• No results found

De relatie tussen epilepsie en executieve functies bij kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen epilepsie en executieve functies bij kinderen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Epilepsie en Executieve Functies bij Kinderen Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Naam: Juul Veeger Studentnummer: 10459308

Daniëlle van der Giessen Amsterdam, 07-12-2015 Aantal woorden: 5383

(2)

Inhoudsopgave

Abstract………..3

Inleiding……….4

Inhibitie en aandacht bij kinderen met epilepsie………....8

Het werkgeheugen bij kinderen met epilepsie………..11

Cognitieve flexibiliteit bij kinderen met epilepsie………15

Conclusie en discussie………...17

(3)

Abstract

In dit literatuuronderzoek wordt gekeken naar de relatie tussen verschillende vormen van epilepsie en executieve functies. Hierbij wordt verder onderscheid gemaakt tussen verschillende executieve functies, namelijk: inhibitie en aandacht, het werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit. Door dit onderscheid te maken wordt een duidelijker beeld verkregen van waar de meeste problemen zich voordoen. Dit is van belang om gerichter hulp te kunnen bieden en te kunnen zorgen dat de kinderen met epilepsie geen negatieve gevolgen ervaren ten aanzien van het schools- en dagelijks functioneren. Uit de resultaten blijkt dat bijna alle vormen van epilepsie een relatie hebben met de verschillende executieve functies. Hierbij lieten kinderen met frontale epilepsie de meeste problemen met executieve functies zien. De bevindingen worden bekritiseerd.

Zoektermen: Epilepsy, executive functions, children, inhibitory control, working memory, cognitive flexibility

(4)

De Relatie tussen Epilepsie en Executieve Functies bij Kinderen Epilepsie is een van de meest voorkomende neurologische aandoeningen onder kinderen, waarbij de prevalentie rond de één procent ligt (Ekinci, Titus, Rodopman, Berkem, & Trevathan, 2009). Verschillende studies laten zien dat 70 tot 76 procent van de kinderen met epilepsie bijkomende problemen hebben met het functioneren op school op het gebied van leren, begrijpen en het houden van aandacht en problemen hebben met motoriek, coördinatie of het voor zichzelf zorgen (Sillanpää & Cross, 2009; Pastor, Reuben, Kobau, Helmers, & Lukacs, 2015). Dit zou veroorzaakt kunnen worden door problemen met het executief functioneren waar ongeveer een derde van de kinderen met epilepsie mee te maken heeft (Høie, Sommerfelt, Waaler, Alsaker, Skeidsvoll, & Mykletun, 2008). Er is een grote hoeveelheid aan studies die geprobeerd heeft de problemen in de ontwikkeling van executieve functies bij kinderen met epilepsie te onderzoeken en te verklaren. Er is echter nog geen overzicht van welke van de verschillende soorten epilepsie de meeste problemen met executieve functies laat zien en welke executieve functies het meest problematisch zijn bij kinderen met epilepsie.

Epilepsie kan worden gedefinieerd als een chronische aandoening die zich uit in de vorm van aanvallen (Rodenburg, Stams, Meijer, Aldenkamp, & Deković, 2005). Door een ontregeling van de elektrische prikkeloverdracht in de hersenen ontstaat een aanval. De ontregelingen die de aanvallen veroorzaken kunnen in verschillende delen van de hersenen ontstaan. Epilepsie interfereert met de ontwikkeling van het brein en de onderliggende cognitieve functies. Hierdoor zou epilepsie bij kinderen een verklarend mechanisme kunnen zijn voor problemen bij het executief functioneren (Menlove & Reilly, 2015).

Executieve functies kunnen gezien worden als hogere cognitieve functies die onmisbaar zijn in situaties waar cognitieve controle nodig is. Executieve functies zorgen er onder andere voor dat men aandacht kan reguleren, informatie kan organiseren, kan plannen,

(5)

gedrag kan inhiberen en informatie en gebeurtenissen kan verwerken in het werkgeheugen (Diamond, 2006). Executieve functies beginnen al met ontwikkelen in het eerste levensjaar maar grote veranderingen zijn zichtbaar in de leeftijd van vijf tot elf jaar (Diamond, 2006). Dit is ook het moment dat deze functies belangrijk worden in het algemeen functioneren in het dagelijks leven en het functioneren op school (MacAllister et al., 2014). Het is belangrijk om deze functies te bestuderen in relatie tot epilepsie, omdat uit onderzoek blijkt dat

problemen in de ontwikkeling van executieve functies de kwaliteit van het leven van kinderen met epilepsie kunnen verlagen (Sherman, Slick, & Eyrl, 2006).

Om te voorkomen dat het welzijn van kinderen met epilepsie achteruitgaat, is het belangrijk om de problemen met executieve functies te voorkomen. Daarom is het belangrijk om te weten met welke specifieke executieve deelfuncties kinderen met epilepsie problemen hebben. Diamond (2013) laat zien dat er een aantal belangrijke executieve functies zijn, namelijk: inhibitie, het werkgeheugen en cognitieve/mentale flexibiliteit. Inhibitie houdt in dat men aandacht, gedrag, gedachtes en emoties kan controleren en zelf kan bepalen op wat voor manier er wordt gereageerd op een situatie. Inhibitie hangt samen met aandacht, omdat daarbij ook bepaald moet worden in wat voor mate en waaraan aandacht wordt besteed. Het inhiberend vermogen houdt tegen dat er zomaar ergens anders de aandacht op komt te liggen. Het is bekend dat aandachtsproblemen vaker voorkomen bij kinderen met epilepsie (Dunn et al., 1999). In deze studie zullen daarom vaker onderzoeken naar voren komen die zowel gaan over inhibitie als aandacht. Het werkgeheugen heeft het vermogen om informatie in gedachte te houden, te verwerken en te reproduceren. Het werkgeheugen is belangrijk bij het betekenis geven aan informatie en gebeurtenissen. Dit doet het werkgeheugen door gebeurtenissen en informatie te analyseren en aan elkaar te koppelen. Cognitieve flexibiliteit is het vermogen om vanuit verschillende perspectieven een situatie te kunnen bekijken of om zich in te kunnen leven in verschillende gedachtes of standpunten. Daarnaast valt hier ook het vermogen onder

(6)

om zich aan plotselinge veranderingen of nieuwe situaties te kunnen aanpassen (Diamond, 2013).

