• No results found

De Grenzen van Gastvrijheid: Een letterkundige studie naar Aantal in het Nederlandse asieldebat.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Grenzen van Gastvrijheid: Een letterkundige studie naar Aantal in het Nederlandse asieldebat."

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Grenzen van Gastvrijheid

Een letterkundige studie naar Aantal in het Nederlandse asieldebat

RMA-scriptie Neerlandistiek Universiteit van Amsterdam

Juli 2015 J.A.T. Rock G.E.H.I. Franssen Anna Zosha de Rond

(2)
(3)

2| P a g e

JE KUNT O P JE VINGER S NATELLEN D AT D IT VRAGEN IS O M PRO BLEM EN

(4)
(5)

4| P a g e

VO O RAF

Het onderzoek dat u zal lezen is uitgevoerd in het kader van de eindscriptie van de onderzoeksmaster Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam: een programma dat bovenal literatuur en literatuuronderzoek in de wereld plaatst. Deze scriptie is het resultaat van een onderwijstraject aan de UvA en de UU dat via verschillende keuzevakken leidde tot een specialisatie in hedendaagse literatuur, literair engagement en de rol van literatuurwetenschappen in de wereld van nu.

(6)

INHOUDSOPGAVE

5 | P a g e

INHO UD SO PGAVE

1 | Inleiding: Het Aantaldiscours ... 7

2 | Theorie en Methode... 9

2.1 | Gastheerschap in Nederland ... 9

2.2 | Aantal...10

2.3 | Discoursanalyse ...13

2.4 | Onderzoeksopzet...16

2.4.1 | Fase I: Fictie als heuristiek...16

2.4.2 | Fase II: Twee asielzaken ...18

2.5 | Casussen ...19

3. | Fase I: Ficties van gastheerschap en discursieve schema’s ... 24

3.1 | Schema’s van een: Borgman...24

3.1.1 | Inleiding: synopsis en stemmen ...24

3.1.2 | Analyse: schema’s van een ...25

3.2 | Schema’s van veel: De ontelbaren ...31

3.2.1 | Inleiding: synopsis en stemmen ...31

3.2.2 | Analyse: schema’s van veel ...32

4. | Fase II: Aantal in het asieldebat... 39

4.1 | Het discours van een: Mauro Manuel ...39

4.1.1 | Inleiding en context: Tranen en steun ...39

4.1.2 | Het gesprek rondom Mauro Manuel: de analyse ...43

4.2 | Het discours van veel: Oranje...55

4.2.1 | Inleiding en context: ‘250 oké, 1000 nee’...55

(7)

6| P a g e

5. | Besluit: Het Aantaldiscours en de grenzen van gastvrijheid ... 72

5.1 Het Aantaldiscours, een niet-geslaagd gastheerschap ...72

5.2 De grenzen van gastvrijheid...75

Literatuur ... 77

Geraadpleegd materiaal ... 82

Discours van een ...82

Discours van veel ...84

Summary ... 89

(8)

1|INLEIDING:HET AANTALDISCOURS

7 | P a g e

1

|

INLEID ING:

HET

AANTALD ISCO URS

17 april 2015 De cijfers achter het illegalenconflict (Nu.nl)

20 april 2015 Miljoen vluchtelingen klaar voor oversteek naar Europa (RTL Nieuws) 22 april 2015 Europese partijen pleiten voor quotastelsel asielzoekers (Financieel Dagblad) 11 mei 2015 Aantal asielzoekers verdubbeld (De Telegraaf)

13 mei 2015 In cijfers: de vluchtelingenstroom naar Europa (NOS.nl)

27 mei 2015 Nederland moet niet 1.700, maar ruim 2.000 asielzoekers extra opnemen (NRC)

9 juni 2015 Ruim 100 duizend bootvluchtelingen staken dit jaar Middellandse Zee over (de Volkskrant) 9 juni 2015 Kabinet: wij vangen al veel asielzoekers op (NOS.nl)

17 juni 2015 Bij groeiende asielstroom moet Nederland grenzen sluiten, vindt Halbe Zijlstra (Politalk.nl) Het Nederlandse migratiedebat is doorspekt met getallen. Krantenberichten over immigratie worden aangevoerd met ‘schokkende’ cijfers, stijgingen in en schattingen over asielaanvragen beheersen het nieuws over asielzoekers en vluchtelingen en het debat staat bol van woorden van hoeveelheid als ‘meer’, ‘minder’ en ‘veel’. Blijkbaar is Aantal1 van groot belang in het

Nederlandse verhaal over immigratie.

Hoe groot dit belang is tekent zich af wanneer vragen rondom Aantal invloed hebben op de houding ten opzichte van immigratie. De laatste twee koppen van de nieuwsberichten hierboven gaan uit van een reactieve dynamiek van het Nederlands immigratiebeleid op Aantal. In de politiek wordt inderdaad de vraag van “te veel” gesteld - en beantwoord. Dit

demonstreerde partijleider Geert Wilders (PVV) bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2014: na zijn overwinning vroeg hij zijn achterban of ze ‘meer of minder Marokkanen’ wilde. Samen met het publiek scandeerde hij: ‘minder, minder, minder’ (‘PVV-aanhang scandeert’ 2014). Niet alleen Wilders verzet zich tegen de veronderstelde toename in immigratie: in mei 2014 slaat staatssecretaris Fred Teeven ‘alarm’ na een ‘piek’ in asielaanvragen (Klompenhouwer 2014): ‘Als ze in deze aantallen naar Europa komen is dat gewoon een ramp natuurlijk’. ‘Daarom gaan we maatregelen nemen’ en ‘barrières opwerpen’ (Eén op Eén 2014: 5.58; 1.20; 13.56).

Dergelijke beloftes kwamen onlangs opnieuw in het nieuws. NRC publiceerde 17 juni 2015 een ingezonden artikel van fractievoorzitter Halbe Zijlstra (VVD) met de titel ‘Als het zo doorgaat moeten wij onze grenzen sluiten’. Hierin stelt hij:

De ontwrichtende invloed van deze aantallen asielzoekers op hun [Frankrijk, Oostenrijk, ZR) samenleving is groot. Te groot. Dat geldt ook voor de invloed op onze samenleving. Als […] de asielstroom naar ons land afbuigt, zullen ook wij uiteindelijk genoodzaakt zijn de grenzen te sluiten. (Zijlstra 2015)

Niet alleen de politiek reageert afwijzend op Aantal. In het najaar van 2014 kwam het Pipodorp in het nieuws: een vakantiepark in het Drentse dorp Oranje waar 1400 asielzoekers zouden worden opgevangen. De bewoners van Oranje vonden dit ‘te veel’ en eisten dat dit aantal teruggebracht werd naar ‘maximaal 250’ (‘Ruim 400 handtekeningen’ 2014). Het Friese dorp Rijs en Zeewolde in Flevoland reageerden hetzelfde toen in respectievelijk november 2014 en mei 2015 bekend werd dat ook zij een asielzoekerscentrum zouden krijgen.

1 De hoofdletter in Aantal duidt op de betekenis van meervoudig (dus niet het getal één), dat bovendien niet alleen bestaat in de aanwezigheid van aantallen en cijfers, maar ook in woorden van hoeveelheid of hyperbolische metaforen.

(9)

8| P a g e Dat deze afwijzende houding inderdaad verbonden is met het aantal waarover

gesproken wordt, blijkt wanneer Aantal juist geen rol speelt. In verschillende individuele asielzaken van uitgeprocedeerde asielzoekers was het sentiment tegenovergesteld en werd binnen en buiten de politiek gestreden voor het, tegen de regels in, toekennen van een

verblijfsvergunning. Het asielbeleid in Nederland is hier zelfs op ingericht: de minister heeft te allen tijde beschikking over een discretionaire bevoegdheid. In 2012 werd hier ongeveer honderd keer gebruik van gemaakt (Hankel 2013). Dergelijke strijd vond plaats rond de asielzoekers Sahar en Mauro in 2011, waarvan de laatste in juli 2015 opnieuw in de Volkskrant verscheen met een follow-up interview (Schoorl 2015). Onlangs is een nieuwe zaak in de

aandacht gekomen; Dennis Mei kwam op 15 juni 2015 in het nieuws omdat hij uitgezet dreigt te worden (‘Ik versta geen Chinees’ 2015).

Het verschil in sentiment tussen de zaak van Mauro en de opvanglocatie in Oranje vormt het uitgangspunt van dit onderzoek. De invloed van Aantal op (anti-)immigratie sentimenten is bekend onder sociologen en er zijn enkele studies die bevestigen dat Aantal een negatieve invloed heeft op de houding jegens immigratie in Nederland (Schleuter en Scheepers 2010; Vervoort e.a. 2011). Hoe de invloed van Aantal zich manifesteert in het gesprek over asielopvang is echter nog niet onderzocht. Dit onderzoek spitst zich daarom toe op de prominente positie van Aantal in het Nederlandse immigratiedebat. Wat doet Aantal in het debat over asiel in Nederland? Wat gebeurt er precies met het gesprek als Aantal een rol gaat spelen? Welke invloed heeft dit op de taal van gastvrijheid naar vluchtelingen? Waarom is het schijnbaar problematisch als “het er meer zijn”? Dit onderzoek richt zich hiermee op discours; in een comparatieve discoursanalyse van een discours van een en een discours van veel wordt bestudeerd welke thema’s het gesprek inkomen zodra Aantal onderdeel wordt van de discussie.

