van zelfrapportages is gekeken naar ouderschapsstress en werkstress tijdens de zwangerschap. Uit dit onderzoek is gebleken dat ouderschapsstress en werkstress tijdens de zwangerschap een positieve relatie

(8)

hadden met excessief huilgedrag van de baby. Dit betekent hoe hoger de mate van

ouderschapsstress of werkstress tijdens de zwangerschap was, hoe groter de kans dat de baby excessief huilgedrag vertoonde.

Wurmser et al. (2006) onderzochten net als Van der Wal et al. (2007) de relatie tussen excessief huilgedrag van de baby en stress bij moeders tijdens de zwangerschap. Er waren 86 zwangere vrouwen die een vragenlijst ingevuld hadden over negatieve veranderingen die ervoeren werden in de afgelopen 12 maanden, zoals veranderingen in financiële situatie, familierollen, lichamelijke integriteit, interpersoonlijke relaties, werkcondities en levensstijl. Deze negatieve veranderingen konden zich uiten in stress. Daarnaast hielden de moeders vijf dagen lang een gevalideerd dagboek bij, om de duur van het huilen van de baby in kaart te brengen. Uiteindelijk voldeed 29,7% van de kinderen in de steekproef aan de criteria van excessief huilgedrag van Wessel et al. (1954). Dit onderzoek sluit aan bij de gevonden resultaten in het onderzoek van Van der Wal et al. (2007), namelijk dat stress tijdens de zwangerschap een positieve relatie had met excessief huilgedrag bij een baby in de eerste halfjaar na de bevalling. Dit betekent hoe hoger de stress bij de moeder tijdens de

zwangerschap was, hoe groter de kans dat de baby excessief huilgedrag vertoonde in het eerste halfjaar na de bevalling.

In aanvulling op bovenstaande onderzoeken hebben Søndergaard et al. (2003) gekeken of stress van de moeder zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling een risicofactor waren voor excessief huilgedrag van de baby. Dit hebben ze gemeten aan de hand van twee telefonische interviews in de 12e en 30e week van de zwangerschap. In het interview werden vragen gesteld over stress tijdens de zwangerschap die gebaseerd waren op problemen met huisvesting, financiële situatie, werk, partner, vrienden en familie. Daarnaast hield de moeder vier dagen lang een dagboek bij, zodat excessief huilgedrag kon worden gemeten aan de hand van een aangepast criterium van Wessel et al. (1954). Excessief huilgedrag werd namelijk in

(9)

dit onderzoek gedefinieerd als baby’s gemiddeld meer dan drie uur per dag huilden.

Uiteindelijk hebben 378 moeders met hun baby’s aan het onderzoek meegedaan. Moeders met ernstige stress tijdens de zwangerschap hadden een twee keer zo hoog risico op excessief huilgedrag van de baby in vergelijking met moeders die tijdens de zwangerschap geen tot weinig stress ervoeren. Daarnaast hadden moeders die na de bevalling ernstige stress

ondervonden een drie keer zo hoog risico op een excessief huilende baby in vergelijking met moeders die na de bevalling geen tot weinig stress ervoeren.

In tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken keken Kurth et al. (2010) niet naar

stressfactoren tijdens de zwangerschap, maar onderzochten Kurth et al. (2010) welke factoren in de eerste paar weken na de bevalling samenhingen met excessief huilgedrag van de baby. In dit onderzoek is vooral gekeken naar problemen die te maken hadden met de gezondheid en de stemming van de moeder. Een van deze problemen was het ervaren van stress bij moeders. In het onderzoek deden 765 moeders met hun baby’s mee. De verloskundigen van de moeders hebben vragenlijsten ingevuld over het excessief huilgedrag en het ervaren van stress in de eerste paar weken na de bevalling. Het ervaren van stress bij de moeder in de eerste paar weken na de bevalling bleek een risicofactor voor excessief huilgedrag van baby’s. Dit betekent hoe hoger de mate van stress van de moeder in de eerste paar weken na de

bevalling was, hoe groter de kans dat de baby excessief huilgedrag vertoonde. Hoewel de bovenstaande onderzoeken keken naar stress bij moeders in relatie tot excessief huilgedrag bij baby’s, keken Landgren en Hallström (2011) naar de bijkomende problemen van moeders met een baby met excessief huilgedrag. Aan de hand van interviews werden moeders gevraagd om hun ervaringen te vertellen over het hebben van een baby met excessief huilgedrag. De moeders moesten daarnaast een dagboek bijhouden over het huilen van de baby. Aan de hand van het criterium van Wessel et al. (1954) werd vastgesteld of er sprake was van excessief huilgedrag. Alle baby’s van de moeders die meededen aan het

(10)

onderzoek waren tussen de 4 en 20 weken oud en vertoonden excessief huilgedrag.

