• No results found

Een dorp in de grote stad : een antropologisch onderzoek naar opvattingen over Amsterdams Floradorp

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een dorp in de grote stad : een antropologisch onderzoek naar opvattingen over Amsterdams Floradorp"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een dorp in de grote stad

Een antropologisch onderzoek naar opvattingen over

Amsterdams Floradorp

Lisa Christiaanse / 10000439 / L.Christiaanse@live.be

Bachelorscriptie Culturele Antropologie en Niet-Westerse Sociologie

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Begeleider: mw. dr. I.L. Stengs

Tweede lezer: dhr. dr. R.J. van Ginkel Aantal woorden: 11.934

(2)

Dankwoord

In juni 2013 besloot ik om een veldwerkproject te koppelen aan mijn bachelorscriptie in de culturele antropologie. Het werd een bewogen reis met als grootste inspiratiebron mijn eigen familiegeschiedenis die voor een belangrijk deel met de Amsterdamse wijk Floradorp verbonden is. Veel van mijn familieleden, maar ook kennissen en vrienden, hebben in Floradorp gewoond of wonen er nog steeds. In december ben ik mijn onderzoek begonnen met participerende observaties bij het Oudejaarsvuur en in maart hebben de laatste interviews plaatsgevonden.

Ik had dit onderzoek nooit kunnen opzetten en uitvoeren zonder de steun en het vertrouwen van mijn begeleidster dr. Irene Stengs. Irene nam mij vrijwel gelijk aan als stagiaire op het Meertens Instituut en hoewel ze op dat moment zelf verbonden was aan het NIAS, was zij altijd telefonisch of per mail te bereiken. Het zelfstandig schrijven van een stuk van deze omvang is een proces dat veel doorzettingsvermogen vereist. Tijdens dat proces heeft Irene mij telkens van uitgebreid en opbouwend commentaar voorzien en daarvoor wil ik haar hartelijk bedanken. Daarnaast wil ik de Huurdersvereniging Floradorp hartelijk danken, in het bijzonder Ger de Jong, Ineke Schouten en Alie Neuhaus, voor al hun tijd en enthousiasme. Zij hebben mij gewezen op krantenberichten, documenten aangeleverd en mij met mensen in contact gebracht die ik anders nooit had leren kennen. Ook wil ik mijn dank uitspreken naar Ingrid van Zelm van stadsdeel Noord voor haar interesse en medewerking aan mijn project. Zij heeft mij onder andere kwantitatieve achtergrondinformatie geboden over de zogeheten buurtcombinatie Volewijck waar Floradorp deel van uitmaakt.

Bovenal wil ik alle mensen bedanken die ik in het kader van mijn onderzoek gesproken heb en die mij wilden helpen om dit verhaal te vertellen. Zij hebben mij in hun huizen uitgenodigd en hun gedachten en emoties met mij gedeeld. Ik wil mijn werk graag opdragen aan mijn ouders, Rob en Tjimkje, die mij altijd hebben gestimuleerd om mijn ambities waar te maken. Ik kijk met veel plezier terug op het afgelopen jaar!

Alle namen van betrokkenen in deze scriptie zijn fictief. Alle foto’s heb ik zelf gemaakt, mits anders aangegeven.

(3)

Inleiding

‘Ik vind het fijn dat ik aan de rand [van Floradorp] woon, ook om praktische redenen, maar in de straten hierachter zit je zo dicht op elkaar. (…) Ik denk dat je een andere mentaliteit moet hebben om daar te kunnen wonen. Ik denk dat het daar wel gewoon is om bij elkaar naar binnen te stappen en te zeggen goh ik heb zin in een kop koffie of hoe heet dat hier? Een bakkie doen. Nou nee zeg! Ik houd toch wel van mijn privacy, ook al sta ik open voor de mensen die ik hier

tegenkom, maar niet zo dat ze ongevraagd mijn achterdeur binnen mogen stampen.’ (Hester, gepensioneerd en sinds vier jaar woonachtig in Floradorp).

In de bovenstaande passage maakt Hester een duidelijk onderscheid tussen zichzelf en de in haar ogen ‘echte’ bewoners van Floradorp die om de haverklap bij elkaar naar binnen lopen, nota bene via de achterdeur. Die mensen vinden het volgens haar leuk om dingen samen te doen, terwijl zij zich juist wil onttrekken aan de sterke sociale controle die er volgens haar in de nauwe straatjes van Floradorp heerst. Haar opmerking over ‘een bakkie doen’ verraadt bovendien dat ze een andere taal spreekt dan de ‘echte’ bewoners. Hester is vier jaar geleden vanuit Amstelveen naar Floradorp verhuisd. Ze vindt de sfeer in de buurt erg prettig en benoemt meerdere keren hoe fijn ze het vindt dat iedereen elkaar hier groet in het voorbijgaan. Hoewel Amstelveen onder de rook van Amsterdam ligt is de mentaliteit er anders stelt ze. Met haar besluit om weer naar Amsterdam te gaan hoopte ze centraler in de stad te gaan wonen, maar al snel bemerkte ze dat er in Noord, en Floradorp in het bijzonder, weer een andere mentaliteit heerst; een dorpse mentaliteit, aldus Hester.

Met haar uitspraken raakt Hester de kern van mijn onderzoek dat gaat over lokale identiteitsvorming binnen een grotere lokaliteit, in dit geval Amsterdam. Antropologen hebben lange tijd in hun onderzoekingen over de relatie tussen het lokale en het globale, ‘lokaliteit’ als een gegeven beschouwd, zonder te onderzoeken hoe percepties van lokaliteit en gemeenschap sociaal en historisch gevormd zijn (Gupta en Ferguson 1997: 6). Over de stad Amsterdam bestaan uitgesproken ideeën als het gaat om de eigenheid van deze plek en haar bewoners. Het gaat hier om historische, politieke processen waarin ‘Amsterdamse identiteit’ wordt gemaakt en ideeën verankerd raken over wat het betekent om een ‘echte Amsterdammer’ te zijn. Binnen Amsterdam bestaat echter weer een fragmentatie van identiteiten en allerlei opvattingen over wat het betekent om in een van de stadsdelen, in het bijzonder in een specifieke wijk, te wonen. Noord is een voorbeeld van een lokaliteit binnen 3

(4)

Amsterdam waarover zeer uiteenlopende en uitgesproken ideeën bestaan. Ontstaan als galgenveld in de veertiende eeuw werden in Amsterdam-Noord, op de plek waar nu het prestigieuze Overhoeks en het EYE Filmmuseum gevestigd zijn, tot 1795 de lijken van geëxecuteerde misdadigers tentoongesteld (Galesloot 2009). In de roman Zo dicht bij Amsterdam (2007) [1996] stelt Jan Donkers dat ‘het Siberië van Amsterdam’ pas de laatste jaren, met de ontwikkeling van die Noordelijke IJ-oever, bij de stad lijkt te gaan horen. In mijn onderzoek heb ik mij gericht op weer een specifieke en zelfs ‘beruchte’ identiteit en lokaliteit binnen Noord, namelijk Floradorp.

Floradorp staat zowel binnen als buiten Amsterdam-Noord bekend als een duidelijk afgebakende plek en een gesloten gemeenschap met een eigen identiteit, tradities en dorpscultuur. Zo valt er in het voorwoord van het jubileumboekje 1928-2003: Floradorp 75 jaar jong, geschreven door Linda de Haas, toenmalig Rayonmanagerboven-IJ West, te lezen: ‘Floradorp is een dorp op zich met een eigenzinnig karakter’ (Anoniem 2003: 5). Zelf ben ik opgegroeid in een nieuwbouwwijk vlakbij Floradorp, tegenover de voormalige scheepswerf NDSM. Als kind leerde ik al snel dat er over Floradorp ofwel heel positief of juist heel negatief werd gesproken. Veel van mijn familieleden en een aantal vrienden en kennissen zijn in Floradorp geboren of opgegroeid. Een aantal van hen woont er nog steeds naar alle tevredenheid, een aantal twintigers die ik ken willen er zelf graag een woning, en een ander deel wil er juist nooit terugkeren en het liefst ook helemaal niet met het in hun ogen ‘asociale’ dorp geassocieerd worden. Als aankomend antropoloog begonnen die ingesleten en vaak onuitgesproken manieren waarop mensen zich met elkaar identificeren en op andere momenten van elkaar onderscheiden, mij steeds meer op te vallen. Deze scriptie gaat over die processen van identificatievorming en het politieke proces waarbij mensen elkaar in- en uitsluiten. De onderzoeksvraag die ik hierbij heb geformuleerd, luidt: Hoe wordt in alledaagse processen van in- en uitsluiting tussen (oud)bewoners van Floradorp onderling en in relatie tot andere buurten in Amsterdam-Noord, ‘Floradorpse eigenheid’ gemaakten beleefd?

Deze onderzoeksvraag is geïnspireerd op een aantal belangrijke theoretische inzichten die door mijn onderzoeksaanpak en interpretatie verweven zijn. Allereerst het argument dat Anthony P. Cohen in The Symbolic Construction of Community (1985) maakt, namelijk dat gelijkheid – ideeën over wie tot dezelfde gemeenschap of ‘groep’ behoren – altijd tegelijkertijd en noodzakelijkerwijs ook het maken van verschil impliceert (ibid.: 12). Om te begrijpen hoe percepties van gemeenschap worden gemaakt moet worden onderzocht hoe, wanneer en waarom mensen grenzen trekken tussen zichzelf en anderen (van Ginkel 2007: 38). Akhil Gupta en James Ferguson omschrijven identiteit als ‘a mobile, often unstable 4

(5)

relation of difference’ (1997: 13). Naast dit relationele aspect van identiteit in mijn onderzoeksvraag gebruik ik nadrukkelijk de term ‘eigenheid’ in plaats van identiteit. Vaak wordt er over identiteit gesproken alsof mensen identiteiten ‘hebben’ (Brubaker en Cooper 2000). Daardoor wordt de aandacht verlegd naar het ogenschijnlijke resultaat, namelijk ‘identiteit’, en is er minder aandacht voor de processuele, relationele, interactieve en daarmee ook onzekere aspecten van identiteits- en groepsvorming (Brubaker 2002; Gupta en Ferguson 1997: 13). Om los te breken uit het discours over het ‘hebben’ en kunnen kiezen van identiteiten gebruik ik de term eigenheid, dat verwijst naar een constant en onaf proces waarin mensen op zoek zijn naar eigenheid, maar eigenheid ook aan hen wordt toegekend. Ik onderzoek dan ook de processen van place making, wat Maria Kefalas (2003) ook wel met sense of place aanduidt, een term die zij uit de geografische theorie ontleent, namelijk de betekenis die mensen aan plaatsen hechten (ibid.: 5).