Om de analyse specifiek te richten op het perspectief van de ontvanger van asielzoekers, hanteer ik een voorstelling van gastvrijheid middels het concept gastheerschap. Dit concept herkent twee posities en geeft richting aan de relatie tussen deze posities: de gastheer heeft gastheerschap over de gast. Hierdoor kan ik in de analyse vasthouden aan de richting van het gesprek en het onderzoek toespitsen op het discours ván de gastheer óver de opvang van asielzoekers. De hypothese is zo dat het Aantaldiscours het gesprek over gastheerschap in het Nederlandse asieldebat verandert.

Dit onderzoek wordt uitgevoerd vanuit een letterkundige expertise. Het wil vanuit een letterkundige achtergrond een aanvulling zijn op bestaande studies naar dit onderwerp en bevat hiermee een tweede ambitie: het voorleggen van een onderzoeksontwerp om literatuuronderzoek relevantie te geven in maatschappelijke vraagstukken. Behalve dat de letterkundige expertise aansluit bij de discoursanalytische methode, stelt deze these ook een nieuwe operationalisering van deze expertise voor. Dit onderzoek zet fictie heuristisch in om de analyse van twee niet-fictieve casussen te ondersteunen. De vergelijking tussen discoursen van een en veel baseert zich zo op vier casussen met verschillende methodologische functies. De analyse van een discours van een gebruikt de film Borgman (2013) van Alex van Warmerdam om thema’s en metaforen in het gesprek rondom de eerder genoemde zaak van Mauro Manuel bloot te leggen. Vervolgens helpt de roman De ontelbaren (2005) van Elvis Peeters om het discours van veel rondom het opvangcentrum in Oranje uit te leggen.

Het eerstvolgende hoofdstuk bespreekt kort het vertrek vanuit het concept

gastheerschap en gaat hierna nader in op onderzoeken die aandacht besteden aan Aantal in migratie in Nederland. Aan de hand van dit eerder onderzoek positioneer ik mij inhoudelijk en vervolgens methodisch. Vanuit hier volgt een bespreking van Foucault om de uitgangspunten te

(10)

2|THEORIE EN METHODE

9 | P a g e

schetsen van de discoursanalyse in dit onderzoek. Vervolgens besteedt paragraaf vier ruime aandacht aan de opzet die dit onderzoek presenteert en aan de verantwoording van de keuzes daarin, beginnend met de belangrijkste: waarom gebruik ik fictieve bronnen? Als het ontwerp is uitgetekend volgt een bespreking van de casussen en het materiaal dat is gebruikt in dit

onderzoek.

Hoofdstuk drie is de weerslag van de eerste fase van het onderzoek. Hierin zijn de fictieve bronnen geanalyseerd en uit deze analyse volgen discursieve schema’s. Dit hoofdstuk presenteert achtereenvolgens de analyse en schema’s van het discours van een en het discours van veel. In hoofdstuk vier worden deze schema’s ingezet in de analyse van de twee asielzaken, wederom zal eerst het discours van een worden bestudeerd in de zaak rondom Mauro en vervolgens het discours van veel in de zaak rondom Oranje. Voorafgaand aan deze analyses worden de zaken en bijbehorende personages ingeleid. De comparatieve opzet komt bij elkaar in het vijfde en laatste hoofdstuk. Dit besluit zal openen met een samenvatting van de

inhoudelijke bevindingen uit hoofdstuk drie en vier en terugkeren naar de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe beïnvloedt Aantal het discours van gastheerschap rondom asielzoekers in Nederland?

2

|

THEO RIE EN

METHO D E

2.1 | Gastheerscha p in Nederland

Het najaar van 2011 was in het Nederlandse immigratiedebat een knooppunt van politiek, media en maatschappij. Mauro Manuel, een achttienjarige asielzoeker, was uitgeprocedeerd en moest na een verblijf van negen jaar in Nederland definitief terug naar Angola. Dit kreeg veel media-aandacht, waarin “de tranen van Mauro”, een close-up foto van de huilende Mauro, nationale bekendheid verwierf. De zaak rondom Mauro had veel maatschappelijke weerklank. Er werd nationaal actie gevoerd om Mauro te laten blijven, met onder meer promotiemateriaal zoals films en posters, Facebookpagina’s, petities en protesten. Op een Hart om Mauro-festival op het Plein in Den Haag betuigden enkele BN’ers steun aan Mauro en zong Claudia de Breij ‘Meneer de Minister’, een bewerking van de protestsong van Boudewijn de Groot. In de Tweede Kamer werd debat gevoerd over het al dan niet gebruik maken van de discretionaire

bevoegdheid van de minister, toen Gerd Leers, om Mauro toch een verblijfsvergunning toe te kennen.

Deze gastvrije opstelling naar Mauro Manuel staat diametraal tegenover de manier waarop gereageerd werd op het plaatsen van een asielzoekerscentrum in het Drentse dorp Oranje drie jaar later. In oktober 2014 ontstond ophef onder de ongeveer 150 inwoners van het dorp toen bekend werd dat het nabij gelegen bungalowpark 1400 asielzoekers zou gaan

huisvesten. Niet zozeer de plaatsing van een asielzoekerscentrum, maar het aantal van 1400 maakte dat de gastvrijheid van de bewoners onder druk kwam te staan. De bewoners tekenden een petitie en riepen de Commissie Leefbaarheid Oranje en omstreken in het leven met als doel het geplande aantal asielzoekers terug te brengen naar 250.

Immigratie wordt vaker besproken in termen van gastvrijheid. In wetenschappelijk onderzoek wordt veel gewerkt met een door postructuralistisch filosoof Derrida uitgewerkt concept van hospitality, wat hij zelf eveneens verbindt met immigratie. In 1996 geeft Derrida de lezing ‘On Cosmopolitanism’ gericht aan The International Parliament of Writers op een congres over ‘cosmopolitan rights for asylumseekers, refugees, and immigrants’ (Derrida 2005: viii).

(11)

10| P a g e Binnen het begrip cosmopolitanism stuit hij op een onmogelijk concept: unconditional

hospitality. Enerzijds dient gastvrijheid onconditioneel te zijn en beschikbaar voor iedereen. Tegelijkertijd kan gastvrijheid enkel geboden worden op de conditie van de aanwezigheid van een gastheer en een gast. Er moeten daarom begrensde ruimtes bestaan waar gastvrijheid niet onconditioneel is, anders zijn alle ruimtes van iedereen en is er geen gastvrijheid te verlenen (zie ook Derrida 1999; 2000).

In niet-wetenschappelijke context wordt het concept hospitality eveneens ingezet om immigratie te beschrijven. Literatuurwetenschapper Rosello betoogde dat er een ‘widespread, diverse, and multicultural debate about hospitality’ bestaat en ‘the vision of the immigrant as guest is a metaphore that has forgotten it is a metaphore’ (Rosello 2001: 2-3). Dit discursieve voorkomen van hospitality is zichtbaar in woorden als ‘gastarbeider’ en ‘gastland’, of ‘guest worker’ en ‘host nation’, in het ‘welkom’ heten van vreemdelingen en in het formuleren van gastvrijheidsvragen in de context van immigratie.

Ook in dit onderzoek is het inzetten van het concept hospitality productief. Enerzijds omdat het een bestaand, wijdverbreid discours is en hierom invloed heeft op de manier waarop immigratie wordt begrepen. Anderzijds is het concept in het bestuderen van de discursieve houding ten opzichte van immigranten specifiek bruikbaar omdat het twee posities duidelijk van elkaar onderscheidt: de gast en de gastheer. Dit onderzoek richt zich hierin uitsluitend op het discours van de gastheer. Een vertrek vanuit het concept hospitality biedt daarnaast ruimte om de machtsverdeling tussen deze twee partijen nader te analyseren. In zijn bespreking van hospitality in ‘Hostipitality’ (2000) wijst Derrida al op de hiërarchische positie van de gastheer:

hospitality is certainly, necessarily, a right, a duty, an obligation, the greeting of the foreign other [l’autre étranger] as a friend but on the condition that the host*2, the Wirt, the one who receives, lodges or gives asylum remains the patron, the master of the household, on the condition that he maintains his own authority in his own home. (Derrida 2000: 4, nadruk in origineel)

Hoewel de vertaling van hospitality “gastvrijheid” is, kies ik er voor te werken met het begrip gastheerschap. Hierin wordt de bovenstaande hiërarchische verhouding tussen gast en gastheer benadrukt. Gastheerschap bestaat bij de gratie van de heerschappij van de gastheer; een

hiërarchische positie is noodzakelijk om gastvrijheid te kunnen bieden. En sterker: het discours van gastheerschap an sich wordt mogelijk gemaakt vanuit de hiërarchische positie van de gastheer. De positie en het discours kunnen zo uitsluitend elkaar creëren.

2.2 | Aantal

Zoals de ophef rondom het asielzoekerscentrum in Oranje en het verschil met de casus van Mauro laat zien, speelt Aantal een belangrijke rol in de houding jegens asielzoekers in

Nederland. Er is veel geschreven over asielzoekers en immigratie in Nederland en dit sluit aan bij de populariteit van het internationale onderzoeksveld Migration Studies, opgekomen in de vroege jaren ’80 (Martiniello en Rath 2010: 9). Dit relatief nieuwe veld is breed en divers en doet veel aan self-fashioning. Interdisciplinariteit en comparativiteit staan hoog in het vaandel en in 2004 werd het platform IMISCOE opgericht, International Migration and Social Cohesion

2 Opmerking van de vertaler: ‘An asterisk after a word or phrase indicates that it appears in English in the original.’ (Derrida 2000: N9)

(12)

2|THEORIE EN METHODE

11 | P a g e

in Europe, om dit te bevorderen. Discoursanalytische studies naar het Nederlandse gesprek over immigratie zijn zo eveneens veelvuldig en vaak breed georiënteerd met meer aandacht voor algemene tendensen dan specifieke casussen. Omdat een behandeling van het gehele onderzoeksveld tot een oppervlakkig en diffuus overzicht zou leiden, richt ik mij hieronder alleen op studies die dicht bij mijn onderzoeksonderwerp komen en inhoudelijk of methodisch relevant zijn voor mijn vraag.

