• No results found

Ik kan het al zelf : de ontwikkeling van zelfregulatie gedurende en na een echtscheiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ik kan het al zelf : de ontwikkeling van zelfregulatie gedurende en na een echtscheiding"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2018

Ik kan het al zelf: De ontwikkeling van zelfregulatie gedurende en na een

echtscheiding

Pim van Delden

10797475

Bachelorscriptie ASW

Begeleider: Anouk Kootstra

Tweede lezer: Dorine Greshof

Universiteit van Amsterdam

15 februari 2018

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

2. Theoretisch kader 3

2.1 Echtscheiding 3

2.2 De gevolgen van een echtscheiding 4

2.2.1 Emoties 4

2.2.2 Sociale relaties 4

2.2.3 Ontwikkeling 5

2.3 Zelfregulatie 7

2.3.1 De dimensies van zelfregulatie 8

2.4 Interdisciplinariteit 9 3. Probleemstelling 10 3.1 Vraagstelling 10 3.2 Wetenschappelijke relevantie 12 3.3 Maatschappelijke relevantie 13 4. Methode 14 4.1 Onderzoeksstrategie 14 4.2 Onderzoeksdesign en -methode 14 4.3 Controlevariabelen 15 4.4 Operationalisering 15 4.5 Populatie 16 4.6 Dataverwerking en -analyse 17 4.7 Ethische verantwoording 18 5. Resultaten 19 5.1 Datapreparatie 19

5.2 Factoranalyse en Cronbach’s alpha 20

5.3 Aannames 21

5.4 Beschrijvende statistieken 22

5.5 Meervoudige regressie-analyse 24

(3)

6.2 Reflectie 29 7. Literatuurlijst 30 8. Bijlagen 32 8.1 Enquêtes 32 8.1.1 Algemene vragen 32 8.1.2 Stellingen 34 8.2 SPSS Output 36 8.2.1 Factoranalyse 36 8.2.1.1 KMO en Bartlett 36 8.2.1.2 Rotatie 36 8.2.1.3 Pattern Matrix 37 8.2.2 Cronbach’s alpha 38 8.2.2.1 Persoonlijke standaarden 38 8.2.2.2. Monitoren 39 8.2.2.3 Wilskracht 40 8.2.2.4 Motivatie 41 8.2.3 Aannames 42 8.2.3.1 Multicollineariteit 42 8.2.3.2 Normaliteit 42 8.2.3.3 Homoscedasticiteit 44 8.2.3.4 Willekeurige fouttermen 44 8.2.4 Meervoudige regressie-analyse 45 8.2.4.1 Persoonlijke standaarden 45 8.2.4.2 Monitoren 46 8.2.4.3 Wilskracht 47 8.2.4.4 Motivatie 48 8.2.4.5 Zelfregulatie 49

(4)

Samenvatting

Dit onderzoek gaat over de positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding. In de literatuur worden er vooral negatieve effecten van het meemaken van een echtscheiding benoemd. De positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding zijn echter onderbelicht gebleven in de literatuur. De literatuur die de positieve effecten van het

meemaken van een echtscheiding behandeld, benadrukt dat kinderen meer onafhankelijk en daarbij meer zelfregulerend zijn na een echtscheiding (Riggio, 2004). Bovendien draagt de mate van tevredenheid in een relatie bij aan de mate van zelfregulatie (Hofmann, Finkel en Fitzsimons, 2015). De focus van dit onderzoek ligt daardoor op de relatie tussen de

concepten echtscheiding en zelfregulatie. Er wordt verwacht dat er een positief effect is van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie. Het doel van dit

onderzoek is dan ook om een antwoord te vinden op de vraag of het meemaken van een echtscheiding bijdraagt aan de mate van zelfregulatie. Maar wat houdt zelfregulatie eigenlijk in?

