• No results found

Show me what I'm looking for : Een onderzoek naar de belemmeringen in de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht die de Richtlijn tracht op te heffen, en hoe dit in de Nederlandse rechtsorde gerealiseerd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Show me what I'm looking for : Een onderzoek naar de belemmeringen in de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht die de Richtlijn tracht op te heffen, en hoe dit in de Nederlandse rechtsorde gerealiseerd"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Een onderzoek naar de belemmeringen in de privaatrechtelijke

handhaving van het mededingingsrecht die de Richtlijn tracht

op te heffen, en hoe dit in de Nederlandse rechtsorde

gerealiseerd dient te worden.

door

Lilian Hottentot

Studentnummer: 10311416

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Master Privaatrechtelijke Rechtspraktijk Begeleider: Mevrouw dr. L. Tjon Soei Len Collegejaar 2014-2015

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie ter afsluiting van de master Privaatrechtelijke Rechtspraktijk aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek gaat over de privaatrechtelijke handhaving van het (Europese) mededingingsrecht en meer in het bijzonder over de Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens strijd met de mededingingsregels.

Tijdens een van de colleges Europees Privaatrecht ben ik door mijn toenmalige docent, mevrouw A. Vlieger, op het idee gebracht om de Richtlijn te onderzoeken. Hiervoor wil ik mevrouw A. Vlieger bedanken. Daarnaast wil ik mijn ouders, broer en vriend

bedanken voor de continue steun en het meedenken en meehelpen bij het onderzoek. Bovenal wil ik mijn scriptiebegeleidster, mevrouw dr. L. Tjon Soei Len bedanken voor de fijne begeleiding en inhoudelijke feedback tijdens het schrijven van deze scriptie. Het was bij mij nog enige tijd onduidelijk “what I was looking for”, ofwel wat ik nu precies aan het onderzoeken was en hoe ik dit kon vormgeven. Mevrouw dr. L. Tjon Soei Len heeft met haar commentaar erg geholpen om dit in te zien en om het onderzoek te verbeteren.

(4)

INHOUD

INLEIDING ... 5

PROBLEEMSTELLING EN METHODOLOGIE ... 7

OPZET ... 8

1.HUIDIGE BELEMMERINGEN VOOR DE PRIVAATRECHTELIJKE HANDHAVING ... 9

1.1 ACHTERGROND ... 10

1.2 RICHTLIJN ... 12

1.2.1 Toegang tot bewijsmateriaal ...12

Huidige belemmering ... 12

Richtlijn ... 13

Nederland ... 16

1.2.2 Doorwerking van nationale beslissingen ...16

Huidige belemmering ... 16 Richtlijn ... 17 Nederland ... 18 1.2.3 Verjaring ...20 Huidige belemmering ... 20 Richtlijn ... 20 Nederland ... 20

1.2.4 Doorberekening van prijsverhogingen ...20

Huidige belemmering ... 20

Richtlijn ... 21

Nederland ... 21

1.3 TUSSENCONCLUSIE ... 21

2.TOEGANG TOT BEWIJSMATERIAAL EN DE NEDERLANDSE RECHTSORDE ... 23

2.1 DE PROBLEMATIEK... 23

2.2 GRONDSLAG SCHADEVORDERING NEDERLANDS RECHT ... 26

2.3 ARTIKEL 843A WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING ... 26

2.3.1 Vereisten voor een geslaagd beroep op artikel 843a Rv ...27

2.4 NEDERLANDSE RECHTSPRAAK ... 29

2.5 CONFORMITEIT ARTIKEL 843A RV AAN DE RICHTLIJN ... 30

2.6 TUSSENCONCLUSIE ... 32

3.ROL VAN DE NATIONALE RECHTER EN DE ACM ... 34

3.1 NATIONALE RECHTER ... 34 3.2 ACM ... 36 3.3 TUSSENCONCLUSIE ... 37 4.COLLECTIEVE SCHADEVERGOEDINGSACTIES ... 38 4.1 RICHTLIJN ... 38 4.2 NEDERLAND ... 39 4.3 TUSSENCONCLUSIE ... 40 RESULTATEN EN CONCLUSIE ... 42 LITERATUURLIJST ... 46

(5)

Inleiding

“Private enforcement is not about creating a litigation culture, it’s about creating European

solutions to allow consumers and companies to uphold their rights”.1 Aldus Neelie Kroes, werkzaam als eurocommissaris van mededinging in de periode van 2004-2010.

Benadeelden van inbreuken op de mededingingsregels krijgen in de praktijk zelden vergoeding van de geleden schade.2 Jaarlijks lopen deze benadeelden hierdoor miljarden euro’s mis.3

In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Verenigde Staten ontbreekt het in Europa en Nederland tot dusver aan schadeclaims door privaatrechtelijke partijen bij misbruik van de mededingingsregels.4 Waar de handhaving van de mededingingsregels in Europa en Nederland (nog) vooral een publiekrechtelijke aangelegenheid is, is het in de Verenigde Staten voor meer dan 90% een privaatrechtelijke aangelegenheid.5

Het Europees Parlement heeft op 17 april 2014 met het voorstel van de ‘Richtlijn betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie’ ingestemd en deze op 26 november 2014 aangenomen (hierna: de Richtlijn).6 De Richtlijn heeft onder andere als doel om het voor een ieder mogelijk te maken schade te verhalen die het gevolg is van een inbreuk op of schending van de mededingingsregels.7 Tevens tracht de Richtlijn de handhaving van de mededingingsregels door mededingingsautoriteiten en de handhaving van die regels door nationale rechters in privaatrechtelijke schadevorderingen te coördineren.8 Nederland heeft gerekend vanaf de goedkeuring twee jaar de tijd om deze Richtlijn, door middel van minimale harmonisatie, te implementeren in de nationale rechtsorde.9

1 Speech van N. Kroes, ‘Developments in competition policy since October 2006 – and a look forward into 2007’ voor het European Parliament, Economic and Monetary Affairs Committee Brussels, 20 March 2007 (website van de Commissie onder SPEECH/07/163).

2 Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, COM(2008)165 def., p. 2.

3 Ibid.

4 Houdijk & Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, O&F 2015/1, p. 46.

5 Pijnacker Hordijk, Private handhaving als alternatief voor overheidshandhaving, mede in het licht van overheidsaansprakelijkheid, O&A 2006/5, p. 31-35.

6 Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 216.

7 Art. 1 lid 1 Richtlijn. 8 Art. 1 lid 2 Richtlijn. 9 Art. 20 lid 1 Richtlijn.

(6)

De toegang tot bewijsmateriaal vormt het pièce de résistance van de Richtlijn. Daarbij kom ik meteen op de titel van deze scriptie, namelijk: “Show me what I’m looking for”. In dit

nummer van Caroline Liar zingt Chad Wolf dat hij zoekende is en vraagt om uitleg over waar hij naar op zoek is. Dat is ook een probleem voor benadeelden van mededingingsinbreuken die een schadevergoeding vorderen. Zij moeten de inbreuk bewijzen en weten vaak niet of bepaalde bewijsstukken bestaan en als dat wel bekend is, waar ze deze moeten vinden.

Het vergaren van bewijsmateriaal is een grote belemmering in het kader van

schadevergoedingsvorderingen bij inbreuken van het mededingingsrecht. Dit komt ten eerste door de informatie-asymmetrie tussen de karteldeelnemers en de benadeelden van een mededingingsinbreuk.10 Informatie over het bestaan van een kartel en de omvang daarvan is in veel gevallen in het bezit van karteldeelnemers zelf en niet van de benadeelden. Een logisch gevolg daarvan zou zijn om de benadeelden toegang te verschaffen tot dergelijke informatie. Daarbij komt men echter bij het tweede punt en dat is de bescherming die de Commissie wil bieden aan het succesvolle clementieprogramma. Het merendeel van de kartels wordt opgespoord doordat karteldeelnemers hun deelname aan een kartel opbiechten en zo boetevermindering of boete-immuniteit krijgen. In het kader van die clementieregeling moet de informatie die karteldeelnemers overleggen vertrouwelijk blijven. Kortom, de bewijsgaring vormt een belangrijke belemmering en zal in deze scriptie uitvoerig aan bod komen.

Een belemmering die niet wordt genoemd in de Richtlijn, maar mijns inziens wel aandacht verdient, is de mogelijkheid tot collectieve schadevergoedingsacties. Vooral bij consumenten en midden- en kleinbedrijven zal doorgaans de individuele schade bij een inbreuk op de mededinging gering zijn, terwijl de groep benadeelden groot kan zijn. Een individuele actie om schadevergoeding te vorderen zal in die gevallen erg risicovol zijn in verband met de hoge proceskosten en wellicht jarenlang durende juridische procedures. Hier is een rol weggelegd voor de collectieve schadevergoedingsactie.