In Nederland bestaan er enkele studies die specifiek het effect van aantal op de houding jegens immigratie bestuderen. Sociologen Schleuter en Scheepers (2010) onderzochten de invloed van de grootte van het aantal immigranten op de anti-immigrant attitude van ‘Dutch citizens’3 uit dezelfde gemeente, zoals deze voortkwam uit enquêtes. Ze testten aan elkaar

tegengestelde hypotheses uit twee theorieën; enerzijds de group threat theory, die voorspelt dat hoe groter de percieved group is, hoe meer threat er wordt ervaren, waardoor de houding jegens immigranten negatiever wordt; anderzijds de intergroup contact theory. Hiervoor geldt dat hoe groter het aantal, hoe meer contact er op treedt, waardoor de threat afneemt en zo de houding ten opzichte van de immigranten positiever wordt. Zodoende genereert deze theorie de

hypothese dat een groter aantal tot een positievere houding jegens immigranten leidt. Schleuter en Scheepers zien beide effecten optreden in hun onderzoek.

Vervoort e.a. (2011) deden een soortgelijk onderzoek. Vanuit twee vergelijkbare elkaar tegensprekende theorieën, ethnic competition theory en contact theory, onderzochten ze eveneens met enquêtes de relatie tussen de houding ten opzichte van immigranten binnen verschillende Nederlandse middelbareschoolklassen en de samenstelling van die klassen. Zij constateerden onder andere dat ook op kleine schaal een groter aantal immigranten een

negatieve uitwerking heeft op de houding ten opzichte van etnische minderheden (Vervoort e.a. 2011: 264). De resultaten vielen zo uit in het voordeel van de ethnic competition theory. Anders dan in de studie van Schleuter en Scheepers was het voorspelde positieve effect vanuit contact theory niet voldoende om de negatieve houding te compenseren (ibidem). Deze beide studies bevestigen zo het uitgangspunt van dit onderzoek. Ze laten elk zien, Schleuter en Scheepers vanuit group threat theory en Vervoort e.a. vanuit ethnic competition theory, dat Aantal

mechanismen kan activeren die een negatief effect hebben op de houding jegens immigranten. Behalve dat Aantal een rol speelt in de, uit enquêtes waargenomen, houding jegens immigratie, is Aantal discursief aanwezig in het Nederlandse immigratiedebat. Woorden als ‘meerderheid’ en ‘minderheid’, ‘massa-immigratie’, hyperbolische metaforen als ‘tsunami’ en de grote aanwezigheid van getallen laten dit zien. Sinds Corwin deze focus op Aantal in het

Amerikaanse immigratiedebat al in 1982 constateerde, wordt deze retoriek aangeduid met de number’s game (Corwin 1982). In discoursanalytische studies naar het Nederlandse

immigratiedebat is verschillende keren de focus op Aantal opgemerkt. Zo spreekt Walaardt van een ‘aantallenframe’ in zijn onderzoek naar de argumentatie in de besluitprocessen rondom asielaanvragen. Met behulp van de frametheorie analyseert Walaardt bijna 500

persoonsdossiers van asielzoekers van 1945 tot 1994. Hij onderscheidt zeven soorten argumenten, waarvan er een om aantallen draait. Hieronder vallen argumenten van

precedentwerking en “vol=vol” en het voert als verantwoording voor een streng, restrictief

3 ‘Dutch citizen’ definiëren zij als iemand waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren (Schleuter en Scheepers 2010: 288).

(13)

12| P a g e asielbeleid (Walaardt 2012: 47; 318). Deze aantal-argumenten vond Walaardt in bijna alle dossiers terug (ibidem: 318). Andere argumenten die een rol speelden in het beoordelen van asielaanvragen die Walaardt identificeerde, waren: ‘vervolging’; ‘geloofwaardigheid’; ‘kritiek op de asielprocedure van een asielzoeker’; ‘medemenselijkheid’; ‘de persoon’; en ‘kosten en baten’ (ibidem: 47). Hoewel het uitgangspunt van de analyse in dit onderzoek Aantal is, zullen enkele van deze andere argumenten ook een rol spelen in de analyse van de debatten rond Mauro en Oranje.

Laarman (2013) maakte eveneens gebruik van frame-analyse in haar onderzoek naar het discours rondom postkoloniale migranten in Nederland in de tweede helft van de twintigste eeuw. Ook zij onderscheidde zeven argumentclusters en hoewel haar analyse een andersoortig debat betreft aangezien ze zich specifiek richt op postkoloniale immigranten, zijn ook enkele van haar argumenten relevant voor dit onderzoek. Zo herkende zij net als Rosello de rol van gastvrijheid in het debat, in een argument dat gebaseerd is op ‘de vermeende Nederlandse volksaard en eeuwenlange traditie van tolerantie en gastvrijheid’ (Laarman 2013: 26). Daarbij reserveerde zij net als Walaardt een van de zeven clusters voor argumenten op basis van aantallen (ibidem)4. Laarman laat zien dat er schattingen worden gepresenteerd over aantallen

immigranten, al aanwezig of te verwachten, en zij stelt dat deze argumenten ‘onderdeel [waren] van het creëren van een sfeer van dreiging en onzekerheid’ (ibidem).

Deze conclusie wordt ondersteund door een narratieve discoursanalyse van Pijpers (2006). Zij verbond de discursieve nadruk op Aantal met de discursieve houding jegens immigratie in een onderzoek naar een negatieve reactie op ‘mass immigration’ (Pijpers 2006: 133). Ze analyseerde de Nederlandse politieke besluitvorming rondom het beperken van vrije arbeidsmigratie binnen de EU in 2004, naar aanleiding van de uitbreiding van de EU. Zij concludeerde dat de negatieve houding, of zelfs ‘fears’ voor ‘massmigration’ (ibidem: 142) met name ontstonden in de onzekerheid over de grootte en de impact van de massa-immigratie. Het verlangen naar controle en pogingen te immigratie te ‘managen’ kwamen dan ook sterk uit het narratief5 naar voren (ibidem).

Uit het bovengenoemde voorbeeld van Oranje blijkt echter dat onzekerheid, in elk geval over de grootte en de controleerbaarheid van het aantal asielzoekers, niet de volledige

verklaring is voor de negatieve impact van Aantal op gastheerschap. De zaak Oranje kende een vaststaand getal, 1400, en een duidelijke opvanglocatie. De onderzoeken van Schleuter en Scheepers en Vervoort e.a. droegen dreiging en competitie voor als verklarende mechanismen. Waar, waarom en waarvandaan deze mechanismen het debat in komen blijft echter onduidelijk. Dit onderzoek concentreert zich daarom volledig op de factor Aantal om meer inzicht te krijgen in de invloed hiervan op het gesprek rondom migratie. Laarman en Walaardt hebben bewezen dat Aantal discursief van belang is in het Nederlandse immigratiedebat, dit onderzoek wil uitleggen hoe dit Aantal discursief werkt; welke thema’s komen op wanneer Aantal een factor wordt in het debat? Welke discursieve patronen werken in Aantal? Welke associaties worden

4 De vijf andere argumenten die Laarman herkent, zijn: ‘het juridische argument’; ‘het koloniale verleden en slavernijverleden’; ‘kosten en baten’; ‘toelating van andere migrantengroepen’; en ‘situatie in land van herkomst’ (Laarman 2013: 26).

5 Dit narratief stelde Pijpers op aan de hand van parlementaire documenten, berichten in het nieuws, televisieprogramma’s en elektronische bronnen (Pijpers 2006: 135).

(14)

2|THEORIE EN METHODE

13 | P a g e

actief? Hoe verhouden de gevonden patronen uit bovenstaande studies zich tot het

Aantaldiscours? Met deze discursieve ontleding hoop ik meer inzicht te krijgen in hoe Aantal een rol speelt in het Nederlandse gastheerschap.