Uiteindelijk hebben 12 moeders meegedaan. Moeders voelden zich hulpeloos, moedeloos, onzeker en ontoereikend. Deze gevoelens konden zich weer uiten in stress, omdat de moeders het gevoel hadden dat ze niet bekwaam genoeg waren.

Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat stress bij moeders een positieve relatie heeft met excessief huilgedrag van baby’s. Dit betekent hoe hoger de mate van stress van moeders was, hoe groter de kans dat baby’s excessief huilgedrag vertoonden. Deze positieve relatie gold zowel voor stress van de moeder tijdens de zwangerschap als na de geboorte. Daarnaast geldt ook dat deze positieve relatie de andere kant op gaat. Dit

betekent hoe meer een baby excessief huilgedrag vertoonde, hoe hoger de mate van stress bij moeders. Moeders voelden zich hulpeloos, moedeloos, onzeker en ontoereikend als de baby excessief huilgedrag vertoonde. De gevoelens van moeders konden zich uiten in stress, omdat de moeders het gevoel hadden dat ze niet bekwaam genoeg waren.

Excessief Huilgedrag van Baby’s en Depressie van Moeders

In bovenstaande deelvraag zijn verschillende onderzoeken toegelicht met betrekking tot stress van moeders en excessief huilgedrag van baby’s. In deze deelvraag wordt depressie, de tweede factor van internaliserende problemen bij moeders, onderzocht. In de onderstaande onderzoeken wordt onderscheid gemaakt tussen depressie bij moeders zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling.

Van der Wal et al. (2007) onderzochten de relatie tussen depressie en emotionele problemen tijdens de zwangerschap en excessief huilgedrag van de baby. Uit het onderzoek van Van der Wal et al. (2007) bleek uit zelf-rapportages dat depressiviteit van de moeder samenhing met excessief huilgedrag van baby’s tussen de 3 en 6 maanden oud. Uit het onderzoek bleek dat zwangere vrouwen met hoge depressieve symptomen meer kans hadden

(11)

op het krijgen van een baby met excessief huilgedrag dan zwangere vrouwen met lage depressieve symptomen.

In aanvulling op bovenstaand onderzoek hebben Smart en Hiscock (2007) gekeken of depressie bij moeders zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling een risicofactor zijn voor excessief huilgedrag van de baby. Smart en Hiscock (2007) keken net als het onderzoek van Van der Wal et al. (2007) naar depressiviteit bij moeders. Tijdens de zwangerschap en 2 weken tot 7 maanden na de bevalling werden 71 moeders gevraagd zelfrapportages in te vullen over postnatale depressie. Het excessief huilgedrag van de baby werd gemeten aan de hand van een vragenlijst die ingevuld werd door de moeder. Uit het onderzoek kwam naar voren dat het excessief huilgedrag van de baby geassocieerd werd met depressiviteit bij de moeder. Deze relatie gold zowel voor tijdens de zwangerschap, 2 weken na de bevalling als 7 maanden na de bevalling. Dit betekent hoe hoger het excessief huilgedrag van de baby was, hoe hoger de mate van depressiviteit van de moeder.

In tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken keken Vik et al. (2009) niet naar depressiviteit van moeders tijdens de zwangerschap, maar keken Vik et al. (2009) naar de relatie tussen depressiviteitsgevoelens van moeders na de bevalling en het excessief huilgedrag bij baby’s. Het excessief huilgedrag werd twee en zes maanden na de bevalling gerapporteerd door de moeder zelf en op dezelfde momenten werden de gevoelens van depressiviteit aan de hand van een vragenlijst ook ingevuld door de moeder. Uiteindelijk hebben 1015 moeders en hun baby’s meegedaan aan het onderzoek. Het excessief huilgedrag van de baby had een positieve relatie met depressie bij de moeder na de bevalling. Deze positieve relatie gold zowel voor 2 maanden als 6 maanden na de bevalling. Moeders hadden ook een grotere kans op depressieve symptomen als de baby wel excessief huilgedrag

(12)

Hoewel de bovenstaande onderzoeken keken naar depressie bij moeders in relatie tot excessief huilgedrag bij baby’s, keken Megel et al. (2011) naar de ervaringen van moeders na de bevalling bij het hebben van een baby met excessief huilgedrag. Om dit te onderzoeken zijn 13 moeders van baby’s met excessief huilgedrag geïnterviewd met het doel om een beeld te krijgen van een typische dag uit het leven van de moeder. Hieruit bleek dat moeders

frustratie, schuldgevoelens, uitputting, hulpeloosheid en teleurstelling kunnen ervaren door het excessief huilgedrag van de baby. Deze ervaringen uitten zich vooral in depressieve gevoelens bij de moeder als de baby niet reageerde op kalmerende strategieën van de moeder. Uit het onderzoek bleek ook dat de moeder minder depressieve gevoelens ervoer als de moeder onderscheid kon maken tussen het huilen van de baby vanwege honger, pijn of vermoeidheid.

Bovenstaande onderzoeken hebben alleen gekeken naar tijdens de zwangerschap of na de bevalling. In aanvulling op bovenstaande onderzoeken hebben Petzoldt et al. (2014)

onderzocht of depressieve stoornissen bij de moeder zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling een relatie hadden met excessief huilgedrag van de baby. Depressiviteit werd gemeten aan de hand van gestandaardiseerde diagnostische interviews en het excessief huilgedrag werd gemeten via een vragenlijst ingevuld door de moeder. In tegenstelling tot bovenstaande onderzoeken vonden Petzoldt et al. (2014) een negatieve relatie. Uit het onderzoek komt namelijk naar voren hoe hoger de kans op depressiviteit van de moeder, hoe kleiner de kans dat de baby excessief huilgedrag vertoont. Deze conclusie is minder robuust, omdat er sprake is van een groot betrouwbaarheidsinterval.

Uit vijf van de zes onderzoeken kan geconcludeerd worden dat depressiviteit bij de moeder een positieve relatie heeft met excessief huilgedrag van de baby. Dit betekent hoe hoger de mate van depressiviteit van de moeder, hoe groter de kans dat de baby excessief huilgedrag vertoonde. Deze positieve relatie gold zowel voor depressie van de moeder tijdens

(13)

de zwangerschap als na de geboorte. Uit onderzoek bleek ook dat de moeder minder

depressieve gevoelens ervoer als de moeder onderscheid kon maken tussen het huilen van de baby vanwege honger, pijn of vermoeidheid.

Excessief Huilgedrag van Baby’s en Angst van Moeders

In bovenstaande deelvragen zijn verschillende onderzoeken toegelicht met betrekking tot stress en depressie van de moeder en excessief huilgedrag van de baby. In deze deelvraag wordt angst, de derde factor van internaliserende problemen bij moeders, onderzocht. In de onderstaande onderzoeken wordt onderscheid gemaakt bij angst van de moeders zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling.

Canivet, Ostergen, Rosen, Jakobsson en Hagander (2005) keken naar de impact van psychologische, psychosociale en sociaaleconomische factoren tijdens de zwangerschap bij vrouwen op het excessief huilgedrag van de baby. Excessief huilgedrag werd gedefinieerd aan de hand van de definitie van Wessel et al. (1954). De psychosociale en psychologische

factoren werden beoordeeld door zelfrapportages in de 17e week van de zwangerschap. Daarnaast werden de moeders telefonisch geïnterviewd over de algemene gezondheid tussen de 35e en 37e week van de zwangerschap. Het ervaren van angst werd gemeten aan de hand van een vragenlijst die de moeder zelf heeft ingevuld. Uiteindelijk hebben 1099 moeders meegedaan aan het onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat hoge angst tijdens de zwangerschap bij de moeder een risico vormt voor excessief huilgedrag van de baby. Deze positieve relatie bleek het grootste te zijn voor moeders met een leeftijd onder de 24 jaar.

