• No results found

Kansen en belemmeringen van professionals in het aansluiten bij de behoeften van mishandelde kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kansen en belemmeringen van professionals in het aansluiten bij de behoeften van mishandelde kinderen"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kansen en belemmeringen van professionals in het aansluiten bij de behoeften van mishandelde kinderen.

Rianne Bokking 6150233 Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Augustus 2014

(2)

Inhoudsopgave Abstract………...3 Inleiding………... 4 Hoofdstuk 1 – Methode……….………….….….. 8 1.1 Onderzoeksopzet……….…….8 1.2 Deelnemers……….…... 8 1.3 Instrumenten……….……….….. 9 1.4 Procedure………... 9 1.5 Analyse………....…...10 1.6 Validiteit en betrouwbaarheid………11 1.6.1 Validiteit………...……….…11 1.6.2 Betrouwbaarheid………12

Hoofdstuk 2 – Resultaten hulpverlening………...………... 13

2.1 Huidige hulpverlening kindermishandeling………13

2.2 De professional over de hulpverlening………... 14

2.2.1 Belang hulpverlening vanuit professional en kind……… 15

2.2.2 Gesprekken met het kind………15

2.2.3 Waar zou de professional zelf voor kiezen in de aanpak kindermishandeling?………. 17

2.3 Conclusie……….17

Hoofdstuk 3 – Resultaten behoeften van kinderen en beperkingen………..19

3.1 Beperkingen……….19

3.2 Behoeften van kinderen………20

3.3 Conclusie………. 23 Hoofdstuk 4 – Resultaten behoeften van kinderen en kansen……….. 24

4.1 Kansen en mogelijkheden………24

4.2 Behoeften van kinderen………25

4.3 Conclusie………. 27

Hoofdstuk 5 – Resultaten de nieuwe Wet op de Jeugdzorg……….. 28

(3)

5.1 De professional over de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg….28 5.2 Conclusie………. 29 Conclusie en Discussie………..30 Referenties……… 34 Bijlagen……… 38 Abstract

The purpose of this study is to investigate which opportunities and limitations professionals experience in their fit with the needs of abused children. This requires a qualitative study conducted among 14 professionals, which all are employed at an institution related to child abuse. For all participants was used a standard interview, which has been transcribed and coded afterwards. The results showed time pressure and waiting for help are main limitations, which are in line with the restrictions children mention. As most likely the professionals name the Signs of Safety program, which satisfies to the desire of children to be heard.

(4)

Inleiding

Uit een studie uit 2010 is gebleken dat er in Nederland per 1000 kinderen ongeveer 34 mishandeld worden (Alink, Pannebakker, Euser, Bakermans-Kranenburg, Vogels, & Van Ijzerdoorn, 2013). Het is niet mogelijk om precieze cijfers vast te stellen wat betreft kindermishandeling. Dit komt bijvoorbeeld doordat het moeilijk is vast te stellen wat kindermishandeling precies inhoudt. Bovendien wordt kindermishandeling veelal verzwegen, waardoor er geen goed beeld kan worden geschetst over de prevalentie. Wat wel met zekerheid gesteld kan worden, is dat de gemelde gevallen van kindermishandeling gezien worden als het zogenaamde topje van de ijsberg (Van der Ploeg & De Groot, 2010).

Het spreekt voor zich dat mishandelde kinderen in een stressvolle situatie verkeren (Margolin & Vickerman, 2011; Van der Ploeg, 2013). In plaats van primaire levensbehoeften zoals warmte en aandacht krijgen deze kinderen te maken met fysieke of geestelijke mishandeling. Naast stress brengt deze situatie ook verwarring met zich mee, omdat de ouders veelal verantwoordelijk zijn voor de mishandeling. Tevens vindt de mishandeling plaats in huis, waardoor het kind zich niet kan onttrekken. Zeker voor jonge kinderen is dit zeer lastig, omdat zij veelal afhankelijk zijn van hun ouders en hierdoor een grotere kans lopen om mishandeld te worden (Berger, Ten Berge, & Geurts, 2004; Ronan, Canoy, & Burke, 2009; Van der Ploeg, 2013).

In 1989 namen de Verenigde Naties het Verdrag Inzake Rechten van het Kind (IVRK) aan. Dit verdrag, wat in 1990 van kracht ging, heeft een cruciale rol gespeeld in de aanpak van geweld tegen kinderen (Cutland, 2012). Het rechtssysteem in Nederland verbiedt elk soort van geweld tegen kinderen. Tevens kent het een verbod op vernederende behandeling van het kind (Looten, 2013). Sinds 2005 is in de Wet op de Jeugdzorg vastgelegd dat Bureau Jeugdzorg wordt gezien als de toegangspoort voor de Jeugdzorg van kinderen van 0 tot 18 4

(5)

jaar. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), onderdeel van Bureau Jeugdzorg, heeft de taak kindermishandeling te stoppen. Zij beogen dit te doen door advisering, onderzoek en het aannemen van meldingen bij vermoedens van mishandeling (Schoonenberg & Beukering, 2013). Begin 2014 is er door de Tweede Kamer gestemd over een nieuwe Wet op de Jeugdzorg. Hierin zou komen te staan dat kinderen, jongeren en hun ouders recht hebben op jeugdzorg en dat deze zorg zo dicht mogelijk bij het kind moet staan. Ook staat er in de nieuwe wet dat de zorg zo kort mogelijk moet duren. De kern van de wet is dat de verantwoordelijkheid van de gemeenten wordt vergroot (Rijksoverheid, 2013a). Inmiddels is de nieuwe Wet op de Jeugdzorg aangenomen en gaat deze van kracht vanaf 1 januari 2015. Indicatiestelling is een essentieel proces in de jeugdzorg (Bartelink, Ten Berge, & Van Yperen. 2010). Vroegtijdige signalering van kindermishandeling, van professionals zoals artsen of niet-professionals zoals buurtbewoners, is hierbij cruciaal voor het toepassen van effectieve interventies. In de Wet op de Jeugdzorg staat vermeld dat het AMK de mogelijkheid heeft om binnen vier weken onderzoek te doen zonder de betrokken ouders op de hoogte te stellen. Wanneer het kind direct gevaar loopt, wordt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) ingeschakeld. Tijdens het onderzoek wordt doorgaans informatie verzameld bij meerdere bronnen, zoals school en huisarts (De Ruiter, Hildebrand, & van der Hoorn, 2012).

Er wordt veelal verondersteld dat ‘er met iemand over praten je beter doet voelen’. Echter kan het gebeuren, dat wanneer er over een gebeurtenis wordt gepraat, het kind in kwestie zich slechter of verwarder voelt. Een mishandeld kind dient hierdoor voorzichtig benaderd te worden, omdat de reactie kan variëren van kind tot kind. Hierbij is het van belang om geen druk uit te oefenen op het kind, wanneer het nog niet toe is om over de ervaring te

praten (Gil, 2011).

Toch is het belangrijk dat kinderen leren praten over de mishandeling, omdat zij op deze manier het gevoel krijgen dat volwassenen weten wat er met hen is gebeurd en dat zij horen dat de mishandeling niet hun schuld is (Reedijk, 2013). Uit onderzoek van McClain (2013) is tevens gebleken dat vrouwen die vroeger mishandeld waren, baat hebben gehad bij het praten over de ervaring. Dit geldt zowel voor hun psychische als hun emotionele welzijn. Het praten over de gebeurtenis stond ook in verband met de heling van de emoties die gelinkt waren aan de mishandeling. Hiernaast is het praten over de gebeurtenis van belang, omdat de mishandeling van zeer grote invloed kan zijn op de verdere ontwikkeling van het kind. Wanneer een kind mishandeld wordt, heeft het namelijk een grotere kans om tijdens de adolescentie zowel internaliserende ( Alink et al., 2013; Moylan, Herrenkohl, Sousa, Tajima,

(6)

Herrenkohl, & Russo, 2010) als externaliserende problematiek te gaan vertonen (Moylan, Herrenkohl, Sousa, Tajima, Herrenkohl, & Russo, 2010). Tot slot blijkt het dat mishandeling van kinderen in verband staat met negatieve lichamelijke problemen, zoals het ontwikkelen van een eetstoornis (Teeuw, 2013).

Veel kinderen houden na de mishandeling echter hun mond en durven er niet met anderen over te praten. Het blijkt dat slechts een zeer kleine minderheid van de kinderen wel praat over de meegemaakte mishandeling (Humphreys, Mullender, Thiara, & Skamballis, 2006). Ze zijn veelal bang voor de consequenties. Zo zijn zij bijvoorbeeld bang dat door hun schuld iemand in de gevangenis belandt of dat zij worden uitgemaakt voor leugenaar (Gil, 2011; Pipe, Lamb, Orbach, & Cederborg, 2013). Tevens is het gebleken dat slachtoffers van mishandeling en huiselijk geweld vaak kampen met gevoelens van schaamte en angst. Toch blijkt het dat een merendeel van de slachtoffers er wel over zou willen praten als er naar gevraagd zou worden (Drijber & Reijnders, 2006).

Opmerkelijk is dat uit onderzoek van Stichting Alexander (2013) naar voren is gekomen dat kinderen en jongeren niet of nauwelijks worden gehoord wanneer het gaat over de aanpak van kindermishandeling. Onderzoek van Coyne (2008) ondersteunt de bewering dat kinderen zelden betrokken worden om besluiten te nemen over hun leven, zelfs wanneer de kinderen uitdrukkelijk aangeven betrokken te willen worden. Dit wordt verklaard door de onzekerheid die er heerst onder professionals en ouders wat betreft de participatie van kinderen in het nemen van beslissingen. Het hangt van de houding van professionals af of kinderen wel of geen stem hebben in het nemen van belangrijke beslissingen (Coyne, 2008).