2.3 | Discoursanalys e

Om te ontdekken welke thema’s afhankelijk zijn van Aantal, heeft de analyse een comparatieve opzet. Het zal beginnen met een uitdieping van het discours zonder de factor Aantal, namelijk een discours rondom één asielzoeker. Dan volgt een analyse van een discours met de factor Aantal. Omdat dit onderzoek niet de ambitie heeft om vast te stellen op welk getal de grens ligt tussen de twee discoursen, werkt het met het absolute minimum, een, en het onbepaalde veel. De discoursanalytische methode in het uitpluizen van de discoursen van een en veel wijkt af van hoe Walaardt, Laarman en Pijpers deze inzetten. De analyse volgt niet de argumentatieve focus van de frametheorie zoals in Walaardt, noch ligt het zwaartepunt op narrativiteit, zoals bij Pijpers. In de aandacht voor thema’s en metaforen, komt dit onderzoek het meest in de buurt van de methode van Laarman. Zij volgt de richting van Critical Discourse Analysis (CDA), waarbij er naast de argumentatie ook aandacht is voor thema’s en onderwerpen en metaforen en terminologie. Aangezien CDA ontstaan is vanuit de taalwetenschap, is de argumentatieve structuur van belang in de analyse. De methode van dit onderzoek verschilt op dit punt: in plaats van een argumentatieve structuur vertrekt het vanuit een thematische structuur. Deze thema’s kunnen zowel inhoudelijk als retorisch, in bijvoorbeeld metaforen, aanwezig zijn. Metaforen die Laarman al identificeerde zijn: de familiemetafoor die uiteen valt in de natie als gezin- en de staat als huis-metafoor; de water- of inundatiemetafoor, de exodusmetafoor en de oorlogsmetafoor (Laarman 2013: 24). Hoewel zij deze heeft gevonden in een debat met een ander karakter, Nederland heeft immers een andere positie in relatie tot postkoloniale

migranten dan tot andere migrantengroepen, zullen enkele van deze metaforen ook in het debat rondom Mauro en Oranje aanwezig zijn.

In het inzetten van discoursanalyse steunt dit onderzoek op inzichten van Foucault. Zijn belangrijkste vertrekpunt was dat taal en werkelijkheid niet los staan van elkaar: taal stuurt de werkelijkheid. Door zijn begrip van discours in te zetten in dit onderzoek, legt een analyse van uitspraken de patronen bloot die deze uitspraken sturen. Foucault geeft geen exacte definitie van discours en discursieve formatie en uit zijn teksten blijkt dat discours niet eenduidig gedefinieerd kan worden:

Instead of gradually reducing the rather fluctuating meaning of the word discourse, I believe I have in fact added to its meanings: treating it sometimes as the general domain of all statements, sometimes as an individualizable group of statements, and sometimes as a regulated practice that accounts for a number of statements. (Foucault 1972: 80)

In deze uitspraak is discours, naast een algemeen begrip, zowel een concept om verschillende discoursen van elkaar te onderscheiden (de tweede betekenis), als een concept om de werking binnen een discours te duiden (de derde betekenis): ‘I take this to mean that, here, he is

interested less in the actual utterances/texts that are produced than in the rules and structures which produce particular utterances and texts.’ (Mills 1997: 7) Dit onderzoek zal alle drie de invullingen van discours gebruiken. De eerste, algemene betekenis van discours komt voor in de onderzoeksmethode van discoursanalyse, de tweede betekenis wordt ingezet om de dossiers

(15)

14| P a g e van Mauro en Oranje van elkaar te onderscheiden en de derde betekenis opereert in de analyse van deze dossiers. Omdat de laatste twee betekenissen beiden in de analyse voor zullen komen, zal ik ze hieronder kort verder bespreken.

De tweede betekenis waarin Foucault discours begrijpt, ‘an individualizable group of statements’, verwijst naar een eindige verzameling uitspraken, waarvoor samen bepaalde bestaanscondities gelden:

We shall call discourse a group of statements in so far as they belong to the same discursive formation; it does not form a rhetorical or formal unity, endlessly repeatable, whose appearance or use in history might be indicated (and, if necessary, explained); it is made up of a limited number of statements for which a group of conditions of existence can be defined. (Foucault 1972: 117)

De uitspraken in een discursive formation zijn met elkaar verbonden op basis van een principe van regularity:

Whenever, between objects, types of statement, concepts, or thematic choices, one can define a regularity (an order, correlations, positions and functionings, transformations), we will say, for the sake of convenience, that we are dealing with a discursive formation. (ibidem: 38)

Deze regularity hoeft zoals in het eerste citaat geen ‘rhetorical or formal unity’ te vormen: uitspraken kunnen elkaar valide tegenspreken en nog steeds tot hetzelfde discours behoren, zolang die uitspraken mogelijk zijn binnen de grenzen van de regularity die voor het betreffende discours gelden: ‘it may give birth simultaneously or successively to mutually exclusive objects, without having to modify itself.’ (ibidem: 44)

Naast regularity, spreekt Foucault van ‘a group of relations established between

authorities of emergence, delimitation, and specification’ (ibidem). Ten dele bestaat deze ‘group of relations’ uit ‘discursive relations’ (ibidem: 45) en het is hier dat de derde betekenis van discours actief wordt. De discursieve relaties zijn niet ‘internal to discourse’ (ibidem: 46), maar bestaan evenmin buiten het discours: zij zijn noodzakelijk voor het functioneren van het discours. Ze vormen

a group of relations that discourse must establish in order to speak of this or that object, in order to deal with them, name them, analyse them, classify them, explain them, etc. These relati ons characterize not the language (langue) used by discourse, nor the circumstances in which it is deployed, but discourse itself as a practice. (ibidem)

De derde betekenis van discours is deze practice: de actieve invloed van het discours. Hierin is de linguïstisch deterministische sturende werking van taal te herkennen. Foucault spreekt van

practices that systematically form the objects of which they speak. Of course, discourses are composed of signs; but what they do is more than use these signs to designate things. It is this more that renders them irreducible to the language (langue) and to speech. It is this 'more' that we must reveal and describe. (ibidem: 42)

Het is dit ‘more’ wat een Foucaultiaans begrip van discours typeert en waar een op Foucault georiënteerde discoursanalyse zich op richt; de overtuiging dat een discursieve uitspraak nooit

(16)

2|THEORIE EN METHODE

15 | P a g e

neutraal is maar altijd gestuurd wordt door iets wat de uitspraak produceert, iets wat bepaalt wat er wel en niet gezegd kan worden. In dit ‘iets’ vervaagt Foucault de scheiding tussen de twee hier besproken betekenissen van discours. De practice van het discours is de regularity die uitspraken met elkaar verbindt in een discursieve formatie.

We must conceive discourse as a violence which we do to things, or in any case as a practice which we impose on them; and it is in this practice that the events of discourse find the principle of their regularity. (Foucault 1981: 67)

De practice wordt gedeeltelijk uitgemaakt door regels die bepalen wat buiten het discours valt. Er zijn verschillende systems of exclusion die Foucault verder uitwerkt in The order of discourse (Foucault 1981). Deze uitsluitingsmechanismen verbindt Foucault met een ander belangrijk concept voor een begrip van discours: macht.

Foucault wordt verbonden met twee kennistradities in de (negentiende en) twintigste eeuw. Enerzijds met de structuralistische en poststructuralistische taalfilosofie, welke invloed op het begrip van discours hierboven is behandeld, anderzijds met ideologie. Waar in ideologie macht tegenover waarheid wordt gesteld, verbindt Foucault deze twee juist met elkaar. Wat geldig is als kennis of waarheid is in de discourstheorie onderhevig aan macht: ‘In order for something to be established as a fact or as true, other equally valid statements have to be discredited and denied.’ (Mills 2003: 67) Deze macht werkt zo beperkend: niet iedereen kan kennis produceren en kennis die niet binnen het discours past, zal niet als kennis geaccepteerd worden. Tegelijkertijd werkt de macht ook productief: ‘a kind of power that generates certain kinds of questions, placed within systems that legitimate, support, and answer those questions.’ (Bové 1995: 54) Op deze manier produceert een discursief systeem waarheden (ibidem: 56) en een waarheid moet daarom begrepen worden als enkel een effect van het discours waarin het geldig is:

All that exists are discrete historical events, and the propositions or concepts which claim to tell the truth about them have no reality beyond that acquired by being consistent within the logic of the system that makes them possible. (ibidem: 56)

Macht speelt zo een rol in het verwerken van informatie tot feiten, ‘for something to be considered to be a fact, it must be subjected to a thorough process of ratification by those in positions of authority.’ (Mills 2003: 72) Omgekeerd geldt hierom de relatie tussen macht en kennis evenzeer: ‘in producing knowledge, one is also making a claim for power.’ (ibidem: 69) Dit heeft tot gevolg dat, wanneer er machtsverschillen bestaan tussen verschillende groepen of instituties, ‘there will be a production of knowledge.’ (ibidem) Om deze intieme relatie tussen macht en kennis te benadrukken, betoogt Foucault te spreken van power/knowledge om zo duidelijk te maken dat ‘all of the knowledge we have is the result or the effect of power struggles.’ (Mills 1997: 21)

De twee verschillende betekenissen van discours hangen dus nadrukkelijk samen met elkaar en met macht. De analyse die hieronder volgt werkt met deze verschillende

betekenislagen. Ik zal spreken van discoursen rond Mauro en discoursen rond Oranje; twee historisch van elkaar losstaande gesprekken. Tegelijkertijd spreek ik van een discours van een en een discours van veel. Hierin komen de practice en de regularity bij elkaar: de discoursen van

(17)

16| P a g e een en veel zijn gescheiden omdat zij andere bestaanscondities hebben, omdat zij volgens andere regels en structuren zijn opgebouwd en omdat zij een andere sturing geven aan het gesprek: ze hebben verschillende kenmerken en ze werken verschillend. Tegelijkertijd staan de twee discoursen via de centrale plaats van macht nadrukkelijk met elkaar in verbinding. De analyse richt zich er op de regularity van de discoursen als practice en de practice als regularity bloot te leggen: de structuur die stuurt te laten zien. De discoursen, die op hun beurt weer bestaan uit andere discursieve structuren, worden daarom als schema’s weergegeven.