Met het schrijven van deze scriptie wil ik onderzoeken hoe de Richtlijn deze, en wellicht andere, belemmeringen tracht weg te nemen; hoe de Richtlijn dat bewerkstelligt en wat er in

10 Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW nr. 3 2015/3, p. 127.

(7)

de Nederlandse rechtsorde zou moeten gebeuren om aan de doelstellingen van de Richtlijn tegemoet te komen.

Probleemstelling en methodologie

Bij dit onderzoek staat de volgende probleemstelling centraal: ‘In hoeverre heft de

Richtlijn de huidige belemmeringen in de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht op en wat is er voor nodig om dit in de Nederlandse rechtsorde te realiseren?’

Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden zullen de volgende deelvragen worden behandeld:

1. Hoe tracht de Commissie door de Richtlijn de huidige belemmeringen in de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht weg te nemen?

Voor de beantwoording van deze deelvraag is de Richtlijn en de achtergrond daarvan nader onderzocht. Voorts is op basis van Nederlandse wetgeving gekeken of deze reeds voldoet of aangepast dient te worden ter implementatie van de Richtlijn. Deze deelvraag heeft een descriptief karakter.

2. Waarom vormt de toegang tot bewijsmateriaal een grote belemmering en zal de Richtlijn voor verbeteringen kunnen zorgen in de Nederlandse rechtsorde?

Deze deelvraag gaat dieper in op een van de belemmeringen genoemd in de behandeling van de eerste deelvraag, namelijk de toegang tot bewijsmateriaal. Voor de beantwoording van deze vraag is om te beginnen Europese jurisprudentie onderzocht over vraagstukken die betrekking hebben op de toegang tot bewijsmateriaal. Er is onderzocht tot welke

belangenafweging dat heeft geleid bij de Commissie en uiteindelijk bij de Richtlijn. Voorts is nader onderzocht wat de Nederlandse grondslag is voor de toegang tot bewijsmateriaal, of deze reeds conform de Richtlijn is en hoe de rechtspraak hier tot nu toe mee omgaat. Tevens zijn sommige invalshoeken en argumenten van juridische auteurs aangehaald om een analyse te kunnen maken. Deze deelvraag heeft naast een descriptief, ook een voorspellend karakter. Op basis van de onderzochte Nederlandse jurisprudentie met betrekking tot de toegang tot bewijsmateriaal in mededingingszaken, tezamen met de doelstellingen van de Richtlijn en argumenten uit juridische literatuur, wordt voorspeld of de Nederlandse wetgeving reeds conform is aan de Richtlijn en voor verbetering zal zorgen in de Nederlandse rechtsorde.

(8)

3. Wat is de rol van de nationale rechter en de ACM bij het opheffen van de huidige belemmeringen?

De gevolgen van de Richtlijn voor de praktijk zijn afhankelijk van hoe de Richtlijn

uiteindelijk geïmplementeerd wordt. Wel is het zo dat de Richtlijn al invloed heeft tijdens de implementatietermijn. De Nederlandse rechter zal het nationale recht overeenkomstig de doelstellingen van de Richtlijn uit moeten leggen. Deze deelvraag behandelt de rol van de nationale rechter bij de belemmeringen die de Richtlijn tracht weg te nemen, onafhankelijk van hoe deze geïmplementeerd wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van juridische literatuur, (Europese) jurisprudentie en artikelen uit de Richtlijn. De rol van de nationale mededingingsautoriteit (ACM) is mijns inziens interessant, aangezien zij een zeer grote rol bekleed in de publiekrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht. Nu wordt in deze scriptie juist de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht onderzocht, maar wellicht zou de ACM met al haar kennis over karteldeelnemers een rol kunnen spelen in de privaatrechtelijke handhaving. Deze deelvraag heeft eveneens een descriptief karakter.

4. In hoeverre kan de collectieve schadevergoedingsactie in Nederland een oplossing bieden voor de vaak geringe individuele schade die door consumenten wordt geleden bij een inbreuk op de mededinging?

Voor de beantwoording van deze deelvraag is voornamelijk gebruik gemaakt van juridische literatuur, Nederlandse wetgeving en een wetsvoorstel met betrekking tot de collectieve actie. Er wordt onderzocht hoe de collectieve actie nu in Nederland geregeld is en hoe het eventueel zou worden na aanname van het wetsvoorstel. Vooral dit laatste zou een belangrijke

toevoeging kunnen zijn aan de doelstellingen van de Richtlijn. Bij deze deelvraag is naast het descriptieve karakter eveneens een voorspellende kant te zien, aangezien wordt beredeneerd aan de hand van een wetsvoorstel dat nog niet is aangenomen.

Opzet

De genoemde deelvragen worden achtereenvolgens als hoofdstukken behandeld. In hoofdstuk 1 zullen de huidige belemmeringen worden toegelicht, die door de Richtlijn moeten worden weggenomen. In hoofdstuk 2 zal een belangrijk deel van de Richtlijn, de toegang tot

bewijsmateriaal, worden onderzocht en of de Nederlandse grondslag, namelijk artikel 843a Wetboek van Burgerlijke vordering reeds voldoet of verandering noodzakelijk is ter implementatie. Voorts wordt in hoofdstuk 3 de rol van de nationale rechter en die van de Nederlandse mededingingsautoriteit, de ACM, bij het opheffen van de huidige

(9)

belemmeringen onderzocht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 een onderdeel behandeld in hoeverre collectieve schadevergoedingsacties een oplossing kunnen bieden voor de geringe individuele schade die vaak door particulieren wordt geleden. Tot slot zal in de conclusie antwoord worden gegeven op de probleemstelling.

(10)

1.

Huidige belemmeringen voor de privaatrechtelijke handhaving

Al vanaf 1966 rees bij de Europese Commissie de vraag wat de situatie van de

privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht was in de verschillende lidstaten.11 Uit een daaropvolgend onderzoek uit 2004 (“Ashurst-rapport12”) bleek onder andere dat meerdere belemmeringen de toegang tot de civiele rechter in mededingingszaken in de weg staan.13 In dit hoofdstuk zal worden toegelicht welke huidige belemmeringen de Commissie door de Richtlijn tracht weg te nemen. Per belemmering zal de huidige problematiek worden toegelicht, hoe de Richtlijn dat probeert weg te nemen en of de Nederlandse wetgeving daar reeds aan voldoet of gewijzigd zou moeten worden.

1.1 Achtergrond

Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen: EG-Verdrag, hierna: VWEU) regelt de bevoegdheden van de Europese Unie en op welke manier zij deze

bevoegdheden kan uitoefenen.14 Op 5 februari 1963 heeft het Hof van Justitie van de

Europese Gemeenschappen in het Van Gend en Loos arrest geoordeeld dat de bepalingen van het gemeenschapsrecht in beginsel rechtstreekse werking hebben.15 Door die rechtstreekse werking kan iedere Europese burger of onderneming zich voor een nationale rechter

rechtstreeks beroepen op de gemeenschappelijke regels.16 Jaren later is daar met betrekking tot de mededinging door het Hof van Justitie aan toegevoegd dat een ieder vergoeding moet kunnen vorderen van schade die hij heeft geleden door een inbreuk op de mededinging.17

11

Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 217.

12 Clark, Hughes & Wirth, Ashurst-rapport, Study on the conditions of claims for damages in case of infringement of EC competition rules, 2004,

http://ec.europa.eu/competition/antitrust/actionsdamages/economic_clean_en.pdf.

13 Haak & VerLoren van Themaat, De mogelijkheden voor civielrechtelijke handhaving van de

mededingingsregels in Nederland. Een inventarisatie in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 1.

14

Hartkamp, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 3. Deel I Europees recht en Nederlands vermogensrecht, 2011, p. 5.

15 HvJ EU 5 februari 1963, nr. 26/62, (Van Gend en Loos), r.o. 22-23.

16 Hartkamp, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 3. Deel I Europees recht en Nederlands vermogensrecht, 2011, p. 8.