Het concept zelfregulatie verwijst naar het starten en (bij)-sturen van de eigen handelingen om een bepaald doel te bereiken. Zelfregulatie is in dit onderzoek verdeeld in vier dimensies: persoonlijke standaarden, monitoren, wilskracht en motivatie (Baumeister en Vohs, 2007). In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een gestructureerde enquête, de zogeheten ‘SSRQ’ (Carey, Neal en Collins, 2004). Deze enquête is uiteindelijk ingevuld door 119 respondenten. Uit de meervoudige regressie-analyse blijkt dat er geen significant effect is van het meemaken van een echtscheiding op een van de vier dimensies. De

controlevariabele leeftijd heeft echter wel een significant effect op een aantal dimensies. De conclusie van dit onderzoek is dan ook dat het meemaken van een echtscheiding geen effect heeft op de mate van zelfregulatie.

(5)

1.

Inleiding

‘Het is heel gewoon om gescheiden ouders te hebben’, schrijft de Volkskrant over de nieuwe serie van het Klokhuis over echtscheidingen. In 2017 waren er in Nederland meer dan 1,3 miljoen gescheiden paren. Volgens de Jong (2017) stijgt dit aantal de afgelopen tien jaar. Uit de literatuur blijkt dat een echtscheiding doorgaans grote consequenties heeft. Maar wat zijn deze consequenties en van welke aard zijn deze consequenties?

Er is in de afgelopen tientallen jaren uitgebreid onderzoek gedaan naar de gevolgen van het meemaken van een echtscheiding op de ontwikkeling van een kind. In de meeste onderzoeken zijn deze gevolgen negatief van aard: de zogeheten ‘scheidingskinderen’ krijgen doorgaans te maken met sociale en emotionele problemen (Spruijt en Kormos, 2010). Uit de literatuur blijkt dat de positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding variëren. Maar wat zouden deze positieve effecten kunnen zijn?

Volgens Riggio (2004) zijn scheidingskinderen meer onafhankelijk en zelfregulerend dan kinderen zonder gescheiden ouders. Kinderen zullen namelijk bepaalde handelingen, die doorgaans door een van de ouders gedaan werd, zelf moeten gaan oppakken. Dit zijn handelingen zoals het inpakken van de schooltas of het op tijd komen op de voetbalclub. Daarnaast is er volgens Hofmann, Finkel en Fitzsimons (2015) een effect van de mate van tevredenheid in een relatie op de mate van zelfregulatie. Zo zouden mensen die tevreden zijn in een relatie een hogere mate van zelfregulatie hebben.

Het doel van dit onderzoek is om te analyseren of het meemaken van een

echtscheiding een positief effect heeft op de mate van zelfregulatie. Het concept zelfregulatie verwijst naar het sturen van de eigen handelingen om een bepaald doel te bereiken. Volgens Baumeister en Vohs (2007) bestaat zelfregulatie uit vier dimensies: ‘standards’, ‘monitoring’, ‘willpower’ en ‘motivation’ (Baumeister en Vohs, 2007:116-117). De vraag in dit onderzoek is of het meemaken van een echtscheiding van invloed is op deze vier dimensies. Maar hoe wordt het analyseren van deze kwestie aangepakt in dit onderzoek?

In dit onderzoek zullen ten eerste de twee hoofdconcepten, respectievelijk

‘echtscheiding’ en ‘zelfregulatie’, aan de hand van een aantal theorieën nader besproken worden. De nadruk ligt hierbij op de literatuur die positieve gevolgen van een echtscheiding behandeld. Daarna zal er dieper ingegaan worden op de mogelijke relatie tussen beide concepten. Vervolgens is er op basis van de literatuur een enquête samengesteld. Deze enquête is aan zowel respondenten zonder gescheiden ouders als respondenten met

gescheiden ouders voorgelegd. Als laatste wordt er in de conclusie antwoord gegeven op de vraag of scheidingskinderen een hogere mate van zelfregulatie hebben dan kinderen zonder gescheiden ouders.

(6)

2.