Mijn onderzoek heb ik opgebouwd rondom twee grote evenementen in Floradorp. Allereerst het jaarlijks terugkerende kerstbomenfik, een ritueel met een lange geschiedenis, dat buiten Amsterdam-Noord beter bekend is als ‘het vuur van Noord’. Het is een belangrijk moment in het jaar waarop grenzen tussen bewoners onderling en in relatie tot andere wijken worden gemaakt, veranderd en bestendigd. Opvattingen over ‘Floradorpse eigenheid’ komen dus niet alleen in ideeën en discoursen over die eigenheid tot uitdrukking, maar moeten ook vanuit een performatieve benadering geanalyseerd worden (Tambiah 1985). Op deze manier wil ik niet alleen laten zien hoe ideeën over de eigenheid van het dorp en haar bewoners geconstrueerd zijn, maar ook hoe die eigenheid door betrokken bewoners rondom het vuur wordt ervaren. Ik beargumenteer dat de betekenis van het vuur vandaag de dag, alleen begrepen kan worden door het vanuit een historisch perspectief te bezien. Vanuit deze rijke analyse van in- en uitsluiting rondom het kerstbomenfik door de tijd heen zal ik vervolgens de tweede casus in mijn onderzoek behandelen: de Volksopera Floradorp. In 2011 won René van ’t Erve de Betere Buurtprijs van woningcorporatie Ymere – een geldprijs met als doel de leefbaarheid in de eigen buurt te vergroten1 – met zijn idee om verschillende ‘bewonersgroepen’ samen te brengen in een opera, gezongen in het Nederlands en gebaseerd op de geschiedenis van Floradorp. Woningcorporatie Ymere is vanaf 2003 begonnen met het verkopen en renoveren van woningen in Floradorp om deze tegen hogere huren aan te kunnen bieden, waardoor er de afgelopen tien jaar steeds meer mensen in de wijk zijn komen wonen zonder familiebanden in Floradorp (Anoniem 2003: 44-45; Vehmeyer 2008: 7). In mijn scriptie combineer ik Elias’ inzichten over dynamische gevestigden-buitenstaanders

1 Betere Buurtprijs Ymere http://www.ymere.nl/ymere/index.asp?id=2893 (14/7/2014)

5

(6)

verhoudingen (1994) [1976] met Rogers Brubaker concept emerging groupness (2002), om inzichtelijk te maken hoe verschillende ‘groepen’ ontstaan en samenkomen rondom de door mij gekozen evenementen en gezamenlijk opvattingen over ‘Floradorpse eigenheid’ maken en beleven.

In mijn onderzoeksaanpak heb ik gebruik gemaakt van verschillende methoden, waaronder participerende observaties bij het vuur, informele gesprekken met buurtbewoners, semi-gestructureerde diepte-interviews, documentenanalyse (waaronder twee dvd’s), en tot slot heb ik verschillende buurtvergaderingen en activiteiten bijgewoond. Een week voor de ontsteking van het Oudejaarsvuur op 31 december ben ik iedere dag gaan observeren bij de opbouw ervan. Door mijn familiecontacten in de buurt kreeg ik vrijwel direct het vertrouwen van bewoners en wilden zij graag meewerken aan mijn onderzoek. In totaal heb ik 16 semi-gestructureerde diepte-interviews gedaan in de periode januari tot maart 2014. Ik heb ernaar gestreefd om een diverse groep geïnterviewden samen te stellen door onder andere te letten op vestigingsduur en te kijken naar het huursegment of koopwoning. Ook heb ik zowel oud- als huidige bewoners geïnterviewd. Daarnaast heb ik mensen gesproken die vanuit stadsdeel Noord met Floradorp te maken hebben. Helaas is het mij niet gelukt om een wijkuitvoerder van woningcorporatie Ymere te interviewen. Een andere kanttekening is dat ik weinig jongeren gesproken heb in verhouding tot het totaal aantal geïnterviewden. Toch denk ik dat ik erin geslaagd ben om een diepgaand en complex beeld te schetsen van de ontwikkeling van Floradorp tot nu. Een belangrijke meerwaarde van mijn onderzoek is dat ik een persoonlijke binding met de buurt heb, waardoor mensen hun emoties met mij durfden te delen, bijvoorbeeld als het gaat om de slechte reputatie van de wijk. Tot slot denk ik dat mijn ervaringen als opgroeiend kind binnen een familie waarin op uiteenlopende manieren over het dorp gesproken wordt, mijn bevindingen heel rijk maken.

Eerst zal ik laten zien waar opvattingen over Floradorp als een afgesloten entiteit en gemeenschap vandaan komen. In dit eerste deel van mijn scriptie staan machtsprocessen centraal en aan de hand daarvan wil ik laten zien hoe de geschiedenis in Floradorp doorwerkt. Vervolgens zal ik dieper ingaan op in- en uitsluitingsprocessen rondom het vuur en de opera om zo te laten zien hoe verschillende ideeën over ‘Floradorpse eigenheid’ gemaakt en beleefd worden.

(7)

Geschiedenis van een Tuindorp: De arbeider verheffen

‘De eerste indruk van Floradorp is toch dat het kleine, smalle poppenhuisjes zijn. En het huisje zelf is groen, roze of blauw!’ (Laura, 24 en opgegroeid in Floradorp).

Floradorp bestaat uit 570 woningen, voornamelijk kleine sociale huurwoningen. De woningen zijn in 1995 voorzien van buitengevelisolatie en hebben toen hun herkenbare gekleurde pleisterlaag gekregen (Vehmeyer 2008: 5). Floradorp maakt deel uit van de buurtcombinatie Volewijck in stadsdeel Noord. Volewijck is een van de acht aangewezen focuswijken in Amsterdam waar de gemeente op dit moment extra geld voor beschikbaar heeft, om de leefbaarheid in die wijken te verbeteren (zie figuur 1).2 Volewijck begint bij de Buiksloterwegveer die Amsterdam-Noord met het centrum verbindt, en bestaat uit de Van der Pekbuurt (60a), de Latherusbuurt (60b), de Bloemenbuurt en Floradorp (60c) (zie figuur 2).3 Kenmerkend voor Floradorp is dat er bijna alleen maar blanke Nederlandse gezinnen wonen die over het algemeen lang op hetzelfde adres blijven wonen (Bureau Onderzoek en Statistiek en Stadsdeel Noord 2012: 7). De laatste jaren vergrijst de buurt sterk en sinds 2003 is woningcorporatie Ymere begonnen met het verkopen en renoveren van leeggekomen woningen, om naar eigen zeggen jonge huishoudens met middeninkomens, al dan niet met kinderen, aan te trekken (Vehmeyer 2008: 7).

2 De selectie van de acht focuswijken is gebaseerd op een analyse van de leefbaarheid en de sociaaleconomische

positie van bewoners in alle buurtcombinaties van Amsterdam. Volewijck is één van de armste wijken van Amsterdam en scoort onder andere op het gebied van overlast, vandalisme, subjectieve veiligheid en tevredenheid over de buurt ongunstiger dan de stad en het stadsdeel. Zie: De Staat van de Noordse Wijken: Factsheet De Staat van Volewijck (2012) pp. 2 en 7.

3 In de factsheet wordt het hele gebied b en c aangeduid als ‘de beide bloemenbuurten’ noord en zuid, maar zo

staan de buurten niet bekend.

Figuur 1: Focusgebied Volewijck, Amsterdam-Noord.

Bron: http://www.nul20.nl/dossiers/volewijck-aantrekkelijke-ligging-biedt-perspectief

7

(8)

Volgens Monique, een medewerkster van stadsdeel Noord, is Floradorp niet zo geliefd onder ‘nieuwe stedelingen’ als de Bloemenbuurt, de Vogelbuurt en Tuindorp Buiksloot, dat ook wel bekend staat als Blauwe Zand.

‘Ik zie mezelf wel een beetje als norm. Ik heb allemaal vrienden die nu kopen in Noord. Nieuwe stedelingen, hoog opgeleide vaak creatieve zelfstandige

ondernemers met nog niet zo heel veel geld maar teveel inkomen voor een sociale huurwoning. Die willen eigenlijk allemaal in de Van der Pek kopen. Dat is het hipst en het dichtst bij het IJ, maar daar kan je niet kopen dus dan kijken ze wel naar de Bloemenbuurt, de Wingerdweg enzo, maar niet naar Floradorp. En dat zijn mensen die Noord een beetje kennen. Ik kan me voorstellen dat mensen die Noord helemaal niet kennen en dat beeld niet hebben van Floradorp als een aparte blanke enclave bijna, dat zij denken dat het niet uitmaakt aan welke kant van de Sneeuwbalstraat je woont, maar ik denk dat het wel uitmaakt.’

Monique verwoordt hier het beeld dat er van Floradorp bestaat als een eigen, afgesloten gemeenschap, maar waar komt dat beeld vandaan? Om te laten zien hoe in- en uitsluiting plaatsvindt op basis van opvattingen over Floradorp, zal ik eerst de volgende vraag beantwoorden: Hoe komen de ontstaansgeschiedenis van Floradorp en het Oudejaarsvuur, tot uitdrukking in opvattingen over Floradorp als een eigen, afgesloten entiteit en gemeenschap?