(11)

Hierna is de ‘missie’ van de Europese Commissie begonnen om de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht te bevorderen.18

Er is sprake van een inbreuk op de mededingingsregels, oftewel een kartel, wanneer in strijd met de artikelen 101 en 102 VWEU is gehandeld. Artikel 101 VWEU bepaalt dat het

verboden is voor ondernemingen om prijsafspraken te maken, markten te verdelen of producties te beperken.19 Artikel 102 VWEU bepaalt tevens dat het verboden is als een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of een wezenlijk deel daarvan.20

De Commissie heeft in 2005, mede naar aanleiding van de conclusies in het Ashurst-rapport, een Groenboek opgesteld betreffende schadevorderingen wegens schending van de

communautaire antitrust regels en in 2008 een daaropvolgend Witboek.21 In het Groenboek heeft de Commissie een opsomming gegeven van wat de belangrijkste belemmeringen zijn voor een doeltreffender systeem van schadevorderingen wegens inbreuk op het

mededingingsrecht.22 In het Witboek dat daarop volgde heeft de Commissie een aantal beleidsvoorstellen gedaan om de bestaande belemmeringen aan te pakken.23 Naar aanleiding hiervan heeft de Commissie uiteindelijk het richtlijnvoorstel gepubliceerd.24 Het voorstel benoemt twee doelen waarmee de effectieve handhaving van de mededingingsregels gegarandeerd moet worden, namelijk door:

i) de wisselwerking tussen de publieke en de civiele handhaving van het mededingingsrecht te optimaliseren; en

ii) ervoor te zorgen dat slachtoffers van inbreuken op het mededingingsrecht van de Unie de schade die zij hebben geleden volledig vergoed kunnen krijgen.25

18 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 275. Tevens is in 1966 door de Commissie al aandacht besteed aan de mogelijkheid van privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht.

19

Art. 101 VWEU. 20 Art. 102 VWEU.

21 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 275.

22

Groenboek, Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels, Brussel, 19 december 2005, COM(2005)672 def.

23 Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, COM(2008)165 def.

24

Voorstel, voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, 2013.

25 Voorstel toelichting, Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, 2013. p. 3.

(12)

Volgens de commissie wordt de gehele handhaving van de mededingingsregels van de Unie het best gegarandeerd door aanvullende publiekrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving.26 Deze doelstellingen zijn overgenomen in de uiteindelijke richtlijn die op 26 november 2014 tot stand is gekomen.27

1.2 Richtlijn

De Richtlijn is onderverdeeld in zeven hoofdstukken. De belangrijkste hoofdstukken van de Richtlijn worden in het Groenboek benoemd en zullen in deze scriptie aan de orde komen.28 In de hoofdstukken staan artikelen opgenomen die de huidige belemmeringen in de

privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht zouden moeten wegnemen. Het gaat daarbij om de al eerder genoemde grootste belemmering, namelijk de toegang tot

bewijsmateriaal. Voorts komen de belemmeringen aan de orde die te maken hebben met de doorwerking van nationale beslissingen, verjaringstermijnen en de doorberekening van prijsverhogingen.

1.2.1 Toegang tot bewijsmateriaal

Huidige belemmering

Zoals al eerder genoemd vormt de toegang tot bewijsmateriaal de grootste belemmering, aangezien het bewijsmateriaal bij schadevorderingen wegens inbreuken op de

mededingingsregels een complexe aangelegenheid is. Vorderingen tot schadevergoeding wegens inbreuken op de mededinging vergen doorgaans een uitgebreid feitenonderzoek.29 Problemen die daarbij veelal voorkomen zijn dat bewijsstukken niet makkelijk verkrijgbaar zijn, de stukken vaak in het bezit zijn van de tegenpartij of van derden en er onvoldoende bekendheid is over dat bewijsmateriaal bij de eisende partij.30 Om met succes een

schadevergoeding te vorderen is het voor eisende partijen van groot belang dat zij toegang

26

Voorstel toelichting, Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, 2013. p. 3.

27 Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW nr. 3 2015/3, p. 126.

28 Groenboek, Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels, Brussel, 19 december 2005, COM(2005)672 def. p. 4-5.

29 Groenboek, Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels, Brussel, 19 december 2005, COM(2005)672 def. p. 5.

(13)

krijgen tot dit bewijsmateriaal. Er dient dus een mogelijkheid te zijn die benadeelden toegang verschaft tot de relevante informatie ter ondersteuning van hun claim.31 Dit is een complexe kwestie door de verschillende belangen die spelen bij dergelijke civiele

schadevergoedingsacties. Enerzijds is er de eisende partij: de partij die stelt schade te hebben geleden door een inbreuk van artikel 101 of 102 VWEU en anderzijds is daar de nationale mededingingsautoriteit die, als publiekrechtelijke handhaver, informatie heeft ontvangen en verzameld. Het probleem doet zich met name voor bij documenten die de

mededingingsautoriteit heeft ontvangen uit hoofde van een clementieverzoek. Dit soort verzoeken en bijbehorende documenten zijn strikt vertrouwelijk en er bestaat een spanning tussen het faciliteren van privaatrechtelijke schadevorderingsprocedures en het beschermen van de belangen van kartelovertreders die een verzoek tot clementie hebben gedaan.32 Er dient bij een verzoek tot inzage van bewijsstukken een belangenafweging te worden gemaakt tussen enerzijds de mededingingsautoriteit met haar vertrouwelijke informatie in het licht van een eventuele clementie en anderzijds de belangen van benadeelden, die bijvoorbeeld goede gronden hebben om inzage in een bepaald bewijsstuk te krijgen. De Commissie heeft ter bescherming van het functioneren van de clementieregeling de nodige beperkingen gesteld aan de toegang en openbaarmaking van bewijsmateriaal, dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt.33

Richtlijn

Hoofdstuk 2 van de Richtlijn bestaat uit vier artikelen (artikelen 5 t/m 8) en voorziet erin om de belemmeringen met betrekking tot de toegang van bewijsmateriaal weg te nemen. De algemene regels over toegang tot bewijsmateriaal staan beschreven in artikel 5. In het eerste lid is bepaald dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de nationale rechter, op verzoek van de eiser, de verweerder of een derde kan gelasten toegang te verlenen tot relevant

bewijsmateriaal en vice versa kan de verweerder of een derde informatie opvragen bij de eisende partijen.34 Daarbij dient de eiser bij het verzoek alle redelijkerwijs voor hem

beschikbare feiten en bewijsmateriaal te hebben gepresenteerd om zijn claim aannemelijk te

31

Punt 15 Preambule Richtlijn..

32 Houdijk & Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, O&F 2015/1, p. 6.

33 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 279.

(14)

maken.35 De nationale rechter dient te beoordelen of een verzoek tot inzage in bepaalde stukken redelijk is, hij houdt daarbij rekening met de rechtmatige belangen van alle betrokken partijen en derden.36 Daarnaast zijn onder het derde lid van artikel 5 een drietal

aanknopingspunten geformuleerd waarmee de rechter met name rekening houdt bij de beoordeling van de vraag of de toegang waar een partij om verzoekt rechtmatig is, te weten: ‘de mate waarin de claim of het verweer waarmee het verzoek om toegang tot

bewijsmateriaal wordt gerechtvaardigd, wordt ondersteund door beschikbare feiten en beschikbaar bewijsmateriaal’; ‘de omvang en de kosten van de toegang, in het bijzonder voor betrokken derden, om te voorkomen dat gezocht moet worden naar niet-specifieke informatie waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij relevant is voor de partijen in de procedure’; ‘of het bewijsmateriaal waartoe toegang wordt gevraagd, al dan niet vertrouwelijke informatie bevat, in het bijzonder over derden, en welke regelingen tot bescherming van dergelijke vertrouwelijke informatie van toepassing zijn’; en ‘wanneer de inbreuk op het

mededingingsrecht onderzocht wordt of is door een mededingingsautoriteit, of het verzoek specifiek is geformuleerd met betrekking tot de aard, het onderwerp of de inhoud van de aan een mededingingsautoriteit verstrekte of zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindende documenten’.37

Artikel 6 van de Richtlijn heeft betrekking op bewijsmateriaal dat zich in het dossier van een mededingingsautoriteit bevindt; in dit artikel vindt men de beperkingen die de Commissie aan de openbaarmaking heeft gesteld voor de bescherming van de clementieregeling. Artikel 6 voorziet in een grijze en een zwarte lijst: twee categorieën van documenten die tijdelijk of absoluut beschermd worden. In artikel 6 lid 5 wordt tijdelijke bescherming geboden aan: ‘informatie die specifiek voor de procedure van een mededingingsautoriteit door een

natuurlijke persoon of rechtspersoon is voorbereid’ en ‘informatie die door een mededingingsautoriteit in de loop van haar procedure is opgesteld en aan de partijen toegezonden’ en ‘verklaringen met het oog op een schikking die zijn ingetrokken’. Deze

‘grijze lijst’ bevat materiaal uit nog lopende publiekrechtelijke handhavingsprocedures.38

De ‘zwarte lijst’ van artikel 6 lid 6 bepaalt dat de nationale rechterlijke instantie op geen enkel

35 Art. 5 lid 1 Richtlijn.

36 Punt 14 Preambule Richtlijn. 37 Art. 5, lid 3 sub a t/m d Richtlijn.

38 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 279.