Theoretisch kader

In dit onderzoek zijn er twee hoofdconcepten te benoemen namelijk: ‘echtscheiding’ en ‘zelfregulatie’. In dit hoofdstuk zal er eerst besproken worden op wat een echtscheiding precies inhoudt. Vervolgens zullen een aantal positieve gevolgen van het meemaken van een echtscheiding toegelicht worden. Deze positieve gevolgen worden vanuit verschillende disciplines behandeld. Tot slot zal er ingegaan worden op welke rol interdisciplinariteit in dit onderzoek inneemt.

2.1 Echtscheiding

Volgens het CBS (2017) is een echtscheiding een ‘ontbinding van het huwelijk door een beschikking van de rechter’ (CBS, 2017). De Rijksoverheid onderscheidt drie soorten

echtscheidingen: ‘een echtscheiding’, ‘een scheiding van tafel en bed’ of ‘een ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed’ (Rijksoverheid, 2017). Bij een echtscheiding is het huwelijk ontbonden en hebben beide partners geen juridische verplichting meer naar elkaar.

Een scheiding van tafel en bed houdt in dat de echtgenoten niet meer bij elkaar zijn maar wel nog gehuwd zijn. Omdat de echtgenoten in zo’n situatie nog gehuwd zijn, blijven de huwelijkse rechten en plichten van kracht (Rijksoverheid, 2017). Bij de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zijn deze rechten en plichten echter niet meer van kracht. Het huwelijk is dan net zoals bij een echtscheiding ontbonden (Rijksoverheid, 2017).

Na een echtscheiding kunnen ouders kiezen wat voor soort omgangsregeling zij gaan treffen. Een gebruikelijke omgangsregeling in Nederland is het co-ouderschap.

Co-ouderschap houdt in dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor de opvoeding en welzijn van het kind (Rijksoverheid, 2017). De ouders zijn in co-ouderschap geheel vrij om met elkaar afspraken te maken. Deze afspraken moeten vastgelegd worden in een zogeheten

ouderschapsplan. Kinderen van 12 jaar of ouder hebben volgens de Nederlandse wetgeving echter wel inspraak met betrekking tot deze afspraken (Rijksoverheid, 2017). In een situatie van co-ouderschap kan het zo zijn dat kinderen evenveel tijd doorbrengen bij de vader als bij de moeder, in een situatie van gelijkwaardig ouderschap kan het zo zijn dat een kind meer tijd doorbrengt bij een van de twee ouders. In het geval dat de ouders er onderling niet uitkomen, kan een rechter uitkomst bieden. De rechter beslist dan wie het gezag over de kinderen krijgt (Rijksoverheid, 2017). Deze bovenstaande regelingen hebben gevolgen voor de leefsituatie van kinderen na een echtscheiding.

(7)

2.2 De gevolgen van een echtscheiding

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de gevolgen van het meemaken van een echtscheiding voor een kind voornamelijk negatief van aard zijn (Dykstra, 2000). Er zijn echter ook positieve gevolgen van een echtscheiding te benoemen. Deze positieve gevolgen zullen hieronder als eerste aan bod komen aan de hand van verschillende disciplines.

Vervolgens wordt er besproken wat er onder het concept zelfregulatie verstaan wordt. Er wordt hierbij ingegaan op de dimensies van zelfregulatie en op de factoren die zelfregulatie stimuleren.

2.2.1 Emoties

Vanuit het psychologisch perspectief zijn er een aantal positieve gevolgen te benoemen. Volgens Bernstein, Keltner en Laurent (2012) ervaren scheidingskinderen een hogere mate van bepaalde ‘positieve’ emoties dan kinderen zonder gescheiden ouders. Deze emoties zijn ‘compassion’, ‘perspective taking’, ‘enthusiasm’ en ‘awe’ (Bernstein et al. 2012:722). Maar wat houden deze emoties precies in? Compassion is de mate waarin iemand zich zorgen maakt over het welzijn van iemand anders (Bernstein et al. 2012). In andere woorden, het is een gevoel van medeleven hebben. Het helpen van of het praten met anderen is voor scheidingskinderen een manier om met hun eigen problemen om te gaan (Thomas en Woodside, 2011). Volgens Bernstein et al. (2012) draagt de tweede emotie, perspective taking, bij aan het ontstaan van medeleven. ‘Perspective taking’ zorgt ervoor dat

scheidingskinderen zich kunnen inleven of verplaatsen in een andere persoon of situatie. Hierdoor ontwikkelen mensen eerder een gevoel van compassion (Bernstein et al. 2012).