Er wordt een onderscheid in executieve functies gemaakt, omdat elke deelfunctie op een andere manier gerelateerd is aan het gedrag en het welzijn van kinderen met epilepsie (MacAllister et al., 2014). Zo zal een kind met inhibitieproblemen hyperactief en impulsief gedrag vertonen en moeite hebben met het wachten op een beurt in de klas of het inhouden van motoriek gedrag. Hierdoor kan het kind met epilepsie het gevoel hebben dat het naast de aanvallen ook niet het gedrag kan controleren, wat tot problemen met het zelfbeeld of

depressiviteit kan leiden. Een kind met werkgeheugenproblemen zal juist meer problemen hebben met schoolwerkzaamheden en bijvoorbeeld moeite hebben met het op tijd afronden van taken en het plannen en organiseren van taken. Het kind kan hierdoor het idee krijgen dat het minder goed presteert dan de rest van de klas wat kan leiden tot een negatief zelfbeeld wat betreft schoolprestaties. Problemen met de cognitieve flexibiliteit kunnen ertoe leiden dat kinderen met epilepsie minder goed sociale communicatie begrijpen en zich minder goed kunnen aanpassen aan (nieuwe) sociale situaties, waardoor ze zich buitengesloten kunnen voelen (MacAllister et al., 2014). Het is van belang om te kijken of de verschillende vormen van epilepsie in andere mate problemen laten zien op de verschillende executieve functies. Deze kennis is van belang, zodat vroege herkenning en interventie kan plaatsvinden bij de vorm van epilepsie waar het risico op problemen met executieve functies het grootst is. Zo kan voorkomen worden dat het welzijn van kinderen met epilepsie verminderd wordt.

De vorm van epilepsie bij het kind wordt onder andere bepaald door de plek in de hersenen waar de ontregeling plaats vindt die een aanval veroorzaakt. Zo wordt er gesproken over partiële epilepsie (focale epilepsie), gegeneraliseerde epilepsie en epilepsiesyndromen. Partiële of focale epilepsie kan gedefinieerd worden als een terugkerende aanval die wordt veroorzaakt door een ontregeling in een bepaald deel van de hersenen die eventueel kan

(7)

overgaan naar andere delen van de hersenen (Gonzalez et al., 2014). Wanneer een ontregeling plaatsvindt in de frontaalkwab van de hersenen wordt er over frontale epilepsie gesproken (FLE; Hernandez et al., 2003). Wanneer er in de temporaalkwab een ontregeling plaatsvindt, wordt gesproken van temporale epilepsie (TLE). Bij gegeneraliseerde epilepsie vindt een ontregeling niet plaats op één plek in de hersenen, maar op meerdere plekken. Vaak gaat deze vorm gepaard met geheugenverlies (Wei, 2015). Een vorm van gegeneraliseerde epilepsie zijn gegeneraliseerde absences (GEA) of Childhood Absence Epilepsy (CAE). Daarnaast komt idiopatisch gegeneraliseerde epilepsie (IGE) veel voor. Bij deze vorm van epilepsie zijn geen hersenbeschadigingen aanwezig en lijken er geen afwijkingen te zijn in het neurologisch functioneren (Davidson, Dorris, O’Regan, & Zuberi, 2007). Epileptische syndromen zijn op te delen in meerdere soorten syndromen met verschillende verschijnselen (Panayiotopoulos, 2008). Een van de meest voorkomende epilepsie syndromen is Benign Childhood Epilepsy with Centrotemporal Spikes (BCECTS), ook wel rolandische epilepsie genoemd (Deltour, Quaglino, Barathon, De Broca, & Berquin, 2007). Niet alle vormen van epilepsie zullen besproken kunnen worden in dit overzicht. Daarom zal voornamelijk naar de relatie tussen bovengenoemde vormen en de executieve functies worden gekeken.

Aan de hand van de literatuur die over dit onderwerp bekend is, zal daarom geprobeerd worden antwoord te bieden op de vraag: wat is de relatie tussen verschillende vormen van epilepsie en executieve functies bij kinderen van vijf tot twaalf jaar. Er is gekozen om te kijken naar kinderen van vijf tot twaalf jaar, omdat dit de leeftijd is dat

kinderen naar de basisschool gaan en er tussen deze leeftijd een grote verandering plaats vindt in executieve functies (Diamond, 2006). Er wordt antwoord gegeven op de deelvragen: Welke vormen van epilepsie zijn gerelateerd aan inhibitie en aandacht? Welke vormen van epilepsie zijn gerelateerd aan het werkgeheugen en welke vormen van epilepsie zijn gerelateerd aan cognitieve flexibiliteit? Er is gekozen om alleen deze drie executieve functies uit te lichten,

(8)

omdat dit de executieve functies zijn die ook belangrijk zijn voor het algemeen functioneren in het dagelijks leven en op school (MacAllister et al., 2014). Er zal per hoofdstuk een executieve functie besproken worden met daarin de relatie tot verschillende vormen van epilepsie.

Inhibitie en aandacht bij kinderen met epilepsie

Ten eerste zal worden besproken of er een relatie is tussen inhibitie in combinatie met aandacht en epilepsie. Er zijn aanwijzingen dat er een relatie is tussen inhibitie en aandacht bij kinderen met FLE (Hernandez et al., 2003). Er is onder andere onderzocht of er een verschil is in aandachtfuncties tussen kinderen met frontale epilepsie en kinderen met andere vormen van epilepsie. Hiervoor werden kinderen met FLE (n = 16), kinderen met TLE (n = 8) en kinderen met GEA (n = 8) onderzocht. De kinderen kregen een aantal auditieve en visuele taken met betrekking tot aandacht, leren en geheugen. Daarnaast vulden de ouders van alle kinderen een gedragsvragenlijst over hun kind in. Uit de resultaten kwam naar voren dat alle drie de

groepen in verhouding tot gezonde kinderen minder goed scoorde. Opmerkelijk was dat kinderen met FLE meer aandachtproblemen lieten zien dan kinderen met een andere vorm van epilepsie. Zowel bij de visuele als de auditieve aandachtstaken scoorden de kinderen met FLE lager dan de kinderen met TLE of GEA. Uit deze resultaten kan opgemaakt worden dat er een relatie is tussen verschillende vormen van epilepsie en inhibitie- en aandachtfuncties bij kinderen (Hernandez et al., 2003). De relatie laat zien dat kinderen met epilepsie problemen hebben met deze functies en dat de grootste problemen voorkomen bij kinderen met FLE. Er bestaan echter nog meer vormen van epilepsie die wellicht een andere relatie hebben met inhibitie en aandacht.