2.4 | Onderzoeksopzet

De analyse van de discoursen van een en veel richt zich er op thema’s en metaforen te identificeren die het Aantaldiscours genereert. Dit onderzoek pleegt echter niet hét discours rondom Aantal en asielzoekers te presenteren, noch dé verklaring te bieden voor de negatieve werking van Aantal op gastheerschap. Het wil vanuit letterkundige expertise een aanvulling zijn op bestaande onderzoeken naar dit onderwerp. Hiermee heeft deze these noodzakelijk de tweede, onderliggende ambitie om een onderzoeksopzet voor te leggen om een dergelijke aanvulling te realiseren; het stelt een nieuwe operationalisering van discoursanalyse voor om literatuurwetenschap een bijdrage te laten leveren aan en waarde te laten krijgen in een maatschappelijke kwestie. Dit realiseert zich in heuristisch inzetten van fictieve bronnen. In het blootleggen van de discursieve patronen van een en veel maakt dit onderzoek gebruik van zowel fictieve als niet-fictieve casussen. Deze bronnen staan methodisch niet naast, maar achter elkaar. De opzet reconstrueert de discursieve patronen in twee stappen: eerst stelt een werk-interne analyse van twee fictieve bronnen discursief-thematische schema’s op voor respectievelijk een en veel. Deze schema’s vormen vervolgens de leidraad voor de analyse van de asielzaken van Mauro en Oranje.

2.4.1 | Fase I: Fictie als heuristiek

Het benaderen van een maatschappelijke vraag vanuit de letterkunde is allereerst gebaseerd op de overtuiging dat letterkundige expertise uitzonderlijk geschikt is in discursief onderzoek. De literatuurwetenschapper is bij uitstek gespecialiseerd in het analyseren van taal en tekst: hij/zij is geoefend in het herkennen en interpreteren van structuren en retorieken. Daarbij is het inzetten van fictieve bronnen in een onderzoek naar niet-fictieve asieldossiers gebaseerd op de overtuiging dat fictieve bronnen inzicht in discoursen kunnen vergroten.

Allereerst verdient het aandacht waarom het kan. Waarom is het mogelijk fictieve als ‘andersoortige’ teksten in te zetten in het begrijpen van een discursief patroon dat ook buiten de grenzen van het fictionele bestaat? Een behulpzaam concept is hier dialogisme, afkomstig van Bakhtin, een Russische literatuurwetenschapper uit het begin van de twintigste eeuw. Hij betoogde dat alle taal, en dus ook literatuur, in de eerste plaats sociaal en daarmee inherent dialogisch is. Literatuurwetenschapper Maaike Meijer onderscheidde in Bakhtins begrip drie vormen van dialogisme (Meijer 2005: 20-21): ten eerste refereert dialogisme aan de dialoog van het woord zelf met alle woorden die het al omringen uit eerder gebruik ervan. In deze dialoog met het verleden wordt het woord gerefracteerd en vervormd, los van de intentie van de spreker (zie ook: Peeren 2015: 96).

(18)

2|THEORIE EN METHODE

17 | P a g e

The living utterance, having taken meaning and shape at a particular historical moment in a socially specific environment, cannot fail to brush up against thousands of living dialogic threads, woven by socio-ideological consciousness around the given object of an utterance, it cannot fail to become an active participant in social dialogue. (Bakhtin 1994: 76)

De tweede betekenis van dialogisme richt zich juist op de toekomst. Hier vindt de dialoog plaats tussen spreker en (niet noodzakelijk aanwezige) toehoorder: ‘every word is directed toward an answer and cannot escape the profound influence of the answering word that it anticipates.’ (ibidem) Omdat antwoorden en begrijpen noodzakelijk met elkaar verbonden zijn, stelt Bakhtin, is een uitspraak vooraf gevormd naar de conceptual horizon van de toehoorder. Een uitspraak komt zo altijd tot stand in dialoog met zowel ‘an atmosphere of the already spoken’ als met ‘that which has not been said, but which is needed and in fact anticipated by the answering word’ (ibidem).

Ten slotte richt het derde begrip van dialogisme zich op de dialoog van de intentie in het gebruik van een woord met de intenties in het gebruik van hetzelfde woord door anderen: ‘Language is not a neutral medium that passes freely and easily into the private property of the speaker's intentions; it is populated - overpopulated - with the intentions of others.’ (ibidem: 77) Deze intenties klinken altijd mee in de taal.

Dit dialogiserende karakter van taal betekent dat een fictieve bron, zoals een roman of een film, nooit los staat van de taal in de maatschappij. De discursieve patronen in de

maatschappij die dit onderzoek wil opsporen zijn dus per definitie ook aanwezig in de fictieve bronnen. In het uitgangspunt dat de taal niet neutraal is, is de theorie van Bakhtin ten dele te begrijpen als poststructuralisme avant la lettre. Inderdaad leidt het hierboven besproken begrip van discours tot dezelfde conclusie. Discoursen zijn genre-overstijgend. Zoals de eerder

aangehaalde Mills in haar bespreking van Foucault stelt: ‘The study of discourse does not differentiate between those texts which are designated as literary and those which are

designated as non-literary.’ (Mills 1997: 23) Hierin is het concept discours juist bruikbaar: ‘it can allow us to analyse similarities across a range of texts as the products of a particular set of power/ knowledge relations.’ (ibidem)

De tweede vraag die aandacht vereist is waarom het nuttig is om fictieve bronnen in te zetten in een analyse van discursieve patronen. De toegevoegde waarde van de fictieve bronnen ligt in de complexe relatie tussen feit en fictie die hierin aanwezig is. Enerzijds zijn de bronnen, zoals zojuist betoogd werd, net zo onderhevig aan discursieve regels en wetten als de

maatschappelijke bronnen. Tegelijkertijd hebben de fictieve bronnen in hun fictieve karakter ruimte om, nog steeds binnen de discursieve regels, te overdrijven en de natuurlijke orde te veranderen. Deze mogelijkheid duidt Bakhtin aan met het carnavaleske. De fictieve bronnen in dit onderzoek beschikken over dit carnavalesk hyperbolische en groteske karakter.

Catherine Elgin, Professor of the Philosophy of Education aan Harvard, bespreekt fictie als gedachte-experiment (2014). Hoewel de fictieve aard suggereert dat alles mogelijk is en het “experiment” zo amper als werkelijk experiment kan gelden, wijst Elgin er op dat ‘as Kant emphasized, freedom is not lawlessness ([1785] 1993). Freedom consists in being bound by laws we set for ourselves—laws we reflectively endorse as reasonable and rational.’ (Elgin 2014: 226-227) Elgin beschrijft constraints die het gedachte-experiment sturen:

(19)

18| P a g e It is a realm in which the play of ideas is bound by constraints the imaginer sets. Although the constraints are self-imposed and vary from one imaginative context to the next, they are real. The power of thought experiments to illuminate the facts lies in no small measure in the flexible, variable, but nonetheless binding character of the constraints that the imagination imposes on them. (ibidem: 227)

Op deze manier zijn de uitkomsten van het experiment ‘the consequences of our assumptions’ (ibidem: 336).

Elgin sluit zich expliciet aan bij Kant en volgt daarmee een Kantiaanse invulling van de kunstenaar als individuele maker. Deze opvatting is onverenigbaar met de ‘maker’ in de opvatting van Foucault, die juist collectief is en het discours vertolkt. Waar Elgin daarom suggereert dat deze constraints volledig onderhevig zijn aan de keuze van de bedenker, begrijp ik in navolging van Foucault deze constraints als de weerslag van de regels in de discursieve ruimte waarin zowel de fictie als de maatschappij bestaat. Een deel van de beperkingen zijn weliswaar aan de keuze van de schrijver; de verhaalwerkelijkheid, de personages, et cetera, maar nog steeds worden zij gestuurd door discursieve regels. De discursieve beperkingen en de effecten die deze beperkingen hebben kunnen alleen maar bedacht worden in het discours waarbinnen het experiment bedacht wordt.

In het methodische onderscheid tussen de fictieve bronnen en de asielzaken in dit onderzoek ga ik niet volledig mee met de collectieve invulling van Foucault. Met het volgen van Bakhtin en zijn concepten dialogisme en carnavaleske, bevind ik mij tussen de twee opvattingen in: het dialogisme maakt de taal van de fictieve bron collectief, tegelijkertijd heeft de fictie met de mogelijkheid van het carnavaleske wel degelijk een andere positie ten opzichte van het buitenfictionele. Het carnavaleske zoekt de grenzen van de discursieve beperkingen op.

Overdrijving en omkering drijven de spanningen van deze beperkingen op de spits en maken ze hiermee zichtbaar. Thema’s en patronen die in de complexiteit van de discoursen niet meteen zichtbaar zijn, komen in een carnavaleske hyperbool boven. Daarnaast beschikt fictie over esthetische ruimte; ruimte om uitgebreid gebruik te maken van metaforen en te variëren in taalgebruik. Ook deze talige ruimte draagt bij aan het blootleggen van sentimenten en

associaties. De fictieve bronnen hebben in dit onderzoek zo de functie van het zichtbaar maken: ik wil het hyperbolisch experiment inzetten om de discursieve patronen beter te herkennen. De heuristische waarde van het carnavaleske wordt door Bakhtin zelf al benoemd: het

carnavaleske is ‘an extraordinarily flexible form of artistic visualization, a peculiar sort of heuristic principle making possible the discovery of new and as yet unseen things.’ (Bakhtin 1973: 139)

2.4.2 | Fase II: Twee asielzaken

De discursieve schema’s uit fase I dienen als leidraad in het bestuderen van twee asielcasussen: stapsgewijs zal van ieder thema worden bekeken of en hoe dit in het debat rondom de

asielzaken voorkomt. Zo zullen de discoursen rondom Aantal en asielopvang worden gereconstrueerd.