Bovenstaande lijkt echter zeer vreemd, omdat is gebleken dat wanneer kinderen wel worden gehoord, hun inzicht wordt vergroot en zij macht verwerven over de eigen realiteit. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen het goed kunnen verbergen als zij mishandeld zijn. Volgens de kinderen moet er dan ook goed op hen worden gelet, zodat non-verbaal gedrag wordt opgemerkt. Hiernaast blijkt het dat kinderen graag willen dat zij goed worden begeleid en dat ook hun ouders hulp krijgen (Stichting Alexander, 2013).

Uit eerder onderzoek zijn meerdere zaken naar voren gekomen wat voor kinderen belangrijk is in de aanpak van kindermishandeling. Voor kinderen is het bijvoorbeeld van belang, dat wanneer er ernstige problemen zijn in het gezin, Bureau Jeugdzorg hen in de gaten houdt. Tevens geven kinderen en jongeren aan dat het van uiterst belang is dat men weet hoe kindermishandeling te herkennen is, wat er aan gedaan moet worden en dat er goed geluisterd wordt. Tot slot is het voor kinderen belangrijk dat het na de mishandeling op een plek terecht 6

(7)

komt waar het zich veilig voelt en dat het niet steeds verplaatst hoeft te worden (Stichting Alexander, 2006).

Onderzoek van Gil (2011) ondersteunt de bevinding van Stichting Alexander dat het voor kinderen erg lastig kan zijn dat zij veelal worden geconfronteerd met verschillende hulpverleners en dat zij vaak hun verhaal opnieuw moeten vertellen. Toch blijkt dit in de hulpverlening wel vaak te gebeuren. Uit dit onderzoek blijkt tevens dat kinderen het fijner vinden om op een spelenderwijze, indirecte manier te praten over de mishandeling. Ook is het voor kinderen van belang dat het duidelijk moet zijn wat zij moeten doen nadat zij mishandeld zijn. Als voorbeeld wordt hier gegeven dat kinderen moeten weten dat er een vertrouwenspersoon rondloopt op school, waar zij terecht kunnen met problemen. Hiernaast blijkt het dat kinderen willen dat er snel actie wordt ondernomen in een crisissituatie, zodat het kind veilig is (Stichting Alexander, 2006).

Wanneer een kind mishandeld is en uit huis wordt geplaatst, blijkt het fijn te zijn wanneer er geen wachtlijsten zijn en een goede doorstroom naar een goede plek bevorderd wordt. Tevens vinden deze kinderen het fijn wanneer zij hun mening mogen geven en mee mogen beslissen over hun plaatsing. Ook is het belangrijk dat kinderen de gebeurtenis verwerken en vaardigheden verwerven om hun vaardigheden te versterken. Hiernaast is het voor kinderen fijn als zij één persoon hebben die de hulp coördineert, in plaats van dat de contactpersoon steeds wisselt (Stichting Alexander, 2006). Tot slot vinden kinderen het fijn als zij zich op hun gemak voelen bij de persoon die hen hulp biedt. Volgens de kinderen kan dit worden gerealiseerd door als hulpverlener wat over jezelf te vertellen en je niet te zakelijk op te stellen (Stichting Alexander, 2013).

Wanneer op bovenstaande wordt gefocust, lijkt het een en ander duidelijk te worden over hoe mishandelde kinderen benaderd dienen te worden en hoe hen hulp geboden kan worden. Toch blijkt uit onderzoek van Gil (2011) dat er in de praktijk weinig van terecht komt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat professionals niet goed weten hoe zij op een kindvriendelijke manier methoden moeten toepassen op de aanpak van kindermishandeling (Sarti, Jurrius, Strating, & Schalkers, 2011). Ook blijkt het voor hulpverleners vaak lastig om te beslissen welke hulp het meest effectief is voor een kind of gezin (Bartelink, Ten Berge, & Van Yperen. 2010). Hierdoor is het van belang om te onderzoeken waarom er niet gebeurt wat voor kinderen zo belangrijk is. De hoofdvraag die in deze scriptie centraal staat is dan ook: Welke praktische en juridische kansen en belemmeringen ervaren professionals bij het aansluiten van hun handelen bij de behoeften van kinderen die mishandeld zijn? 7

(8)

Om bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden, is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd welke vorm heeft gekregen door topic-interviews. In hoofdstuk 1 zal het onderzoek uiteengezet worden. De hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 zullen in het teken staan van de resultaten. De professional komt aan het woord over de hulpverlening en de kansen en belemmeringen zullen besproken worden. Tevens zullen deze kansen en belemmeringen in verband worden gebracht met de behoeften die kinderen zeggen te hebben. Tot slot kan er op grond van de resultaten worden aangegeven in welke mate de professionals aan de behoeften van kinderen kunnen voldoen na de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg.

Hoofdstuk 1 – Methode 1.1 Onderzoeksopzet

Er is gekozen voor een kwalitatief onderzoek, omdat de onderzoeker wil weten hoe de te onderzoeken mensen een sociale situatie interpreteren. De situatie in dit geval is welke praktische en juridische kansen en belemmeringen hulpverleners ervaren in de hulp voor mishandelde kinderen. Tevens wordt het met kwalitatief onderzoek mogelijk om het onderwerp te zien vanuit de ogen van de onderzochte personen. Hierdoor wordt het mogelijk om het onderwerp te beschrijven en zo nodig te verklaren (Boeije, 2005).

Het kwalitatieve onderzoek heeft vorm gekregen door topic-interviews af te nemen. Dit interview is gestructureerd door de onderzoeker. Dit betekent dat de inhoud van de vragen, de formulering en de volgorde van de vragen vooraf vaststonden. Er is gekozen voor een topic-interview, omdat er op deze manier aandacht kan worden geschonken aan een onderwerp, namelijk de praktische kansen en juridische belemmeringen die professionals ervaren in de hulpverlening van mishandelde kinderen (Boeije, 2005).

1.2 Deelnemers

Voor het huidige onderzoek zijn er 29 personen benaderd om deel te nemen aan het onderzoek, waarvan er uiteindelijk veertien participeerden. Deze personen zijn allen werkzaam bij een aan kindermishandeling gerelateerde instelling. Zo deden er vijf medewerkers mee van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), vier medewerkers van Bureau Jeugdzorg (BJZ), twee medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), één participant was werkzaam als docente bij de Hogeschool van

(9)

Amsterdam afdeling Maatschappelijk werk en Dienstverlening en Sociaal Pedagogische Hulpverlening, één bij de William Schrikker Groep en één bij het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). De participanten waren allen vrouw en kwamen uit Den Haag, Gouda, Utrecht, Alkmaar en Amsterdam. De interviews zijn afgenomen in maart en april 2014. Zie bijlage 2 voor een schematische weergave van de participanten en de instelling waarin zij werkzaam zijn, de functie die zij bekleden en het aantal jaar ervaring.

1.3 Instrumenten

De data is verzameld door middel van een kwalitatief onderzoek in de vorm van een topic-interview (bijlage 1). Naar aanleiding van het gedane literatuuronderzoek is er een vragenlijst ontwikkeld. Met deze vragenlijst wordt getracht antwoord te geven op de hoofdvraag van dit onderzoek. Het interview bestond uit vijftien vragen en vraag acht bestond uit zeven deelvragen. Het interview begon met een aantal algemene vragen over de instelling waar de participant werkzaam is, de huidige functie en het aantal jaar ervaring. Hierna werden de vragen meer specifiek en gingen ze over de gespreksvoering met het mishandelde kind, het belang van de hulpverlening vanuit de professional gezien en vanuit het kind gezien. Tevens kwamen er resultaten uit onderzoeken aan bod, waarna de professional kansen en belemmeringen moest noemen met betrekking tot die onderzoeksresultaten. Tot slot werden er vragen gesteld over de algemene kansen en belemmeringen die de professionals ervaren, over wat er volgens de hulpverlener zou moeten gebeuren om mishandelde kinderen te helpen, wat de professional zelf voor aanpak zou bieden en hoe de professional tegenover de nieuwe Wet op de Jeugdzorg staat.

1.4 Procedure

De uitgenodigde participanten hebben eerder een conferentie bijgewoond van Stichting Alexander, waarna ze zijn benaderd om mee te doen aan het interview voor dit onderzoek. Allereerst kregen zij een algemene e-mail met informatie over het onderzoek. Hierna zijn zij persoonlijk benaderd met de vraag of zij mee wilde werken aan het interview, waarna er een afspraak werd gemaakt en het interview werd afgenomen.

(10)

Alle participanten kregen dezelfde vragenlijst voorgelegd, welke vooraf was opgesteld. De vragenlijst is telkens afgenomen in dezelfde volgorde. Alle interviews vonden plaats op kantoor van de geïnterviewde, op twee interviews na. Deze twee interviews zijn telefonisch afgenomen. De interviews die op kantoor werden afgenomen, vonden plaats in een aparte kamer. De interviews werden in negen van de elf gevallen één op één afgenomen. Bij één interview waren er drie participanten aanwezig en bij één interview waren dat er twee.

Alvorens het interview startte, werd de participant bedankt voor de bereidheid om deel te nemen en is er informatie gegeven over het onderzoek. De informatie omvatte het doel van het onderzoek en hierbij werd vermeld dat de gegeven informatie anoniem en vertrouwelijk behandeld wordt en alleen gebruikt zal worden voor dit onderzoek. Tevens werd vermeld dat het interview opgenomen zou worden met een voice-recorder, zodat het later uitgetypt kan worden. Wanneer het voor de participant duidelijk was, begon het interview. Na het interview kreeg de participant de gelegenheid om opmerkingen toe te voegen. De interviews duurden tussen de 30 en 60 minuten.