Net als Canivet et al. (2005) onderzochten Van der Wal et al. (2007) de relatie tussen angst bij de moeder tijdens de zwangerschap en excessief huilgedrag van de baby. In het onderzoek van Van der Wal et al. (2007) werd angst gedefinieerd als

zwangerschapsgerelateerde angst. Hieronder valt angst voor de gezondheid van de baby, de bevalling en de zwangerschap. Uit de zelf-rapportages bleek dat de kans op excessief

(14)

huilgedrag van de baby was hoger voor zwangere vrouwen met een hoge zwangerschapsgerelateerde angst dan voor zwangere vrouwen met een lage zwangerschapsgerelateerde angst.

In tegenstelling tot de voorgaande onderzoeken keken Megel et al. (2011) naar de relatie tussen excessief huilgedrag van de baby en angst bij de moeder na de bevalling in plaats van tijdens de zwangerschap. Het excessief huilgedrag werd gemeten aan de hand van de criteria van Wessel et al. (1954). Megel et al. (2011) bekeken de ervaringen van moeders bij het hebben van een baby met excessief huilgedrag. Zoals eerder genoemd bleek dat moeders uitputting, frustratie, schuldgevoelens, hulpeloosheid en teleurstelling ervoeren. Deze factoren konden zich uiten in depressieve gevoelens, maar uit onderzoek bleek ook dat deze factoren zich konden uiten in angsten bij de moeder. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de moeder zich minder competent voelde als ouder, waardoor de moeder zich zorgen ging maken over de gezondheid van de baby. Zo konden angsten ten opzichte van het ouderschap

ontstaan.

Bovenstaande onderzoeken hebben alleen gekeken naar tijdens de zwangerschap of na de bevalling. In aanvulling op bovenstaande onderzoeken hebben Petzoldt et al. (2014) gekeken naar de relatie tussen excessief huilgedrag van de baby en angst van de moeder zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling. Uit de diagnostische interviews is gebleken dat moeders met een angststoornis tijdens de zwangerschap en een angststoornis tot en met 16 maanden na de bevalling een positieve relatie hadden met excessief huilgedrag van baby’s.

Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat naast depressie en stress, ook angst bij de moeder een positieve relatie heeft met excessief huilgedrag van de baby. Dit betekent hoe hoger de mate van angst van de moeder was, hoe groter de kans dat de baby excessief huilgedrag vertoonde. Deze positieve relatie gold zowel voor angst van de moeder tijdens de zwangerschap als na de geboorte. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat een hoge

(15)

mate van angst tijdens de zwangerschap bij een moeder met een leeftijd onder de 24 jaar de grootste risico vormde voor excessief huilgedrag van de baby.

Conclusies en Discussie

Dit literatuuronderzoek heeft middels de aangehaalde onderzoeken aangetoond in hoeverre er een relatie is tussen excessief huilgedrag van baby’s en internaliserende

problemen van moeders. Internaliserende problemen van de moeders werden onderverdeeld in (1) stress, (2) depressie en (3) angst. Uit deze drie factoren bleek dat er een positieve relatie is met excessief huilgedrag van de baby. Dit betekent dat internaliserende problemen bij de moeder een positieve relatie heeft met excessief huilgedrag van de baby. Dus hoe hoger de mate van internaliserende problemen van de moeder, hoe hoger de kans op het excessief huilgedrag van de baby. Deze relatie gold ook andersom, dus hoe hoger het excessief huilgedrag van de baby, hoe hoger de mate van internaliserende problemen van moeders. Deze relatie gold zowel voor tijdens de zwangerschap als na de bevalling bij alle drie de factoren.

Deze bevindingen komen ten eerste overeen met de theorie van Taylor en Johnson (2010), die verklaarden dat stress bij de moeder negatief samenhangt met de troostbaarheid en positief samenhangt met de irriteerbaarheid van baby’s. Ten tweede komen bovenstaande bevindingen overeen met de theorie van Wenselaar (2015). Wenselaar (2015) verklaarde dat de baby ging huilen door de matte en vlakke mimiek van de depressieve moeder. Tot slot komen de bevindingen overeen met het onderzoek van Akman et al. (2006), die verklaarden dat angstige moeders minder vaardig waren om in te spelen op de behoeften van hun baby’s. In alle drie de gevallen werd de moeder-kind interactie verstoord, waardoor baby’s minder contact en nabijheid konden vinden bij hun moeder. Dit is echter wel nodig voor baby’s, zoals beschreven door Bowlby (1951, zoals beschreven in Schuengel, 2005), waardoor baby’s gaan huilen om toch het contact en nabijheid te zoeken bij hun moeder.