(15)

moment een partij of een derde kan opdragen toegang te verlenen tot clementieverklaringen en verklaringen die zijn gedaan in het kader van een schikking.

Artikel 7 stelt een aantal beperkingen op het gebruik van bewijsmateriaal dat enkel via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit wordt verkregen. Uit de eerste twee leden blijkt dat de lidstaten zorg dienen te dragen dat bewijsmateriaal zoals bedoeld in de grijze en zwarte lijsten van artikel 6 hun volledige uitwerking hebben in de gevallen wanneer zulk bewijsmateriaal door een natuurlijke of rechtspersoon enkel via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen. Hiermee wordt bedoeld dat de informatie die in de grijze en zwarte lijsten is genoemd, maar welke al eerder in een publiekrechtelijke procedure door de benadeelde is verkregen, niet alsnog openbaar wordt gemaakt.39 De Commissie tracht de volledige uitwerking van de grijze en zwarte lijsten te waarborgen door te voorkomen dat de zojuist genoemde informatie alsnog handelswaar wordt.40 Dit door het bewijs niet toelaatbaar te achten in schadevorderingen of anderszins krachtens de

toepasselijke nationale voorschriften te beschermen. Lid 3 van artikel 7 bepaalt dat het bewijsmateriaal dat enkel via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen, maar dat niet onder de grijze of zwarte lijst valt, slechts kan worden gebruikt door een natuurlijke of rechtspersoon die zijn rechtsopvolger is.

Op grond van artikel 8 moeten nationale rechters de bevoegdheid krijgen om sancties op te leggen aan partijen die in strijd handelen met een uitgevaardigd bevel tot het verlenen van toegang, relevant bewijsmateriaal hebben vernietigd, in strijd hebben gehandeld met een rechterlijk bevel ter bescherming van vertrouwelijk informatie of inbreuk hebben gemaakt op de beperkingen die de Richtlijn stelt aan het gebruik van bewijsmateriaal.41 De sancties die de nationale rechterlijke instanties ter beschikking staan omvatten de mogelijkheid om uit de gedragingen van een partij in een schadevergoedingsprocedure nadelige conclusies te trekken, bijvoorbeeld dat een punt van discussie bewezen is of dat vorderingen en verweermiddelen geheel of ten dele worden afgewezen, alsmede de mogelijkheid om de betaling van kosten te gelasten.42

39

Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW nr. 3 2015/3, p. 131.

40 Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 224.

41 Art. 8 lid 1 Richtlijn. 42 Art. 8 lid 2 Richtlijn.

(16)

Nederland

Er bestaat in Nederland nog geen bijzondere regel die toeziet op civiele

schadevergoedingsvorderingen wegens strijd met de mededinging. De grondslag voor een dergelijke vordering is doorgaans de onrechtmatige daad, artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De algemene regel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering (hierna: Rv) is voor wat betreft de bewijslast van toepassing, oftewel ‘wie

stelt, die bewijst’.43 Artikel 843a Rv, de exhibitieplicht, biedt de eiser de mogelijkheid tot kennisneming van een bewijsmiddel dat aan hen in beginsel wel bekend, maar niet in bezit, is.44 In hoofdstuk 2 zal nader worden ingegaan op de vraag of artikel 843a Rv reeds voldoet aan de Richtlijn.

1.2.2 Doorwerking van nationale beslissingen

Huidige belemmering

De Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten zijn in de Europese Unie bevoegd en belast met de publiekrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht.45 De

privaatrechtelijke handhaving door middel van schadevergoedingsacties dient als aanvulling te worden gezien, hetgeen niet in de plaats treedt van de publiekrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht.46 Voor de rechtszekerheid en een coherente toepassing van artikel 101 en 102 VWEU is het van belang dat de communautaire regels uniform worden toegepast en dat verschillende instanties niet anders oordelen over dezelfde zaken. Zo mag de vaststelling van een inbreuk op artikel 101 of 102 VWEU in een definitief besluit van een nationale mededingingsautoriteit of een beroepsinstantie niet opnieuw in het geding worden gebracht in daaropvolgende schadevorderingen.47 Wanneer zo’n definitief besluit wel weer ter discussie kan worden gesteld, zou de nieuwe feitelijke en juridische beoordeling leiden tot aanzienlijke extra kosten, vertragingen en grote onvoorspelbaarheid voor de schadevergoedingsacties van het slachtoffer.48 De achtergrond van de uniforme toepassing van het communautaire

mededingingsrecht, volgt onder meer uit het Masterfoods-arrest uit 2000, dat later is

43

Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 222.

44 Houdijk & Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, O&F 2015/1, p. 6. 45

Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 119.

46 Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, COM(2008)165 def., p. 5.

47 Punt 34 Preambule Richtlijn.

48 Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, COM(2008)165 def., p. 6.

(17)

gecodificeerd in artikel 16 van de Verordening 1/2003 (betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag).49 In het Masterfoods-arrest ging het om HB Ice Cream Ltd (hierna: HB), de voornaamste producent van consumptie-ijs in Ierland, die een exclusiviteitsbeding had opgenomen in zijn algemene voorwaarden.50 HB stelde aan detailhandelaren van ijs gratis of tegen een lage huurprijs vrieskisten ter

beschikking.51 Het beding hield in dat de vrieskisten alleen mochten worden gebruikt voor het ijs van HB.52 Masterfoods betrad later de Ierse ijsmarkt en detailhandelaren gingen ertoe over om in de vrieskisten van HB, producten van Masterfoods te bewaren en te verkopen.53 HB vorderde nakoming van het exclusiviteitsbeding.54 Masterfoods stelde dat het beding in strijd was met de artikelen 85 en 86 (thans 101 en 102 VWEU).55 Het High Court legde ten gunste van HB een verbod op aan Masterfoods.56 Masterfoods ging hiertegen in beroep en diende parallel daaraan een klacht in bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van de artikelen 85 en 86 EG-Verdrag.57 De Commissie oordeelde dat het beding van HB inderdaad in strijd was met de artikelen 85 en 86.58 Naar aanleiding van de prejudiciële vragen die het High Court vervolgens had gesteld na de uitkomst van de beschikking van de Commissie, oordeelde het HvJ EG vervolgens dat de Commissie niet gebonden is aan beslissingen van de nationale rechter en dat de nationale rechter geen beslissing mag nemen die in strijd is met een eerdere beschikking van de Commissie.59

Richtlijn

Artikel 9 van de Richtlijn behandelt de doorwerking van nationale beslissingen. Een inbreuk op het mededingingsrecht die door een nationale mededingingsrecht is vastgesteld, dient geacht te worden onweerlegbaar vast te staan voor de nationale rechter die zich uit dient te spreken over een aanhangig gemaakte vordering tot schadevergoeding.60 Is er door een andere lidstaat een definitieve inbreukbeslissing vastgesteld, aldus lid 2, dan dient dit

49 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 281.

50 HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 3. 51

Ibid. 52 Ibid.

53 HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 4. 54 Ibid.

55

HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 6. 56 HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 7. 57 HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 10. 58 HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 11. 59 HvJ EG 14 december 2000, C-344/98 (Masterfoods), r.o. 48-52. 60 Art. 9 lid 1 Richtlijn.

(18)

overeenkomstig de nationale rechtsstelsels ten minste als een begin van bewijs, dat er sprake is van een inbreuk, te kunnen worden gebruikt.