1.5 Analyse

Na het afnemen van de topic-interviews, zijn deze uitgetypt. In de meeste gevallen gebeurde dit direct na afname van het interview. Na het uittypen van de interviews, zijn deze geanalyseerd. Het analyseren kan worden omgeschreven als de verwerking van de gegevens om de onderzoeksvragen te beantwoorden (Boeije, 2005).

Het topic-interview bestond uit verschillende vragen. Deze vragen zijn te clusteren in verschillende categorieën, wat gebeurd is aan de hand van codering. Voor dit onderzoek is gekozen voor ‘open codering’. Hier is voor gekozen omdat deze manier van coderen twee voordelen met zich meebrengt, namelijk thematisering en bevordering van de hanteerbaarheid en overzichtelijkheid van de gegevens (Boeije, 2005).

De verzamelde gegevens worden uiteengerafeld en in fragmenten ingedeeld en voorzien van een code, om op deze manier thema’s te onderscheiden in het interview. Het resultaat hiervan is een lijst met codes, wat maakt dat de thema’s makkelijker met elkaar te vergelijken zijn (Boeije, 2005). In figuur 1 is te zien hoe het proces van open coderen er schematisch uit ziet. Dit proces is aangehouden tijdens de analyse van dit onderzoek. De interviews zijn stuk voor stuk uitgeprint, waarna er telkens fragmenten zijn bepaald. Elk

(11)

fragment heeft een bijbehorende code gekregen. Het kan voorkomen dat meerdere fragmenten in de tekst dezelfde code krijgen. De codes zijn verkregen door de woorden die de participanten zelf gebruikt hebben. Uiteindelijk is er per code gekeken wat de overeenkomsten zijn, waarnaar er door de onderzoeker een conclusie wordt getrokken.

Figuur 1. Het proces van open coderen (Boeije, 2005).

Bij het analyseren ontstonden er de volgende hoofdcodes: Kindgesprekken, Belang hulpverlening, Rol van de school, Stem van kinderen, Signs of Safety, Belemmeringen, Kansen, Wens hulpverlener en Nieuwe Wet op de Jeugdzorg.

1.6 Validiteit en betrouwbaarheid 1.6.1 Validiteit

De validiteit van een onderzoek betekent het beïnvloeden van het onderzoek door systematische fouten. Wordt er in een onderzoek exact gemeten wat men beoogde te meten, dan betekent dit dat een onderzoek valide is (Boeije, 2005). De kwalitatieve onderzoeksmethode, in de vorm van interviews, lijkt een goede methode te zijn om tot beantwoording van de hoofdvraag te komen. De respondenten hadden alle vrijheid om hun kansen en belemmeringen te benoemen, waardoor er een goed beeld is gevormd. Hiernaast zijn (de meeste) respondenten één op één geïnterviewd en is er voorafgaande aan het interview duidelijk vermeld dat de gegevens welke verkregen zouden worden uit het interview, vertrouwelijk behandeld worden en alleen gebruikt zouden worden voor onderzoeksdoeleinden van deze huidige scriptie. Hierdoor ontstond de vrijheid voor de professionals om alle informatie te geven welke belangrijk kon zijn voor het huidige onderzoek. Tot slot is er bij sommige vragen bij sommige respondenten doorgevraagd omdat één en ander niet helder was en is er gebruik gemaakt van open vragen.

(12)

De externe validiteit houdt zich bezig met de vraag of de gevonden resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar een grotere populatie (Boeije, 2005). Er kan aan de externe validiteit van het huidige onderzoek echter getwijfeld worden, omdat de omvang van de steekproef zeer gering was.

1.6.2 Betrouwbaarheid

De betrouwbaarheid van een onderzoek houdt het beïnvloeden van de waarnemingen door onsystematische of toevallige fouten in (Boeije, 2005). Er kan worden gesteld dat de betrouwbaarheid van het gedane onderzoek voldoende is, omdat er voor de achterliggende informatie veelal gebruik is gemaakt van recente (overheids)websites en artikelen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er met de meest recente informatie wat betreft jeugdwetten en regelgevingen is gewerkt. Hierbij dient echter wel opgemerkt te worden dat wetten en regelgevingen kunnen veranderen, waardoor genoemde wetten in dit onderzoek wellicht kunnen wijzigen. Hiernaast is er gebruik gemaakt van rapporten van Stichting Alexander, de organisatie welke opdracht heeft gegeven tot het doen van dit huidige onderzoek.

Hiernaast is er gewerkt met een standaard vragenlijst, welke vooraf is opgesteld en welke is voorgelegd aan alle participanten. Tevens is alles opgemeten met een voice-recorder en letterlijk uitgetypt, waardoor er geen fouten konden treden in de dataverzameling. Wanneer dezelfde interviews opnieuw worden gehouden, zal dit hoogstwaarschijnlijk tot dezelfde uitkomsten leiden.

(13)

Hoofdstuk 2 – Resultaten hulpverlening

Komend hoofdstuk zal in het teken staan van de hulpverlening die geboden wordt aan mishandelde kinderen. Allereerst zal de situatie in kaart worden gebracht hoe de huidige hulpverlening ingericht is, waarna de professional aan het woord komt over de hulpverlening en gesprekken met het kind. Aan het eind van het hoofdstuk wordt er gekeken naar waar de professional zelf voor zou kiezen als het een eigen aanpak mag bedenken. Er wordt afgesloten met een conclusie.

2.1 Huidige hulpverlening kindermishandeling

Vanaf juli 2013 geldt de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierin staat vermeld dat professionals verplicht zijn een protocol te volgen om te kijken of het noodzakelijk is een melding te maken bij het AMK bij vermoedens van mishandeling of misbruik (Van Dorp, 2013). Deze meldcode, welke bestaat uit vijf stappen, is een leidraad voor de hulpverlener die geraadpleegd dient te worden bij een vermoeden van kindermishandeling. Met behulp van de meldcode kan de hulpverlener ondersteund worden vanaf het eerste vermoeden tot het moment dat de melding daadwerkelijk wordt gemaakt (Rijksoverheid, 2013b).

Wanneer er een vermoeden bestaat dat een kind wordt mishandeld, start het AMK een onderzoek. Dit onderzoek krijgt vorm door in gesprek te gaan met zowel het kind, de ouders en belangrijke mensen in de omgeving. De kern hiervan is dat het AMK informatie verzamelt van personen die betrouwbare informatie kunnen verstrekken. Op grond van deze informatie, besluit het AMK over het vervolg, waarbij er drie opties mogelijk zijn: hulpverlening, bescherming en strafrechtelijke vervolging (AMK, 2013).

Wanneer de mishandeling reeds heeft plaatsgevonden, is het van belang om de gevolgen voor het kind te beperken en de mishandeling zo snel mogelijk te stoppen (Van Rooijen, Berg, & Bartelink, 2013). Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat met wetenschappelijk onderbouwde interventies en combinaties van interventies het meeste effect

(14)

kan worden bereikt. Deze zogenoemde multimodale aanpak richt zich op verschillende systemen, zoals kind, ouder en sociaal netwerk (Hermanns, 2008; Berger, Ten Berge, & Geurts, 2004). Als een kind in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd en beperkt en de ouders niet willen meewerken aan herstel, dan krijgt het gezin te maken met de jeugdbescherming (Rijksoverheid, 2011).

Mishandelde kinderen worden veelal geholpen in de vrijwillige hulpverlening. Ook hun ouders krijgen hier meestal mee te maken (Rijksoverheid, 2011). Het wordt afgeraden om het woord ‘kindermishandeling’ te gebruiken wanneer er een gesprek plaatsvindt met de ouders. Het is gebleken dat dit weerstand kan oproepen bij de ouders, wat er toe kan leiden dat een verbetering van de situatie wordt tegengewerkt. Aangeraden wordt om zorgen te bespreken en ouders de kans te geven te reageren op de situatie (Ohlsen, 2008). Het praten met zowel ouders als kinderen is een fundamenteel onderdeel van het onderzoek. Beide partijen willen serieus genomen worden en samen beslissen met de ouders en kinderen leidt tot een hogere kans van slagen van hulp (Bartelink, Ten Berge, & Van Yperen. 2010).

Bij ernstige gevallen van kindermishandeling kan het leiden tot rechterlijk ingrijpen, zoals een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing (Van Rooijen, Berg, & Bartelink, 2013). Wanneer een ondertoezichtstelling (ots) wordt uitgesproken, dan wordt het gezag van de ouders beperkt. Zij blijven in dit geval echter wel verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van kind, maar zij worden hierbij gesuperviseerd door Bureau Jeugdzorg. Een uithuisplaatsing kan plaatsvinden zonder toestemming van de ouders en gebeurt wanneer de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van het kind in gevaar is. Tot slot kunnen de ouders uit de ouderlijke macht worden ontzegd of ontheven, waarbij ontzetting zwaarder is dan ontheffing. In dit geval komt het kind meestal in een pleeggezin terecht en wordt het gezag overgedragen aan Bureau Jeugdzorg (Nederlands Jeugd Instituut, 2013a).

Om goede en adequate hulp te bieden aan een mishandeld kind, is het zeer belangrijk om eerst goed te onderzoeken wat er aan de hand is. Hierbij moeten naast het kind ook de ouders betrokken zijn, omdat de behandeling ook gericht is op het stoppen van de mishandeling. Het wordt aangeraden om systematisch en methodisch te werk te gaan, zodat er doelgericht informatie verzameld kan worden (Nederlands Jeugd Instituut, 2013b). Hiernaast is het van belang dat de hulp zich richt op het herstellen van het emotionele en lichamelijke welzijn en het verwerken van de gebeurtenis (Berger, Ten Berge, & Geurts, 2004). Tot slot is het volgens onderzoek van Trotter (2004) van belang om te onderzoeken wat er bij de ouders

(15)

toe heeft geleid om een kind te mishandelen, in plaats van alleen te kijken naar de mishandeling zelf.