De derde emotie, enthusiasm, verwijst naar de mate van ‘genot, interesse en

goedkeuring’ (Bernstein et al. 2012:723). Deze mate van enthusiasm stimuleert de mate van motivatie. Volgens Thomas en Woodside (2011) zijn scheidingskinderen gemotiveerd om hun doelen te bereiken. De vierde emotie, awe, verwijst naar het gevoel van verwondering. Volgens Bernstein et al. (2012) tonen scheidingskinderen, door het meemaken van een negatieve gebeurtenis als een echtscheiding, meer verwondering voor de positieve gebeurtenissen die zij meemaken.

2.2.2 Sociale relaties

Psychologen zoals Riggio en Halligan voegen hier effecten op het gebied van sociale relaties aan toe. Volgens Riggio (2004) hebben scheidingskinderen vaker een hechtere band met de eigen moeder dan kinderen waarvan de ouders niet gescheiden zijn. Dit komt doordat de moeder na een echtscheiding meestal meer handelingen te verrichten heeft. Deze extra

(8)

handelingen zorgen ervoor dat scheidingskinderen meer waardering naar de eigen moeder gaan tonen. Volgens Riggio (2004) versterkt deze uiting van waardering de relatie tussen moeder en kind (Riggio, 2004). Halligan, Chang en Knox (2014) voegen hieraan toe dat vooral meisjes, na een echtscheiding, een sterkere relatie hebben met hun moeder dan mannen. Volgens Halligan et al. (2014) komt dit doordat de meeste meisjes na een echtscheiding bij de moeder komen te wonen.

Bovendien tonen scheidingskinderen minder angst als het aankomt op het aangaan van sociale relaties dan kinderen zonder gescheiden ouders (Riggio, 2004). Riggio (2004) voert hiervoor twee verklaringen aan. De eerste verklaring zegt dat een echtscheiding kinderen leert dat het huwelijk niet bij uitstek iets voor de rest van iemands leven is. Volgens Riggio (2004) zorgt het doorstaan van een echtscheiding en de daarbij komende

veranderingen ervoor dat scheidingskinderen minder angstig zijn om sociale relaties aan te gaan. De tweede verklaring is dat scheidingskinderen niet alleen maar negatieve

ontwikkelingen van een echtscheiding ondervinden. In sommige situaties is de situatie na een echtscheiding zelfs een verbetering vergeleken met de situatie voor de echtscheiding. Als gevolg hiervan denken scheidingskinderen dat het verbreken van een sociale relatie niet alleen maar negatieve consequenties heeft. Volgens Riggio (2004) zijn scheidingskinderen hierdoor minder angstig om een sociale relatie aan te gaan.

2.2.3 Ontwikkeling

Volgens Sever et al. (2007) is de manier hoe een persoon omgaat met een echtscheiding van cruciaal belang voor de ontwikkeling. Sever et al. (2007) onderscheiden twee methoden van aanpak: ‘coping by support items’ en ‘coping by defensiveness items’ (Sever et al. 2007:12). De eerste methode, coping by support items, is enerzijds het vermogen om de eigen behoeften te laten vervullen door hulp van anderen. Anderzijds verwijst deze methode ook naar het vermogen om klaar te staan voor anderen die hulp nodig hebben (Sever et al. 2007). De tweede methode, coping by defensiveness items, verwijst naar het hebben van bepaalde verdedigingsmechanismen. Hierbij moet gedacht worden aan ‘ontkenning, schaamte, angst en pessimistische gedachten’ (Sever et al. 2007:9). Volgens Sever et al. (2007) vertonen scheidingskinderen waarbij de nadruk ligt op de coping by support items methode op de lange termijn drie positieve ontwikkelingen: ‘empowerment’, ‘empathy’ en ‘relationship-savvy’ (Sever et al. 2007:22).