(16)

Opvallend is dat vaak niet wordt gekeken naar de leeftijd van de moeder, terwijl de leeftijd van de moeder een verschil kan maken voor de relatie tussen excessief huilgedrag van de baby en internaliserende problemen van de moeder. Uit het onderzoek van Canivet et al. (2005) bleek namelijk dat de positieve relatie tussen excessief huilgedrag van de baby en angst van de moeder het grootste bleek te zijn bij moeders met een leeftijd onder de 24 jaar. Dit kan komen doordat vrouwen onder de 24 jaar minder steun krijgen van de omgeving en leeftijd een risicofactor is voor een slechte zwangerschapsuitkomst.

Ook al komen de resultaten van bovenstaande onderzoeken bijna allemaal overeen met elkaar, kan de conclusie door meerdere factoren zijn beïnvloed. Ten eerste is in veel

onderzoeken gebruik gemaakt van zelfrapportages, waarbij de moeder rapportages geeft over haar eigen internaliserende problemen en het excessief huilgedrag van de baby. De vraag is echter of moeders zelf de mate van excessief huilgedrag van de baby kunnen beoordelen, als ze internaliserende problemen ondervinden (Custers, Westerhof, Kuin, Gerritsen, & Riksen-Walraven, 2013). Ten tweede is in bijna geen één onderzoek gebruik gemaakt van klinische interviews. Bijna alle onderzoeken hebben gebruik gemaakt van een vragenlijst waarbij alleen de symptomen van stress, depressie of angst gemeten werden. Hierdoor kunnen de

internaliserende problemen van de moeders een vertekend beeld geven van de werkelijkheid (Mutsaers, 2009).Ten derde geldt dat de meeste onderzoeken cross-sectioneel zijn en niet experimenteel of longitudinaal. Dit betekent dat er wel een correlatie is gevonden tussen excessief huilgedrag van de baby en internaliserende problemen bij de moeder, maar er mag niet vanuit worden gegaan dat er een causaal verband is. Het is aannemelijk om te denken dat internaliserende problemen bij de moeder leiden tot excessief huilgedrag van de baby,

aangezien de moeder minder contact heeft met de baby. Echter kan het ook zijn dat juist excessief huilgedrag van de baby leidt tot internaliserende problemen bij de moeder, omdat

(17)

het voor uitputting en frustratie zorgt. Om deze reden mag er geen causaal verband getrokken worden uit dit literatuuroverzicht.

Op basis van deze beperkingen kan een aantal suggestie voor vervolgonderzoek gedaan worden.Zelfrapportages blijken dus niet altijd betrouwbaar (Custers et al., 2013), waardoor in vervolgonderzoek gekeken kan worden naar ander onderzoeksdesign. Vervolgonderzoek kan zich meer richten op longitudinaal onderzoek, zodat er naar de relatie tussen het excessief huilgedrag en internaliserende problemen van de moeder over de tijd heen gekeken kan worden. Dit is belangrijk, omdat het meer inzicht geeft in de ontwikkeling van

internaliserende problemen en de effecten op langere termijn (Anthonio, 2010). Als meer inzicht wordt verkregen in deze ontwikkeling, kunnen interventies in de toekomst gerichter worden ingezet.

In vervolgonderzoek zou ook gekeken kunnen worden naar de combinatie van stress, depressie en angst bij moeders in relatie tot excessief huilgedrag van de baby. In dit literatuuroverzicht worden de drie factoren apart bekeken, maar Van der Wal et al. (2007) lieten zien dat de combinatie van stress, depressie en angst bij de moeder de kans vergroot op excessief huilgedrag van de baby. Dit wordt het cumulatief risicomodel genoemd (Wissink et al., 2015). Hoe meer risicofactoren, hoe groter de kans op excessief huilgedrag van de baby. Daarnaast kan vervolgonderzoek zich ook richten op de verschillen tussen stress, depressie en angst bij moeders in relatie tot excessief huilgedrag van de baby. De kans op het hebben van een excessief huilende baby was namelijk hoger voor zwangere vrouwen met een hoge zwangerschapsgerelateerde angst dan voor zwangere vrouwen met een hoge mate van stress (Van der Wal et al., 2007).