De asieldossiers bevatten verschillende soorten stemmen: enerzijds de stemmen van de buurtbewoners van waar de asielzoeker(s) wordt/worden opgevangen. Deze stemmen zijn van belang omdat zij het meest direct te maken hebben met het bieden van gastheerschap. Hiermee

(20)

2|THEORIE EN METHODE

19 | P a g e

komen zij ook het dichtst bij de stemmen in de fictieve bronnen. Omdat de opvang van asielzoekers in Nederland vanuit de nationale politiek georganiseerd wordt, is het anderzijds van belang politieke stemmen in het materiaal te betrekken. De uiteindelijke

beslissingsbevoegdheid ligt bij respectievelijk minister Gerd Leers en het college van B en W van de gemeente Midden-Drenthe en zij nemen daarmee een belangrijke positie in in de verschillende vormen van macht die een rol spelen in de discoursen. Het zwaartepunt van het onderzoek zal in deze tweede stap van de analyse liggen.

2.5 | Casussen Tabel 1: Casussen

Discours over een asielzoeker Discours over veel asielzoekers Fictie Van Warmerdam, Borgman (2013) Peeters, De ontelbaren (2005)

Asielzaak Asielzaak Mauro Manuel (2011-2012) Asielzoekerscentrum Oranje (2014-2015) De fictieve bronnen in dit onderzoek die gebruikt worden voor de discursieve schema’s van een en veel asielzoekers, zijn respectievelijk de film Borgman van Alex van Warmerdam uit 2013 en de roman De ontelbaren van Elvis Peeters uit 2005. Borgman beschrijft de komst en opvang van een vreemde dakloze man in een rijk gezin. In deze film komt zowel het perspectief van de gastheer als het perspectief van de gast uitgebreid aan bod. Hoewel dit onderzoek zich richt op het discours vanuit de gastheer, zal er in de analyse van Borgman ook aandacht zijn voor de thema’s die opkomen in het verhaal vanuit de gast. Deze keuze is gebaseerd op het grote

aandeel dat het verhaal vanuit de gast heeft in de verhaallijn; het verhaal vanuit de gastheer kan niet worden begrepen zonder het verhaal vanuit de gast. Omdat een groot deel van de plot door de gastheer niet wordt opgemerkt, maakt dit het perspectief van de gastheer extra zichtbaar. In de analyse zal nauwkeurig het onderscheid tussen deze twee perspectieven worden

gehandhaafd.

De film verbindt zich niet expliciet met de kwestie van immigratie en asiel: hoewel Borgman zeer goed als gast te lezen is, is de stap naar asielzoeker minder voordehandliggend. Toch meen ik deze film productief in te kunnen zetten in de vraag van dit onderzoek, omdat hij nadrukkelijk verbonden is met het concept gastheerschap. Daarnaast zijn er wel degelijk aanwijzingen die Borgman laten lezen als een asielzoeker. Zo wordt Borgman direct neergezet als vluchteling. De film opent met een gewelddadige klopjacht op Borgman, waaraan hij ternauwernood ontsnapt. Vervolgens vraagt hij “asiel” aan bij verschillende huizen, waarin de bed, bad, brood-discussie doorkomt. Zo vraagt hij expliciet om een bad, niet om een douche, en de vrouw die hem toelaat, geeft hem naast een bad, ook soep met brood en een bed in het tuinhuis. Een derde gelegenheid is ten slotte het feit dat het huis erg centraal staat in de film. Deze focus kan gelezen worden als een representatie van de huismetafoor in het discours rondom migratie.

De ontelbaren is een roman van Elvis Peeters waarin België, en het Westen in het algemeen, te maken krijgt met miljoenen en miljoenen immigranten. In de roman staat Aantal zeer centraal. De roman bestaat uit drie delen, waarvan het middelste en overgrote deel van de roman volledig het perspectief van de gastheer volgt. Het kortere eerste deel bevat enkel het perspectief van de asielzoeker, waardoor dit deel niet relevant is voor deze analyse. De positie van de focalisator in het derde deel is onduidelijk en de ruimte waar de focalisator zich in

(21)

20| P a g e bevindt is oneindig en onbepaald. Zoals hierboven al aangehaald werd, benadrukte Derrida de noodzakelijkheid van afgeschermde ruimtes om gastheerschap te creëren. Hierom zal ook het derde deel niet in de analyse voorkomen. Dat de roman zelf zo’n nadrukkelijk onderscheid maakt tussen beide posities versterkt de geschiktheid van het middenstuk van de roman voor dit onderzoek. In dit deel komen veel verschillende buurtbewoners aan het woord, wiens stemmen vaak niet te onderscheiden zijn. Een stem die een significant andere politieke positie heeft, is die van de burgemeester.

De roman is geschreven door twee Vlaamse schrijvers en is gepubliceerd in 2005. Het inzetten van een Vlaamse bron in een onderzoek naar een Nederlands debat, behoeft

verantwoording; Vlaanderen kent een andere maatschappelijke en politieke geschiedenis in de houding jegens immigranten en asielzoekers. In 2009 publiceerde het sociologisch tijdschrift Social Science Research een studie naar ‘changing attitudes toward immigration in Europe’ (Meuleman e.a. 2009). Deze studie baseert zich op data uit de European Social Survey (ESS), een Europese enquête die sinds 2001 elke twee jaar wordt ingevuld door inwoners boven de 15 jaar uit verschillende Europese landen. De ESS is speciaal ontworpen als onderzoeksinstrument voor het maken van crossculturele vergelijkingen6 . Het artikel gebruikt data uit de eerste drie rondes

van de ESS: 2002-2003, 2004-2005 en 2006-2007, die zijn ingevuld door zeventien Europese landen waaronder België (BE) en Nederland (NL). In de trends die zij presenteren wijken de houdingen jegens immigratie in Nederland en België in 2002-2003 en 2006-2007 sterk van elkaar af. In de tweede ronde van ESS, 2004-2005, is de gemeten houding echter nagenoeg hetzelfde zoals te zien in onderstaande tabel en figuur (Meuleman e.a. 2009: 360).

Tabel 2: Ontwikkelingen in houding ten opzicht van immigratie, 2002/03-2006/07 (ibidem: 359)

(22)

2|THEORIE EN METHODE

21 | P a g e

Figuur 1: Ontwikkelingen in houding ten opzicht van immigratie, 2002/03-2006/07 (ibidem: 360)

Aangezien België en Nederland op basis van dit onderzoek een nagenoeg gelijke houding hadden ten opzichte van immigratie in het jaar voorafgaand aan en het jaar van publicatie van De ontelbaren, meen ik de roman ondanks zijn Vlaamse schrijvers in te kunnen zetten in de analyse van een Nederlands maatschappelijk probleem.

Het immigratiedebat is een snel ontwikkelend debat en daarom is juist in dit debat een bron van 10 jaar geleden verouderd. Toch wil ik deze roman inzetten in het bestuderen van het discours rondom veel asielzoekers. De hyperbool in deze casus richt zich zo specifiek op de relatie tussen gastheerschap en Aantal, dat er geen alternatief in de recente Nederlandstalige literatuur bestaat waar hetzelfde denkpatroon zo nadrukkelijk onderzocht wordt. Minnaard (2013) maakte eerder een analyse van De ontelbaren waarin zij eveneens een verband legde met niet-fictief materiaal. Door het ‘literaire’ en het ‘openbare’ vertoog ‘naast elkaar te leggen en met elkaar in dialoog te brengen’ (Minnaard 2013: 60), liet Minnaard zien ‘hoe het literaire werk de starre wij-zij tegenstelling tussen autochtonen en nieuwkomers in het openbare debat compliceert.’ (ibidem) In deze opzet verschilt Minnaards analyse van de analyse in dit

onderzoek dat juist geen discursief onderscheid maakt tussen openbaar en literair. Ondanks dit verschil in opzet is haar literaire analyse van belang voor de analyse van De ontelbaren uit fase I. Zo herkent Minnaard een ‘retoriek van ondergang’ en een ‘retoriek van (natuur-)geweld’ en wijst ze op dierlijke beschrijvingen van de immigranten (ibidem: 67) die ook in de analyse hieronder op zullen komen.

De maatschappelijke casussen rond een en veel asielzoekers zijn respectievelijk de asielzaak van Mauro Manuel uit 2011-2012 en het plaatsen van een asielzoekerscentrum in het Drentse dorp Oranje in 2014-2015. In 2011 ontstond er nationale ophef over de uitzetting van

(23)

22| P a g e Mauro Manuel, een achttienjarige uitgeprocedeerde asielzoeker die al acht of negen jaar bij adoptieouders leefde. Het debat in de Tweede Kamer over het al dan niet toekennen van een verblijfsvergunning liep hoog op, waarbij vooral het CDA onder druk kwam te staan. Deze zaak heeft uiteindelijk geleid tot het invoeren van het kinderpardon in 2013. Er bestaan veel

verschillende soorten stemmen rondom deze casus. Dit onderzoek zal zich beperken tot de directe buurtbewoners en de politiek. Andere stemmen die voorkomen in het debat, van bijvoorbeeld BN’ers, CDA-stemmers of Mauro sympathisanten of tegenstanders, betrekt de analyse niet; deze stemmen hebben noch directe beslissingsbevoegdheid, noch ondervinden zij directe effecten van gastheerschap omdat zij Mauro niet persoonlijk kennen. Een andere speciale stem die buiten dit onderzoek wordt gehouden is de stem van de pleegouders van Mauro. Waar de andere stemmen te ver van Mauro afstonden, staat deze stem te dichtbij; in plaats van het discours van gastheerschap, passen de uitspraken van de ouders vanwege hun positie eerder in een discours van ouderschap.