In de studie van Deltour et al (2007) worden bijvoorbeeld de executieve functies en aandachtsprocessen onderzocht bij kinderen met BCECTS. Daarnaast werd er in de studie onderzocht of er een verband was tussen de leeftijd waarop epilepsie ontstaan is, de duur van

(9)

epilepsie en de executieve functies en aandachtsproblemen. Aan het onderzoek deden kinderen mee met BCECTS (n =29) tussen de zes en twaalf jaar. Alle kinderen werden individueel in twee sessies met tien dagen ertussen onderzocht. Inhibitie processen werden gemeten met de Stroop Color Word Test (SCWT). Bij deze test moet het kind onder andere de kleuren opnoemen van de kleur inkt waarin een incongruente naam van een kleur is gedrukt. Bijvoorbeeld: ‘zeg rood als het woord groen in rood is gedrukt’ (Schiehser & Bondi, 2009). Daarnaast werd inhibitie gemeten met een de Continuous Performance test (CPT-II). Bij deze computertaak worden stimuli (letters) aangeboden op een scherm, waarbij het kind bij elke letter een toets moet indrukken, behalve bij de letter X (Conners, & Sitarenios, 2011). Hierbij is de grootste indicator voor gebrekkige inhibitie het aantal commissie fouten tijdens de taak. De gevonden resultaten werden vergeleken met genormeerde gemiddeldes en

standaarddeviaties gebaseerd op grote groepen kinderen. Op de SCWT test werden significant lagere resultaten gevonden dan de norm. Op de CPT-III werd ook significant lager gescoord dan de norm. Dit onderzoek laat zien dat ook kinderen met BCECTS moeite hebben met inhibitie en aandachtprocessen. Echter is de experimentele conditie vergeleken met een norm en niet met een controlegroep. Ook is niet duidelijk hoe deze vorm van epilepsie verschilt ten opzichte van andere vormen van epilepsie wat betreft inhibitie en aandacht. Wanneer de studie met een controlegroep zou zijn gedaan was het aannemelijker om de bevindingen geheel aan te nemen.

In de studie van Triplett, Velanova, Luna, Padmanabhan, Gaillard en Asato (2014) werd wel gekeken naar het verschil tussen kinderen met epilepsie (n = 17) en een

controlegroep (n = 17). Hierbij werd onderzocht hoe het functionele netwerk dat is

geassocieerd met inhibitie werkt. De kinderen hadden verschillende vormen van epilepsie waaronder: partiële epilepsie (n = 6), BCECTS (n = 4), gegeneraliseerde epilepsie met tonisch-clonisch aanvallen (n = 4) en absence (n = 3). Een aantal kinderen waren ook

(10)

gediagnostiseerd met ADHD (n = 7) maar er werd niet gekeken naar de verschillen tussen kinderen met epilepsie met ADHD en zonder ADHD. Er werd gekeken hoe alle kinderen presteerden op de antisaccade (AS) taak. Dit is een taak die de inhibitie representeert bij kinderen en volwassenen. Bij deze taak worden de kinderen gevraagd naar een niet

bewegende stimulus te kijken op een scherm. Er verschijnt dan een stimulus ergens naast de al aanwezige stimulus en de kinderen moeten niet naar de nieuwe stimulus kijken, maar naar de tegenovergestelde kant van de aangeboden stimulus. Tijdens de taak werd met behulp van de fMRI de activatie in de hersenen gemeten. De resultaten laten zien dat kinderen met

epilepsie meer moeite hebben met deze inhibitie taak. De problemen doen zich vooral voor bij kinderen met een leeftijd van acht tot twaalf jaar. Bij de oudere kinderen werd geen verschil gevonden tussen de kinderen met en zonder epilepsie. Er werden over het algemeen geen verschillen gevonden in hersenactivatie tussen kinderen met epilepsie en de controlegroep. Dit is verassend, omdat er in andere studies werd gevonden dat kinderen met epilepsie andere delen van de hersenen gebruiken om tot optimale cognitieve prestaties te komen (Tosum, Siddarth, Toga, Hermann & Caplan, 2011). In de studie van Triplett et al. (2014) kwam de activatie juist in dezelfde delen van de hersenen voor. Bij deze studie moet opgemerkt worden dat het aantal proefpersonen gering is en mogelijk niet tot één groep te benoemen zijn, omdat het over verschillende vormen van epilepsie gaat. Dit is mogelijk een verklaring voor het tegenstrijdige resultaat wat betreft de hersenactivatie.

De studies met betrekking tot inhibitie en aandachtsprocessen in relatie tot kinderen met epilepsie laten gedeeltelijk dezelfde conclusies zien. De besproken studies vinden allemaal dat kinderen met epilepsie meer moeite hebben met inhibitie en aandachtstaken. De studie van Hernandez et al. (2003) laat daarbij een verschil zien tussen verschillende vormen van epilepsie, waarbij FLE de meeste problemen laat zien wat betreft inhibitie en

(11)

systemen van de hersenen een specifieke rol spelen (Powell & Voeller, 2004). De problemen bij kinderen met FLE zijn mogelijk erger, omdat bij deze kinderen een overeenkomst is tussen het gebied waarin de aanvallen ontstaan en waar de activatie plaats vindt bij inhibitie- en aandachtfuncties. Triplett et al. (2014) keek ook naar verschillende vormen van epilepsie maar maakt geen onderscheid tussen deze vormen in de resultaten. Het onderzoek van Deltour et al. (2007) liet zien dat kinderen met BCECTS ook problemen hadden met inhibitie en aandacht in vergelijking tot een norm, maar het is onduidelijk hoe de problemen bij deze vorm van epilepsie in verhouding staan tot andere vormen van epilepsie. In vervolgonderzoek zou het interessant zijn om kinderen met meerdere verschillende vormen van epilepsie met elkaar te vergelijken op dezelfde inhibitie en aandachtstaken en deze ook te vergelijken met een controlegroep. Daardoor zou een duidelijker beeld kunnen ontstaan van de verschillende vormen van epilepsie en de problemen met inhibitie en aandacht. Wanneer deze problemen duidelijker zijn, kan gerichtere preventie en interventie plaatsvinden om het lage welbevinden en problemen met het zelfbeeld of depressiviteit te voorkomen (MacAllister et al., 2014).