De eerste positieve ontwikkeling, empowerment, verwijst naar de mate van zelfontwikkeling. Volgens Sever et al. (2007) wordt deze mate van zelfontwikkeling gestimuleerd door een echtscheiding. Scheidingskinderen komen, in het geval van een

(9)

gescheiden ouders. In deze nieuwe situaties zijn de ouders minder vaak aanwezig om de scheidingskinderen te helpen. Daardoor moeten de scheidingskinderen leren om zelf met deze situaties om te gaan. Volgens Sever et al. (2007) ontwikkelen scheidingskinderen door het meemaken van een echtscheiding een hogere mate van verantwoordelijkheid,

volwassenheid, zelfvertrouwen, innerlijke kracht en zijn zij meer in staat om met omstandigheden om te gaan’ (Sever et al. 2007:22).

Riggio (2004) voegt hieraan toe dat scheidingskinderen een hoger niveau van onafhankelijkheid hebben dan kinderen zonder gescheiden ouders. Volgens Riggio (2004) komt dit doordat scheidingskinderen meestal meer te maken krijgen met taken die

verantwoordelijkheid met zich meebrengen. Bij een echtscheiding is het namelijk zo dat de moeder meer aandacht gaat besteden aan de financiële situatie. Hierdoor heeft de moeder minder tijd om huishoudelijke taken uit te voeren. Scheidingskinderen begrijpen dan dat zij deze taken zelf moeten oppakken. Bovendien hebben gescheiden ouders er meer

vertrouwen in dan ouders die bij elkaar zijn dat de kinderen deze taken gaan oppakken. Volgens Riggio (2004) hebben scheidingskinderen hierdoor een hoger niveau van onafhankelijkheid dan kinderen zonder gescheiden ouders.

De tweede positieve ontwikkeling, empathy, verwijst naar het inlevingsvermogen van een persoon. Deze ontwikkeling is vergelijkbaar met het ontwikkelen van perspective taking. Net zoals perspective taking benadrukt empathy dat scheidingskinderen beter in staat zijn om zich te verplaatsen in een ander dan kinderen zonder gescheiden ouders. Dit komt doordat scheidingskinderen doorgaans veel tegenslagen te verwerken krijgen. Het omgaan met deze tegenslagen is een ingewikkeld maar leerzaam proces voor scheidingskinderen. Volgens Sever et al. (2007) kunnen scheidingskinderen door het leren omgaan met de eigen tegenslagen zich beter inleven in de tegenslagen van een ander. Halligan et al. (2014) ondersteunen deze bewering. Volgens Halligan et al. (2014) hebben scheidingskinderen namelijk een hoge mate van empathie voor mensen die te maken hebben met ‘moeilijke’ omstandigheden (Halligan et al. 2014).

De derde positieve ontwikkeling, relationship savvy, verwijst naar ‘het erkennen van de complexiteit van intieme relaties en het hebben van realistische verwachtingen hiervan’ (Sever et al. 2007:23). Dit houdt in dat mensen in staat moeten zijn om verschillen tussen mensen te accepteren. In andere woorden, mensen moeten zichzelf afvragen of deze verschillen niet ten koste gaan van de kwaliteit van de relatie. Bovendien moeten mensen beseffen dat conflicten opgelost worden door middel van open te zijn naar de ander en erover te praten met elkaar (Sever et al. 2007). Volgens Sever et al. (2007) hebben scheidingskinderen een hoge mate van relationship savvy.

(10)

2.3 Zelfregulatie

Hofmann et al. (2015) borduren hierop voort door in te gaan op het verband tussen relaties en zelfregulatie. Volgens Hofmann et al. (2015) stimuleert een hoge mate van ‘state

relationship satisfaction’, oftewel de mate van tevredenheid in een relatie, processen van zelfregulatie. Maar welke processen van zelfregulatie worden er benoemd? En hoe draagt de mate van tevredenheid in een relatie bij aan deze processen?