2.2 De professional over de hulpverlening

In komende paragraaf zal verslag worden gelegd over de visie van de professional over de hulpverlening van mishandelde kinderen. Er zal begonnen worden met een uiteenzetting over wat de professional belangrijk vindt hierin. Hierna komt aan bod wat de professional denkt dat het kind belangrijk vindt en hoe de gesprekken met een mishandeld kind verlopen. Tot slot zal naar voren komen welke aanpak de professional zal kiezen als zij dat zelf mag bepalen.

2.2.1 Belang hulpverlening vanuit de professional en het kind

Op de vraag wat de professional belangrijk vindt in de aanpak van kindermishandeling, werd vrij unaniem geantwoord door de deelnemers. De drie belangrijkste aspecten die zijn genoemd waren: de mishandeling stoppen, erkenning geven en luisteren naar het kind, zodat het zich gehoord en gezien voelt. Vrijwel alle respondenten noemden minstens één van deze punten. Hiernaast geeft de professional aan dat zij het belangrijk vindt dat het kind de hulp krijgt die het nodig heeft om de ervaring te verwerken en dat het kind zelf aan het woord wordt gelaten, zodat de betrokkenheid in oplossingen wordt vergroot.

Ook wat betreft het belang van hulpverlening vanuit het kind gezien werd eenduidig gereageerd door de ondervraagde professionals. Het belangrijkste dat hier naar voren kwam, is dat de professionals denken dat kinderen het belangrijk vinden dat zij zich gehoord voelen en dat er met hen wordt gepraat en naar ze wordt geluisterd. Tevens wordt hier door meerdere professionals benoemd dat de kinderen in veel gevallen loyaal zijn aan hun ouders en dat er dan ook gezocht moet worden naar een samenwerking tussen ouder en kind.

Uit voornoemde resultaten blijkt dus dat de professional het belangrijk vindt dat het kind zich gehoord voelt wanneer het mishandeld is, iets dat de kinderen zelf ook aangeven belangrijk te vinden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de professional het goed aanvoelt dat kinderen graag gehoord worden. Hiernaast geven kinderen aan dat zij graag willen dat hun ouders ook hulp krijgen, wat de professional ook aangeeft wanneer er werd gevraagd naar wat het kind belangrijk zou vinden. Volgens de professionals zijn kinderen erg loyaal aan hun

(16)

ouders, wat er toe leidt dat de kinderen graag willen dat hun ouders ook hulp krijgen. Ook hierin blijkt dat kinderen en professionals op één lijn zitten.

2.2.2 Gesprekken met het kind

Tijdens de interviews is gevraagd of de professional wel eens spreekt met een kind dat mishandeld is en hoe deze gesprekken er dan uitzien. Elk kind vanaf zes jaar, waarbij mishandeling wordt vermoed, wordt in Nederland gesproken, iets wat door de professionals veelal wordt benadrukt. Niet elke professional spreekt zelf met de mishandelde kinderen, omdat hun functie dat niet toelaat. De gesprekken worden vanuit het AMK gevoerd door een gedragswetenschapper of orthopedagoog. Hiernaast kan het ook gebeuren dat kinderen spreken met een vertrouwensarts of maatschappelijk werkster.

De gesprekken die worden gevoerd hebben eenzelfde lijn, in de zin van dat het kind de gedragswetenschapper niet kent en moet praten over de heftige thuissituatie. De inleiding van het gesprek houdt doorgaans in dat de gedragswetenschapper zich voorstelt en uitlegt dat zij werken bij een instelling die wil dat het goed gaat met kinderen. Zoals eerder besproken, vinden kinderen het erg fijn als de hulpverlener wat over zichzelf vertelt en voelen zij zich hierdoor veelal op hun gemak gesteld. Hoe het gesprek hierna verloopt, hangt af van de individuele hulpverlener. In sommige gevallen is er maar één keer contact met het kind, waardoor het van belang is dat er goed contact wordt gelegd en dat het kind het vertrouwen krijgt om open over de gebeurtenis te praten.

Uit de gedane interviews blijkt dat de professionals verschillende dingen belichten over de gesprekken met het kind. Zo vertelt een vertrouwensarts van het AMK dat het van belang is te realiseren dat het kind leidend is in een gesprek en dat gesprekken hierdoor allemaal anders verlopen. Een tweede vertrouwensarts is het hier mee eens en voegt er nog aan toe dat het ene kind erg terughoudend is, terwijl het andere kind juist heel veel vertelt. Een van de andere ondervraagde professionals, welke uitvoerend werk heeft verricht bij het AMK, geeft aan het belangrijk te vinden op een heldere manier te laten weten er voor het kind te zijn. Dit houdt volgens haar ook in dat je eerlijk moet zijn over wat je voor het kind kunt betekenen en dat je informatie tot een bepaalde grens geheim kunt houden. Hiermee wordt gedoeld op de meldingsplicht die de professional heeft en dat er dus altijd actie wordt ondernomen bij mishandeling. Volgens haar is het dan ook van belang dat je het kind recht in de ogen kunt aankijken en moet kunnen verantwoorden wat voor actie je onderneemt. Zij pleit 16

(17)

ervoor om met het kind te bespreken wat er gaat gebeuren, zodat er niks buiten het kind om gebeurt.

Tot slot geven meerdere professionals aan dat het kind in gesprekken vaak kampt met loyaliteitsconflicten met de ouders. De kinderen blijven volgens de gesproken professionals altijd om de ouders geven en vinden het hierdoor extra moeilijk om te praten over de mishandeling. Een gedragsdeskundige van het AMK geeft dan ook de voorkeur om het gesprek met het kind te houden op school, omdat dit volgens haar een neutrale plek is en er niet een ouder in de wachtkamer zit. Een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming voegt hier nog aan toe dat de kinderen door de loyaliteit soms gespannen over kunnen komen in gesprekken. Volgens haar valt dit te wijten aan het feit dat ouders hun kinderen soms beïnvloeden wat ze wel en niet mogen zeggen tijdens het gesprek.

2.2.3 Waar zou de professional zelf voor kiezen in de aanpak van kindermishandeling? Wanneer er aan de professional wordt gevraagd wat zij het liefste zouden willen in de aanpak van kindermishandeling, wordt er veelal geantwoord dat in de ideale situatie het kind gedurende het hele traject wordt bijgestaan door één hulpverlener. Op deze manier zou de hulpverlener veel langer betrokken zijn bij één kind en hoeft het kind niet steeds te wennen aan een nieuw gezicht. Kortgezegd zou het in de ogen van de professional fijn zijn als er één persoon zou fungeren als mentor of kindercoach voor het kind, zodat het weet waar het op kan terugvallen.

Hiernaast blijkt dat de professionals er heil in zien om de hulpverlening van de ouders en de kinderen meer met elkaar te laten verweven en door elkaar heen te laten lopen en dat de hulpverlening meer gericht is op het gezin als collectief. Hierbij zou idealiter dan gericht moeten worden op wat er goed gaat in het gezin en waar er hulp bij nodig is. Maatwerk bieden is hier eveneens van groot belang en zo nodig het netwerk betrekken in het oplossen van de problemen binnen het gezin.

2.3 Conclusie

Terugkijkend op afgelopen hoofdstuk kunnen er een aantal dingen worden geconcludeerd over hoe de professional tegen de hulpverlening aankijkt. Het blijkt dat de professionals het er vrij unaniem over eens zijn dat het stoppen van de mishandeling, erkenning geven en luisteren 17

(18)

naar het kind de belangrijkste aspecten zijn van hulpverlening. De kinderen geven aan het belangrijk te vinden dat zij gehoord worden na de mishandeling, waardoor er geconcludeerd kan worden dat het kind en de professional er op dit aspect hetzelfde over denken. Tevens geven de professionals aan dat kinderen veelal loyaal zijn aan hun ouders en dat het van belang is dat er wordt gezocht naar samenwerking tussen ouders en kinderen. Ook hier kan worden geconcludeerd dat de professionals goed inschatten hoe kinderen erover denken; zij geven namelijk aan dat zij willen dat hun ouders ook hulp krijgen.

Opvallend is dat de professionals graag zouden zien dat kinderen gedurende het hulpverleningstraject worden bijgestaan door één hulpverlener en dat kinderen zelf ook aangeven dit prettig te zouden vinden. Afgevraagd dient te worden hoe het kan dat kinderen én professionals dit aangeven als ideale situatie, maar waarom dit niet gebeurt in de praktijk.

(19)

Hoofdstuk 3 – Resultaten behoeften van kinderen en beperkingen

In het komende hoofdstuk zal worden ingegaan tegen welke belemmeringen de professionals aanlopen in hun werkzaamheden bij het aansluiten bij de behoeften van mishandelde kinderen. Tijdens de interviews met de professionals, zijn er verschillende beperkingen aan het licht gekomen waar de participanten tegenaanlopen in hun werkzaamheden wat betreft de aanpak van kindermishandeling. Opvallend is dat bijna elke professional andere beperkingen tegenkomt in haar werkzaamheden, wat verklaard kan worden uit het feit dat de ondervraagde professionals verschillende beroepen en werkzaamheden uitoefenen.

3.1 Beperkingen

Twee medewerkers van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling geven aan het een beperking te vinden dat zij aan tijdgebonden zijn. ‘’In mijn eigen werk belemmert het mij dat wij aan tijd gebonden zijn. Ons onderzoek moet binnen drie maanden afgerond zijn, waardoor ik niet heel veel mogelijkheden heb om vaker het kind te zien om een vertrouwensband op te bouwen.’’ Aldus een gedragswetenschapper van het AMK.