Het werkgeheugen bij kinderen met epilepsie

Ten tweede zal worden gekeken wat de relatie is tussen het werkgeheugen en verschillende vormen van epilepsie bij kinderen. In het onderzoek van Menlove en Reilly (2015) wordt een review gegeven van de relatie tussen kinderen met epilepsie en het

geheugen. In deze review studie wordt niet alleen gesproken over het werkgeheugen maar ook over andere vormen van het geheugen. Er wordt benadrukt dat het geheugen een cruciaal onderdeel is van het cognitief functioneren en ons in staat stelt om informatie uit de dagelijks veranderende omgeving op te slaan en te verwerken. Er blijkt dat kinderen met epilepsie meer risico lopen op geheugenproblemen (Menlove en Reilly, 2015). Het is echter nog niet

(12)

paragrafen gekeken worden of er verschillen te vinden zijn tussen verschillende studies wat betreft de relatie tussen verschillende vormen van epilepsie en het werkgeheugen.

In de studie van Sherman, Brooks, Fay-McClymont en MacAllister (2012) werd gekeken of de WISC-IV een sensitieve test is om intelligentie te meten bij kinderen met epilepsie. Daarvoor werden kinderen met epilepsie (n = 106) vergeleken met gezonde kinderen (n = 106) in een controlegroep. Een onderdeel van de WISC-IV is de Working Memory Index (WMI), waar twee testen van de WISC onder vallen. Uit de resultaten bleek dat alle subtesten van de WISC significant slechter zijn gemaakt door de kinderen met

epilepsie in vergelijking tot de kinderen zonder epilepsie. Daarbij was het grootste percentage lage scores te zien bij taken die verwerkingssnelheid en het werkgeheugen meten. De

kinderen met epilepsie laten dan ook een veel lagere score zien op de taken van de WMI in vergelijking met gezonde kinderen. Dit onderzoek laat zien dat met de WISC aangetoond kan worden dat kinderen met epilepsie problemen hebben met werkgeheugen taken. Er worden zelfs meer problemen gevonden op het gebied van het werkgeheugen dan op de andere gebieden die de WISC test. Dit onderzoek maakte geen onderscheid tussen verschillende vormen van epilepsie die mogelijk een andere relatie hebben met het werkgeheugen.

In het onderzoek van Lopes, Monteiro, Fonsesca, Robalo en Simóes (2014) werd wel onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van epilepsie in relatie tot het

werkgeheugen. Er werd volgens de onderzoekers lange tijd vanuit gegaan dat

geheugenproblemen vooral voorkwamen bij kinderen met TLE. Deze studie wilde daarom ook andere vormen van epilepsie onderzoeken en keken naar het verschil in geheugen bij kinderen met FLE (n = 30), CAE (n = 30) en BCECTS (n = 30) en een controlegroep met gezonde kinderen (n = 30). Om dit te onderzoeken werden bij de kinderen een aantal geheugen taken van de Coimbra’s Neuropsychological Assessment Battery afgenomen, waarbij de Corsi Block Tapping Test (CBTT) specifiek gericht was op het visuele

(13)

werkgeheugen. Bij deze test moeten kinderen onthouden in welke volgorde die testleider een bepaald aantal blokjes heeft aangewezen en dit reproduceren. Uit de resultaten komt naar voren dat kinderen met FLE meer problemen laten zien op geheugentaken dan kinderen met CAE of BECTS. Op de CBTT scoren de kinderen met FLE ook lager dan de controlegroep. Voor de andere twee groepen worden voor deze test geen verschillen gevonden. Hieruit wordt geconcludeerd dat kinderen met FLE meer risico lopen om geheugenproblemen te krijgen (Lopes et al., 2015).

Er bestaan echter nog andere vormen van epilepsie waarbij de relatie met het werkgeheugen is onderzocht. Zo is er onderzocht of kinderen met IGE (n = 20) problemen hebben met het lange termijn geheugen en of dit gerelateerd is aan alledaagse

geheugenproblemen (Gascoigne et al., 2012). De kinderen waren tussen de zes en zestien jaar en werden vergeleken met gezonde kinderen (n = 41). Alle kinderen met IGE namen

medicijnen tegen de epileptische aanvallen. In het onderzoek werd ook het werkgeheugen van deze kinderen onderzocht aan de hand van de Everyday Memory Questionnaire (EMQ) en de Working Memory Battery for Children (WMTB-C). Uit de EMQ kwam naar vormen dat er geen significante verschillen waren tussen het werkgeheugen bij kinderen met IGE in vergelijking met gezonde kinderen. Ook op de WMTB-C werd geen significant verschil gevonden tussen de groep met IGE en de controlegroep. Dit betekent dat niet alle vormen van epilepsie gerelateerd zijn aan het werkgeheugen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat bij deze vorm van epilepsie geen hersenbeschadigingen aanwezig zijn en er geen afwijkingen lijken te zijn in het neurologisch functioneren (Davidson et al., 2007). Echter zou dit niet alleen kunnen komen door de deze bepaalde vorm van epilepsie. Er zijn mogelijk meer factoren binnen de epilepsie die invloed kunnen hebben op het cognitief functioneren en dus op het werkgeheugen. Ook de leeftijd waarop epilepsie ontstaat, de duur van de epilepsie en de hoeveelheid anti-epileptica die wordt genomen staat in relatie met de mate van cognitieve

(14)

problemen (Sherman et al., 2012). In de studie van Gascoigne et al. (2012) gebruikten alle kinderen anti-epileptica, wat kan betekenen dat hierdoor de problemen met het werkgeheugen ook minder zijn geworden. Of dit de verklaring is voor het gevonden resultaat dat er bij kinderen met IGE geen relatie gevonden is met het werkgeheugen zou in vervolgonderzoek nader bestudeerd moeten worden. Dit kan bijvoorbeeld door kinderen met IGE die wel en geen anti-epileptica gebruiken met elkaar te vergelijken.