Hofmann et al. (2015) onderscheiden vier processen van zelfregulatie namelijk: ‘perceived control’, ‘goal focus’, ‘perceived partner support’ en ‘positive affect’ (Hofmann et al. 2015:434). Perceived control is ‘the extent to which the goal-pursuer feels in control of his or her goal performance’ (Hofmann et al. 2015:436). Dat wil zeggen dat een persoon het gevoel moet hebben dat hij of zij in controle is. Volgens Hofmann et al. (2015) leidt een hoge mate van state relationship satisfaction tot een gevoel van stabiliteit en voorspelbaarheid in een relatie. Dit gevoel van stabiliteit draagt vervolgens bij aan het gevoel van in controle zijn. Volgens Hofmann et al. (2015) is stabiliteit namelijk van groot belang voor het creëren van een gevoel van controle.

Het tweede proces, goal focus, is ‘the extent to which the goal-pursuer’s current thinking and behavior are oriented toward the target goal versus other distracting or

competing goals’ (Hofmann et al. 2015:436). In andere woorden, goal focus is het vermogen van een persoon om zich niet af te laten leiden door andere doelen tijdens het behalen van het oorspronkelijke doel. Een stabiele relatie waarin beide partners tevreden zijn zal hieraan bijdragen. In een stabiele relatie hebben beide partners namelijk weinig tot geen zorgen over de relatie. Hierdoor zijn er minder zorgen of gedachten die partners kunnen afleiden en zijn partners beter in staat om de focus op het oorspronkelijke doel te behouden (Hofmann et al. 2015).

Het derde proces, perceived partner support, is ‘the extent to which individuals perceive that their relationship partners facilitate their goal pursuit’ (Hofmann et al.

2015:437). Wanneer een partner de andere partner steunt, leidt dit tot een grotere kans om het gewenste doel te bereiken. Volgens Hofmann et al. (2015) hebben partners, die tevreden zijn in de relatie, veelal de neiging om de positieve aspecten van de partner of de relatie groter uit te drukken dan de werkelijkheid. Een partner zal hierdoor sneller geneigd zijn om de hoeveelheid steun van de andere partner te overschatten.

(11)

Het laatste proces, positive affect, is ‘the extent to which the goal pursuer experiences positive affect while pursuing the goal’ (Hofmann et al. 2015:437). Wanneer mensen veel positieve signalen ontvangen tijdens het bereiken van een doel, zullen mensen doelgerichter gaan denken en handelen. In andere woorden, positive affect kan mensen motiveren om het gewenste doel te bereiken. Volgens Hofmann et al. (2015) zorgt een stabiele relatie waarin beide partners tevreden zijn voor veel positieve gevoelens. Deze positieve gevoelens stimuleren het doelgericht handelen en denken (Hofmann et al. 2015).

2.3.1 De dimensies van zelfregulatie

Waar Hofmann et al. (2015) processen van zelfregulatie bestuderen, gaan Baumeister en Vohs (2007) dieper in op de dimensies van zelfregulatie. Zij definiëren zelfregulatie als ‘the capacity of organisms (here, human beings) to override and alter their responses’

(Baumeister en Vohs, 2007:116). Het concept zelfregulatie benadrukt volgens Baumeister en Vohs (2007) verandering. Dat wil zeggen dat mensen in staat zullen moeten zijn om het eigen handelen aan te passen om een bepaald doel of ideaal te bereiken. Baumeister en Vohs (2007) onderscheiden vier dimensies van zelfregulatie namelijk ‘standards’,

‘monitoring’, ‘willpower’ en ‘motivation’ (Baumeister en Vohs, 2007:116-117). Maar wat houden deze dimensies in?

‘Standards’ verwijzen naar de eigen standaarden of doelen waaraan een persoon wil voldoen. Deze standaarden of doelen moet echter wel realistisch zijn: het proces van

zelfregulatie kan alleen slagen als er een realistisch doel is vastgesteld. Volgens Baumeister en Vohs (2007) zullen tegenstrijdige standaarden het proces van zelfregulatie bemoeilijken.