Hierbij voegt zij toe dat het bij het AMK niet de bedoeling is dat er hulp wordt verleend, maar alleen wordt onderzocht. Afgevraagd dient te worden waardoor er niet wordt geïnvesteerd in langere relaties tussen hulpverlener en kind. De professional geeft hierin ook aan er tegenaan te lopen dat het kind na één gesprek in de meeste gevallen doorgaat naar de volgende hulpverlening en dat het zo niet in staat is om een vertrouwensband op te bouwen.

Hiernaast worden de lange wachttijden door meerdere professionals aangegeven als beperking. Hierbij dient direct te worden opgemerkt dat vrijwel alle professionals meteen 19

(20)

aangegeven dat er aan de wachtlijsten (momenteel) niks kan worden gedaan: ‘’Aan wachtlijsten doe je niks” en ‘’ Er is gewoon geen geld.. er zijn gewoon niet genoeg goede plekken’’. De nieuwe Wet op de Jeugdzorg biedt hierin volgens een gedragsdeskundige van het AMK ook geen kansen. Zij zegt bang te zijn voor lange wachtlijsten, omdat er minder geld is.

Een andere, tevens juridische, belemmering die wordt genoemd is dat ouders in sommige gevallen niet instemmen met (psychische) hulpverlening voor henzelf. Wanneer de zorgen binnen het gezin dan niet groot genoeg zijn om te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming, dan gebeurt er niks, terwijl de professional op dat moment weet dat de kinderen in een onwezenlijke situatie zitten. Wanneer ouders niet mee willen werken, is het soms noodzakelijk om de rechter in te schakelen, wat gebeurt via de Raad voor de Kinderbescherming. Kortgezegd wordt een juridische maatregel niet zo maar opgelegd.

Hiernaast blijkt de privacygevoelige informatie over de bekwaamheid van ouders ook een rol te spelen. Wanneer één van de ouders bijvoorbeeld onder behandeling staat bij de GGZ en die delen mee dat de informatie niet met de rechter mag worden gedeeld omdat er geen toestemming is van de ouder, gebeurt er niks. Op dit moment kan maar de helft van de informatie gebruikt worden en kan het wellicht gebeuren dat er geen rechtelijke machtiging wordt afgegeven.

Samenvattend blijkt dat de professionals vooral aanlopen tegen het gebrek aan tijd en het feit dat zij hun onderzoek binnen een bepaalde periode afgerond moeten hebben. Deze regels zijn opgesteld binnen de organisatie waarin zij werkzaam zijn, dus zijn er voor de professional ook geen mogelijkheden om hier vanaf te wijken. Tevens zijn lange wachttijden en het doorsturen van een kind naar de volgende hulpverlening beperkingen voor de professionals. Deze twee beperkingen blijken overeen te komen met wat de kinderen zelf ook noemen; zij willen het liefst één hulpverlener er geen wachtlijsten.

3.2 Behoeften van kinderen

Tijdens de interviews is er ingegaan op de behoefte die mishandelde kinderen hebben, nadat zij mishandeling hebben meegemaakt. Aan de professionals is gevraagd wat zij voor praktische en/of juridische belemmeringen zien bij de behoefte die deze kinderen hebben. Het blijkt namelijk dat het voor kinderen van belang is om te weten dat er een vertrouwenspersoon

(21)

rondloopt op school waar zij terecht kunnen met hun problemen en dat ze het fijn zouden vinden als er op hun non-verbale gedrag wordt gelet. Hiernaast willen ze niet van de ene hulpverlener naar de andere worden gestuurd en geen wachtlijsten tegenkomen. Ze willen juist wel dat Bureau Jeugdzorg hen in de gaten houdt en actie onderneemt wanneer dit nodig is. Tevens willen ze graag worden gehoord over de aanpak van kindermishandeling en willen ze dat hun ouders ook hulp krijgen. In komende paragraaf zullen deze behoeften besproken worden en de beperkingen worden genoemd waar professionals tegenaan lopen.

Allereerst werd aan de professional voorgelegd dat mishandelde kinderen graag duidelijkheid zouden hebben over het bestaan van een vertrouwenspersoon, zodat zij daar, mochten er problemen zijn, hun weg naar toe vinden. Dit blijkt momenteel niet geheel duidelijk te zijn voor kinderen. Wanneer dit ter sprake kwam in de interviews met de professionals, reageerden de meeste professionals begrijpend en gaven aan het zeer belangrijk te vinden dat dit duidelijk is voor de kinderen. Toch zien de professionals een beperking in de vertrouwenspersoon, in de vorm van deze wellicht te onbekend is voor het kind en dat kinderen niet zo snel naar een persoon buiten de klas zullen stappen. Hiernaast is het opmerkelijk dat meerdere participanten aangeven de rol van de vertrouwenspersoon een taak van de school te vinden en er op deze manier wellicht hun handen vanaf trekken.

Hiernaast hebben de kinderen aangegeven dat zij willen dat er op hun non-verbale gedrag wordt gelet, zodat kindermishandeling herkend wordt. De professionals zijn het met elkaar eens dat hier een grote beperking ligt, omdat non-verbaal gedrag veel verschillende betekenissen kan hebben. Tevens is het voor de onderzoekers van het AMK lastig om non-verbaal gedrag te interpreteren, omdat zij het kind in veel gevallen maar één keer zien.

Voor het feit dat kinderen vaak van hulpverlener moeten wisselen, zien de professionals grote beperkingen in de zin van dat er eerst een onderzoek plaatsvindt en dat het daarna wordt overgedragen aan de volgende hulpverlener. Er wordt door de professional ook gezegd dat hier geen directe oplossing voor is: ‘’We moeten dat beperken, maar je kunt het niet voorkomen dat het niet helemaal sluit’’. Een reden die hiervoor wordt gegeven, is dat de hulpverlening in Nederland erg gefragmenteerd geregeld is en er vaak voor meerdere aspecten binnen het gezin hulpverlening is, waardoor er vanzelfsprekend ook meerdere hulpverleners betrokken zijn.

Tevens geven de kinderen aan dat zij graag willen dat Bureau Jeugdzorg hen in de gaten houdt en dat er snel wordt gehandeld in een crisissituatie. De professionals geven aan 21

(22)

dat dit in de meeste gevallen wel gebeurt, maar volgens een maatschappelijk werkster van het AMK blijkt dit in een aantal gevallen toch lastig te zijn: ‘’Ja dat is begrijpelijk dat ze dat willen, maar ook lastig, want een BJZ is dan afhankelijk van de informatie die ouders geven, informatie die een kind geeft en informatie die instanties geven’’. Zij pleit in dat geval dan ook voor het meer betrekken van het netwerk van het gezin, zodat er op deze manier zicht kan worden verkregen op de kinderen.

Zoals de professionals zelf al aangaven, blijken de wachtlijsten een enorme beperking te zijn. De kinderen geven zelf ook aan het vervelend te vinden om op een wachtlijst te worden geplaatst, alvorens zij goede hulp ontvangen na een eventuele uithuisplaatsing. De huidige bezuinigingen en het gebrek aan geld liggen hier volgens de professional aan ten grondslag.

Hiernaast geven kinderen aan vaak het gevoel te hebben niet gehoord te worden in de te nemen beslissen over hen. De professionals zijn hiermee tijdens de interviews geconfronteerd en zij gaven aan dat er in principe vanaf zes jaar met elk kind wordt gesproken. Toch geven sommigen toe dat het er vanwege gebrek aan tijd erbij in kan schieten dat het kind gesproken kan worden, wat opvallend te noemen is, omdat de professionals bijna allemaal aangegeven dat het protocol wordt nageleefd en dat hierin staat dat elk kind vanaf zes jaar gesproken dient te worden.

Tot slot wordt er door de kinderen aangegeven dat ze willen dat hun ouders ook hulp krijgen, wat verklaard kan worden door de eerder genoemde loyaliteit aan hun ouders. Wanneer dit werd voorgelegd aan de professionals, reageerden zij allen instemmend en gaven zij aan dat dit één van de belangrijkste aspecten van de hulpverlening is en dat dit meestal ook gebeurt. Waarom kinderen dan toch aangeven dit graag te willen, terwijl dit volgens de professional al gebeurt, is onbekend. Waarschijnlijk worden de kinderen slecht op de hoogte gehouden van de hulp die hun ouders ontvangen, iets wat de professionals zelf ook erkennen. Op deze manier worden de kinderen hier niet bij betrokken, waardoor zij geen weet hebben van de hulp die hun ouders ontvangen.

In onderstaande tabel zal schematisch worden weergegeven wat de behoefte is van het kind, wat de professionals hierop zeggen en waarom er niet gebeurt wat de kinderen graag zouden willen.

(23)

Behoefte van kinderen Mate waarin professionals de behoefte onderschrijven

Verklaring van professionals waarom het

nog niet goed verloopt Vertrouwenspersoon Zeer belangrijk voor het kind Te onbekend voor het kind /

rol van de school Op non-verbaal gedrag letten Grote beperking hierin Non-verbaal gedrag kan

verschillende betekenissen hebben

Één hulpverlener Begrijpelijk, maar grote beperking

Gefragmenteerde hulpverlening Actie door BJZ Gebeurt vaak wel BJZ afhankelijk van

informatie Geen wachtlijsten Professionals willen dit zelf

ook niet

Bezuiniging / gebrek aan geld

Gehoord worden Elk kind vanaf 6 wordt gesproken

Tijdgebrek

Hulp voor ouders Één van de belangrijkste aspecten van hulpverlening

Gebeurt wel, maar kinderen worden waarschijnlijk slecht

geïnformeerd, zodat ze het niet weten.