Figuur 2: Floradorp (60c) in Volewijck. Op de plek van de rode cirkel wordt ieder jaar het Oudejaarsvuur gehouden en is ook de Volksopera Floradorp opgevoerd. Bron: De Staat van de Noordse Wijken: Factsheet De Staat van Volewijck (2012)

(9)

Floradorp, dat in de bouwplannen uit 1926 nog Tuindorp Buiksloterham genoemd werd, is in 1928 gebouwd en in 1929 volledig opgeleverd (Swart 2007: 198). Het dorp werd gebouwd tegenover de Buiksloterdijk waar van oudsher kooplieden woonden die betrokken waren geweest bij scheepvaart- en handelsactiviteiten (Krop 1994: 46). De tegenstelling tussen de bewoners van de Buiksloterdijk en de inwoners van Floradorp is altijd erg groot geweest. De bouw van Floradorp paste binnen een breder ‘beschavingsoffensief’ waarbij ‘verlichte burgers’ onder andere via een betere volkshuisvesting, poogde ‘om de lagere klassen uit hun ‘dierlijke’ positie te verheffen’ (De Regt 1984: 243). In Amsterdam trokken de socialistische wethouder van Volkshuisvesting F.M. Wibaut en de directeur van de Gemeentelijke Woningdienst Arie Keppler, zich het lot van de arbeiders aan, die vaak in veel te kleine, vieze en overvulde krottenwoningen in de binnenstad leefden (Swart 2007: 152; 161). In verschillende delen van de stad, maar ook in andere steden zoals Den Haag en Utrecht, werd er begonnen met de bouw van degelijke, stenen arbeiderswoningen. In Amsterdam-Noord werden in de jaren twintig van de vorige eeuw maar liefst vier tuindorpen aangelegd: Tuindorp Oostzaan, Tuindorp Nieuwendam, Tuindorp Buiksloterham (Floradorp) en Tuindorp Buiksloot (Blauwe Zand) (ibid.: 194-201).

‘Met de krotopruiming kwam een categorie mensen naar voren die daarvoor nooit zo duidelijk was opgevallen, namelijk de ‘sociaal-zwakkeren’, zoals ze ook toen al werden genoemd’, aldus Ali de Regt (1986: 135). Het idee was dat deze gezinnen niet voor zichzelf konden zorgen, in vervuilde woningen leefden, hun woning opzettelijk verwaarloosden en de disciplinering misten om de huur op tijd te betalen (Dercksen en Verplanke 1996 [1987]: 17; De Regt 1984: 193). Keppler achtte het de taak van de Gemeentelijke Woningdienst om de arbeiders niet alleen een goede woning te bieden, maar de ‘ontoelaatbare gezinnen’ ook te heropvoeden tot ‘nette’ bewoners (Swart 2007: 208-209). In Floradorp en Tuindorp-Buiksloot kwamen zogeheten ‘woningen met bijzondere bestemming’, die toeslagwijken werden genoemd (De Regt 1986: 140). Die wijken waren volgens Kepper nadrukkelijk niet bedoeld voor ‘asociale gezinnen’, die in ommuurde woonscholen werden gehuisvest, maar ‘voor de grote groep van gezinnen die in lichte mate “maatschappelijk onaangepast” waren. [Gezinnen] die niet tussen normale gezinnen gehuisvest konden worden, maar goede kansen op “verbetering” hadden in zo’n speciale woning onder begeleiding van een ervaren woninginspectrice’ (ibid.: 140).4

4 Tijdens de oprichting van de ‘Vereniging der Woningopzichteressen’ in 1903 hadden de aanwezige

opzichteressen besloten dat mannen geen lid mochten worden, omdat vooral vrouwen over de talenten zouden beschikken om huismoeders te adviseren. Zie:

http://www.canonsociaalwerk.eu/nl/details_verwant.php?cps=3&canon_id=22&verwant=22 (12/7/2014).

9

(10)

In 1929 kwamen er 606 gezinnen in Floradorp te wonen met in totaal 2547 kinderen. Het grootste gedeelte, 202 gezinnen, kwam uit een ‘overvulde’ woning, 144 gezinnen kwamen uit onbewoonbaar verklaarde woningen, 123 gezinnen kwamen uit het nabijgelegen nooddorp Obelt en 20 gezinnen kwamen uit een zogeheten woonschool (Swart 2007: 199). De oudste bewoners van Floradorp herinneren zich juffrouw Ronnen, de woningopzichteres in Floradorp en de Latherusbuurt nog maar al te goed. Zij denken echter niet graag aan deze tijd terug waarin juffrouw Ronnen altijd ongevraagd kon binnenkomen en ze onder voortdurend toezicht stonden. Tine, een gepensioneerde vrouw die al haar hele leven in Floradorp woont vertelt wat ze over deze periode van haar moeder heeft gehoord.

‘Achter de Binnenhofstraat bij het grasveld aan de Floraweg schijnt een barak te hebben bestaan waar juffrouw Ronnen - de opzichteres - in zat. Als je je huur niet betaalde of als het smerig was en bewoners bijvoorbeeld ontluisd moesten

worden, dan kwam zij. En ze kon zo binnen stappen, je mocht haar niet weigeren! Dan keek ze of je wel schoon genoeg leefde en je moést je tuin onderhouden anders werd je de woning uitgezet.’

Na de Tweede Wereldoorlog hebben de woninginspectrices als zodanig veel terrein verloren, maar het stigma dat de buurt en de bewoners toen al hadden is nooit weggegaan. Doordat de Gemeentelijke Woningdienst vanaf het begin voornamelijk grote en arme gezinnen in Floradorp geplaatst had, stond Floradorp al gauw bekend als een ‘asocialenbuurt’ (De Regt 1986: 142). Ron, een actieve bewoner van Floradorp, vertelt dat de buurt tot ver in de jaren zestig als ‘plaatsingsbuurt’ werd gebruikt door de gemeente.

‘Ik ben in 1970 in Floradorp komen wonen via een woningruil. Die woning was helemaal uitgewoond, maar bij mij kwam een maatschappelijk werkster langs van het Gemeentelijk Woningbedrijf om te kijken of ik wel een net persoon was en of ik wel geschikt was om in Floradorp te komen wonen. Ik heb toen gevraagd of ze dat niet een beetje belachelijk vond, want had ze die woning in Floradorp soms niet gezien? Maar toen zei ze dat dit nou eenmaal de regels waren en dat Floradorp een plaatsingsbuurt was, dus alle probleemgezinnen die in andere buurten overlast veroorzaakten werden in Floradorp, en ik geloof in Geuzenveld, geplaatst.’

(11)

Pas vanaf het begin van de jaren zeventig stopte de gemeente met het plaatsen van ‘probleemgezinnen’ in Floradorp, toen Tuindorp Buiksloot en Floradorp zelf in verzet kwamen tegen dit beleid (de Regt 1986: 143). De bijnaam van Floradorp, ‘de rimboe’, is echter nooit helemaal verdwenen. Naar verluidt is de bijnaam ontstaan, omdat er in de beginjaren nog malaria in het pas ontgonnen gebied zou hebben geheerst (bron). ‘De rimboe’ is mijn inziens echter niet los te zien van het stigma dat de zogeheten ‘onaangepaste’ bewoners al hadden toen de bouwplannen voor Floradorp nog op de tekentafel lagen. Hier zal ik later in mijn scriptie op terugkomen als ik de casus van de Volksopera bespreek.

Vijfentachtig jaar na de komst van de eerste bewoners wordt Floradorp nog steeds gezien als een afgesloten, eigenzinnige gemeenschap. Dit wordt versterkt doordat de Tuindorpen zijn ontworpen als zelfstandige wijken en er daarbij karakteristieke poortwoningen zijn aangebracht, die het stratenstelsel van Floradorp ook visueel tot een afgesloten geheel maken. De poorten roepen nog altijd gelijkenissen op met Asterdorp, een ommuurde woonschool in de buurt, waar de bewoners alleen naar binnen en naar buiten mochten op gezette tijden. Het beeld van Floradorp als een entiteit binnen Amsterdam-Noord en van haar bewoners als onbeschaafde, niet-geciviliseerde mensen, is echter ook niet los te zien van de historische ontwikkeling van het Oudejaarsvuur, oftewel het kerstbomenfik.

Afbeelding 1: De poort op de kruising van de Floraweg met de Pinksterbloemstraat

(12)

Vuurpolitiek

‘Het nieuwjaarsfik heet ’t nu, maar vroeger toen ik er woonde was het echt een vreugdevuur om het jaar goed te beginnen.’ (Mevrouw de Zwart, 78 jaar en oud-bewoner van Floradorp).

Volgens de oudste nog levende bewoners van Floradorp wordt er al sinds 1929 ieder jaar een kerstbomenverbranding in Floradorp gehouden. Aanvankelijk waren er meerdere kleine vuren op verschillende kruispunten in het dorp. Die verschillende vuren hadden toen nog heel sterk een praktische component, omdat de bomen simpelweg verbrand moesten worden. Later kwam er een groot vuur op de kruising Campanula-Dotterbloemstraat waar mevrouw de Zwart als kind gewoond heeft. Ze herinnert zich vooral het hele schoonmaakwerk, omdat er zoveel roet naar binnen kwam. Ook Tine, die van kinds af aan op het kruispunt heeft gewoond, denkt niet met veel plezier terug aan de tijd dat het vuur nog op de kruising gehouden werd.

‘Op een gegeven moment was het echt niet leuk meer. Ik kreeg om negen uur al de zenuwen als ik zag dat ze het fik weer gingen opbouwen. Ik plakte mijn ramen dicht met plakband, maar als de wind verkeerd stond kon ik echt niet binnen slapen. De gordijnen werden zo heet dat ze bijna smolten en de ramen stonden altijd helemaal bol.’

Afbeelding 2: De kruising

Campanulastraat-Dotterbloemstraat waar het vuur tot eind jaren tachtig altijd

(13)

Veel bewoners die ik gesproken heb gaven aan dat alle ‘dorpen’ in die tijd een eigen vuur hadden. Zo waren er onder meer vuren in Tuindorp Buiksloot (Blauwe Zand), Tuindorp Oostzaan, Tuindorp Nieuwendam, de Van der Pekbuurt en in de Latherusstraat. Wim heeft levendige herinneringen aan de tijd dat hij opgroeide in Floradorp.

‘Ik weet nog wel, toen was ik een jaar of vijf of zes en dan ging je met een groepje jongens naar de Van der Pek buurt, omdat daar een tuintje helemaal vol met bomen lag. Die verstopten we dan op scholen en daken, maar dat mag niet meer. We gingen ook weleens naar Tuindorp Oostzaan – andere wijken in om daar bomen en hekken te jatten en die moesten we dan goed verstoppen voordat iemand anders ze weer van ons kwam jatten. Vroeger had ieder dorp wel een vreugdevuur. Nu zijn er allerlei regels.’