De tweede dimensie genaamd ‘monitoring’ verwijst naar het aspect van toetsen. Om aan de eerder benoemde standaarden te voldoen moet de persoon op een bepaalde manier handelen. Volgens Baumeister en Vohs (2007) moet een persoon, gedurende het proces, de eigen vooruitgang ‘toetsen’. Dat wil zeggen dat een persoon moet analyseren of de

standaarden bereikt gaan worden als men op dezelfde manier blijft handelen. Indien de standaarden niet bereikt lijken te gaan worden moeten de handelingen aangepast worden.

De derde dimensie genaamd ‘willpower’ is een bron van kracht. Willpower verwijst naar een soort innerlijke kracht die een persoon in staat stelt om de handelingen te kunnen sturen (Baumeister en Vohs, 2007). Deze dimensie benadrukt een bepaalde kracht en doorzettingsvermogen van een persoon. De vierde dimensie genaamd ‘motivation’ lijkt op de derde dimensie. Motivation benadrukt echter de wil van een persoon om de eigen

handelingen te reguleren en het doel te bereiken. Indien deze wil niet aanwezig is, is er een grote kans dat het proces van zelfregulatie zal falen.

(12)

Volgens Baumeister en Vohs (2007) moeten al deze dimensies aanwezig zijn om tot succesvolle zelfregulatie te komen. Het is echter niet zo dat alle dimensies in gelijke mate aanwezig moeten zijn: de dimensies kunnen elkaar compenseren. Hiermee wordt bedoeld dat een lage mate van willpower gecompenseerd kan worden door een hoge mate van motivation. Deze hoge mate van motivatie zorgt er dan voor dat het proces van zelfregulatie zal slagen.

2.4 Interdisciplinariteit

De onderwerpen echtscheiding en zelfregulatie liggen op de grens van verschillende disciplines. Daarentegen zijn zowel de positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding als het onderwerp zelfregulatie voornamelijk vanuit de psychologie

bestudeerd. Mede hierdoor is er besloten om een aantal controlevariabelen mee te nemen in dit onderzoek. Het onderzoek wat verricht is naar deze controlevariabelen komt vanuit verschillende disciplines. Uit de literatuur blijkt bijvoorbeeld dat kinderen na een scheiding het slechter doen op school: heeft dit wellicht te maken met de mate van zelfregulatie? In andere woorden, ontwikkelen kinderen met een hoge opleiding bijvoorbeeld een hogere mate van zelfregulatie dan kinderen met een lage opleiding? En wat voor effect heeft de leeftijd van een persoon op de mate van zelfregulatie? Op deze manier worden de verschillende inzichten gecombineerd om een antwoord op de hoofdvraag te kunnen formuleren.

(13)

3. Probleemstelling

Volgens het CBS (2016) zijn er in Nederland ruim vier miljoen echtparen. In deze berekening heeft het CBS (2016) zowel gehuwde als ongehuwde mensen meegenomen: 3,4 miljoen mensen zijn gehuwd en ongeveer 700.000 mensen zijn ongehuwd. Jaarlijks scheiden er rond de 34.000 echtparen (CBS, 2016). Dat betekent dus dat er jaarlijks ongeveer 1 procent van het aantal gehuwde echtparen scheidt (Spruijt en Kormos, 2010). Volgens Spruijt en Kormos (2010) zijn hierbij ongeveer 70.000 kinderen betrokken. Maar wat zijn de gevolgen van een echtscheiding voor een kind?

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een echtscheiding doorgaans negatieve gevolgen heeft voor kinderen. Scheidingskinderen halen bijvoorbeeld lagere resultaten op school dan kinderen zonder gescheiden ouders (Amato, 2001). Bovendien krijgen vooral vrouwen veelal te maken met psychische problemen na een echtscheiding (Huurre, Junkkari en Aro, 2006). Ook de leeftijd van een kind bepaalt wat voor invloed het meemaken van een echtscheiding heeft. Volgens Spruijt en Kormos (2010) is de leeftijd van het kind bepalend voor de relatie met de vader. Hoe jonger het kind, hoe slechter de relatie is met de vader na de echtscheiding. Hierdoor worden de variabelen geslacht, leeftijd en opleiding als

controlevariabelen meegenomen in dit onderzoek.