Hiermee lijkt de Commissie, naast de artikel 5 t/m 8, eveneens een manier te hebben

gevonden om de toegang tot bewijsmateriaal minder te belemmeren. De voornaamste reden die de Commissie stelt voor de bindende rechtsgevolgen van besluiten van nationale

mededingingsautoriteiten is een coherente toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU en het vergroten van de rechtszekerheid. Daarnaast is het bewijstechnisch natuurlijk

aantrekkelijk als een besluit van een nationale mededingingsautoriteit bindend is, maar vooral als een besluit van mededingingsautoriteit van een andere lidstaat als prima facie bewijs gebruikt kan worden. Deze regel is met name gunstig voor de zogenoemde follow-on

procedure. Follow-on procedures zijn procedures die volgen nadat een inbreuk is vastgesteld, door ofwel de Commissie ofwel een nationale mededingingsautoriteit. Op grond van het voorgaande staat de onrechtmatigheid van de gedraging daarmee vast, of krijgt het besluit als bewijs van onrechtmatigheid veel waarde, en heeft de benadeelde een gunstiger bewijspositie dan wanneer hij de onrechtmatigheid zelf dient te bewijzen.61 Het wordt een stuk lastiger als een benadeelde een overtreder in rechte aanspreekt, wanneer er geen overtreding is

vastgesteld door de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit. In dat geval spreken we van stand-alone procedures. 62 Deze scriptie beperkt zich tot de follow-on procedures, aangezien in Nederland nagenoeg alle kartelschadeprocedures follow-on procedures zijn en

stand-alone procedures zelden voorkomen.63

Nederland

In Nederland zal de verplichting die de Richtlijn stelt om definitieve besluiten van een nationale mededingingsautoriteit te laten doorwerken, in de wet opgenomen dienen te worden. De Richtlijn stelt geen harde verplichting voor wat betreft definitieve besluiten van mededingingsautoriteiten van andere lidstaten. De minimale harmonisatie die de Richtlijn met zich mee brengt houdt in dat de invoering van een dergelijke wettelijke bepaling dan wellicht niet nodig is. Daarentegen kan men er ook voor kiezen om een wettelijke bepaling op te

61

Haak & VerLoren van Themaat, De mogelijkheden voor civielrechtelijke handhaving van de

mededingingsregels in Nederland. Een inventarisatie in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, 2005, p. 40.

62 Ibid.

(19)

nemen waarin besluiten van mededingingsautoriteiten van andere lidstaten juist wel

verbindend worden verklaard, mede door de gunstigere bewijspositie die dit zou opleveren.

Hoes-Weishut, Lunsingh Scheurleer en Speyart stellen dat het benutten van de

bestuursrechtelijke rechtsbescherming tot gevolg heeft dat de civiele rechtsbescherming van de gedaagde is uitgeput als het gaat om de vaststelling van een inbreuk.64 Zij verwachten onder meer dat aangeklaagden in een bestuursrechtelijke procedure minder snel zullen schikken met een nationale mededingingsautoriteit. Tevens zou het zo kunnen zijn dat ondernemingen eerder in bezwaar en beroep zullen komen tegen boetebesluiten, wegens de gevolgen in mogelijke civielrechtelijke vervolgprocedures.65 Hier sluit Zippro zich in 200966 en 2013 bij aan en voegt daar onder andere aan toe dat de binding van de nationale rechter aan een uitspraak van een mededingingsautoriteit van een andere EU-lidstaat de

onafhankelijkheid van de nationale burgerlijke rechter miskent.67

Vanuit de leer van de formele rechtskracht gaan we er in Nederland van uit dat de burgerlijke rechter de uitkomst van een bestuursorgaan (de ACM in dit geval) respecteert, wanneer tegen een besluit voldoende rechtsbescherming heeft open gestaan en die rechtsgang door

belanghebbenden niet is bewandeld.68 Dit fenomeen is dus niet nieuw en zorgt er al voor dat partijen doorgaans de volledige bestuursrechtelijke rechtsbescherming zullen benutten. Tevens heeft de Nederlandse rechter de gewoonte om zich voor een groot deel te laten leiden door de uitkomst van een besluit van de ACM.69 Met het bevorderen van de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht en het wegnemen van belemmeringen die daaraan tot nu toe in de weg staan, is het mijns inziens een logisch gevolg om bindende werking toe te kennen aan besluiten van de ACM. Ditzelfde geldt voor definitieve besluiten van

mededingingsautoriteiten uit andere lidstaten. Nu de Richtlijn een dergelijke verplichting niet geeft, is het mijns inziens wel degelijk gewenst om dezelfde bindende werking toe te kennen aan definitieve besluiten uit andere lidstaten. Dit dient tevens om de belemmeringen zoveel mogelijk op te heffen; het gaat immers vaak om grote, internationale ondernemingen die

64 Hoes-Weishut, Lunsingh Scheurleer & Speyart, Het Witboek Schadevergoeding afgezet tegen de huidige Nederlandse situatie: verworvenheden en vernieuwingen, AM 2008/6, p. 142.

65 Ibid, p. 143. 66

Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 633.

67 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 281.

68 Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 341.

69 Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 227.

(20)

betrokken zijn bij kartels waarbij de kartelinbreuken grensoverschrijdende effecten hebben.

1.2.3 Verjaring

Huidige belemmering

Volgens de Commissie zijn verjaringstermijnen enerzijds goed voor de rechtszekerheid, maar kunnen zij anderzijds een aanzienlijk obstakel vormen voor de terugvordering van schade. Zo kunnen slachtoffers te maken krijgen met praktische moeilijkheden in het geval van een voortgezette of herhaalde inbreuk of wanneer zij redelijkerwijs niet van de inbreuk op de hoogte konden zijn.70

Richtlijn

Artikel 10 van de Richtlijn voorziet in regels betreffende de verjaringstermijnen voor het instellen van schadevorderingen. De verjaringstermijn om een schadevordering in te stellen dient ten minste vijf jaar te bedragen.71 De termijn begint pas te lopen als de eiser weet heeft of redelijkerwijs geacht kan worden weet te hebben van de inbreuk en het feit dat hij daardoor schade heeft geleden.72 Lid 4 bepaalt voorts dat de verjaringstermijn wordt geschorst of gestuit wanneer een mededingingsautoriteit een onderzoek verricht naar de inbreuk op het mededingingsrecht waarop de schadevordering betrekking heeft.

Nederland

Voor wat betreft Nederland voegt dit artikel weinig toe. In Nederland kennen wij immers artikel 3:310 lid 1 BW, waarbij de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt en pas aanvangt op het moment van bekendheid van de schade en de veroorzaker.73 Artikel 3:317 BW bepaalt dat de verjaringstermijn van vijf jaar kan worden gestuit.

1.2.4 Doorberekening van prijsverhogingen

Huidige belemmering

Een karteldeelnemer heeft doorgaans afnemers. Deze afnemers kunnen door de kartelinbreuk te maken krijgen met onrechtmatige prijsverhogingen. De afnemer kan deze prijsverhogingen

70

Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, COM(2008)165 def., p. 9.

71 Art. 10 lid 3 Richtlijn. 72 Art. 10 lid 2 Richtlijn.

73 Houdijk & Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, O&F 2015/1, p. 11.

(21)

weer doorberekenen aan zijn afnemers, de indirecte afnemers. Dan zou de situatie kunnen ontstaan dat de directe afnemer geen schade meer lijdt, doordat hij deze heeft doorberekend aan zijn indirecte afnemers. Hierdoor kunnen er meerdere juridische problemen ontstaan, deze zorgen voor rechtsonzekerheid en voor problemen bij schadevergoedingsacties.74

Richtlijn

Artikel 12 van de Richtlijn bepaalt dat de lidstaten de volle werking van het recht op volledige vergoeding dienen te waarborgen. Daarnaast moet overcompensatie voorkomen worden, zo luidt lid 2. In artikel 13 is het zogenoemde passing-on verweer erkend en opgenomen. Het passing-on verweer heeft betrekking op de geschetste belemmering. Het betreft de situatie wanneer de inbreukmaker het doorberekenen van prijsverhogingen als verweer gebruikt tegen de eiser (gedupeerde afnemer) en daarbij aanvoert dat de eiser geen schade heeft geleden, aangezien hij de prijsverhoging aan zijn afnemers heeft doorberekend.75

Nederland

De Richtlijn brengt met zich mee dat een passing-on verweer door de Nederlandse rechter moet kunnen worden erkend. Hierover bestond in Nederland nog enige onduidelijkheid, bijvoorbeeld in de zaak Tennet/ABB bij de Rechtbank Oost-Nederland. In deze zaak werd namelijk geoordeeld dat een beroep op het passing-on verweer niet kon slagen. Deze beslissing is later, na de nodige kritiek, wel teruggedraaid door het Gerechtshof

Arnhem/Leeuwarden.76 De Nederlandse wetgeving lijkt reeds conform deze bepalingen van de Richtlijn te zijn. Boek 6 van het BW kent immers voldoende mogelijkheden om dit verweer te voeren, onder andere artikel 6:100 BW dat bepaalt dat wanneer voor de

benadeelde een zelfde gebeurtenis naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in mindering moet worden gebracht.

1.3 Tussenconclusie

Er kan een verzoek tot openbaarmaking van bewijsstukken gedaan, mits is voldaan aan een aantal vereisten. Documenten die zijn genoemd in de zwarte lijst zijn uitgesloten van

74 Witboek, Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels, Brussel, 2 april 2008, COM(2008)165 def., p. 8.

75 Ibid.

76 Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 229.