Door de loop der tijd ontstond er steeds meer rivaliteit tussen de dorpen. Jongens uit verschillende buurten probeerden elkaars bomen in te pikken om hun eigen vuur groter te maken, want daarmee kon je laten zien dat je de sterkste van Noord was. Van oudsher zijn het vooral mannen en jongens die eraan meedoen en wordt het gebruik van vader op zoon doorgegeven. Dit is een fenomeen dat ook in heel veel andere steden in Nederland voorkomt. Zo zijn er bijvoorbeeld ook kerstvuren in Den Haag en Groningen waar de vuren juist worden toegestaan om te voorkomen dat de jongeren vernielingen aan richten (Trouw, 31/12/2003). ‘… Ritual is most usefully and relevantly theorised as a contested space for social action and identity politics – an arena for resistance, negotiation and affirmation,’ aldus Felicia Hughes-Freeland en Mary M. Crain (1998: 2). Telkens gaat het om een groep opgeschoten jongeren, met name jongens, die herrie schoppen, veel drinken en de strijd met elkaar aangaan op een geritualiseerd en beladen moment in het jaar. Toen alle buurten in Noord nog een vuur hadden bleven de meeste jongeren rond de jaarwisseling echter in hun eigen buurt om daar Oud en Nieuw te vieren.

Op een gegeven moment – het precieze jaartal is onduidelijk – werd het de andere dorpen verboden om nog vuren te organiseren. Volgens bewoners is dit een cruciaal moment geweest, omdat er vanaf dat moment ieder jaar jongeren uit de omliggende buurten naar Floradorp kwamen. De zus van Wim, Brenda, verwoordde het als volgt:

‘Vroeger had het vuur gewoon een doel: de bomen moesten verbrand worden, maar later kwam er een generatie die er autobanden op deden en weet ik veel wat.

(14)

Een hele auto is erop gegaan! Toen de andere dorpen vervolgens geen vuur meer mochten ontstond er ook jaloezie en dan krijg je narigheid.’

Ondertussen probeerde politie, brandweer en de gemeente het vuur in Floradorp ook te kanaliseren, maar dit bleek nooit erg succesvol. Eind jaren tachtig heeft de gemeente er daarom samen met de Huurdersvereniging voor gezorgd dat de kerstbomenverbranding verplaatst werd naar het grasveld aan de Buiksloterdijk. Eenmaal daar werd het vuur weer groter en de jongens die het vuur opbouwen proberen het vuur ieder jaar weer wat hoger te maken. Tine geeft aan dat de spanningen rondom het vuur de afgelopen tien jaar steeds meer zijn toegenomen, sinds er naast jongeren uit andere dorpen nu ook veel ‘buitenlandse jongens’ vanuit het centrum en onder andere de Banne en de Molenwijk naar het fik komen. Dit heeft een aantal keren geleid tot grote vechtpartijen en in 2003 besloot het stadsdeel dan ook samen met de politie en de brandweer om het kerstbomenfik nu ook in Floradorp te verbieden. Dit was overigens ook het jaar waarin Floradorp 75 jaar bestond en dat in augustus nog feestelijk gevierd had.5 De mannen en jongens die vaak al tientallen jaren betrokken zijn bij de organisatie van het vuur, trokken zich niet veel aan van het verbod en begonnen overal in het dorp brandjes te stichten. Sonja, die al haar hele leven in Floradorp woont, vertelt hoe zij zich die desbetreffende Oudejaarsdag herinnert:

‘Een aantal jaar geleden toen ze het vuur wilden verbieden op de dijk is het echt gigantisch uit de hand gelopen hier. ’s Nachts kwam er allemaal ME met

waterslangen en honden door de straten, en het dorp werd afgesloten dus je mocht er niet meer in of uit. Als je buiten stond en je had er niets te zoeken werd je opgepakt, dus dat vonden we wel heel eng’.

De situatie in 2003 heeft niet alleen veel indruk op de bewoners zelf gemaakt. Ook in verschillende lokale en landelijke media was er veel aandacht voor wat ‘dagenlange rellen’ werden genoemd (NRC Handelsblad, 30/12/2003). Nog steeds wordt in tal van recente nieuwsberichten over het kerstbomenvuur en ander nieuws over Floradorp, gerefereerd aan de gebeurtenis in 2003. Een aantal bewoners die ik gesproken heb vindt het beeld dat er in de media over hen werd geschetst overtrokken. Volgens hen viel het allemaal wel mee en bovendien vinden ze dat ze Floradorp over het algemeen toch veelal negatief in het nieuws komt. Dit soort confrontaties met de politie en de brandweer zijn van alle tijden, maar het

5 ‘Floradorp viert feest’. Noord Amsterdams Nieuwsblad, 13 augustus 2003.

14

(15)

verschil is dat er nu veel meer media aandacht voor lijkt te zijn. Floradorp is immers nog de enige buurt in Noord met zo’n enorme brandstapel en dat trekt ieder jaar weer een hoop media aandacht.

In 2004 hebben de autoriteiten in samenwerking met een groep bewoners die het vuur ieder jaar organiseren, de kerstbomenverbranding onder hele strikte voorwaarden weer toegestaan. Op die manier wordt er geprobeerd om het vuur toch steeds meer te kanaliseren en onder controle te krijgen. Zo is er onder andere een ordedienst ingesteld, bestaande uit volwassenen uit de buurt zelf, die de boel moeten sussen als er ruzie dreigt te ontstaan. Een andere belangrijke verandering is dat stadsdeel Noord nu zelf alle houten pallets en bomen aanlevert, om te voorkomen dat er autobanden en dergelijke in het vuur worden gegooid. De politie, de brandweer en het stadsdeel zijn constant aanwezig en zien er strikt op toe dat de stapel niet groter wordt dan 17 meter doorsnede. Ook worden er extra camera’s opgehangen tijdens de week van de opbouw en surveilleren er zowel overdag als ’s nachts agenten, veelal in burger, door de buurt.

Het beeld dat er van Floradorp bestaat als een afgesloten entiteit en een eigenzinnige gemeenschap in Amsterdam-Noord, is niet los te zien van het ontstaan en de historische ontwikkeling van het Oudejaarsvuur. De media besteden vaak veel aandacht aan het mogelijk uit de hand lopen van het vuur, wat ertoe leidt dat bewoners in andere wijken bevestigd worden in hun ideeën dat het hier een asociaal dorp betreft. Dit heeft natuurlijk te maken met het stigma dat Floradorp als ‘plaatsingsbuurt’ voor onaangepasten, al heeft sinds de bouw van de buurt. Monique, die bij stadsdeel Noord werkt, heeft een overwegend negatief beeld van het vuur. Ze heeft het gevoel dat de bewoners de autoriteiten vooral proberen dwars te zitten, terwijl ze zelf vindt dat er juist heel veel voor de buurt gedaan wordt.

‘Er is echt een soort klaagcultuur in Floradorp, zo ervaar ik dat, dat ze heel erg schoppen tegen autoriteit. (…) We stoppen ieder jaar best veel tijd en energie, en ook nog wel geld in die kerstbomenverbranding en toch levert het elk jaar weer gezeik op. Veel minder agressie en gezeik dan als we dat niet zouden doen, maar er zijn toch een heleboel bewoners van andere buurten die aan mij vragen: waarom krijgen wij niet zo’n kerstbomenverbranding? Waarom krijgen die Floradorpers dat allemaal voor elkaar? Dus in die zin proberen ze ons wel onder druk te zetten ofzo. Ik weet het niet, ik vind het niet echt leuk. Ik krijg er niet echt een heel vrolijk gevoel bij.’

(16)

In de afgelopen twee paragrafen heb ik laten zien hoe de ontstaansgeschiedenis van Floradorp en de historische ontwikkeling van het Oudejaarsvuur, tot uitdrukking komen in opvattingen over Floradorp als een eigen, afgesloten entiteit en gemeenschap in Amsterdam-Noord. Ik heb laten zien waar opvattingen over de buurt en haar bewoners vandaan komen. Met name mensen die niet begrijpen waarom het Oudejaarsvuur zo belangrijk voor de inwoners van Floradorp is, zoals mensen uit andere buurten of het stadsdeel en de politie, hebben een negatief beeld van de kerstbomenverbranding. Tot nu toe heb ik vooral besproken waar die negatieve ideeën over Floradorp vandaan komen, maar in de volgende paragraaf wil ik juist laten zien waarom de bewoners van Floradorp ‘hun vuur’ zo graag willen behouden. Ik zal inzichtelijk maken hoe het vuur op een belichaamde, onbewuste manier deel is gaan uitmaken van hoe ‘gevestigde Floradorpers’ zichzelf identificeren, of ze nu actief meewerken aan de opbouw of alleen ieder jaar komen kijken. Met de term ‘gevestigde Floradorpers’ refereer ik aan Elias’ theorie over dynamische gevestigden-buitenstaander relaties en wat hij aanduidt met ‘balance-of-power struggles’ (1994 [1965]: xxxvii). Ik zal namelijk laten zien hoe veranderingen in gevestigden-buitenstaander relaties door de tijd heen, tot uiting komen rond het Oudejaarsvuur.

In mijn interpretatie van het Oudejaarsvuur zet ik mij af tegen theoretici die rituele performances interpreteren in termen van individuele agency en intentionaliteit, in het bijzonder Susanna Rostas (1998: 90) en Felicia Hughes-Freeland (1998: 6). Ik denk dat zo’n focus op de motieven van performers nooit kan doordringen tot de betekenis van het ritueel als een belichaamde ervaring, dus wat het betekent om erbij aanwezig te zijn en te participeren. Veel beter is een hoe-vraag (cf. Asad 2000), zoals ik mijn onderzoeksvraag geformuleerd heb, omdat je dan zicht krijgt op de mechanismen waarbinnen opvattingen over ‘Floradorpse eigenheid’ gemaakt en beleefd worden. Als we het vuur zouden opvatten als een identiteitspolitiek die voortkomt uit de bewuste intenties van betrokkenen, zou je kunnen denken dat de bewoners van Floradorp het Oudejaarsvuur inderdaad gebruiken om de autoriteiten dwars te zitten en hun ‘identiteit als asocialen’ als een soort geuzenmentaliteit tot uiting te willen brengen. Dit is het beeld dat er bij het stadsdeel en de autoriteiten lijkt te overheersen en is ook het beeld dat er via de media over de inwoners van Floradorp wordt verspreid. Identiteitsformatie is echter ook altijd het resultaat van onbewuste processen, zoals Rob van Ginkel (2007) stelt.