Het materiaal van deze casus beperkt zich hierom enerzijds tot directe uitspraken van politici die betrokken zijn bij de zaak. Deze uitspraken bevinden zich met name in de Tweede Kamer, waar het voornaamste analysemateriaal bestaat uit de commissievergadering van Integratie en Asiel en het Plenair Debat op 27 oktober 2011. Beide vergaderingen zijn volledig gewijd aan de zaak rondom Mauro en zijn schriftelijk verslagen, het Plenair Debat is ook op beeld beschikbaar. Uitspraken die politici doen in interviewfragmenten in bijvoorbeeld nieuws- en opinieprogramma’s of referenties van politici in andere Kamerdebatten zijn voor het

overgrote deel herhalingen van uitspraken uit de twee vergaderingen. Deze bronnen worden slechts betrokken wanneer de uitspraak nieuwe discursieve informatie bevat. De politieke stemmen zijn onder te verdelen in voor- en tegenstanders van de uitzetting wat nagenoeg7

correspondeert met de verdeling in oppositie en coalitie. Binnen de politieke stemmen valt ook een politieke stem met een ander karakter: de gemeentelijke fractievoorzitters van de CDA. Omdat het CDA erg onder vuur ligt, komen ook twee fractievoorzitters, de fractievoorzitter van het CDA in Veere en de burgemeester van Den Bosch, voor in het materiaal. Zij zijn beiden tegenstanders van de uitzetting van Mauro.

Anderzijds betrekt de analyse directe uitspraken van buurtbewoners zoals deze in interviews beschikbaar zijn. De bron die het meeste materiaal biedt, is de aflevering ‘Oostrum’ van het programma Nu we er toch zijn van BNN op 2 februari 2012. Dit programma is naast de interviews met buurtbewoners specifiek toepasselijk omdat het is opgezet om ‘de gastvrijheid te testen’. Presentatrice Sophie Hildebrand vraagt samen met haar camera- en geluidsman inwoners van Oostrum hen gastvrijheid te bieden in de vorm van eten, een borreltje of een slaapplek. De stemmen van buurtbewoners pleiten allemaal voor een permanente

verblijfsvergunning voor Mauro.

Wat niet in het te analyseren corpus wordt betrokken zijn uitspraken die gedaan worden aan tafel bij opinieprogramma’s als Pauw en Witteman en De wereld draait door. Hiervoor geldt eveneens het eerder aangehaalde argument dat deze uitspraken met name herhalingen zijn. Daarbij worden deze uitspraken gedaan in een sterk geregisseerde context, wat ze minder direct maakt. Uitzondering op deze uitsluiting is de aflevering van Pauw en

7 Op de SGP na, die op dat moment twee zetels houdt in het kabinet. De SGP spreekt zich in het debat noch voor noch tegen de uitzetting van Mauro uit en stemt in de hoofdelijke stemming uiteindelijk voor.

(24)

2|THEORIE EN METHODE

23 | P a g e

Witteman op 28 oktober 2011. Hierin zit Henk Bleker, voorman van het CDA, aan tafel met Mauro. In de confrontatie met Mauro komt de politieke stem van Bleker samen met een stem die die van de buurtbewoners nadert; namelijk de stem van iemand die Mauro persoonlijk kent. Deze confrontatie van verschillende stemmen maakt dit fragment erg rijk voor de analyse van het discours rondom de ontvangst van een asielzoeker.

Er is een studie gepubliceerd over de asielzaak rondom Mauro: een rapport binnen het onderzoeksproject ACCEPT-Pluralism van de European Commission (Versteegt en Maussen 2012). Dit rapport is een discoursanalytische studie naar twee casussen, Mauro en Sahar, met het doel inzicht te krijgen in het protest tegen de uitvoering van het asielbeleid in Nederland (ibidem: 8). Versteegt en Maussen maken zelf veel gebruik van getallen en vervallen in de number’s game zonder hierop te reflecteren. Aangezien de onderzoekers een studie maken van het algehele protest, analyseren ze meer stemmen dan alleen directe buurtbewoners of

betrokken politici, zoals media, NGO’s en BN’ers. In de benoeming van discoursen wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze partijen. Vanwege deze en andere verschillen in

uitgangspunten is hun rapport verder niet compatibel met dit onderzoek.

De tweede asielcasus is de recente plaatsing van een opvangcentrum in het Drentse dorp Oranje. In september 2014 werd besloten een leegstaand vakantiepark in het Drentse dorp Oranje van ongeveer 140 inwoners in te richten voor de opvang van 1400 asielzoekers. De inwoners zijn hier tegen in opstand gekomen met het grote aantal als belangrijkste klacht. Het opvangcentrum kwam veel in het nieuws en heeft geleid tot Kamervragen. Ook rondom deze casus bestaan verschillende stemmen en wederom zal in de analyse alleen gekeken worden naar de stemmen uit de politiek en die van de buurtbewoners. In de casus Oranje bevinden de politieke stemmen, op de Kamervragen na, zich op gemeentelijk niveau. Omdat deze politieke stemmen hier dichter bij de stemmen van de buurtbewoners staan, kan er conflict bestaan tussen de beslissingsbevoegdheid en de persoonlijke confrontatie. De gemeentepolitieke stemmen kennen een gradueel verschil in hun standpunt ten opzichte van het aantal van 1400, maar vinden het allemaal te hoog. Alle politieke stemmen leggen daarbij veel nadruk op het aantal. Onder de buurtbewoners wil op een enkeling na iedereen het aantal verlagen. De dissidente stem komt heel beperkt aan bod.

In het materiaal rond deze casus gelden dezelfde afwegingen als bij de casus van Mauro. De politieke uitspraken komen voor het overgrote deel voor in twee extra ingelaste

raadsvergaderingen op 3 en 24 november 2014 die volledig aan de opvanglocatie gewijd zijn. Deze vergaderingen zijn geregistreerd op beeld en enkele betogen van politici zijn

uitgeschreven ingestuurd naar de Raad. Uitspraken van politici buiten deze vergaderingen om in interviews komen wederom enkel aan bod wanneer zij nieuwe discursieve informatie bevatten. De stemmen van de buurtbewoners komen eveneens aan bod in interviews,

voornamelijk in programma’s van RTV Drenthe maar ook in een aflevering van Brandpunt van de KRO (19 oktober 2014). Het merendeel van de uitspraken komt echter in de

gemeenteraadsvergadering van 3 november 2014 voor, wanneer zeven inwoners een inspraak doen in de vergadering. Deze inspraakrechten zijn uitgeschreven. De buurtbewoners en de politici gaan in deze vergadering niet met elkaar in debat. Een andere relevante bron is de pagina Vragen en antwoorden op de website van gemeente Midden-Drenthe. Hier worden enerzijds zorgen omtrent de asielopvang expliciet geformuleerd in de vorm van vragen, anderzijds wordt in de antwoorden geprobeerd zorgen te dempen door in te spelen op andere

(25)

24| P a g e mogelijke angsten. Hierdoor bevat deze bron veel informatie voor de analyse.

Voor beide maatschappelijke casussen geldt dat dit onderzoek niet de ambitie heeft het volledige debat in kaart te brengen. Daarom zal het ook niet exclusief zijn in het geanalyseerde materiaal. De intentie is specifiek om thema’s en metaforen op het spoor te komen die bestaan in het debat en zo werkzaam zijn in het discours. Dit is met name relevant voor het proces rondom Oranje dat nog gaande was ten tijde van dit onderzoek. Het materiaal rondom deze casus is verzameld tot 18 februari 2015. Het meeste en belangrijkste materiaal ontstond in oktober en november rondom de bekendwording van de plannen en de twee

raadsvergaderingen.

De vier casussen in dit onderzoek, Borgman, Mauro, De ontelbaren en Oranje vormen zo de invulling van het ontwerp van dit onderzoek, dat hierboven uitgebreid is behandeld. In deze opzet zijn enkele begrippen methodologisch van belang. Allereerst het begrip Aantal dat de focus van het onderzoek uitmaakt. Hieraan verbonden zijn de begrippen een en veel, die de comparativiteit vormen op basis waarvan de invloed van Aantal op het discours rondom asielzoekers wordt bestudeerd. Dit gesprek wordt benaderd vanuit een tweede centraal concept: gastheerschap. Hiervoor is het perspectief van de gastheer essentieel. Een ander

methodologisch kernbegrip is discours, dat de principes omvat die het uitgangspunt vormen van dit onderzoek. Naast het begrip discours plaatst dit onderzoek het begrip carnalvalesk. Deze combinatie ligt ten grondslag aan het ontwerp van deze studie dat twee analysefasen kent: een fase waarin fictieve bronnen geanalyseerd worden en een fase die zich richt op twee, niet fictieve, asielzaken. Zo zet dit onderzoek het carnavaleske van ficties in om discursieve

beperkingen in het debat op te zoeken. Met deze operationalisering van discoursanalyse hoop ik een letterkundige bijdrage te leveren aan verder inzicht in het debat rondom in asielzoekers in Nederland.