3.3 Conclusie

Wanneer er wordt gekeken naar bovenstaande tabel en wanneer alle behoeften en beperkingen worden bekeken, kunnen er een aantal dingen worden geconcludeerd. Allereerst blijkt het dat professionals veelal begrijpend reageren op wat de kinderen wel en niet willen. Zo vinden ze het begrijpelijk dat ze maar één hulpverlener willen en willen de professionals zelf ook geen wachtlijsten. Toch blijkt het dat er niet wordt gehandeld naar de behoeften van de kinderen. Wachtlijsten zijn niet te voorkomen door de bezuinigingen en geldgebrek en door de gefragmenteerde hulpverlening in Nederland lijkt het hebben van één hulpverlener onmogelijk. Een vertrouwenspersoon zou voor de kinderen volgens de professional te onbekend zijn en tevens vinden veel ondervraagden het een rol van de school.

(24)

Het letten op non-verbaal gedrag is volgens de professionals erg lastig, omdat het verschillende betekenissen kan hebben. Hierbij komt nog dat de professionals de kinderen veelal maar één keer zien en hierdoor geen conclusies kunnen trekken over non-verbaal gedrag. Immers, misschien is het ondervraagde kind altijd wel zo stil. Wat betreft Bureau Jeugdzorg ziet de professional de beperking dat het afhankelijk is van informatie van anderen en dus niet zo maar kan ingrijpen.

Hiernaast is er door de professional in bijna elk interview benoemd dat elk kind vanaf zes jaar gesproken wordt, maar toch hebben kinderen vaak het idee dat zij niet gehoord worden wanneer het aankomt op het nemen van beslissingen. Tijdgebrek ligt hier volgens de professionals aan ten grondslag. Hoe het kan dat kinderen graag willen dat hun ouders hulp krijgen, terwijl dit volgens de professionals al gebeurt, blijft een vraag waarin het antwoord waarschijnlijk te vinden is in het feit dat de kinderen slecht op de hoogte worden gesteld van de hulp die hun ouders ontvangen.

Hoofdstuk 4 – Resultaten behoeften van kinderen en kansen

Naast de genoemde belemmeringen en beperkingen, ervaren de deelnemers ook veel kansen en mogelijkheden wat betreft de hulpverlening van mishandelde kinderen. Net als bij de belemmeringen en beperkingen, zijn de kansen en mogelijkheden die de hulpverleners noemen zeer divers. Komend hoofdstuk zal hiervan verslag worden gedaan, inclusief de kansen die de hulpverleners noemen gekoppeld aan de behoeften van kinderen.

4.1 Kansen en mogelijkheden

Opvallend bij het noemen van de kansen en mogelijkheden, is dat veel van de ondervraagden aangeeft het zogenaamde Signs of Safety als positief te ervaren. Bijna de helft van de participanten heeft tijdens het interview de voordelen van Signs of Safety uitgesproken. Zo wordt er binnen dit principe gekeken wat de zorgen en krachten binnen het gezin zijn. Het netwerk speelt binnen Signs of Safety een belangrijke rol, wat wil zeggen dat er veiligheidsafspraken worden gemaakt met de mensen om het gezin heen, zoals buren, familie, huisarts en school. Een gedragsdeskundige van het AMK vat het principe bindend samen: ‘’We doen nu ook steeds meer Signs of Safety, dat is een soort benaderingswijze waarbij je kijkt naar wat zijn de zorgen, wat zijn de krachten, de dingen die goed gaan en wat moet er

(25)

gebeuren. Dan proberen we dat met het netwerk, dus de mensen om het gezin heen, proberen we daar veiligheidsafspraken te maken.’’

De school speelt volgens de ondervraagde hulpverleners ook een grote rol in het signaleren en aanpakken van kindermishandeling. Een vertrouwenspersoon binnen de school wordt gezien als cruciaal, omdat de kinderen hier elke dag te vinden zijn. Toch blijkt het dat kinderen de weg naar de vertrouwenspersoon vaak niet kunnen vinden. Volgens de professionals is het daarom nodig om dit bij de kinderen (spelenderwijs) onder de aandacht te brengen tijdens de lessen. Ook spelen leraren volgens de professionals een grote rol in het signaleren van kindermishandeling, omdat zij de kinderen dagelijks zien en dus kunnen opmerken als het gedrag van het kind verandert. Echter is er volgens de participanten veel scholing nodig voor alle professionals rondom kinderen, zodat zij weten op welke signalen zij moeten letten.

De professional ziet er ook kansen in om – wellicht met het nieuwe stelsel – minder meldingen te krijgen als er wordt ingezet op preventie in een vroeger stadium. De hulp zou voor kinderen en hun ouders toegankelijker en laagdrempeliger zijn, omdat er dichter bij de gezinnen gewerkt gaat worden. Eerdere signalering lijkt hierin cruciaal te zijn, waarbij de jeugdgezondheidszorg meer kan oppakken voordat het uit de hand loopt. Samenwerking tussen medewerkers van verschillende organisaties zijn hierin tevens van groot belang.

Er wordt door de hulpverleners ook benoemd dat het makkelijker zou zijn als de hulpverlening van de ouders en de kinderen verweven is met elkaar. Wanneer hulpverleners elkaar kennen, wordt er veel makkelijker met elkaar overlegd, wat ten goede komt aan de situatie van het gezin. Ook blijkt dat het bieden van maatwerk wordt gezien als een grote kans om de problemen binnen het gezin op te lossen. Enerzijds lijkt het bieden van informatie op maat van belang voor volwassen beroepskrachten zoals leerkrachten. Hiermee wordt bedoeld dat beroepskrachten voorzien moeten worden van goede informatie wat betreft kindermishandeling en dat zij, bij signalering van problemen, dit ook moeten kunnen bespreken met de betreffende kinderen. Anderzijds wordt het bieden van maatwerk binnen het gezin gezien als een goede kans om situaties te kunnen verbeteren. Op deze manier kan er worden gekeken naar het individuele geval en de individuele situatie en wat er op dat moment nodig is voor dat specifieke kind.

Hiernaast noemt een professional het als een kans dat er binnen het AMK waar zij werkzaam is door de gedragsdeskundigen wordt gesproken met de kinderen. Dit ziet zij als 25

(26)

een grote kans omdat de gedragsdeskundige volgens haar de persoon bij uitstek is om met kinderen te praten. Tevens wordt er door de gedragsdeskundige aan het kind gevraagd wat het zelf vindt en nodig heeft, wat eveneens gezien wordt als een kans. Tot slot wordt de eerder besproken meldcode van het AMK als kans genoemd, omdat de professionals hierin worden verplicht om hun zorgen te uiten.

4.2 Behoeften van kinderen

Naast de beperkingen die de professionals zien in de behoeften van kinderen, zien zij ook veel kansen. In komende paragraaf zullen alle behoeften van de kinderen – net als bij vorig hoofdstuk – worden belicht. Hierbij zal worden aangegeven welke kansen de ondervraagde professionals zien bij het aansluiten van hun handelen bij deze behoeften.

Zo beamen alle professionals ten eerste dat het belangrijk is dat kinderen weten waar zij terecht kunnen na een mishandeling en dat het dus van belang is dat zij hun weg vinden naar een vertrouwenspersoon binnen de school. Volgens de professionals is het belangrijk dat de scholen dit onder de aandacht brengen bij de kinderen en het meer in het lesprogramma integreren, bijvoorbeeld tijdens het kringgesprek. Voor het jongere kind is het volgens de professional van belang dat het spelenderwijs onder de aandacht wordt gebracht.

Wat betreft het non-verbale gedrag van het kind, zien de professionals de kansen liggen bij de leerkrachten. De maatschappelijk werker van het AMK vertelt hierover het volgende: ‘’Ja en voor de leerkracht liggen daar dan misschien de kansen, want die ziet het kind elke dag en die valt het dan wellicht wel op als het kind ineens wat stiller is. Ik denk dat de mensen die dagelijks in contact zijn met deze kinderen daar inderdaad veel alerter op kunnen zijn. Ik denk echt dat leerkrachten, ondanks dat ze hele grote groepen hebben, wel wat beter kunnen zien wat er met een kind is.’’ Volgens de professional moet er hierdoor dan ook worden getraind om het non-verbale gedrag van het kind te leren herkennen en interpreteren. Scholing, voorlichting en trainingen over de signalen, verschillende gedragingen en algemene ontwikkeling van het kind zou hier volgens de professional aan kunnen bijdragen.

Op de vraag wat voor kansen de professional erin ziet om het kind niet van de ene hulpverlener naar de andere te sturen, wordt geantwoord dat het in het ideale geval gedurende het hele traject een hulpverlener heeft die het kind het gehele traject bijstaat. Wellicht zou dit met de nieuwe Wet op de Jeugdzorg kunnen veranderen, omdat veel verantwoordelijkheden

(27)

bij de gemeenten wordt neergelegd en er meer wordt gefocust op één gezin één plan en hierdoor meer maatwerk wordt geboden.

Vanuit de professional wordt het idee aangedragen om vanuit Bureau Jeugdzorg een casemanager aan te dragen, zodat het kind weet waar het terecht kan en het zelf ook contact op kan nemen met deze persoon. Op deze manier is Jeugdzorg ook meer bij het kind betrokken en kan het in crisissituatie sneller handelen. Met de nieuwe Wet op de Jeugdzorg zou volgens de professional ook dit aspect verbeterd worden, omdat kinderen en hun ouders makkelijker en sneller toegang hebben tot zorg en dat hulp dichterbij hen staat.