… Identity formation is also the result of unintentional behaviour and thought. Identities are made and remade, but not necessarily knowingly and willingly.

(17)

Thus, people usually celebrate festivals not with the explicit intent to construct their identity, but for other reasons (ibid.: 39).

Aan de hand van de inzichten van Gerd Baumann (1992) zal ik laten zien hoe het vuur dient om grenzen in relatie tot anderen te maken, en gecombineerd met de historische benadering van het vuur zoals ik die in deze paragraaf uiteen heb gezet, mijn interpretatie geven van het jaarlijkse kerstbomenverbrandingsritueel.

De tweede deelvraag die in de rest van mijn scriptie centraal staat, om uiteindelijk een antwoord te kunnen geven op de vraag hoe ‘Floradorpse eigenheid’ gemaakt en beleefd wordt, luidt: Hoe vindt in- en uitsluiting plaats tussen (oud)bewoners onderling en in relatie tot andere delen van Noord en Amsterdam, in de context van veranderingen door gentrificatie en verschillen tussen generaties?

(18)

Veranderingen in gevestigden-buitenstaanders relaties

28 december 2013

De afgelopen dagen ben ik al een paar keer langs het veld gefietst waar over drie dagen het

kerstbomenfik van Floradorp weer zal plaatsvinden. Gisteravond zijn er twee grote (afval)containers aan weerszijden van het veld zijn geplaatst. Ook zijn er ijzeren rijplaten op het gras neergelegd waar auto’s en vrachtwagens over heen kunnen rijden. Ik ben vandaag alleen en kom aangelopen vanaf het speelplaatsje bij de Kalmoesstraat, tegenover het oude Floraparkbad. Harde housemuziek komt mij tegemoet en ter hoogte van het Florapad dat uitkomt op het Binnenhof, doemt er al een grote berg hout voor mij op. De muziek komt uit een grijze auto die op het grasveld naast de berg staat geparkeerd. Naast de auto is een soort hut gecreëerd van blauw zeil dat om een voetbaldoel is aangebracht waarvan de zijkanten zorgvuldig zijn dichtgemaakt. Vanaf de weg is niet goed te zien wie er in de hut zitten en wat ze aan het doen zijn. Wel zie ik een aantal jongens in de openstaande kofferbak van de auto zitten. Ze drinken wat en kijken naar de hijskraan midden op het veld waarin een man bezig is om van de geleverde houtpallets een grote berg te maken. De sfeer is gemoedelijk en op een paar spelende kinderen na die wat vuurwerk afsteken, gebeurt er niet veel.

29 december 2013

De volgende dag is ‘de hut’ nog verder uitgebouwd. De zijkanten zijn dichtgespijkerd met houten platen waar het woord ‘Floradorp’ en verschillende Jodensterren op zijn aangebracht. In vergelijking met gisteren zijn er vandaag veel meer mensen uit Floradorp aanwezig en het bier vloeit rijkelijk. Ik zie onder andere mannen van de ordedienst met hesjes rondlopen, maar ook politieagenten,

brandweermannen en een aantal mannen in kostuums die van de deelraad schijnen te zijn. Samen met mijn oom sta ik een tijdje op de stoep

vlak voor het grasveld. Opvallend is hoeveel auto’s er over de Floraweg langs het veld rijden. Sommige bestuurders stoppen even om te kijken en rijden dan door, anderen parkeren de auto en lopen naar een van de groepjes jongens toe die naar de hijskraan staan te kijken. Telkens als er een auto langsrijdt

proberen de groepjes jongens die naar de opbouw staan te kijken oogcontact te maken met de inzittenden. Geen auto, fietser of voetganger kan hier

onopgemerkt voorbij komen.

(19)

31 december 2013

Als alle pallets zijn opgestapeld door de man in de hijskraan, die door de deelraad ingehuurd schijnt te zijn, mogen de jongens uit het dorp zelf helpen. De hele dag wordt er hard gewerkt. Als ik om 10 uur ’s avonds weer op de fiets wil stappen regent het enorm hard. Ik besluit met de auto te gaan en parkeer achter de Buiksloterdijk, want op dit tijdstip is de Floraweg inmiddels al afgesloten voor auto’s. Tegen elven wordt het steeds drukker. Van alle kanten komen mensen aangelopen die zich in rijen opstellen achter het stenen muurtje aan het grasveld. Ik ben nog nooit bij de ontsteking van het vuur geweest omdat mijn moeder dat altijd te gevaarlijk vond, maar wat is het spannend en magisch! Ik krijg er kriebels in mijn buik van. Om vijf over elf komt er een kleine groep mannen met wat op een rode lichtbal lijkt, het veld opgelopen. Er klinkt een hele harde knal gevolgd door luid gejuich: het fik is aan!

Afbeelding: Bron onbekend

(20)

Aan de hand van Gerd Baumann’s (1992) modes of participation zal ik de bovenstaande greep uit mijn observatie aantekeningen interpreteren, om zo te laten zien dat de betekenis van het Oudejaarsvuur voor een groot deel ontstaat in de interactie tussen de bewoners van Floradorp die helpen en kijken bij de opbouw, en andere participanten. Baumann beargumenteert dat ‘Anderen’ een veel grotere rol spelen in rituele performances dan vaak wordt gedacht.

… Instead of assuming that rituals are performances of homogeneous

congregations or communities, it may be useful to think of them as resources competed for and used by various ‘constituencies’ (1992: 109).

De hele performance van het Oudejaarsvuur duurt in totaal zes dagen, vanaf het begin van de opbouw tot en met 1 januari, waarop veel inwoners van Floradorp nog nagenieten bij het nasmeulende vuur. Tijdens de opbouwperiode komen er naarmate Oudejaarsdag dichterbij komt, steeds meer mensen een kijkje nemen bij het vuur. Dit zijn ‘geïnteresseerde toeschouwers’ in de termen van Baumann (ibid.: 110), die de performance zowel kunnen goedkeuren als afkeuren. Vaak zijn het mensen uit andere buurten in Amsterdam-Noord, die al fietsend of in de auto even stoppen en vervolgens weer verder rijden. Ook mensen van de Buiksloterdijk staan geregeld van een afstand te kijken, en steeds vaker ook mensen die pas in Floradorp zijn komen wonen en het fenomeen nog niet kennen. Toen ik een man tijdens de opbouw vroeg wat hij van al die aandacht vond zei hij trots: ‘Ja dan zijn ze toch wel nieuwsgierig hè, wat wij hier allemaal aan het opbouwen zijn voor ons feest.’ Ook als er geen mensen langsrijden denk ik dat de rol van bewoners van omringende buurten als ‘onzichtbare Anderen’, niet onderschat mag worden. In de termen van Baumann dienen zij als ‘cultural referent’, wat onderstreept dat het ritueel niet alleen dient om de interne saamhorigheid tussen Floradorpers te versterken, maar juist ook om subtiele grensmarkeringen tussen Floradorp en inwoners van andere buurten aan te geven (ibid.: 102). Naarmate Oudejaarsdag dichterbij komt en er steeds meer politie, brandweer en andere toeschouwers bij de opbouw komen kijken, is het veelbetekenend om te zien dat de mannen die betrokken zijn bij de opbouw hun eigen plekje creëren in de vorm van een hut. Het ritueel steunt weliswaar op de aanwezigheid van toeschouwers om de performance te legitimeren en validiteit te geven, maar ondertussen willen de jongens wel aangeven dat zij een eigen plek hebben waar alleen Floradorpers mogen komen.

(21)

Als onderzoeker en inwoner van Tuindorp Oostzaan had ik zelf ook een belangrijke rol tijdens het vuur, namelijk die van legitimerende derde, wat Baumann aanduidt met de term ‘uitgenodigde gast’ (ibid.: 110). Dit was met name het geval op Oudejaarsdag toen ik samen met een vriendin van vroeger, Laura, bij de opbouw en later bij het vuur zelf ging kijken. Als uitgenodigde gast legitimeerde ik het feest met mijn aanwezigheid, en Laura en de anderen die we tegenkwamen bij het vuur konden niet stoppen mij te vertellen hoe leuk het is om Oud en Nieuw in Floradorp te vieren.

‘Ik heb één keer Oud en Nieuw buiten Floradorp gevierd, bij mijn toenmalige vriend in Amstelveen. Wat was dat saai! Om 12 uur heel even naar buiten voor tien minuten, even gelukkig nieuwjaar wensen en vuurwerk afsteken en dan gaan ze weer naar binnen! In Floradorp kom je zoveel mensen tegen die je eigenlijk nooit ziet en die je dan gelukkig nieuwjaar wensen. Bijna heel Floradorp staat bij het fik om 12 uur dus dat is gewoon heel leuk! Kijk jij vindt het misschien prima om alleen met je ouders te zijn op Oudejaarsavond, maar wij doen spelletjes met de hele familie en zijn tot vier uur ’s nachts bij het fik.’

Aan de hand van de inzichten van Baumann heb ik laten zien dat het Oudejaarsvuur niet alleen de interne saamhorigheid tussen Floradorpers versterkt, maar juist ook grenzen tussen de dorpers en bewoners uit andere omliggende buurten maakt en bestendigd. Nu blijft alleen nog de vraag over waar het verlangen vandaan komt om ieder jaar zo’n groot vuur te organiseren, om te begrijpen waarom het in het verleden tot confrontaties met de politie en inwoners uit andere wijken is gekomen. Susanna Rostas (1998) beargumenteert dat performativiteit begrepen moet worden als intentionaliteit, maar gaat het bij het vuur, en bij rituelen en performances in het algemeen, wel om intenties en motieven? Ik denk dat mijn historische analyse van het vuur een heel ander licht werpt op de vraag waarom de inwoners van Floradorp zo vasthouden aan ‘hun vuur’.