(22)

openbaarmaking en documenten genoemd in de grijze lijst moeten tijdelijk beschermd worden. Over de vraag of deze bepalingen de huidige belemmeringen zullen opheffen zal nader worden ingegaan in hoofdstuk 2. Voor een coherente toepassing van de artikelen 101 en 102 VWEU bepaalt de Richtlijn dat een definitief besluit van een nationale

mededingingsautoriteit geacht wordt onweerlegbaar vast te staan. Deze bepaling zal moeten worden opgenomen in de Nederlandse wet, maar is mijns inziens niet ingrijpend. In

Nederland kent men immers het beginsel van formele rechtskracht wat min of meer dezelfde gevolgen heeft ten aanzien van besluiten van bestuursorganen in privaatrechtelijke

procedures. Voorts dienen definitieve besluiten van mededingingsautoriteiten van andere lidstaten te gelden als prima facie bewijs. Dit lijkt een logisch gevolg als wordt gekeken naar de doelstellingen van de Commissie en het feit dat kartelinbreuken veelal

grensoverschrijdende effecten hebben. Om terug te komen op de belemmering omtrent de toegang tot bewijsmateriaal zorgen deze bepalingen juist voor een gunstigere bewijspositie ten aanzien van follow-on procedures (stand-alone procedures komen zelden voor en worden verder buiten beschouwing gelaten). De huidige verjaringstermijnen kunnen volgens de Commissie een belemmering vormen, aangezien de aanvang van een verjaringstermijn onduidelijk kan zijn. De Richtlijn voorziet in duidelijkheid hierover en bepaalt dat de verjaringstermijn voor instellen van schadevorderingen 5 jaar bedraagt. Artikel 3:310 lid 1 BW komt met deze bepalingen overeen. Het passing-on verweer dat door de Richtlijn wordt erkend zorgt ervoor dat de inbreukmaker het verweer kan voeren dat zijn afnemer geen schade heeft geleden, omdat hij de prijsverhoging heeft doorberekend aan zijn afnemers. In Nederland komt artikel 6:100 BW hiermee reeds overeen.

(23)

2.

Toegang tot bewijsmateriaal en de Nederlandse rechtsorde

In hoofdstuk 1 kwam al aan de orde dat de artikelen omtrent de toegang tot bewijsmateriaal het speerpunt van deze Richtlijn zijn. De Commissie probeert met de Richtlijn enerzijds de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht te bevorderen ter ondersteuning van de publiekrechtelijke handhaving, en anderzijds het functioneren van de clementieregeling te beschermen.77 Het spanningsveld tussen de publiekrechtelijke- en privaatrechtelijke

handhaving zal in dit hoofdstuk aan bod komen, evenals de jurisprudentie waarin we dit spanningsveld terug zien. De Nederlandse grondslag voor een verzoek tot toegang tot bewijsmateriaal is de zogenoemde exhibitieplicht en staat omschreven in artikel 843a Rv. In dit hoofdstuk zal nader in worden gegaan op deze belemmering en of artikel 843a Rv reeds conform is aan de Richtlijn of dat er wijzigingen nodig zijn.

2.1 De problematiek

De clementieregeling is voor de handhaving van het mededingingsrecht uiterst belangrijk.78 Een grote meerderheid van de kartels komt aan het licht door een clementieaanvraag.79 Een onderneming kan een aanvraag indienen door zijn betrokkenheid bij een kartel op te biechten om daarvoor boete-immuniteit of boete-vermindering krijgen.80 Ter bescherming van het clementieprogramma dient de onderneming er zeker van te zijn dat de informatie die is verschaft aan de nationale mededingingsautoriteit niet in een later stadium tegen de clementieaanvrager kan worden gebruikt in een privaatrechtelijke

schadevorderingsprocedure.81 Het is voor te stellen dat het aanvragen van clementie minder aantrekkelijk wordt wanneer een derde later de beschikking kan krijgen over deze vrijwillig verschafte informatie.82 Daarentegen kan het niet verlenen van toegang tot die informatie het recht van een derde op schadevergoeding belemmeren, vooral bij kartelzaken waarbij het

77 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 279.

78 Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW nr. 3 2015/3, p. 127.

79 Vedder, Clementie en recht – De moeizame verhouding tussen de deelnemers aan een kartel, autoriteiten en consumenten, NTBR 2014/9, p. 3.

80 Beumer, De toegang tot het mededingingsdossier – Met Donau Chemie is het einde van de saga nog niet in zicht, NtEr nr. 9 2013/11, p. 2.

81 Zippro, Het Richtlijnvoorstel betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken, MP nr. 8 2013/12, p. 280.

(24)

bewijsmateriaal over het algemeen in handen is van de karteldeelnemers zelf of de nationale mededingingsautoriteit.83

De moeilijkheid om de juiste verhouding tussen de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving te vinden is in de rechtspraak aan de orde geweest. In de zaak Pfleiderer84 oordeelde het Hof van Justitie dat de nationale rechter van geval tot geval, en met

inachtneming van alle relevante gegevens, moet beoordelen of een opgevraagd document aan een eiser kan worden verstrekt.85 De nationale rechter dient daarbij de belangen af te wegen van enerzijds de vertrouwelijkheid rondom de clementieregeling en anderzijds het recht om een schadevergoeding te verkrijgen als gevolg van schending van de artikelen 101 en 102 VWEU.86 De beknoptheid van het Hof werd bekritiseerd, aangezien de belangenafweging volledig aan de nationale rechter werd overgelaten, zonder meer specifieke

beoordelingscriteria te geven.87 Het Hof van Justitie bevestigde deze rechtspraak in de zaak Donau Chemie88 en voegde daar een aantal beoordelingscriteria aan toe.89 Op grond van de (toenmalige) Oostenrijkse wetgeving konden derden geen toegang krijgen tot het dossier van een publiekrechtelijke mededingingsprocedure zonder de toestemming van alle

procespartijen.90 De Oostenrijkse rechter stelde het HvJ EU de prejudiciële vraag of het Oostenrijkse systeem, waarin een dergelijk inzageverzoek alleen gehonoreerd kan worden na instemming van alle partijen, strookte met het Unierecht.91 Het was van oordeel dat de Oostenrijkse regel in strijd was met het Unierecht.92 Het eventuele risico dat een clementieprogramma doeltreffendheid zou missen, door het verlenen van inzage in de documenten die in het kader van dat programma aan een mededingingsautoriteit zijn

verstrekt, was niet voldoende reden om inzage in deze gegevens te weigeren.93 Tevens stelde het HvJ EU randvoorwaarden voor de belangenafweging in het kader van het

doeltreffendheidsvereiste: “de procesregels mogen niet ongunstiger zijn dan die welke door

83

Beumer, De toegang tot het mededingingsdossier – Met Donau Chemie is het einde van de saga nog niet in zicht, NtEr nr. 9 2013/11, p. 2.

84 HvJ EU 14 juni 2011, C-360/09 (Pfleiderer/Bundeskartellamt). 85 HvJ EU 14 juni 2011, C-360/09 (Pfleiderer/Bundeskartellamt), 31-32. 86

Ibid.

87 Beumer, De toegang tot het mededingingsdossier – Met Donau Chemie is het einde van de saga nog niet in zicht, NtEr nr. 9 2013/11, p. 2.

88 HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11 (Bundelswettbewersbehörde/Donau Chemie AG). 89

Beumer, De toegang tot het mededingingsdossier – Met Donau Chemie is het einde van de saga nog niet in zicht, NtEr nr. 9 2013/11, p. 3.

90 HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11 (Bundelswettbewersbehörde/Donau Chemie AG), r.o. 8. 91 HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11 (Bundelswettbewersbehörde/Donau Chemie AG), r.o. 13. 92 HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11 (Bundelswettbewersbehörde/Donau Chemie AG), r.o. 49. 93 HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11 (Bundelswettbewersbehörde/Donau Chemie AG), r.o. 46.

(25)

soortgelijke vorderingen naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel), en de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten mag in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk gemaakt worden (doeltreffendheidsbeginsel)”.94

De Commissie was niet heel gerust met deze uitspraken en vreesde dat dit zou kunnen leiden tot nationale discrepanties.95 De Commissie probeert nu met de Richtlijn een evenwicht te vinden tussen de bekendmaking en geheimhouding van informatie dat betrekking heeft op schendingen van het mededingingsrecht.96 Dit heeft zij proberen te bereiken door in artikel 6 van de Richtlijn de grijze en zwarte lijsten op te nemen, waarbij bepaalde documenten die betrekking hebben op de publiekrechtelijke handhaving tijdelijk of absoluut beschermd worden voor verzoeken tot inzage. De vraag is of ons huidige exhibitierecht van artikel 843a Rv voldoende draagvlak biedt om dit evenwicht te kunnen bieden.