Kinderen hebben aangegeven dat zij vaak niet worden gehoord wanneer er belangrijke beslissingen worden genomen wat betreft kindermishandeling, terwijl zij dit wel graag zouden willen. De professional reageert hierop door – zoals eerder gezegd - te vertellen dat elk kind vanaf zes jaar standaard wordt gesproken. Toch hebben kinderen het gevoel dat zij vaak niet worden betrokken in het nemen van beslissingen. De professional reageert hierop als volgt: ‘’Er moet over gepraat worden. Een van de belangrijkste dingen is dat er met kinderen gepraat wordt en dat er geluisterd wordt naar wat zij willen. Dat betekent niet dat zij dan krijgen wat ze willen, want dat kan niet altijd, maar dat kun je ook goed uitleggen. Dit is meer een kwestie van dat professionals eigenlijk moeten weten dat ze dat moeten doen en hoe ze dat moeten doen.’’ Volgens een andere professional valt er op dit vlak veel winst te behalen door de kinderen erin te betrekken door middel van uitleggen wat er gaat gebeuren, waarom en hoe. Tevens is het volgens haar van belang dat je aan de kinderen vraagt wat zij zelf zouden willen.

4.3 Conclusie

De kansen liggen volgens de professionals in het zogenaamde Signs of Safety, een programma dat door vrijwel elke ondervraagde is benoemd. Het lijkt erop dat het focussen op de kracht van het gezin, wat bij dit concept gebeurt, een positieve uitwerking heeft op het hele gezin. Tevens wordt het netwerk erbij betrokken, wat inhoudt dat het gezin hulp krijgt van bekenden. Hiernaast is er volgens de professionals een rol weggelegd voor de school, in de zin dat leerkrachten de kinderen elke dag zien en hierdoor beter veranderen in het gedrag kunnen signaleren dan wie dan ook. Er is volgens de ondervraagden scholing nodig, zodat de leerkrachten weten waar op te letten en hoe te signaleren. Dit zou volgens de professionals

(28)

ook aansluiten bij de behoeften van kinderen, die willen dat er op hun non-verbale gedrag wordt gelet.

Hiernaast zien de professionals het als ideale situatie dat het kind gedurende het hele traject wordt bijgestaan door één hulpverlener, iets waar de kinderen zelf ook behoefte aan hebben. Dit kan volgens de professionals wellicht gerealiseerd worden door vanuit Bureau Jeugdzorg een casemanager aan te stellen zodat het kind een eigen contactpersoon heeft. Met de nieuwe Wet op de Jeugdzorg worden de kansen om dit te realiseren volgens de professional vergroot, omdat er hierbij meer maatwerk wordt geboden.

Hoofdstuk 5 - Resultaten de nieuwe Wet op de Jeugdzorg

De Eerste Kamer heeft op 18 februari 2014 ingestemd met de nieuwe Wet op de Jeugdzorg. Deze instemming houdt in dat vanaf 1 januari 2015 alle zorg naar de gemeenten gaat en dit vanaf deze datum ook overal gerealiseerd dient te zijn. Kortgezegd betekent de nieuwe Wet op de Jeugdzorg dat de gemeenten integraal verantwoordelijk worden voor alle zorg van de jeugd (Ministerie van VWS & Ministerie van V en J, 2014). Het doel van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg is het vereenvoudigen van de zorg en dit efficiënter en effectiever te maken. Tevens dient de gemeente een regierol te vervullen, waardoor de kwaliteit van de hulp door het leveren van maatwerk zal verbeteren. Tot slot wordt er verwacht dat complexe en dure hulp voorkomen kan worden door intensieve preventie te bieden (Eerste Kamer, 2013). In de gedane topic-interviews is aan de professionals gevraagd wat zij vinden van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg en of zij denken beter te kunnen voorzien in de behoefte van mishandelde kinderen of juist niet. In komend hoofdstuk zal hier van verslag worden gedaan.

5.1 De professional over de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg

(29)

De participanten hebben verschillende meningen over de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg. Een aantal professionals denkt positief over de transitie, omdat gedacht wordt dat veranderingen goede dingen met zich mee kunnen brengen en een nieuw jeugdstelsel kansen kan bieden om complexe problematiek aan te pakken. Op maat gaan werken, één plan één gezicht, effectiviteit en efficiency worden genoemd als positieve punten. Ook blijkt de inhoudelijke gedachte bij de professional aan te slaan: het eerder helpen van kinderen, zorgen dat het minder uit de hand loopt, laagdrempelige hulp en hulp bieden dichter bij huis.

De professional geeft aan dat de transitie en de verschuiving naar regionaal gebied wellicht een kans kan zijn om in te gaan op de behoeften voor mishandelde kinderen, omdat de gemeenten beter weten wat er gebeurt en dat er kortere lijnen komen tussen verschillende instellingen en organisaties en de zorg dichter bij huis is.

Opvallend is echter wel dat veel van de ondervraagde professionals zich zorgen maakt over de invoering van de wet. De grootste zorg die wordt uitgesproken zijn de aangekondigde bezuinigingen. Professionals geven aan dat zij het momenteel zeer druk hebben en bang zijn voor de bezuinigingen die daar bovenop komen en dat de kwaliteit van de hulp wellicht negatief beïnvloed zal worden. Hiernaast zijn professionals verward over de gang van zaken en zijn zij bang dat gemeenten niet goed toegerust zullen zijn. Argumenten die hier voor worden aangedragen zijn dat het tempo waarin de transitie gerealiseerd moet worden te hoog ligt en de beperkte deskundigheid en de capaciteit van de gemeenten, waardoor de veranderingen ten koste gaan van het kind. Andere zorgen die worden genoemd zijn de oncontroleerbaarheid en de onvoldoende evaluatie van de ingezette plannen.

De professional zegt zich ook zorgen te maken over de specialistische zorg. Als voorbeeld wordt hier een kind met ernstige gedragsproblemen gegeven. Volgens de professional hebben deze kinderen in sommige gevallen een speciale behandelgroep nodig, maar wanneer instellingen moeten sluiten kan het kind op een groep terechtkomen waar het niet thuishoort en hier nare ervaringen oplopen, met alle gevolgen van dien. Tot slot geven de professionals als nadeel aan dat het afhankelijk is waar je woont welke zorg je krijgt en dat de kans op willekeur stijgt. Dit wordt ondersteund door de gedachte dat bepaalde zorg in de ene gemeente wel is en in de andere niet. Tevens zouden mensen in kleinere gemeenten wellicht minder hulp krijgen omdat de zorg daar minder op orde is. Ook wordt er gevreesd voor het vluchten van gezinnen naar andere gemeenten, zodat ze van een bepaalde hulporganisatie af zullen zijn.

(30)

5.2 Conclusie

De meningen over de nieuwe Wet op de Jeugdzorg zijn verdeeld bij de participanten, al neigt het merendeel naar de negatieve kant. De grootste zorg van de meeste professionals is de bezuiniging en de achteruitgang van kwaliteit van de zorg die hierop zou kunnen volgen. Tevens zijn de professionals bang voor de specialistische zorg en de willekeur aan zorg afhankelijk van de gemeente waarin je woont.

Toch denkt een aantal professionals beter te kunnen voorzien in de behoefte van mishandelde kinderen wanneer de nieuwe Wet op de Jeugdzorg ingevoerd zal worden. Het bieden van maatwerk en het maken van één plan bij één gezin moeten hieraan gaan bijdragen, evenals het bieden van laagdrempelige hulp dichter bij huis.

Conclusie en discussie

Het doel van het gedane onderzoek was het in kaart brengen van kansen en belemmeringen waar professionals tegenaanlopen in hun aansluiten bij de behoefte van mishandelde kinderen. Dit werd getracht te onderzoeken door het afnemen van topic-interviews bij 14 professionals, welke allen werkzaam zijn bij een aan kindermishandeling gerelateerde instelling. Uit de resultaten bleek dat de ondervraagde professionals veel verschillende kansen en belemmeringen noemden, wat verklaard kan worden uit het feit dat zij verschillende beroepen uitoefenen en hierdoor tegen andere dingen aanlopen. Zo lopen ondervraagde onderzoekers vooral aan tegen het feit dat zij hun onderzoek binnen drie maanden moeten afronden, terwijl medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming meer juridische belemmeringen zien in de vorm van het niet kunnen opleggen van maatregelen. Toch waren er naast de verschillende kansen en belemmeringen ook overeenkomsten te noemen.

Wanneer er allereerst wordt gefocust op belemmeringen en beperkingen die professionals ervaren, kan geconcludeerd worden dat de grootste belemmeringen gevonden worden in het gebrek aan tijd. Een onderzoek van het AMK moet binnen negen weken worden afgerond, waardoor een vertrouwensband opbouwen moeizaam is. Kinderen geven

(31)

echter aan dat zij het fijn vinden als zij op hun gemak worden gesteld door de hulpverlener (Stichting Alexander, 2013) en dan ook niet graag verplaatst worden naar andere hulpverleners (Stichting Alexander, 2006), wat doorgaans wel gebeurt als het onderzoek is afgerond. Bovendien loopt de professional hedendaags tegen wachtlijsten aan, wat volgens hen, samen met het tijdsgebrek, een consequentie is van bezuinigingen. Doordat dit te wijten is aan bezuinigingen en er nog meer bezuinigingen in het verschiet liggen, is dit volgens de professional moeilijk op te lossen.

Hiernaast is uit onderzoek gebleken dat kinderen niet of nauwelijks worden gehoord wanneer het gaat over beslissingen nemen na kindermishandeling (Coyne, 2008; Stichting Alexander, 2013), iets dat de kinderen zelf ook aangeven. Uit de literatuur komt naar voren dat dit afhankelijk is van de individuele professional en dat het veelal met onzekerheid te maken heeft wanneer kinderen niet worden gehoord (Coyne, 2008). Opmerkelijk is dat vrijwel alle participanten vertelden dat het volgens protocol de bedoeling is dat elk kind vanaf zes jaar, waarvan mishandeling wordt vermoed, gesproken wordt. De vraag die rijst is hoe de discrepantie kan ontstaan tussen het gevoel dat de kinderen ervaren en het protocol waar de professional zich aan dient te houden. Volgens de professional ligt het gebrek aan tijd hieraan ten grondslag en zou er winst te behalen zijn door de kinderen meer te betrekken bij beslissingen en te vragen naar wat zij zouden willen.