Aan de hand van mijn bespreking van de historische ontwikkeling van het vuur in de vorige paragraaf heb ik al laten zien dat het vuur door de jaren heen langzamerhand steeds groter is geworden. Totdat de vuren in de andere dorpen verboden werden, was er altijd een hele duidelijke rivaliteit tussen met name Blauwe Zand, Tuindorp Oostzaan en Floradorp geweest. Door bomen van elkaar te stelen waarvoor ook weleens letterlijk gevochten moest worden, gingen de jongeren uit verschillende dorpen de strijd met elkaar aan over wie de sterkste was. In deze strijd werden de vuren steeds groter en hoger, want wie het grootste vuur

(22)

had, kreeg de eer. De andere rivaal van de jongeren uit Floradorp was de politie, die jarenlang probeerde om een voet aan de grond te krijgen in Floradorp. Er is kortom altijd een hele duidelijke ‘Ander’ geweest waartegen de inwoners van Floradorp zich middels de strijd om het grootste vuur, konden afzetten. Wat begon met meerdere kleine praktische kerstboomverbrandingen, veranderde langzamerhand in een belangrijke rituele, belichaamde performance. Mijn inziens komt het verlangen naar een grote kerstbomenverbranding dus niet voort uit de intenties en motieven van de individuele actoren, maar is het een verlangen dat langzaam gecultiveerd wordt tijdens en door het performen van het ritueel zelf.

Zonder een geromantiseerd beeld te schetsen van hoe ‘simpel’ en ‘overzichtelijk’ de wereld ‘vroeger’ was, is het vuur steeds meer een complex in- en uitsluitingsmechanisme geworden. De inwoners van Floradorp moeten zich niet langer alleen tot andere buurten in Noord verhouden, maar de inwoners van die andere buurten komen ook steeds vaker naar het vuur toe. Ook zijn de autoriteiten nu constant aanwezig, met als gevolg provocaties en oplopende spanningen. Kortom, er is nu veel meer sprake van een complex in- en uitsluitingsmechanisme rond het vuur waarbij de Floradorpers zich tot steeds meer ‘groepen’ moeten verhouden. In plaats van ons op de individuele intentionele, bewuste motieven en handelingen van performers te richten, moet het vuur mijn inziens veel meer begrepen worden als een contingent process (Schieffelin 1998: 198). Inherent aan performances is dat ze interactief zijn, vanwege de vele complexe relaties met verschillende ‘publieken’, en daardoor ook altijd risico’s met zich meebrengen (ibid.: 198; Howe 2000: 67). Het kijken naar een performance is dus ook een vorm van participatie (Hughes-Freeland en Crain 1998: 3) en kan ertoe leiden dat het ritueel ‘mislukt’ of ‘gevaar loopt’. De reden dat er zoveel op het spel staat voor de organisators van het Oudejaarsvuur is dat gaandeweg, met het almaar groter en belangrijker worden van het ritueel door de jaren heen, hun ‘Floradorpse eigenheid’ belichaamd verbonden is geraakt met het evenement. Het is op die manier onbewust een deel van de ‘Floradorpse identiteit’ van de ‘gevestigden’ geworden om in termen van Norbert Elias te spreken.

(23)

Trots en tegenoffensieven

Aan de hand van een historische analyse van het Oudejaarsvuur gecombineerd met een analyse van alle verschillende ‘publieken’ die er te onderscheiden zijn tijdens het evenement, heb ik laten zien dat het voor ‘gevestigden’ van Floradorp, die het vuur door de loop der jaren steeds groter hebben zien worden, steeds urgenter is geworden om ‘hun vuur’ te blijven beschermen. Vroeger waren de ‘groepen’ tot wie bewoners zich moesten verhouden duidelijker afgebakend en konden bewoners ervan uitgaan dat ieder dorp dezelfde belangen had. Tegenwoordig moeten de gevestigden van Floradorp zich steeds meer verantwoorden over waarom ze zo’n groot vuur willen organiseren, met als gevolg dat hun ideeën over ‘Floradorpse eigenheid’ constant onder vuur liggen. Ik plaats ‘groepen’ met opzet tussen aanhalingstekens, omdat ik ‘groepen’ niet beschouw als entiteiten in de wereld maar als emerging groups die ontstaan onder bepaalde omstandigheden, en in andere situaties weer uit elkaar vallen (Brubaker 2002: 168). Vroeger kwam de rivaliteit tussen de dorpen bijvoorbeeld met name tot uiting in de decembermaand en was deze de rest van het jaar veel minder duidelijk aanwezig. Ook kunnen sommige nieuwe bewoners rond Oud en Nieuw tot de groep gevestigden gerekend worden, op het moment dat ze begrijpen hoe de identiteit van Floradorp als een dorpse, vriendelijke gemeenschap besloten ligt in het evenement. Maaike is zo’n persoon:

‘Ik vind het heel belangrijk dat het vuur er blijft! Je ziet het ook in den lande hè. Vuur is altijd iets magisch: je verbrandt alle oude shit en het is stoer! Mensen houden van vuur! En de jongens uit de buurt slepen al die troep daar naartoe, dus het is ook een heel bindend gebeuren in de buurt. Ik vind dat het vuur absoluut niet weg moet.’

In de voorgaande paragrafen heb ik laten zien dat er een grote groep mensen van buiten Floradorp is, die een negatief beeld bij de buurt en haar Oudejaarsvuur hebben. Ik ben tijdens mijn onderzoek dan ook verschillende alledaagse en georganiseerde tegenoffensieven tegengekomen, die bedoeld zijn om de beeldvorming over Floradorp te veranderen. Veel gevestigde Floradorpers zien het vuur immers als een gezellig en dorps evenement in de grote stad en willen dat graag zo houden. Alex, die ik sprak tijdens de opbouw op 29 december, had er het volgende over te zeggen:

(24)

‘Toen het vuur nog ieder jaar op de kruising in het dorp gehouden werd duwden we er gewoon auto’s in, zelfs politieauto’s. En ondertussen knipten we de slangen van de brandweer door, maar dat is allemaal niet meer joh. We dragen nog steeds het kruis mee van aso, maar eigenlijk is dit gewoon een wijk voor normale mensen – voor normale burgers.’

Om te laten zien dat het vuur toch voornamelijk een leuk evenement is, hebben jongeren uit Floradorp tijdens de jaarwisseling 2004-2005 beelden geschoten voor de DVD Het Vuur van Noord (2005). In de film wordt het vuur gepresenteerd als een traditie waar niet alleen de bewoners zelf trots op zijn, maar waar heel Noord trots op kan zijn! Door het Oudejaarsvuur te presenteren als cultureel erfgoed van heel Noord en een gemoedelijk, gezellig evenement willen ze de negatieve stroom aan berichtgeving over het vuur veranderen. In de film die bijna 13 minuten duurt is te zien hoe jongeren uit Floradorp, samen met volwassen mannen uit de buurt en jongerenwerk, er van alles aan doen om het Oudejaarsvuur goed te laten verlopen. Zo is er een ordedienst ingesteld die voornamelijk bestaat uit mannen die al tientallen jaren betrokken zijn bij de organisatie van het vuur. Ook mogen de jongeren in de nacht van 2004 op 2005 voor het eerst doorfeesten in buurthuis Het Anker, wat een groot deel van de onrust in het dorp van die jaren daarvoor heeft weggenomen. Inmiddels verloopt het vuur nu al jaren erg rustig en verschijnen er ook steeds vaker positieve krantenartikelen over het vuur (Noord Amsterdams Nieuwsblad, 7/1/2014).6

Negatieve opvattingen bij Floradorp als een afgesloten en eigen gemeenschap worden niet alleen gevoed door het Oudejaarsvuur, maar hangen ook samen met het grotere stigma dat Floradorp heeft. Sinds een aantal jaar organiseert de Huurdersvereniging Floradorp daarom gratis rondleidingen waarbij ze bezoekers naar eigen zeggen ‘de mooiste geheime plekjes van Floradorp’ laten zien.7 Zo luidt de uitnodiging: ‘Ga mee op een unieke gratis ontdekkingstocht in Floradorp. De Huurdersvereniging Floradorp nodigt bewoners van Floradorp en omstreken, Stadsdeel Noord, medewerkers en oud medewerkers van Ymere en andere belangstellenden uit, om te laten zien en horen dat Floradorp de moeite waard is om te wonen’. Op de achterkant van het pamflet is te lezen waarom de Huurdersvereniging deze rondleidingen organiseert: ‘Omdat Floradorp een veel betere buurt is dan velen denken, ondanks alle (vaak geheel ten onrechte) negatieve publiciteit, en dit willen wij u laten zien en

6 Zie bijvoorbeeld: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2664/Nieuws/archief/article/detail/973778/2010/01/02/Alles-blijft-normaal-in-Floradorp.dhtml (20/5/2014) 7 Zie: http://floradorp.nl/ontdekkingstocht-in-floradorp/ (14/4/2014) 24

(25)

voelen!’ Ik heb meerdere bewoners gesproken die pas enkele jaren in Floradorp wonen en met zo’n rondleiding zijn mee geweest, om meer te weten te komen over (de geschiedenis van) de buurt en buurtbewoners te leren kennen. Sommige bewoners krijgen hierdoor een romantisch beeld van de eigenheid van de bewoners.

‘Ik ben een keer op zo’n rondleiding mee geweest en er zijn een paar huizen in het dorp waar een aantal families en buren die elkaar goed kennen de tuinen hebben doorgebroken. Ze hebben gezamenlijke partytenten en serres, echt geweldig vind ik dat!’ (Maaike, gepensioneerd, bezit sinds een jaar een koophuis in Floradorp).

In de context van gentrificatie waardoor er steeds meer mensen in Floradorp komen wonen die niet bekend zijn met de buurt, is het belangrijk voor bewoners dat ze gerespecteerd worden. In de context van zoveel nieuwkomers, die vaak hoger opgeleid zijn en soms op een andere manier in het leven staan, is het des te belangrijker voor bewoners dat ze geen rimboe genoemd worden. Ze willen serieus genomen worden als de eerste bewoners van deze leuke wijk, en niet langer geassocieerd worden met ‘asocialen’. Ik heb dan ook ondervonden dat het woord rimboe niet zomaar als geuzenmentaliteit beschouwd kan worden. Met name bewoners die ik persoonlijk erg goed ken vertelden mij dat ze het woord rimboe soms als heel kwetsend ervaren. Mevrouw de Zwart, die zich altijd heel erg thuis heeft gevoeld in Floradorp, zei hierover het volgende:

‘Ik weet nog dat ik op mijn veertiende moest gaan solliciteren bij een

kartonnagefabriek. Ik kwam daar malle Jan van het dorp tegen, die wij een aso vonden, en hij zei: hé jij komt toch uit de rimboe jou ken ik! Maar mijn baas zat daar en die vroeg gelijk wat is de rimboe. Toen vond ik het al erg - het was echt vernederend.’ (Mevrouw de Zwart, 78 en oud bewoner van Floradorp).