Tot slot is het belangrijk dat vervolgonderzoek zich richt op de relatie tussen

internaliserende problemen bij vaders en excessief huilgedrag van baby’s. Er is tot nu toe weinig onderzoek en aandacht geschonken aan deze relatie bij vaders, terwijl uit onderzoek

(18)

van Van den Berg et al. (2009) bleek dat depressieve symptomen van de vaders op basis van zelfrapportages tijdens de zwangerschap van de moeders een risicofactor zijn voor excessief huilgedrag van baby’s. Dit gold zelfs onafhankelijk van de depressieve symptomen van de moeder of andere relevante variabelen (Van den Berg et al., 2009). Het is dus bekend dat deze relatie ook belangrijk is, maar de verschillen tussen vaders en moeders zijn nog niet genoeg onder de aandacht gebracht.

Door gedurende de zwangerschap middels interventies al vroegtijdig op de

internaliserende problemen van moeders in te spelen, zou de problematiek die kan komen kijken bij excessief huilgedrag, zoals kindermishandeling en gedragsproblemen op latere leeftijd, verminderd of voorkomen kunnen worden (Douglas & Hill, 2011; Van den Berg et al., 2009). Een voorbeeld van een richtlijn die zich richt op moeders met internaliserende problemen is ‘de Multidisciplinaire richtlijn’ (La Haye et al., 2013). Deze richtlijn is ontwikkeld om de preventie, signalering en aanpak van excessief huilen in de zorg voor baby’s te verbeteren. In deze richtlijn wordt echter alleen een moeder met angst tijdens de zwangerschap of een moeder met internaliserende problemen na de bevalling als risicofactor gezien. Een soortgelijke interventie of richtlijn zou ontwikkeld kunnen worden die zich richt op zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling voor moeders met zowel stress,

depressie of angst.

Ondanks de genoemde beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek zijn sterke punten van dit literatuuroverzicht het feit dat alle drie de factoren; (1) stress, (2) depressie en (3) angst in één literatuuroverzicht worden besproken. Daarnaast heeft dit literatuuroverzicht bijgedragen aan de relatie tussen excessief huilgedrag van de baby en internaliserende problemen van moeders in verschillende fases van de zwangerschap. Dit literatuuroverzicht heeft namelijk aangetoond dat er een positieve relatie is tussen internaliserende problemen van de moeder zowel tijdens de zwangerschap als na de bevalling met excessief huilgedrag

(19)

van de baby. Verdergaand onderzoek op basis van dit literatuuroverzicht naar de

internaliserende problemen van zowel vaders als moeders tijdens verschillende fases in de zwangerschap kan de negatieve effecten van excessief huilgedrag, zoals kindermishandeling en gedragsproblemen op latere leeftijd, in de toekomst mogelijk beperken.

(20)

Referenties

Akman, I., Kuşçu, K., Özdemir, N., Yurdakul, Z., Solakoglu, M., Orhan, L., … Özek, E. (2006). Mothers’ postpartum psychological adjustment and infantile colic. Archives of Disease in Childhood, 91, 417-419. doi: 10.1136/adc.2005.083790

Anthonio, G. (2010). Reflectief longitudinaal onderzoek: Ondersteuning bij leerprocessen in organisaties. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 19, 39-59.

doi:10.18352/jsi.200

Canivet, C. A., Ostergren, P. O., Rosen, A. S., Jakobsson, I. L., & Hagander, B. M. (2005). Infantile colic and the role of trait anxiety during pregnancy in relation to psychosocial and socioeconomic factors. Scandinavian Journal of Public Health, 33, 26-34.

doi:10.1080/14034940410028316.