Naast een aantal beperkingen, zien de professionals ook veel kansen en mogelijkheden om hun werkzaamheden beter te laten aansluiten bij de behoefte van mishandelde kinderen. De grootste kans ligt volgens de professionals in het hulpverleningsprogramma Signs of Safety, een principe waarbij er wordt gekeken naar de kracht van het gezin en waar het netwerk als belangrijkste hulpbron wordt ingezet. Het lijkt er sterk op dat met het inzetten van Signs of Safety kan worden voldaan aan de wens van de kinderen om betrokken te worden bij het nemen van belangrijke beslissingen. Met dit principe worden er namelijk afspraken gemaakt met de gezinsleden – dus ook de kinderen – en de mensen om het gezin heen, zoals buren en familieleden. De ouders krijgen binnen dit principe ook de benodigde hulp, iets wat de kinderen zelf ook graag wensen. Tevens gaf de professional aan dat het fijn zou zijn als de hulpverlening voor ouders en kinderen meer met elkaar verweven zou zijn, wat het geval is binnen Signs of Safety.

Hoewel de professional zich zorgen maakt over de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg, worden er ook kansen gezien met de invoering van deze wet. Deze kansen zouden volgens de professional moeten liggen in de toegankelijkheid en laagdrempeligheid die de

(32)

nieuwe wet zou moeten bieden. Preventie is een ander aspect dat wordt gezien als kans, welke minder meldingen van kindermishandeling tot gevolg moet hebben. Het verweven van de hulpverlening van ouders en kinderen en het bieden van maatwerk worden eveneens gezien als mogelijkheid om beter te kunnen voorzien in de behoefte van mishandelde kinderen.

Zoals hierboven benoemd, maken de meeste geïnterviewde professionals zich zorgen over de invoering van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg. De meeste zorgen zijn er over de geplande bezuinigingen en de verwachte werkdruk die dit met zich mee zal brengen. Gevreesd wordt dat dit de kwaliteit van hulpverlenen niet ten goede komt. Bovendien is de professional bang dat gemeenten niet op tijd klaar zullen zijn en dat de specialistische zorg niet genoeg voor handen zal zijn wanneer dit nodig is. Tot slot lijkt het van belang te zijn in welke gemeente je woont, wat als nadeel kan werken als er in een kleinere gemeente wellicht minder hulp voorhanden is.

Om tot een antwoord op de hoofdvraag te komen, kan geconcludeerd worden dat de professionals door hun variëteit in beroepen tegen verschillende kansen en belemmeringen aanlopen, maar dat er een paar algemene punten te noemen zijn. Zo zijn het gebrek aan tijd en de wachtlijsten een enorme belemmering voor veel ondervraagden en zien ze veel kans in het zogenaamde Signs of Safety. Tevens lijkt het tijdgebrek een aspect te zijn om niet aan de behoefte van kinderen te kunnen voldoen, zoals het betrekken van kinderen bij het nemen van beslissingen. Signs of Safety zou hier juist wel bij aansluiten, omdat de hulpverlening hierbij gericht is op het hele gezin, de kinderen worden gehoord en de ouders ook hulp krijgen. Hiernaast blijkt het dat kinderen het vervelend vinden dat zij vaak moeten wisselen van hulpverlener. Opvallend is dat wanneer er aan de professionals wordt gevraagd hoe zij de ideale situatie voor zich zien, zij zouden kiezen voor één hulpverlener die het kind gedurende het hele traject bijstaat. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de professionals wel degelijk weten wat de behoeften zijn van de kinderen.

De vraag die gesteld kan worden, is waarom de professional weet dat het voor het kind van zeer groot belang is dat het één contactpersoon heeft, maar waarom dit in de praktijk niet gebeurt. Er wordt hierdoor aanbevolen om tijdens hulpverleningstrajecten één persoon aan te stellen voor het kind, welke het begeleidt en fungeert als een mentor. Deze persoon kan ook gezocht worden in het netwerk, wellicht met behulp van Signs of Safety, en hoeft hierdoor ook geen geld te kosten door een professional aan te stellen.

(33)

Het onderzoek kent ook een aantal beperkingen. De eerste beperking is dat de ondervraagde professionals vooral werkzaam zijn als onderzoekers en niet zo zeer als hulpverlener. Het is aannemelijk dat onderzoekers tegen andere kansen en belemmeringen aanlopen dan de hulpverleners welke wellicht een langer traject ingaan met het kind. Hierdoor verdient het aanbeveling om in eventueel vervolgonderzoek meer te focussen op hulpverleners in plaats van onderzoekers.

Ten tweede kan afgevraagd worden of – en in hoeverre - het mogelijk is een vergelijking te maken tussen professionals welke allen veel verschillende beroepen uitoefenen en dus ook tegen andere beperkingen en kansen aanlopen. Het verdient hierdoor aanbeveling om in eventueel vervolgonderzoek de aandacht te richten – en wellicht vergelijkingen te maken – op een groep personen met hetzelfde beroep. Wanneer er kansen en belemmeringen binnen een specifieke beroepsgroep naar voren komen, kan gerichter worden gezocht naar uitvoeringen en oplossingen hiervoor.

Tot slot kan worden opgemerkt dat de participanten wellicht sociaal wenselijke antwoorden hebben gegeven op bepaalde vragen. Kinderen geven aan dat zij graag gehoord willen worden en de professionals zeggen dat dit ook gebeurt. Dit zou kunnen impliceren dat de professionals sociaal wenselijk antwoorden door te zeggen dat alle kinderen vanaf zes jaar worden gesproken, terwijl dit niet gebeurt. Het verdient hierdoor aanbeveling om in vervolgonderzoek te onderzoeken hoe het kan dat kinderen niet gehoord worden. Komt dit, zoals de professionals zelf aangeven, door tijdgebrek of ligt onzekerheid hieraan ten grondslag?

(34)

Referenties

Alink, L., Pannebakker, F., Euser, S., Bakermans-Kranenburg, M., Vogels, T., & Van IJzerdoorn, R. (2013). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. Tijdschrift voor

gezondheidswetenschappen, 91(7), 369-404.

Advies- en Meldpunt Kindermishandeling [AMK] (2013). Over het AMK; Het AMK

Onderzoekt. Verkregen op 10 februari, 2014, via http://www.amk-nederland.nl/over-

amk/#kindermishandeling

Bartelink, C., Ten Berge, I., & Van Yperen, T. (2010). Beslissen over effectieve hulp. Wat

werkt in indicatiestelling? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Berger, M., Ten Berge, I., & Geurts (2004). Samenhangende hulp: interventies voor

mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht: NIZW.

(35)

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Lemma.

Coyne, I. (2008). Children’s participation in consultations and decision-making at healt service

level: A review of the literature. International Journal of Nursing Studies, 45(11),

1682-1689.

Cutland, M. (2012). Child abuse and its legislation: the global picture. Archives of Disease

in Childhood, 97(8), 679-684.

De Ruiter, C., Hildebrand, M., & Van der Hoorn, S. (2012). Gestructureerde risicotaxatie bij kindermishandeling: De Child Abuse Risk Evaluation – Nederlandse versie (Care-NL).

GZ-Psychologie, 3, 10-17.

Drijber, B. C. & Reijnders, U. J. L. (2006). Hulpmiddelen bij het consult. Huiselijk geweld:

Huisarts en geweld. Huisarts en Wetenschap, 49, 835-838.

Eerste Kamer (2013). Jeugdwet. Verkregen op 6 maart, 2014, via http://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33684_jeugdwet

Gil, E. (2011). Helping abused and traumatized children: Integrating directive and nondirective approches. Guilford press.

Hermanns, J. (2008). Het bestrijden van kindermishandeling. Een aanpak die werkt. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Humphreys, C., Mullender, A., Thiara, R., & Skamballis, A. (2006). ‘Talking to My Mum’: Developing Communication Between Mothers and Children in the Aftermath of Domestic Violence. Journal of Social Work, 6(1), 53-63.

Looten, D. M., (2013). Kinderbeschermingsmaatregelen. In: Medisch handboek

kindermishandeling (pp. 457-467). Bohn Stafleu van Loghum.

Margolin, G., & Vickerman, K. A. (2011). Posttraumatic stress in children and adolescents exposed to family violence: I. Overview and issues. Couple and Family Psychology:

Research and Practice, 1, 63-73.

McClain, N. (2013). Female survivors of child sexual abuse: Finding voice through research participation. Issues in Mental Health Nursing, 34(7), 482-487.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

adeninivorans UFS1219 yeast clone screened for expression of VP6 haversted at mid-exponential phase with expected size of 45 kDa. adeninivorans UFS1219 yeast clone screened

Figure 4.1 General combining ability effects of lines for grain yield across combined test environments for the 26 elite drought and low N stress tolerant maize inbred lines

Wanneer vrijwilligers competent zijn voor de (deel-)taak waarmee ze helpen geeft dat cliënten en professionals vertrouwen dat het goed komt. Een professioneel

Het organiseren van CoP’s op basis van de netwerken die in een MSS zijn gevormd, lijkt een goede optie om het gebiedsgericht samenwerken te ondersteunen met leergroepen

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

Dit onderzoek heeft beter inzichtelijk gemaakt hoe ouders van kinderen met een beperking denken over het belang van leren zwemmen en het behalen van zwemdiploma’s voor hun kind,

 2x per jaar aanbod met lezingen vanuit Dienst Welzijn en Cultuur.  Bibliotheken/Huizen van het