Het is niet alleen interessant om te kijken naar verschillende uitkomsten bij

werkgeheugen taken, maar ook om te kijken of er verschillen in de hersenen zichtbaar zijn tussen kinderen met en zonder epilepsie. Er is bijvoorbeeld onderzocht of kinderen met epilepsie andere patronen laten zien op een event-related potential (ERP) tijdens een

werkgeheugen taak (Myatchin en Lagae, 2011). Een ERP is een respons die wordt gemeten in de hersenen als een resultaat van een sensorische, motorische of cognitieve gebeurtenis, in dit geval de werkgeheugen taak. Kinderen met epilepsie (n = 31) werden vergeleken met een controlegroep (n = 31) die overeenkwamen qua intelligentie en leeftijd (zes tot zestien jaar). Onder de kinderen met epilepsie kwamen zowel kinderen voor met gegeneraliseerde epilepsie als partiele epilepsie. De kinderen kregen twee werkgeheugen taken waarbij de tweede taak moeilijker was dan de eerste. Uit de resultaten bleek dat kinderen met epilepsie op de eerste (makkelijke) taak net zo goed als de controlegroep presteerder terwijl ze op de tweede werkgeheugen taak significant meer fouten maakten dan de controlegroep. Daarnaast bleek dat de ERP’s in de epilepsie groep een grotere amplitude hadden dan die in de controlegroep voor beide taken. Een grote amplitude betekent een verhoogde activiteit in de hersenen bij de kinderen met epilepsie. De verhoogde activiteit brengt echter geen betere prestaties met zich mee, waardoor de effectiviteit van het neurocognitieve proces werkgeheugen bij kinderen met epilepsie als minder effectief wordt gezien dan bij gezonde kinderen. Het verschil in mate van hersenactivatie kan mogelijk veroorzaakt zijn door een probleem in de ontwikkeling van de

(15)

hersenen als gevolg van de epilepsie (Myatchin & Lagae, 2011). Het zou interessant zijn om verder te onderzoeken waardoor de ontwikkeling anders verloopt.

De studies naar de relatie tussen het werkgeheugen en kinderen met epilepsie laten zien dat bij meerdere vormen van epilepsie problemen met het werkgeheugen voorkomen en dat deze problemen zich vooral voordoen bij kinderen met FLE (Sherman et al., 2012; Lopes et al., 2014). Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat de werkgeheugenprocessen geregeld worden in de frontale lob van de hersenen (Powell & Voeller, 2004). Dit zou ook kunnen verklaren waarom niet bij alle vormen van epilepsie problemen in het werkgeheugen voorkomen (Gascoigne et al., 2012). Dit zou echter ook door andere factoren kunnen komen zoals de leeftijd waarop epilepsie ontstaat, de duur van epilepsie en of er anti-epileptica wordt gebruikt (Sherman et al., 2012). Daarnaast laat onderzoek zien dat de problemen met het werkgeheugen komen doordat bepaalde neurocognitieve processen minder effectief werken bij kinderen met epilepsie dan bij gezonde kinderen (Myatchin & Lagae, 2011).

Cognitieve flexibiliteit bij kinderen met epilepsie

Ten derde zal gekeken worden naar de relatie tussen cognitieve flexibiliteit en verschillende vormen van epilepsie bij kinderen. Kinderen met FLE hebben, ondanks de leeftijd waarop de eerste aanvallen ontstaan zijn, problemen met cognitieve flexibiliteit in vergelijking met gezonde leeftijdsgenoten (Luton, Burns, & deFilippis, 2010). Om dit te onderzoeken werden kinderen met FLE (n = 20) en een controlegroep (n = 20) met een leeftijd tussen de acht en achttien jaar onderzocht. In deze studie werd cognitieve flexibiliteit gemeten met de Trail-Making Test (TMT), waarbij kinderen verschillende cijfers en letters met elkaar moesten verbinden door een lijn. Uit de resultaten bleek dat de kinderen met epilepsie significant lager scoorden op de TMT dan de kinderen uit de controlegroep.

Opvallend is dat de kinderen bij wie epilepsie voor het zevende levensjaar is opgetreden lager scoren op de TMT dan de controlegroep, terwijl kinderen bij wie epilepsie later dan het

(16)

zevende levensjaar is opgetreden geen verschil laten zien op de test in vergelijking met de controlegroep. Dit laat zien dat niet alleen de vorm van epilepsie maar ook de leeftijd waarop epilepsie ontstaat een relatie heeft met executieve functies. Dit betekent dat kinderen met FLE waarbij de aanvallen vroeg zijn ontstaan een groter risico lopen om problemen te ontwikkelen met cognitieve flexibiliteit en andere executieve functies (Luton et al., 2010).

Er lijkt ook een verband te zijn tussen kinderen met BCECTS en cognitieve

flexibiliteit (Deltour et al., 2007). Dit werd onderzocht door kinderen met BCECTS (n = 29) tussen de zes en twaalf jaar te onderzoeken in twee sessies met tien dagen ertussen.

Cognitieve flexibiliteit werd onderzocht door een subtest die Hand Movements werd genoemd. Hierbij tikt de testleider met een bepaalde frequentie en een bepaalde positie van zijn hand (vuist, handpalm, zijkant) op tafel waarna het kind het op dezelfde manier moet nadoen (Bain & Gray, 2008). Daarnaast werd cognitieve flexibiliteit gemeten met de auditieve regelhantering taak van de NEPSY. Bij deze auditieve taak moeten kinderen bij bepaalde auditieve stimuli kleuren aanwijzen en andere juist inhiberen (Brooks, Sherman, & Strauss, 2009). Alle resultaten werden vergeleken met een norm en standaarddeviatie die gebaseerd is op een grote groep kinderen. Uit de resultaten bleek dat de score op Hand Movements lager was dan het gemiddelde dat is opgemaakt uit de theorie. Daarnaast was ook het gemiddelde van de auditieve regelhantering taak significant lager dan de norm. Dit duidt op een verband tussen kinderen met BCECTS en cognitieve flexibiliteit.

Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een verband tussen kinderen met TLE en cognitieve flexibiliteit (Bakhtadze et al. 2015). Dit verband is onderzocht bij kinderen met ADHD en TLE en kinderen met ADHD zonder TLE van negen tot twaalf jaar. De cognitieve flexibiliteit werd gemeten met de TMT. Uit de resultaten blijkt dat kinderen met ADHD en TLE problemen hebben met cognitieve flexibiliteit. Dit kan onder andere verklaard doordat de functionele netwerken in het brein een connectie maken tussen de temporale en frontale lob

(17)

en de temporaal epileptische zone in staat is om de frontale en prefrontale zone te beïnvloeden (Hermann, Seidenberg, & Bell, 2002). In het onderzoek van Bakhtadze et al. (2015) hebben alle onderzochte kinderen ook de diagnose ADHD, waardoor de problemen met cognitieve flexibiliteit mogelijk door de ADHD verklaard kunnen worden. Echter, er is aangetoond dat kinderen met TLE een verminderd metabolisme hebben in de (pre)frontale cortex (Takaya et al., 2006), die mogelijk bijdragen aan de problemen met de cognitieve flexibiliteit. Hierdoor kan worden uitgesloten dat de problemen met cognitieve flexibiliteit geheel komen door ADHD. Er moet echter nader onderzocht worden wat de precieze relatie is tussen ADHD en cognitieve flexibiliteit.