Ook Laura, die is opgegroeid in Floradorp, snapt niet wat mensen bedoelen als ze rimboe zeggen. Ze krijgt er een ongemakkelijk gevoel van en weet niet of ze op dat moment eigenlijk wordt uitgescholden voor ‘asociale’.

‘Ik weet nog dat ik op de basisschool een vriendinnetje had in de Bloemenbuurt en daar ging ik weleens spelen. Haar moeder gebruikte alleen nooit het woordje Floradorp, maar zei altijd heel denigrerend de rimboe. (…) Ik heb toen op een

(26)

gegeven moment weleens aan mijn vader gevraagd of Floradorp vroeger inderdaad de rimboe heette. Toen heb ik ook wel verhalen van m’n opa en oma gehoord dat het vroeger echt een asodorp was, en die moeder had dat misschien vroeger zo meegekregen, maar nu denk ik weleens: vond ze me dan aso, zag ik er aso uit?’ (Laura, 24, opgegroeid in Floradorp en wil er graag zelf gaan wonen).

Een andere bewoonster Sonja, vertelde mij dat ze mensen altijd gelijk probeert te corrigeren als ze Floradorp ‘de rimboe’ noemen.

‘De Huurdersvereniging heeft een aantal jaar geleden een naamsverandering doorgevoerd, door op de buurtkrantjes die je kreeg ‘Floradorp’ te zetten enzo. Soms als ik mensen tegenkom die ik van vroeger ken en ik vertel iets over de buurt, dan zeggen ze gelijk ‘oh ja de rimboe’, en dan zeg ik nee het heet gewoon Floradorp hoor. Ik corrigeer het gelijk weet je wel, als mensen rimboe zeggen.’

In een samenleving waarin het steeds urgenter is geworden om de eigen ideeën over ‘Floradorpse eigenheid’ te verdedigen, is het des te belangrijker voor gevestigden van Floradorp dat ze geen rimboe meer genoemd worden. Maaike, een relatief nieuwe bewoonster in de buurt begrijpt dit maar al te goed.

‘Ik werk onder andere in een verzorgingstehuis en daar lag een vrouw die van blauwe zand kwam. Toen ik vertelde dat ik naar Noord ging verhuizen was het eerste wat ze zei: je gaat toch niet naar de rimboe hè! Ik heb gemerkt dat mensen hier die bijnaam heel erg vinden, want al die pijn en die niet erkenning, dat leeft nog allemaal bij de mensen. (…) Ik heb geen pijn op dit dorp, dus ik vind het ook niet erg als er wordt gezegd dat ik in een asodorp woon.’

Vanuit mijn rijke analyse van hoe de geschiedenis nog altijd doorwerkt in Floradorp, is de Volksopera Floradorp een interessant fenomeen. Op het eerste gezicht lijkt de opera een beschaafd tegenoffensief te zijn om negatieve beeldvorming over Floradorp te counteren, maar is dat het enige? Bovendien heeft de initiator van de Volksopera ook een documentaire over de weg naar de uitvoering gemaakt, getiteld Opera in de Rimboe (2013). Hoe kunnen we dit initiatief plaatsen in het licht van het voorgaande deel van mijn betoog?

(27)

‘Opera in de Rimboe’: Een beschaafd tegenoffensief of het nieuwste beschavingsoffensief?

De Volksopera Floradorp is ontstaan als een idee van René van ’t Erve, die met zijn plan voor een buurtopera in 2011 de Betere Buurtprijs won. De Betere Buurtprijs is een geldprijs die woningcorporatie Ymere sinds 2006 uitreikt aan mensen die zelf een idee hebben om de eigen buurt mooier of leefbaarder te maken, maar daar nog een financieel steuntje in de rug bij nodig hebben.8 In 5 aktes en 24 operaklassiekers vertelt de opera het verhaal van een jongen uit Floradorp en een meisje van de Buiksloterdijk die verliefd op elkaar worden.9 De vader van Danny krijgt een hartaanval als hij hoort dat zijn zoon verliefd is op Rozemarijn van de Buiksloterdijk, waarop verschillende Floradorpers de vader van Rozemarijn neersteken. Dan wordt Danny neergestoken door de moeder van Rozemarijn, maar het verhaal eindigt positief met de boodschap dat de dijk en Floradorpers vrede moeten sluiten. René vertelt dat hij gebruik heeft gemaakt van stereotypen over Floradorp om er een opera van te maken.

‘Ik wilde gewoon iets moois neerzetten en daarbij maakte ik gebruik van allerlei mogelijke stereotypen die er maar zijn over Floradorp, maar die heb ik wel zo door elkaar gehusseld dat er een positief einde was en ik was natuurlijk op die tegenstelling uit, zeker van vroeger, tussen de rijke Buiksloterdijk en het arme Floradorp.’

8 Zie: Betere Buurtprijs Ymere http://www.ymere.nl/ymere/index.asp?id=2893 (21/7/2014)

9 Voor de live registratie van de Volksopera Floradorp zie: https://www.youtube.com/watch?v=Ag-KlX5hOhc

(12/2/2014).

Afbeelding: Het grasveld waar in 2012 de Volksopera Floradorp is opgevoerd, met op de achtergrond de Buiksloterdijk. Het gras is hier net weer ingezaaid na de kerstbomenverbranding 2013-2014.

27

(28)

In eerste instantie ontstond het idee voor een buurtopera bij René vanwege zijn eigen liefde voor operamuziek.

‘Ik wilde iets bijzonders neerzetten waar iedereen nog lang over zou napraten. Bijkomend was om Floradorp in een ander daglicht te stellen, om te laten zien dat Floradorp ook een ander gezicht heeft. (…) Je hebt dan het Oudjaarsvuur hier, wat een beetje een jaarlijks ritueel is, maar voor mij is dat een beetje een leeg ritueel omdat ik hier nooit als klein jongetje met die bomen heb gestaan.’

In de inleiding van het programmaboekje van de opera schijft René: ‘Een opera, gezongen in het Nederlands, door inwoners van de oude volkswijk Floradorp. (…) Floradorp ontleende vooral nog steeds bekendheid en beruchtheid aan de jaarlijkse kerstbomenverbranding. Het begin was moeizaam. Wijkbewoners te willen verbinden leidde tot hoongelach. Eenvoudiger was een André Hazesmemorial geweest. Maar was het niet zo dat opera in de Jordaan wél geliefd was geweest?’ De opera kreeg veel positieve publiciteit in de media en met zo’n 2400 bezoekers verdeeld over twee dagen, lijkt iedereen – stadsdeel, Ymere én bewoners – elkaar te hebben gevonden in het initiatief. Het stadsdeel en Ymere steunden het plan vrijwel direct, omdat het volgens Monique een groep burgers actief maakt die normaal gesproken lastiger te bereiken is. In een verslag over de opera, ondertekend door de gemeente Amsterdam is te lezen:

‘ … In Floradorp zit een verhaal: ontstaan in 1928 voor bewoners uit de verkrotte delen van Amsterdam, geldt daar nog steeds het motto één voor allen – allen voor één. Floradorpers vormen een gesloten groep en staan niet echt open voor

invloeden van buitenaf. Deelname aan buurtactiviteiten is opvallend laag.’10

Inmiddels zijn er ook volksopera’s georganiseerd in de Amsterdamse wijk Tuindorp Oostzaan en in het Utrechtse Ondiep. Het plan voor een nieuwe opera ligt alweer klaar en de gemeente heeft al toegezegd het project weer te zullen sponseren. Op de website Stichting Volksopera Nederland schrijven de initiatiefnemers dat ‘door het organiseren van een opera de stichting verschillende bewonersgroepen met elkaar in contact wil brengen, [om] zo het leefklimaat te

10 Bewonersinitiatief: ‘Volksopera Floradorp tilt de bewoners op’: uitgave van Programmabureau Amsterdamse

Wijkaanpak, gemeente Amsterdam.

28

(29)

verbeteren in volkswijken, probleem- en/of achterstandswijken.’ Hier zit een idee achter dat ‘Floradorpers’ naar eigen zeggen mensen zijn die met hun rug naar de samenleving staan.

‘Ze doen niet vaak aan activiteiten mee. Heel veel mensen komen ook nooit in de stad. Er heerst wel een beetje een plattelandsmentaliteit hier: wel in de stad wonen maar toch totaal anders zijn. Als ik naar het centrum ga dan ga ik wel echt naar de grote stad waar weer hele andere wetten gelden weet je wel. Dit is gewoon rustig en overzichtelijk: een dorpje.’

In de opera worden op die manier ideeën over ‘echte Floradorpers’ gemaakt en tot uitdrukking gebracht. Het was uiteindelijk meer een verhaal over Floradorp, dan met Floradorpers, aldus Henk. ‘Er hebben een hoop mensen van buitenaf meegedaan hoor, die hier vroeger gewoond hebben maar al meer dan dertig jaar weg zijn.’ Een aantal van mijn geïnterviewden hadden zelfs nog nooit van de opera gehoord. Volgens Laura en haar vader woonde de initiatiefnemer van de opera zelfs helemaal niet in Floradorp. Maaike, die zelf wel heeft meegedaan, vertelde dat er uit haar straat niemand een uitvoering heeft bijgewoond.

‘Héél veel mensen uit het dorp zijn niet gegaan hoor en de paar die dan wel

gingen die bleven een beetje achteraan staan om even een kijkje te nemen. Ik weet van hier uit de straat is er echt niemand heen gegaan. Ik heb het idee dat er meer mensen uit René’s eigen kring waren, en van de Buiksloterdijk en wat collega’s van mij.’

Alle ‘nieuwkomers’ in de buurt die ik voor mijn onderzoek heb gesproken, hebben wel meegewerkt aan de opera. Voor Hester was het naar eigen zeggen een bad van kennismaking met de geschiedenis van de buurt en sindsdien kent ze veel meer mensen uit de buurt. Trudie vertelde mij dat ze zich tijdens de repetities voor het eerst realiseerde hoe pijnlijk het voor bewoners is om ‘rimboe’ genoemd te worden.