Cook, F., Bayer, J., Ha ND, L., Mensah, F., Cann, W., & Hiscock, H. (2012). Baby business: A randomised controlled trial of a universal parenting program that aims to prevent early infant sleep and cry problems and associated parental depression. BMC Pediatrics, 12, 1-10. doi:10.1186/1471-2431-12-13

Custers, A. F. J., Westerhof, G. J., Kuin, Y., Gerritsen, D. L., & Riksen-Walraven, J. M. (2013). Need fulfillment in the nursing home: Resident and observer perspectives in relation to resident well-being. European Journal of Ageing, 10, 201-209.

doi:10.1007/s10433-013-0263-y

de Clercq, B., Vansteenkiste, I., Baeck, N., & Vercruysse, T. (2013). Excessief huilgedrag bij jonge baby’s’: Een integratieve benadering. Psychopraktijk, 5(4), 18-21. doi:10.1007/ s13170-013-0054-3

Douglas, P. S., & Hill, P. S. (2011). The crying baby: What approach? Current Opinion in Pediatrics, 23, 523-529. doi:10.1097/MOP.0b013e32834a1b78

(21)

Frizzo, G., Vivian, A., Piccinini, C., & Lopes, R. (2013). Crying as a form of parent-infant communication in the context of maternal depression. Journal of Child and Family Studies, 22, 569-581. doi:10.1007/s10826-012-9612-2

Hiscock, H., Cook, F., Bayer, J., Le Ha, N. D., Mensah, F., Cann, W., … St James-Roberts, I. (2014). Preventing early infant sleep and crying problems and postnatal depression: A randomized trial. Pediatrics, 133, 346-354.

doi:10.1542/peds.2013-1886

Karreman, A., de Haas, S., van Tuijl, C., van Aken, M. A. G., & Deković, M. (2010). Relations among temperament, parenting and problem behavior in young children. Infant Behavior and Development, 33, 39-49. doi:10.1016/j.infbeh.2009.10.008 Kurth, E., Spichiger, E., Cignacco, E., Kennedy, H. P., Glanzmann, R., Schmid, M., … Stutz,

E. Z. (2010). Predictors of crying problems in the early postpartum period. Journal of Obstetric, Gynecologic & Neonatal Nursing, 39, 250-262.

doi:10.1111/j.1552-6909.2010.01141.x

La Haye, W., Engelberts, A. C., Tiemens- van Putten, I. K. F., van Vlimmeren, L. A., de Ruiter, M., Lucassen, P. L. B. J., … van Sleuwen, B. E. (2013). ‘De multidisciplinaire richtlijn’. Verkregen van Nederlands Jeugdinstituut website: www.nji.nl/richtlijnen Landgren, K., & Hallstrom, I. (2011). Parents' experience of living with a baby with infantile

colic - a phenomenological hermeneutic study. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 25, 317-325. doi:10.1111/j.1471-6712.2010.00829.x

Markou, A., & Cryan, J. F. (2012). Stress, anxiety and depression: Toward new treatment strategies. Neuropharmacology, 62, 1-2. doi:10.1016/j.neuropharm.2011.09.023 Megel, M. E., Wilson, M. E., Bravo, K., Mcmahon, N., & Towne, A. (2011). Baby lost and

found: Mothers' experiences of infants who cry persistently. Journal of Pediatric Health Care, 25, 144-152. doi:10.1016/j.pedhc.2009.10.005

(22)

Mutsaers, K. (2009). Het herkennen en diagnosticeren van depressieve stoornissen. Nederlands Jeugdinstituut, 20, 1-10.

Petzoldt, J., Wittchen, H., Wittich, J., Einsle, F., Höfler, M., & Martini, J. (2014). Maternal anxiety disorders predict excessive infant crying: a prospective longitudinal study. Archives of Disease in Childhood, 99, 800-806. doi:10.1136/archdischild-2013-305562

Schuengel, C. (2005). De gehechtheidstheorie als ‘grand theory’? Grenzen en vooruitzichten van een theorie over sociale verbondenheid. Kind en Adolescent, 26, 4-14.

doi:10.1007/BF03060932

Simonnet, H., Laurent-Vannier, A., Yuan, W., Hully, M., Valimahomed, S., Bourennane, M., & Chevignard, M. (2014). Parents’ behavior in response to infant crying: Abusive head trauma education. Child Abuse & Neglect, 38, 1914-1922.

doi:10.1016/j.chiabu.2014.06.002

Smart, J., & Hiscock, H. (2007). Early infant crying and sleeping problems: A pilot study of impact on parental well-being and parent-endorsed strategies for management. Journal of Paediatrics and Child Health, 43, 284-290. doi:10.1111/j.1440-1754.2007.01060.x Søndergaard, C., Olsen, J., Friis-Hasche, E., Dirdal, M., Thrane, N., & Toft Sørensen, H.