Er kan geconcludeerd worden dat kinderen met FLE, TLE en BCECTS risico lopen op problemen met cognitieve flexibiliteit. Er zijn echter geen studies gevonden die de

verschillende vormen van epilepsie met elkaar vergelijken. Het zou nuttig zijn om in het vervolg te onderzoeken welke vorm van epilepsie het grootste risico vormt op problemen met cognitieve flexibiliteit. Hierdoor kunnen deze kinderen eerder hulp krijgen en kan voorkomen worden dat ze problemen krijgen in het sociaal functioneren of een laag welbevinden

ontwikkelen (MacAllister et al., 2014).

Conclusie en Discussie

In dit literatuuronderzoek werd gekeken naar de relatie tussen verschillende vormen van epilepsie en executieve functies bij kinderen van vijf tot twaalf jaar. Hierbij is er onderscheid gemaakt tussen drie belangrijke executieve functies, namelijk: inhibitie en aandacht, het werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit. Uit de literatuur blijkt ten eerste dat ongeacht de vorm van epilepsie de kinderen vaker problemen hebben met deze executieve functies. Er komen bij kinderen bij verschillende vormen van epilepsie problemen voor met inhibitie en aandacht (Hernandez et al., 2003; Triplett et al., 2014; Deltour et al., 2007). Ook bij het werkgeheugen worden problemen gevonden (Menlove & Reilly, 2015; Sherman et al.,

(18)

2012), waarbij de grootste problemen voorkomen bij kinderen met FLE (Lopes et al., 2014). Echter worden niet bij elke vorm van epilepsie problemen in het werkgeheugen gevonden (Gascoigne et al., 2012). De gevonden studies over cognitieve flexibiliteit laten wél bij verschillende vormen van epilepsie problemen zien (Luton et al., 2010; Deltour et al., 2007; Bakhtadze et al., 2015).

Wanneer er kritisch naar dit onderzoek wordt gekeken, valt het ten eerste op dat er voor de verschillende studies veel verschillende testen worden gebruikt om de executieve functies te meten. Om inhibitie en aandacht te meten werden de SCWT, CPT-II en antisaccade taak gebruik. Om het werkgeheugen te meten werden de WMI, Corsi Block Tapping Test, WMTB-C en EMQ gebruikt. Cognitieve flexibiliteit werd met de TMT, de Hand Movements taak en de NEPSY gemeten. Dit kan betekenen dat de verschillende testen een gezamenlijk beeld laten zien, maar aan de andere kant is het moeilijker om de uitkomsten met elkaar te vergelijken. Daarbij moet ook afgevraagd worden of elke test een goede

weergave is van de bepaalde executieve functie die beoogd wordt te meten. De SCWT en antisaccade taak worden als sensitief gezien in het meten van inhibitie (Homack & Riccio, 2004; Goto et al., 2010), maar de CPT-II wordt afgeraden om te gebruiken. De validiteit van deze test laag is waardoor eventuele verschillen over het hoofd worden gezien (Busse & Whiteside, 2012). De NEPSY wordt als validie gezien om cognitieve flexibiliteit te meten (Bender, Marks, Brown, Zach, & Zaroff, 2007), maar de TMT wordt niet valide genoeg ervaren (Busse & Whiteside, 2012). De WMI, de WMTB-C en de CBTT worden alle als valide tests gezien om het werkgeheugen te meten (Alloway, Gathercole, Kirkwood, & Elliott, 2008; Pickering, & Gathercole, 2001; Busch, Pagulayan, Medina, & Krikorian, 2005). Ook de EMQ is een valide vragenlijst om het werkgeheugen in kaart te brengen (Royle, & Lincoln, 2008). Het zou interessant zijn om in het vervolg de executieve functies bij verschillende vormen van epilepsie met dezelfde valide test te onderzoeken, zodat ze goed

(19)

vergeleken kunnen worden. Bij de inhibitie en aandacht zou dit gedaan kunnen worden met de SCWT, bij het werkgeheugen met de WMI van de WISC en bij cognitieve flexibiliteit met de NEPSY.

Ten tweede lijken er naast de verschillende vormen van epilepsie nog veel andere factoren te zijn die een relatie hebben met executieve functies. Zo hebben ook de leeftijd waarop epilepsie ontstaat (Luton et al., 2010), het aantal aanvallen, de duur van de aanvallen en of de kinderen wel of geen medicatie slikken invloed op de mate van executief

functioneren (Sherman et al., 2012). Hier is in een aantal studies naar gekeken, maar in veel studies is hier niet voor gecontroleerd. Hierdoor kunnen de relaties mogelijk vertekend zijn. In vervolgonderzoek moet gekeken worden naar andere variabelen die bij epilepsie invloed hebben op het executief functioneren, zoals het gebruik van anti-epileptica. Er zou een groep kinderen met epilepsie die geen anti-epileptica gebruikt vergeleken kunnen worden met een groep kinderen die wel anti-epileptica gebruikt. Dit kan echter lastig zijn, omdat je kinderen niet kan opleggen om geen anti-epileptica te gebruiken. Daarnaast zou ook gekeken kunnen worden of de leeftijd waarop epilepsie is ontstaan invloed heeft op het executief functioneren, zoals al eerder gebeurde in het onderzoek van Luton et al. (2010) bij kinderen met FLE.

Ten derde maken ook niet alle onderzoeken onderscheid tussen een bepaalde vorm van epilepsie (Triplett et al., 2014; Sherman et al., 2012), waardoor het wel relevante studies zijn om een relatie aan te tonen, maar het moeilijk is om een onderscheid te laten zien tussen de verschillende vormen van epilepsie. Daarnaast zijn lang niet alle vormen van epilepsie besproken, waardoor het nog geen volledig beeld is van alle vormen met epilepsie en de relatie met executieve functies. Vervolgonderzoek zou de verschillende vormen van epilepsie met elkaar kunnen vergelijken. Ook moet er verder onderzoek gedaan worden naar vormen van epilepsie die nog niet veel in de literatuur voorkomen in relatie tot executieve functies, zoals een aantal idiopathische epilepsie syndromen. Deze vormen laten mogelijk andere

(20)

relaties zien met executieve functies, omdat bij deze vormen geen hersenbeschadiging te zien zijn die mogelijk de gebieden van de executieve functies beschadigd hebben (Hommet, Sauerwein, De Toffol, & Lassonde, 2006).