‘Sinds de opera, toen de nieuwkomers zich met name met de geschiedenis van Floradorp bezig gingen houden, dan kwam af en toe het woord rimboe naar boven. Ze krijgen een mes in hun hart als je dat zegt! Dan zag je ze helemaal inkrimpen of ze zeiden “oh dat heb ik nog nooit gehoord daar weet ik niks van”. Een vrouw die ik daar sprak was daar open in en die zei toen: dat is een vreselijk

(30)

woord dat mag je niet meer zeggen dus sindsdien ben ik me er bewust van dat dat heel gevoelig ligt.’

Maaike, die een rol in het Buiksloterkerkkoor had gekregen, vond het interessant om de in- en uitsluitingsmechanismen tussen de mensen van de Buiksloterdijk en Floradorp te observeren:

‘Ik zat samen met een paar andere Floradorpers in het koor met die mensen van de Buiksloterdijk. Op een gegeven moment kwam er iemand van dat koor bij mij staan en die vroeg: “volgens mij bent u niet een échte Floradorper he?” Waarop ik zei: “ik ben een échte Floradorper”. En toen vroeg zij: “maar ik bedoel u bent er niet geboren?” “Nee ik ben er niet geboren.” Maar alleen al het vragen bent u een echte dorper, natuurlijk ben ik een echte Floradorper!’

René, die ook documentairemaker is van beroep, heeft naast de productie van de opera ook een documentaire gemaakt over de weg ernaar toe. In de film zijn de vier hoofdrolspelers en het Buiksloterkerkkoor te zien tijdens de repetities en uiteindelijk tijdens de opvoering zelf. De titel ‘Opera in de Rimboe’ is bedoeld als een geuzennaam, maar heeft toch stof doen opwaaien in de buurt. Een aantal bewoners die ik heb gesproken vinden dat het beeld dat er in de documentaire over Floradorp en haar bewoners wordt geschetst, niet kloppend. Josefien, die al haar hele leven in Floradorp woont, vertelde mij dat ze het jammer vindt dat de buurt weer is neergezet als een asociale buurt waar veel sociale problematiek achter de voordeur zou zijn.

‘Ik vond het een leuk project, omdat de mensen uit het dorp dan toch zien dat er ook goede dingen in het dorp kunnen gebeuren. We kunnen ergens trots op zijn, maar ze hebben natuurlijk wel randdebielen uitgekozen. Ze wilden geen hoog opgeleide mensen uit het dorp. Nee het moest wel een alcoholist of een verslaafde zijn.’

Sommige oudere bewoners van Floradorp gebruiken de naam ‘rimboe’ onderling in het dagelijks leven weliswaar als geuzennaam, maar in de context naar buitenstaanders toe wordt het veel meer als een scheldwoord ervaren. Het ligt er dus aan wie de naam gebruikt en in welke context. Daarom kan je je afvragen of de Volksopera Floradorp inderdaad zoveel verschillende bewonersgroepen in Floradorp met elkaar heeft weten te verbinden. In een

(31)

recent onderzoek naar ‘white working class communities’ in Europa waar Floradorp onderdeel van uitmaakte, wordt de Volksopera gepresenteerd als een ‘best practice’ op het gebied van lokale betrokkenheid en participatie (Open Society Foundations 2014a: 112; Open Society Foundations 2014b: 65). Ik beschouw het echter als een evenement waar bepaalde ideeën over Floradorpse eigenheid worden gemaakt en tot uitdrukking worden gebracht, opvattingen die verscholen zijn in termen als ‘een weerbarstige volkswijk die zich van een andere kant laat zien’.11 Of zoals een van mijn geïnterviewden zei: ‘wat bedoelen ze eigenlijk met “volks”? Dat we minder zijn dan hen?’

Gevoelens van machteloosheid

Al een aantal jaren signaleert de Huurdersvereniging dat de straten en de huizen van Floradorp verloederen.12 Meerdere bewoners die ik gesproken heb gaven aan dat de Volksopera een eenmalig evenement was en dat ze liever structurele, positieve aandacht voor hun buurt willen zien. Mijn geïnterviewden zien een drietal oorzaken voor de verpaupering van de buurt, zoals ze het zelf noemen: de komst van ‘yuppen’ die vaak binnen een paar jaar alweer verhuizen en daardoor niet investeren in hun sociale contacten of tuinen, jongere generaties die vaak samen moeten werken en daardoor ook geen zorg aan het huis en de buurt besteden, en het stadsdeel Noord en de woningcorporatie Ymere die volgens de bewoners niets aan onderhoud doen in de buurt. Ik heb ook negatieve verhalen gehoord over de komst van niet-Nederlandse gezinnen naar Floradorp, maar de laatste jaren is de stroom hoogopgeleide kopers veel groter, waardoor dat dat op dit moment meer lijkt te spelen. Bewoners willen echter wel voorkomen dat er ‘teveel’ niet-Nederlandse gezinnen in hun buurt komen wonen, maar wat ik hier wil laten zien, is dat die zorgen breder zijn.

‘Ik vind dat het de laatste tijd een beetje armoedig wordt in het dorp. Vroeger deed iedereen z’n eigen stoep! Ik denk dat heel veel jonge mensen er gewoon geen tijd voor hebben, omdat ze allemaal dubbele banen hebben om die huizen te kunnen kopen. Maar ze hebben ook die mentaliteit niet meer, omdat ze niet zijn opgegroeid met het idee dat je je stoep en je tuin netjes houdt. Al heb je allemaal tegels in je tuin dat maakt niet uit, als het maar netjes is: onkruidvrij.’

11 Bewonersinitiatief: ‘Volksopera Floradorp tilt de bewoners op’. Uitgave van Programmabureau Amsterdamse

Wijkaanpak, Gemeente Amsterdam.

12 Brandbrief: ‘Overlast in Floradorp. Blijft Floradorp nog wel Leefbaar?’ (2009) Verstuurd aan Stadsdeel

Noord, Ymere Wonen Noord en Politie Noord. Onderaan de brief staat ‘Dit is nog zo actueel dat wij deze opnieuw zouden kunnen afdrukken in ons novemberblad 2013.’

31

(32)

Volgens Wim, geboren en getogen in Floradorp, snappen nieuwe mensen in de buurt het ‘dorpscultuurtje’ niet. Er zijn twee soorten nieuwkomers in zijn ogen: onaangepasten met ‘lakens voor de ramen’ en ‘bakfietsyuppen’ die denken dat ze boven de ‘gewone’ Floradorpers staan. ‘Mensen die zich uit zichzelf komen voorstellen en hun huis in orde maken worden snel geaccepteerd in de buurt. Dat is toch een normale omgangsvorm om je voor te stellen als je ergens nieuw bent?’

Bewoners ervaren dat de nieuwere bewoners en sommige ‘beruchte’ families weinig respect opbrengen voor hun leefomgeving. Ook Ymere en het stadsdeel dragen volgens de Huurdersvereniging bij aan de verpaupering in de buurt. In een brandbrief uit 2009, die de Huurdersvereniging aan stadsdeel Noord, de woningcorporatie en de politie heeft verstuurd, is onder meer te lezen:

‘De Huurdersvereniging Floradorp en Buurtbeheer Bloemenbuurt vragen al enige jaren om herbestrating, hetgeen hard nodig is maar ook daar wordt niet op gereageerd, De laatste herbestrating is zo’n 35 jaar geleden geweest, gelijktijdig met de Buiksloterdijk. De Buiksloterdijk is inmiddels alweer zes jaar geleden opnieuw bestraat en dat zal echt niet gebeurd zijn omdat daar zoveel verkeer overheen gaat. (…) De Huurdersvereniging en Buurtbeheer hebben er jaren over gedan om de naam “RIMBOE” kwijt te raken, maar het merendeel van het jaar lijkt het weer op een echte Rimboe.’

Een ander veelgehoord probleem is dat er veel leegstand in de buurt is, omdat renovaties te lang duren. Al deze ergernissen hebben ertoe geleid dat de Huurdersvereniging in eind november 2013 heeft besloten om niet langer periodiek overleg met Ymere te willen voeren. Er is veel frustratie bij deze actieve bewoners, die juist zo graag willen participeren om de buurt leefbaarder te maken. In Als meedoen pijn doet (2013) laten Evelien Tonkens en Mandy de Wilde zien dat de overheid sinds ongeveer tien jaar een affectieve relatie met burgers heeft opgebouwd, waarin mensen trots zijn op hun wijk en deze samen willen bouwen (ibid.: 16). Mandy de Wilde laat echter zien dat er daarmee ook allerlei verwachtingen en toekomstbeelden zijn gecreëerd, die niet blijken uit te komen. Mensen verwachten nu structurele aandacht en een luisterend oor (ibid.: 37; 40). In de bewonersvergaderingen die ik heb bijgewoond is mij duidelijk geworden dat er bij de actieve burgers van Floradorp al veel sprake is van teleurstelling en frustratie. Er zijn ook veel gelijkenissen met Paul Mepschen’s onderzoek in Slotermeer. Hij laat zien hoe in Slotermeer een vertoog van stemloosheid en 32

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- als uitgangspunt te nemen dat in 2017 de kwaliteit van de thans best presterende BUCH-gemeente per item de norm moet zijn voor de overige drie gemeenten en daarmee voor

teloos vir menslike hewoning. Department of Foreign Affairs.. uitvoering van die wette van die stam. Daar word algemeen aanvaar dat hulle vanaf die noordelike en

Sociaal Werk Nederland roept het kabinet daarom op om dat te borgen middels een landelijk bestuursakkoord waarin overheden vastleggen uitvoering te geven aan een

We hopen van harte dat de gemeenteraad participatie in zijn besluit over het advies van de gebiedsraad als een essentieel element benoemt en dat de raad ons inwoners wil steunen in

Een eerste onderverdeling kan gemaakt worden op basis van de doelstelling van het project. Doel van alle projecten is bouwen aan zorgzame buurten en daarbij inzetten op verbindingen,

Opvoeden en opgroeien zijn thema’s waar vaak terughoudend over wordt gesproken door kinderen, jongeren en ouders, het is (nog) niet gewoon ervaringen hierover te delen. Pas als

Met het rapport biedt de Rekenkamercommissie u de resultaten aan van het onderzoek naar het func- tioneren van de dagbesteding in het kader van de Wet maatschappelijke

Het gaat bij deze voorbeeldprojecten niet om ‘evidence based’ effectieve projecten (want er is tot op heden naar slechts zeer weinig interventies in wijken deugdelijk