(2003). Psychosocial distress during pregnancy and the risk of infantile colic: a follow-up study. Acta Paediatrica, 92, 811-817.

doi:10.1111/j.1651-2227.2003.tb02538.x

St James-Roberts, I. (2007). Helping parents to manage infant crying and sleeping: A review of the evidence and its implications for services. Child Abuse Review, 16, 47-69. doi:10.1002/car.968

Taylor, J., & Johnson, M. (2010). How women manage fatigue after childbirth. Midwifery, 26, 367-375. doi: 10.1016/j.midw.2008.07.004

(23)

Van den Berg, M. P., van der Ende, J., Crijnen, A. A. M., Jaddoe, V. W. V., Moll, H. A., Mackenbach, J. P., … Verhulst, F. C. (2009). Paternal depressive symptoms during pregnancy are related to excessive infant crying. Pediatrics, 124, 96-103.

doi:10.1542/peds.2008-3100

Van der Wal, M. F., Van Eijsden, M., & Bonsel, G. J. (2007). Stress and emotional problems during pregnancy and excessive infant crying. Journal of Developmental &

Behavioral Pediatrics, 28, 431-437. doi:10.1097/DBP.0b013e31811ff8f4

Vik, T., Grote, V., Escribano, J., Socha, J., Verduci, E., Fritsch, M., … Kletzko, B. (2009). Infantile colic, prolonged crying and maternal postnatal depression. Acta Peadiatrica, 98, 1344-1348. doi:10.1111/j.1651-2227.2009.01317.x

Wenselaar, L. (2015). Ouder met een depressie. Integrale hulpverlening aan ouders met psychiatrische en/of verslavingsproblemen en hun kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. doi:10.1007/978-90-368-0935-1_16

Wessel, M. A., Cobb, J. C., Jackson, E. B., Harris, G. S. Jr., & Detwiler, A. C. (1954). Paroxysmal fussing in infancy, sometimes called colic. Pediatrics, 14, 421-435. Wissink, I. B., Moonen, X. M. H., Zand Scholten, A., Stams, G. J. J. M., Bindels, A.,

Lekkerkerker, L., & van der Wal, M. (2015). Rapport onderzoek: De ontwikkeling en validering van een LVB-screeningsinstrument voor toepassing in het basisonderwijs. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Wurmser, H., Rieger, M., Domogalla, C., Kahnt, A., Buchwald, J., Kowatsch, M., … Von Voss, H. (2006). Association between life stress during pregnancy and infant crying in the first six months postpartum: A prospective longitudinal study. Early Human Development, 82, 341-349. doi:10.1016/j.earlhumdev.2005.09.016

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met eenzelfde argumentatie wijst de Hoge Raad erop dat perioden waarin (nog) geen deelneming werd gehouden en/of een periode waarin geen deelneming (meer) wordt gehouden,

analysts from the Africa Rice Center (AfricaRice) have quantified projected changes in average maximum and minimum temperature (ΔT) and total rainfall (ΔP) during the

We examined the potential mediating effect of subtypes of grief rumination in the association between self-compassion and levels of prolonged grief (model 1), depression (model 2),

This was done by observing for how long rail signallers showed behaviours that were linked to observation, manual actions, planning behaviour, communication with team members

This paper aims at comparing local feature descriptors and bags of visual words with different classifiers to deep convolutional neural networks (CNNs) on three plant

Als tijdens de opname bij Rhena blijkt dat uw baby bijna geen voeding binnen kan houden of heel slecht drinkt kan het nodig zijn om uw baby op te nemen op de afdeling

Hoe vaak u uw baby voelt bewegen, hangt niet alleen af van uw baby, maar ook van uw eigen houding en

The observed moderate correlations between symptom severity and well ‐being at baseline were stronger than those previously observed in the general population (Guo et al., 2015 ;