Concluderend, de bevindingen uit dit onderzoek laten zien dat kinderen met epilepsie problemen hebben met executieve functies. De problemen zijn bij bepaalde vormen van epilepsie groter, zoals bij kinderen met FLE (Hermandez et al., 2003). Deze bevindingen kunnen een bijdrage leveren aan gerichte preventie en interventie voor kinderen met epilepsie die een verhoogde kans hebben op het krijgen van executieve functie problemen. Vooral bij kinderen met FLE is het risico hoog op het krijgen van inhibitie-, aandachts- en

werkgeheugenproblemen. Vroege herkenning en hulp kan voorkomen dat het kind problemen krijgt met het functioneren op school en in het dagelijks leven school en een laag welbevinden ontwikkeld.

(21)

Literatuur

Alloway, T. P., Gathercole, S. E., Kirkwood, H., & Elliott, J. (2008). Evaluating the validity of the automated working memory assessment. Educational Psychology, 28, 725-734. doi:10.1080/01443410802243828

Anderson, P. (2002). Assessment and development of executive function (EF) during childhood. Child neuropsychology, 8, 71-82. doi:10.1076/chin.8.2.71.8724

Asato, M. R., Nawarawong, N., Hermann, B., Crumrine, P., & Luna, B. (2011). Deficits in oculomotor performance in pediatric epilepsy. Epilepsia, 52, 377-385. doi:10.1111 /j.1528-1167.2010.02787.x

Bain, S. K., & Gray, R. (2008). Test Reviews: Kaufman, AS, & Kaufman, NL (2004). Kaufman Assessment Battery for Children, Circle Pines, MN. AGS.Journal of Psychoeducational Assessment, 26, 92-101. doi:10.1177/0734282907300461

Bakhtadze, S., Beridze, M., Geladze, N., Khachapuridze, N., & Bornstein, N. (2015). Effect of EEG biofeedback on cognitive flexibility in children with attention deficit

hyperactivity disorder with and without epilepsy. Applied psychophysiology and biofeedback, 40, 1-9. doi:10.1007/s10484-015-9314-9

Bender, H. A., Marks, B. C., Brown, E. R., Zach, L., & Zaroff, C. M. (2007).

Neuropsychologic performance of children with epilepsy on the NEPSY.Pediatric neurology, 36, 312-317. doi:10.1016/j.pediatrneurol.2007.01.011

Brooks, B. L., Sherman, E. M., & Strauss, E. (2009). NEPSY-II: A developmental neuropsychological assessment. Child Neuropsychology, 16, 80-101. doi:10.1080 /09297040903146966

Busch, R.M., Pagulayan, K.F., Medina, K.L., & Krikorian, R. (2005). Corsi Block-Tapping task performance as a function of path configuration. Journal of Clinical and

(22)

Busse, M., & Whiteside, D. (2012). Detecting suboptimal cognitive effort: classification accuracy of the Conner's continuous performance test-II, brief test of attention, and trail making test. The Clinical Neuropsychologist, 26, 675-687. doi:10.1080/13854046 .2012.679623

Conners, C. K., & Sitarenios, G. (2011). Conners’ Continuous Performance Test (CPT). In J. Kreautzer, J. DeLuca, B. Caplan (Eds.), Encyclopedia of Clinical Neuropsychology, (pp. 681-683). New York: Springer-Verslag

Davidson, M., Dorris, L., O’Regan, M., & Zuberi, S. M. (2007). Memory consolidation and accelerated forgetting in children with idiopathic generalized epilepsy. Epilepsy & Behavior, 11, 394-400. doi:10.1016/j.yebeh.2007.05.004

Deltour, L., Quaglino, V., Barathon, M., De Broca, A., & Berquin, P. (2007). Clinical evaluation of attentional processes in children with benign childhood epilepsy with centrotemporal spikes (BCECTS). Epileptic Disorders, 9, 424-431. doi:10.1684/epd .2007.0127

Diamond, A. (2006). The early development of executive functions. In E. Bialystok, & F. I. M. Craik (Eds.), Lifespan cognition: Mechanisms of change (pp. 70-95). New York: Oxford University Press

Diamond, A. (2013). Executive functions. Annual Review of Psychology, 64, 135-168. doi:10.1146/annurev-psych-113011-143750

Ekinci, O., Titus, J. B., Rodopman, A. A., Berkem, M., & Trevathan, E. (2009). Depression and anxiety in children and adolescents with epilepsy: prevalence, risk factors, and treatment. Epilepsy & Behavior, 14, 8-18. doi:10.1016/j.yebeh.2008.08.015

Gascoigne, M. B., Barton, B., Webster, R., Gill, D., Antony, J., & Lah, S. S. (2012). Accelerated long‐term forgetting in children with idiopathic generalized epilepsy. Epilepsia, 53, 2135-2140. doi:10.1111/j.1528-1167.2012.03719.x

(23)

Gonzalez, L. M., Embuldeniya, U. S., Harvey, A. S., Wrennall, J. A., Testa, R., Anderson, V. A., & Wood, A. G. (2014). Developmental stage affects cognition in children with recently-diagnosed symptomatic focal epilepsy. Epilepsy & Behavior, 39, 97-104. doi:10.1016/j.yebeh.2014.08.006

Goto, Y., Hatakeyama, K., Kitama, T., Sato, Y., Kanemura, H., Aoyagi, K., ...Aihara, M. (2010). Saccade eye movements as a quantitative measure of frontostriatal network in children with ADHD. Brain and Development, 32, 347-355. doi:10.1016/j.braindev .2009.04.017

Hermann, B. P., Seidenberg, M., & Bell, B. (2002). The neurodevelopmental impact of childhood-onset temporal lobe epilepsy on brain structure and function and the risk of progressive cognitive effects. Progress in Brain Research, 135, 429-438. doi:10.1046 /j.1528-1157.2002.49901.x.