Hoewel de Commissie met de Richtlijn beoogt om de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht als aanvulling op de publiekrechtelijke handhaving te laten fungeren, lijkt de publiekrechtelijke handhaving nu juist een belemmering te vormen voor de

privaatrechtelijke handhaving. De verplichtingen van de grijze en zwarte lijsten die de

Richtlijn de lidstaten oplegt gaat mijns inziens te ver, aangezien dit de mogelijkheid tot inzage in relevante stukken sterk beperkt. Er is met betrekking tot stukken die vallen onder de grijze en zwarte lijsten ook geen afweging meer mogelijk. Dit was na de zaken Pfleiderer en Donau Chemie wel mogelijk, aangezien de nationale rechter per geval, en met inachtneming van alle relevante gegevens, zou moeten beoordelen of een opgevraagd document aan een eiser zou worden verstrekt. Op die manier kan toegang tot vertrouwelijke stukken onder

omstandigheden ook nog worden geweigerd, maar gaat daar wel een belangenafweging aan vooraf. Tevens kan worden gekozen om zeer vertrouwelijke stukken bijvoorbeeld te

anonimiseren of er kan worden gezorgd dat de clementieaanvrager volledig buiten schot blijft.

94 HvJ EU 6 juni 2013, C-536/11 (Bundelswettbewersbehörde/Donau Chemie AG), r.o. 25-27. 95 J. Almunia, ‘New challenges in mergers and antitrust’, Speech/11/581, 16 september 2011.

96 Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW nr. 3 2015/3, p. 129.

(26)

2.2 Grondslag schadevordering Nederlands recht

Een schending van het Nederlandse en het Europese kartelverbod is naar Nederlands recht in beginsel een onrechtmatige daad.97 In de meeste gevallen zal een vordering tot

schadevergoeding als een onrechtmatige daadsactie, als bedoeld in artikel 6:162 BW, worden ingesteld. De vereisten van artikel 6:162 BW zijn onrechtmatige handeling, toerekenbaarheid, schade, causaal verband en relativiteit.98 Zoals in hoofdstuk 1 al kon worden gelezen geldt de hoofdregel van artikel 150 Rv: ‘wie stelt, die bewijst’. Partijen die een schadevergoeding claimen naar aanleiding van een mededingingsbreuk, zullen alle vereisten uit artikel 6:162 BW moeten bewijzen om een vordering toegewezen te kunnen krijgen.

Op grond van artikel 16 lid 1 van de Verordening 1/2003 zijn beslissingen van onder andere de Europese Commissie bindend voor de nationale rechter.99 Tevens bepaalt de Richtlijn in artikel 9 dat een inbreuk op het mededingingsrecht die door een nationale

mededingingsautoriteit is vastgesteld, geacht wordt onweerlegbaar vast te staan voor de nationale rechter.100 In die gevallen is daarmee de onrechtmatigheid gegeven.101 Er blijft dan echter nog een aantal vereisten van artikel 6:162 BW over die ook aangetoond dienen te worden door de benadeelde partijen, bijvoorbeeld de ontstane schade en de causaliteit tussen het onrechtmatig gedrag van de karteldeelnemers en de geleden schade.102 Het is dan

essentieel voor de benadeelde partijen om daarbij inzage te hebben in bepaalde informatie met betrekking tot de bedrijfsvoering van de karteldeelnemers of eventuele informatie hierover waar de ACM over beschikt.103

2.3 Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Partijen hebben in Nederland de mogelijkheid om van elkaar openbaarmaking van

97

Houdijk & Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, O&F 2015/1, p. 5. 98 Art. 6:162 BW.

99 Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 (artikel 101 en 102) van het Verdrag.

100 Art. 9 lid 1 Richtlijn.

101 Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 341. 102 Houdijk & Schäfers, Private enforcement van het mededingingsrecht: de toekomst van schadevergoedingsprocedures voor kartelschade in Nederland, O&F 2015/1, p. 6. 103 Ibid.

(27)

bewijsmiddelen te vorderen.104 In Nederland bestaat geen algemene exhibitieplicht: partijen zijn jegens elkaar niet verplicht om documenten en informatie te verschaffen.105 Wel kennen we in Nederland de bijzondere exhibitieplicht.106 Als een partij tijdens of voorafgaand aan een procedure weet heeft van het bestaan van bepaalde bescheiden, maar dit niet in zijn bezit heeft, dan geeft de bijzondere exhibitieplicht van artikel 843a Rv die partij de mogelijkheid om inzage in de bescheiden te verzoeken.107 In het kader van deze scriptie valt te denken aan stukken die bewijzen dat er kartelafspraken zijn gemaakt of dat er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie. Dit soort bewijsmiddelen zijn vaak in bezit bij de karteldeelnemers zelf of bij de ACM, hetgeen de exhibitieplicht van artikel 843a Rv tot een belangrijk mechanisme in de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht maakt.108

2.3.1 Vereisten voor een geslaagd beroep op artikel 843a Rv

Artikel 843a Rv bestaat uit een aantal elementen waar het verzoek tot toegang tot bepaald bewijsmateriaal aan moet voldoen: de verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben, de stukken dienen voldoende bepaalbaar te zijn, er dient een rechtsbetrekking te zijn en bij gewichtige redenen kan de rechter het verzoek afwijzen.109

De aanvrager dient een rechtmatig belang bij de inzage te hebben. Een duidelijke

omschrijving van wat precies onder een rechtmatig belang moet worden verstaan is er niet.110 In de wetgeschiedenis wordt gezegd dat het er in beginsel op aan komt of een partij een onredelijk voordeel geniet, dan wel haar wederpartij eenzelfde nadeel lijdt doordat een bepaald bewijsstuk niet als bewijsmiddel ter beschikking komt.111 In de rechtspraak wordt aangenomen dat wanneer de bescheiden relevant kunnen zijn voor de vaststelling van relevante feiten, het rechtmatige belang aanwezig is.112

104 Nielen, Toegang tot het karteldossier na Pfleiderer: een balans van fundamentele EU-rechten, TS&C, 2013, p. 73.

105 Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 586. 106 Ibid.

107 Art. 843a Rv. 108

Cauffman, De Richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht, SEW nr. 3 2015/3, p. 127.

109 Art. 843a Rv.

110 Sijmonsma, Het inzagerecht: artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 2011, p. 159. 111 Wijers & Haasjes, Exhibitie in het (ondernemings)recht, O&F nr. 71 2006/6, p. 57.

(28)

In de aanvraag moeten de bescheiden zo concreet mogelijk worden genoemd. Dit is, samen met het vereiste dat de aanvrager een rechtmatig belang dient te hebben, een belangrijke beperking om fishing expeditions te voorkomen.113 Die beperking gaat vrij ver, zo oordeelde de Rechtbank ’s-Gravenhage in 2005 onder andere: “…dat art. 843a Rv niet de mogelijkheid

biedt voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts het bestaan vermoedt en die mogelijk wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen”.114 Tevens wees de Minister van Justitie er op dat de exhibitieplicht van art. 843a “slaat op de situatie, dat de

inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft”.115 Kortom, een partij zal het bestaan van een bepaald stuk

aannemelijk moeten maken.116

Een partij kan een rechtsbetrekking hebben uit overeenkomst of bijvoorbeeld uit

onverschuldigde betaling.117 Wanneer er gewichtige redenen zijn, kan de rechter beslissen om geen inzage te geven in de gevraagde bewijsstukken.118 De aangesproken partij kan hier bijvoorbeeld een beroep op doen wanneer hij niet wil dat er bepaalde vertrouwelijke

bedrijfsgegevens overlegd worden. De rechter dient bij een beroep op gewichtige redenen een belangenafweging te maken. Een dergelijk beroep wordt door de rechter niet snel

aangenomen.119 Dit komt mede doordat er verschillende constructies denkbaar zijn om vertrouwelijke delen bijvoorbeeld onzichtbaar te maken of er kan worden afgesproken dat alleen de rechter toegang krijgt tot een bepaald stuk.120 Zeker in de gevallen waarbij een inbreuk op het mededingingsrecht is vastgesteld door de Commissie of de ACM, zal een beroep op gewichtige redenen door de aangesproken partij niet snel worden gehonoreerd. Des te groter de kans dat er in strijd met het mededingingsrecht is gehandeld, des te groter de kans dat de rechter een de aangesproken partij zal veroordelen om te gevraagde stukken te

verstrekken.121

113

Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 555. 114 Rb ’s-Gravenhage 27 juli 2005, LJN: AU5178, 04/0555 (Honeywell), r.o. 12.