3.

|

FASE

I:

FICTIES VAN GASTHEERSCHAP EN D ISCURSIEVE SCHEM A

S

Dit hoofdstuk bespreekt de eerste fase van het onderzoek, waarin op basis van een analyse van fictieve bronnen discursieve schema’s worden opgesteld. Eerst volgt hieronder de analyse van Borgman en de schema’s van een die hieruit voort komen. Vervolgens wordt De ontelbaren besproken en worden de bijbehorende discursieve schema’s van veel gepresenteerd. Aan beide analyses gaat een inleiding vooraf die een korte synopsis en overzicht van de belangrijkste stemmen zal bevatten.

3.1 | Schema’s van een: Borgman

3.1.1 | Inleiding: synopsis en stemmen

Borgman speelt zich hoofdzakelijk af tussen twee personages: Camil Borgman en Marina van Schendel. Borgman, op het oog een zwerver, vraagt onderdak bij familie van Schendel. De heer des huizes, Richard, stuurt hem aanvankelijk weg en wanneer Borgman provoceert en weigert te gaan, slaat Richard hem in elkaar. Als reactie op het fysieke geweld van haar man, neemt Marina Borgman stiekem in. Snel wordt duidelijk dat Borgman kwaad in de zin heeft en

(26)

3.|FASE I:FICTIES VAN GASTHEERSCHAP EN DISCURSIEVE SCHEMA’S

25 | P a g e

onschuldige dingen: magere honden sluipen het huis binnen; er wordt gegraven in de tuin; Borgman vertelt verhaaltjes aan de kinderen. Gedurende de film verdwijnt deze onschuld: de tuinman wordt vermoord, er worden mysterieuze operaties uitgevoerd op de kinderen en Marina komt onder hypnose te staan van Borgman. Er ontstaat geweld tussen Richard en Marina, handlangers van Borgman dringen het gezin binnen en uiteindelijk worden de kinderen ontvoerd en de ouders vermoord.

Tabel 2: Overzicht belangrijkste personages Borgman

Gastheren

Marina Echtgenote, meest voorname gastheer

Richard Echtgenoot

Isolde Jongste dochter

Oudste dochter Zoon

Gasten

Camil Borgman (ook: Anton Breskens) Meest voorname gast

Pascal Handlanger Borgman

Ludwig Handlanger Borgman

Brenda Handlangster Borgman

Ilonka Handlangster Borgman

Stine Au-Pair

Arthur Vriend van Stine

3.1.2 | Analyse: schema’s van een

Het lezen van Borgman vanuit gastheerschap levert verschillende thema’s op. Deze zijn georganiseerd in twee discursieve schema’s en zal ik stapsgewijs bespreken.

Discursief schema 1: Gastheerschap, naar Borgman Gastheerschap

Heerschappij Gastvrijheid

Hiërarchie Zorg/Verantwoordelijkheid

Macht/Controle Toezicht/Inspectie Liminaliteit

Condities Autoriseren Vragen

Het eerste thematische schema in Borgman is een uitwerking van gastheerschap. Dit bestaat enerzijds uit heerschappij met een nadrukkelijke hiërarchie tussen de gast en de gastheer. Deze hiërarchie wordt bewerkstelligd door de macht die de gastheer over de gast uitoefent en de controle die de gastheer neemt in de situatie. Zo stelt gastheer Marina meteen condities als ‘schoenen uit’ en ‘zachtjes lopen’ (Van Warmerdam 2013: 14.16). Daarnaast houdt de gastheer toezicht op de gast: ze houdt zijn bezigheden in de gaten, bekijkt zijn spullen en gaat vaak kijken

(27)

26| P a g e waar hij zich bevindt. Telkens wanneer hij uit haar controle ontsnapt en hij niet in het tuinhuis is, gaat ze naar hem op zoek. Dezelfde inspectie is te herkennen wanneer oppas Stine aan Marina vraagt of haar vriend mag blijven logeren. Marina wijst haar verzoek af en stelt voor om hem uit te nodigen voor het avondeten, ‘then I can look at him, listen to him, see if I can trust him. I want to know what I've got under my roof.’ (ibidem: 58.29) Liminaliteit speelt eveneens een grote rol in het creëren van de hiërarchie: zij komt tot stand op liminale plaatsen, met name in de deuropening. Wanneer Borgman om gastvrijheid komt vragen, belt hij aan en blijft hij staan op de drempel (ibidem: 8.44). Als Richard de gastvrijheid weigert, onderbreekt Borgman het instellen van de hiërarchie door zijn voet tussen de deur te stoppen. Dit leidt tot een gewelddadige uitbarsting van Richard jegens Borgman, die gewond blijft liggen.

Dit activeert het tweede onderdeel van gastheerschap: gastvrijheid. Dit uit zich in zorg en verantwoordelijkheid. Er bestaat een rangorde tussen de twee onderdelen, waarbij

verantwoordelijkheid en zorg zwaarder wegen dan de hiërarchie; ondanks dat Borgman de hiërarchische positie van de gastheer verder ontkent door stiekem het huis binnen te dringen, neemt Marina hem op en geeft hem bed, bad en brood: ‘Marina: Richard, je hebt een man in elkaar geschopt, die moet verzorgd worden.’ (ibidem: 11.09)

Omdraaiing van de posities

Macht/Controle Toezicht/Inspectie Liminaliteit Zorg/Verantwoordelijkheid

Gast krijgt macht Verlangen Indringer Gijzelaar

Borgman onttrekt zich steeds verder aan de macht van de gastheer en de hiërarchie draait gedurende de film om. Marina blijft Borgman in de gaten houden, maar in plaats van dat dit een uiting is van toezicht en inspectie wordt dit meer en meer gemotiveerd vanuit een verlangen naar de gast. Liminaliteit speelt in de omdraaiing wederom een rol in het creëren van de hiërarchie, maar nu ligt de hiërarchische positie bij de gast; hij wordt een indringer van de ruimte van de gastheer. Hij komt regelmatig het huis in zonder toestemming of tegen de condities van de gastheer in. De macht verschuift van de gastheer naar de gast en dit creëert twee nieuwe posities:

Discursief schema 2: Omgekeerd gastheerschap, naar Borgman Omdraaiing

Omgekeerd gastheerschap - Verlichamelijking

Gast wordt indringer onzichtbaar Gastheer wordt gijzelaar

Bedrog Macht Toe-eigening/Vernieti ging Verlangen Schuld Machteloosheid Angst/Onzekerheid Ruimte/Bezit Rust/Veiligheid Gastheren

Geweld Individualiteit Gijzelaar

(28)

3.|FASE I:FICTIES VAN GASTHEERSCHAP EN DISCURSIEVE SCHEMA’S

27 | P a g e

In de omdraaiing van de hiërarchie worden twee nieuwe posities gecreëerd: de gast wordt een indringer en de gastheer wordt een gijzelaar. Vanuit de positie van de gijzelaar is de positie van de indringer niet volledig zichtbaar. Daarnaast vindt er een verlichamelijking plaats in de thema’s in het discours.

De positie van de indringer heeft verschillende componenten. Ten eerste is bedrog onderdeel van het indringerschap in Borgman. Borgman bedriegt de gastheer meerdere malen, meteen vanaf zijn aankomst. Zo gebruikt hij een valse naam, krijgt hij na de eerste nacht een sms met ‘Is het al zover?’ (ibidem: 20.15) waar hij ‘nee’ op antwoordt en laat hij zijn

handlangers opdraven om zich fysiek voor te doen als buurman of dokter.

Borgman krijgt steeds meer macht in zijn relatie met de gastheer. De gastheer probeert regelmatig de controle over de situatie terug te nemen, zoals in onderstaande passage, maar slaagt hier niet in.

[Borgman werkt in de tuin, Marina komt aangelopen met een mand met lunch.] Marina: Ik heb iets te eten voor je.

Borgman: Zet maar neer [en werkt door] […]

Marina: Je moet toch iets eten?! Borgman: Moet?

Marina: Moet niet, het mag.

[nadert Borgman dichter met de mand] Het is goed om iets te eten als je werkt. [Borgman werkt nog steeds door]

Het zijn broodjes, die drogen snel uit in de zon.

Als je niet wil eten moet je het zeggen. Dan neem ik het weer mee. [Borgman werkt nog steeds door]

Ik neem het weer mee. Als je honger hebt hoor ik het wel. [nog steeds geen reactie van Borgman]

Zal ik de fles water dan achterlaten?

Ik zet 'm in de schaduw. Ik zet m hier neer! Moet je wel kijken! Anders kan je hem straks niet vinden.

(ibidem: 56.44)

Langzamerhand krijgt Borgman ook macht over de gastheer. Zo vertelt hij de kinderen stiekem verhaaltjes voor het slapen gaan waarmee hij ze lijkt te hypnotiseren. Daarbij hypnotiseert hij Marina zelf ook, op een zeer lichamelijke manier: wanneer Marina slaapt zit Borgman naakt boven op haar en manipuleert hij haar dromen.

Deze macht breidt Borgman verder uit tot toe-eigening en vernietiging. Door middel van de droommanipulaties ontstaat er onrust in het gezin: er wordt veel ruzie gemaakt en er

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij de biotoets met Rhizoctonia solani in tulp zijn interacties gevonden tussen het organisch stof gehalte en de. voorvrucht, en tussen organisch stof gehalte en

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Het gaat dus om het reproduceren van de ‘verhalen’ waarin bestuurders dat doen (toekomst en handelen verbinden) en om, in het vervolg daarop, als onderzoeker te proberen om daar

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of