Hernandez, M. T., Sauerwein, H. C., Jambaqué, I., de Guise, E., Lussier, F., Lortie, A.,

...Lassonde, M. (2003). Attention, memory, and behavioral adjustment in children with frontal lobe epilepsy. Epilepsy & Behavior, 4, 522-536. doi:10.1016/j.yebeh.2003.07 .014

Høie, B., Sommerfelt, K., Waaler, P. E., Alsaker, F. D., Skeidsvoll, H., & Mykletun, A. (2008). The combined burden of cognitive, executive function, and psychosocial problems in children with epilepsy: a population‐based study. Developmental Medicine & Child Neurology, 50, 530-536. doi:10.1111/j.1469-8749.2008.03015.x Homack, S., & Riccio, C. A. (2004). A meta-analysis of the sensitivity and specificity of the

Stroop Color and Word Test with children. Archives of Clinical Neuropsychology, 19, 725-743. doi:10.1016/j.acn.2003.09.003

(24)

Hommet, C., Sauerwein, H. C., De Toffol, B., & Lassonde, M. (2006). Idiopathic epileptic syndromes and cognition. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 30, 85-96. doi:10.1016/j.neubiorev.2005.06.004

MacAllister, W. S., Vasserman, M., Rosenthal, J., & Sherman, E. (2014). Attention and executive functions in children with epilepsy: What, why, and what to do. Applied Neuropsychology: Child, 3, 215-225. doi:10.1080/21622965.2013.839605

MacAllister, W. S., Vasserman, M., Vekaria, P., Miles-Mason, E., Hochsztein, N., & Bender, H. A. (2012). Neuropsychological endophenotypes in ADHD with and without

epilepsy. Applied Neuropsychology: Child, 1, 121-128. doi:10.1080/21622965.2012 .709421

Menlove, L., & Reilly, C. (2015). Memory in children with epilepsy: A systematic review. Seizure, 25, 126-135. doi:10.1016/j.seizure.2014.10.002

Myatchin, I., & Lagae, L. (2011). Impaired spatial working memory in children with well-controlled epilepsy: an event-related potentials study. Seizure, 20, 143-150.

doi:10.1016/j.seizure.2010.11.005

Panayiotopoulos, C. P. (2008). Typical absence seizures and related epileptic syndromes: assessment of current state and directions for future research. Epilepsia, 49, 2131-2139. doi:10.1111/j.1528-1167.2008.01777.x

Pastor, P. N., Reuben, C. A., Kobau, R., Helmers, S. L., & Lukacs, S. (2015). Functional difficulties and school limitations of children with epilepsy: findings from the 2009– 2010 National Survey of Children with Special Health Care Needs. Disability and health journal, 8, 231-239. doi:10.1016/j.dhjo.2014.09.002

Powell, K. B., & Voeller, K. K. (2004). Prefrontal executive function syndromes in children. Journal of Child Neurology, 19, 785-797. doi:10.1177

(25)

Rodenburg, R., Stams, G. J., Meijer, A. M., Aldenkamp, A. P., & Deković, M. (2005). Psychopathology in children with epilepsy: a meta-analysis. Journal of pediatric psychology, 30, 453-468. doi:10.1093/jpepsy/jsi071

Royle, J., & Lincoln, N. B. (2008). The Everyday Memory Questionnaire–revised: Development of a 13-item scale. Disability and rehabilitation, 30, 114-121. doi:10.1080/09638280701223876

Schiehser, D. M., & Bondi, M. W. (2009). Stroop Color‐Word Test. Corsini Encyclopedia of Psychology. doi:10.1002/9780470479216.corpsy0951

Sherman, E. M., Slick, D. J., & Eyrl, K. L. (2006). Executive dysfunction is a significant predictor of poor quality of life in children with epilepsy. Epilepsia, 47, 1936-1942. doi:10.1111/j.1528-1167.2006.00816.x

Sherman, E., Brooks, B. L., Fay‐McClymont, T. B., & MacAllister, W. S. (2012). Detecting epilepsy‐related cognitive problems in clinically referred children with epilepsy: Is the WISC‐IV a useful tool?. Epilepsia, 53, 1060-1066. doi:10.1111/j.15281167.2012 .03493.x

Sillanpää, M., & Cross, J. H. (2009). The psychosocial impact of epilepsy in

childhood. Epilepsy & Behavior, 15, S5-S10. doi:10.1016/j.yebeh.2009.03.007 Takaya, S., Hanakawa, T., Hashikawa, K., Ikeda, A., Sawamoto, N., Nagamine, T.,

…Fukuyama, H. (2006). Prefrontal hypofunction in patients with intractable mesial temporal lobe epilepsy. Neurology, 67, 1674-1676. doi:http://dx.doi.org/10.1212 /01.wnl.0000242628.26978.e2

Triplett, R. L., Velanova, K., Luna, B., Padmanabhan, A., Gaillard, W. D., & Asato, M. R. (2014). Investigating inhibitory control in children with epilepsy: An fMRI

(26)

Wei, H. L., An, J., Zeng, L. L., Shen, H., Qiu, S. J., & Hu, D. W. (2015). Altered functional connectivity among default, attention, and control networks in idiopathic generalized epilepsy. Epilepsy & Behavior, 26, 118-125. doi:10.1016/j.yebeh.2015.03.031

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze discussie heeft ertoe geleid dat bij evaluatie van het succes van het Partnership, zowel de gemeente als corporaties het nog steeds niet eens waren over de wijze waarop de

Newspaper Number of articles Title Date Length Tone Subject Key terms National identity: yes/no If yes: implicit/explicit Example Conscious of

1916 Easter Rising, (Irish) cultural memory, modes of remembering, cultural identity, The Plough and the Stars, The Red and the Green, A Star Called Henry... Although perhaps

Even though Chicago’s Welcoming City Ordinance is meant to shield undocumented immigrants from deportation, this sanctuary ordinance is limited because a city - or the state of

Een andere verklaring voor het feit dat er geen verschil is gevonden tussen schema’s en tropen kan zijn dat proefpersonen van het huidige onderzoek de slogans maar één

Biochemical characterization and bioinformatic analysis of two large multi-domain enzymes from Microbacterium aurum B8.A involved in native starch degradation..

If the preceding three requirements were met and a foreign company was therefore deemed to be a controlled foreign company, all persons resident in the United

We applied a positive psychology approach in this study, using AI to identify existing strengths of people living in an LSEE, especially those pertaining to mothers and