115 Boon & Flach & Rutgers, Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht, 1988, p. 417.

116 W.P. Wijers en A.J. Haasjes, Exhibitie in het (ondernemings)recht, Onderneming en Financiering (O&F), nr. 71/juni 2006, p. 53.

117 Mogelijkheden voor civielrechtelijke handhaving van de mededingingsregels in Nederland, p. 13. 118 Art. 843a lid 4 Rv.

119 Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 562.

120 Sijmonsma, Het inzagerecht: artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 2011, p. 176. 121 Zippro, Privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht, 2009, p. 563.

(29)

2.4 Nederlandse rechtspraak

Uit Nederlandse rechtspraak volgt dat niet zo snel aan al de voorwaarden van artikel 843a Rv wordt voldaan, aangezien Nederlandse rechters terughoudend lijken te zijn op dit punt.122 In een uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 16 mei 2012 wees de rechter een inzage verzoek op grond van artikel 843a Rv af.123 In deze zaak was Alstom door de Commissie beboet, aangezien zij had deelgenomen aan een kartel in gasgeïsoleerd schakelmateriaal.124 Tennet stelde een te hoge prijs voor gasgeïsoleerd schakelmateriaal te hebben betaald en vorderde onder andere van Alstom schadevergoeding.125 Alstom vorderde bepaalde bescheiden van Tennet om haar verweer inhoudelijk te kunnen onderbouwen.126 In deze zaak ging het niet om een eisende partij die, ter ondersteuning van een vordering tot schadevergoeding, inzage in bepaalde bescheiden vorderde, maar om de aangesproken partij om verweer te voeren.127 De rechtbank wees deze vordering af, omdat Tennet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij niet meer stukken voorhanden had dan al in het geding waren ingebracht.128

Ook in de zaak CDC/Shell ontbreekt het volgens de rechtbank aan een rechtmatig belang.129 CDC vorderde in deze zaak schadevergoeding, van de door de Commissie beboete Shell e.a. Esso, een van de gedaagden, vorderde op grond van artikel 843a Rv bepaalde bescheiden van CDC. De rechtbank oordeelde met betrekking tot de vraag of de eisende partij een rechtmatig belang had dat het rechtmatig belang moet worden uitgelegd als bewijsbelang en dat dit bestaat “indien een bewijsstuk kan bijdragen aan het onderbouwen en/of aantonen van een

voor de te beoordelen vorderingen relevante, mogelijk doorslaggevende stelling, die voldoende concreet is onderbouwd en voldoende concreet is betwist”.130 De rechtbank oordeelde dat Esso geen rechtmatig belang had, aangezien Esso onvoldoende had gesteld dat rechtmatig belang bestond bij de door haar gevorderde bescheiden.131

De Rechtbank Amsterdam oordeelde in 2006 dat er eveneens geen rechtmatig belang was voor KPN om bescheiden te vorderen van JCDecaux, aangezien het gestelde belang van KPN

122 Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 225.

123

Rb Arnhem 16 mei 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW7444 (Tennet/Alstom). 124 Beschikking Commissie 24 januari 2007, COMP/F/38.899, p. 7.

125 Tuinenga & Kortmann, Kroniek civiele rechtspraak mededingingsrecht 2011, M&M nr. 2 2012/5 nr. 2, p. 63. 126 Rb Arnhem 16 mei 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW7444 (Tennet/Alstom), r.o. 2.2.

127

Deze uitspraak is in het kader van dit onderzoek toch interessant, omdat de terughoudende toets van de rechter, met betrekking tot artikel 843a Rv zichtbaar is.

128 Rb Arnhem 16 mei 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW7444 (Tennet/Alstom), r.o. 3.6. 129 Rb. Den Haag 1 mei 2012, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870 (CDC/Shell), r.o. 4.41. 130 Rb. Den Haag 1 mei 2012, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870 (CDC/Shell), r.o. 4.38. 131 Rb. Den Haag 1 mei 2012, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870 (CDC/Shell), r.o. 4.41.

(30)

niet op woog tegen het belang van JCDecaux bij handhaving van de vertrouwelijkheid van haar bedrijfsgegevens.132

Zeer recent heeft de Rechtbank Amsterdam in twee zaken eveneens geoordeeld over een verzoek op grond van artikel 843a Rv in verband met een luchtvrachtkartel.133 Het ging in de ene zaak om een verzoek tot inzage van de karteldeelnemers om hun verweer te ondersteunen, en tegelijkertijd een verzoek van de eisende partij om causaliteit en schade aan te tonen.134 In de andere zaak ging het enkel om een verzoek van de gedaagde partij, ten behoeve van het verweer.135 De rechtbank wijst zowel de vorderingen van de gedaagden als die van de eiser af. Ten aanzien van de gedaagden vindt de rechtbank de vordering prematuur, en tevens zou in het geval van toewijzing het verzamelen van de documenten zeer veel tijd in beslag nemen en zeer hoge kosten met zich meebrengen.136 Ten aanzien van de eiser overwoog de rechtbank dat ook die vordering prematuur is, aangezien de eiser niet concreet had toegelicht in hoeverre de gevraagde documenten de vordering onderbouwen.137 Daarmee vond de Rechtbank dat het belang van de karteldeelnemers bij afwijzing van de vordering zwaarder woog dan het belang van de eiser bij afgifte van de gevraagde bescheiden; eiser had onvoldoende rechtmatig belang en daarmee onvoldoende bewijsbelang.138 De rechtbank hoort als uitgangspunt te nemen dat toegang tot informatie in beginsel mogelijk moet zijn, tenzij daaraan gewichtige redenen in de weg staan.139 Dit lijkt de rechtbank in bovengenoemde zaken niet te hebben gedaan.

2.5 Conformiteit artikel 843a Rv aan de Richtlijn

De Richtlijn stelt in artikelen 5 tot en met 7 de voorwaarden om toegang tot bepaalde bewijsstukken te gelasten. De vraag is of artikel 843a Rv al voldoet aan de Richtlijn of dat hier en daar toch iets veranderd of aangevuld dient te worden. Artikel 5 van de Richtlijn begint met de voorwaarde dat de partij, die inzage heeft verzocht, zijn verzoek met voldoende redenen heeft omkleed en daarbij alle redelijkerwijs voor hem beschikbare feiten en relevant

132 Rb Amsterdam 5 oktober 2006, ECLI:NL:RBAMS:2006:AY9545, r.o. 11. 133

Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1778 (Equilib/ KLM c.s.) en Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS: 2015:1780 (Stichting Cartel Compensation/KLM c.s.).

134 Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1778, r.o. 3.1. 135 Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS: 2015:1780, r.o. 3.1. 136

Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1778, r.o. 4.12 – 4.13. En Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS: 2015:1780, r.o. 4.13.

137 Rb. Amsterdam 25 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS: 2015:1780, r.o. 4.20. 138 Ibid.

139 Braat & Oude Elferink, De Richtlijn betreffende schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels, NtEr 2014/7, p. 225.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The induced cells were used to degrade various grade of blended diesel; Figure 1 shows that the degradation rate increased with the concentration of biodiesel in the blend..

Op diverse plaatsen wordt ingegaan op de voorstellen van de Europese Commissie in het Groenboek en het Witboek betreffende schade ver - goedings acties wegens schending van

17 Indien de ondernemingen niet voldoen aan de bestaande medewerkingsplicht kan op grond van artikel 23 lid 1 Verordening 1/2003 een sanctie worden opgelegd in de vorm van een

De nationale rechter is als decentrale gemeenschapsrechter niet gebonden aan beslissingen van de Europese Commissie als mededingingsautoriteit, maar aan beslissingen van de

Publiekrechtelijke handhaving is geen substituut voor de privaatrechtelijke hand having van mededingingsrecht Ondanks zojuist genoemde nadelen van de privaat- rechtelijke

Hierdoor is deze mogelijkheid waarschijnlijk alleen toepasbaar in die situaties waarbij de wijze waarop de verantwoordelijkheden worden gerealiseerd overduidelijk is of van

Smart Livestock Management: Slimme techniek in de stal Lesmateriaal & informatie voor docenten?. Dit pakket bevat lesmateriaal voor het groen mbo en hbo over Smart Livestock

Twee van deze soorten, de driedoornige stekelbaars en de Europese paling, zijn potentiele trekvissen die een groot voordeel kunnen ondervinden van een goede verbinding