Uit de literatuur blijkt dat er wel degelijk onderzoek is verricht naar de positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding. Het meemaken van een echtscheiding zou er bijvoorbeeld voor zorgen dat kinderen een hogere mate van zelfontwikkeling en onafhankelijkheid hebben (Riggio, 2004; Sever et al. 2007). Desondanks zijn de positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding echter onderbelicht gebleven in de literatuur.

3.1 Vraagstelling

Het doel van dit onderzoek is dan ook om te analyseren of het meemaken van een

echtscheiding een positief effect heeft op de mate van zelfregulatie. Het meemaken van een echtscheiding is in dit onderzoek dus de onafhankelijke variabele. Het concept zelfregulatie is in dit onderzoek de afhankelijke variabele. De verwachting is dat kinderen, doorgaans na een echtscheiding, bepaalde taken zelf zullen moeten gaan oppakken. Als gevolg hiervan zouden kinderen een hogere mate van onafhankelijkheid hebben na een echtscheiding. In dit onderzoek wordt er dan ook verwacht dat het meemaken van een echtscheiding zal leiden tot een hogere mate van zelfregulatie. Dit resulteert in de volgende hoofdvraag:

(14)

Hoofdvraag:

In hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie van een kind?

Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden moeten de dimensies van de

afhankelijke variabele zelfregulatie vastgesteld worden. Zoals eerder benoemd blijkt dat het concept zelfregulatie uiteenvalt in vier dimensies namelijk standards, monitoring, willpower en motivation (Baumeister en Vohs, 2007:116-117). Op basis van deze vier dimensies zijn de volgende deelvragen en hypothesen geformuleerd:

Deelvragen

Deelvraag 1: is er een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van persoonlijke standaarden?

H1: Er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van persoonlijke standaarden.

Uit de literatuur blijkt dat scheidingskinderen eerder realistische verwachtingen van relaties ontwikkelen dan kinderen zonder gescheiden ouders (Sever et al. 2007). De verwachting hierbij is dat scheidingskinderen hierdoor beter in staat zullen zijn om realistische standaarden voor zichzelf op te stellen.

Deelvraag 2: is er een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van monitoren?

H1: Er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van monitoren.

Volgens Riggio (2004) zijn scheidingskinderen meer onafhankelijk dan kinderen zonder gescheiden ouders. Hierdoor wordt er verwacht dat scheidingskinderen meer gestimuleerd worden om taken zelf op te pakken en de vooruitgang richting een doel bij te houden.

Deelvraag 3: is er een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van wilskracht?

H1: Er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van wilskracht.

(15)

Volgens Sever et al. (2007) ontwikkelen scheidingskinderen een hogere mate van innerlijke kracht. De verwachting is dan ook dat het meemaken van een echtscheiding leidt tot een hoge mate van wilskracht.

Deelvraag 4: is er een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van motivatie?

H1: Er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van motivatie.

Volgens Bernstein et al. (2012) ontwikkelen scheidingskinderen een hogere mate van enthusiasm dan kinderen zonder gescheiden ouders. De emotie enthusiasm leidt tot een hoge mate van motivatie (Bernstein et al. 2012). De verwachting is dan ook dat

scheidingskinderen meer motivatie hebben dan kinderen zonder gescheiden ouders.

3.2 Wetenschappelijke relevantie

Uit de literatuur blijkt dat er wel degelijk positieve gevolgen van een echtscheiding te benoemen zijn. Zo zou het meemaken van een echtscheiding bijvoorbeeld tot een hogere mate van onafhankelijkheid leiden (Riggio, 2004). Dit komt doordat scheidingskinderen, na een echtscheiding, doorgaans bepaalde verantwoordelijke taken zelf moeten uitvoeren. Volgens Riggio (2004) hebben scheidingskinderen hierdoor een hogere mate van onafhankelijkheid dan kinderen zonder gescheiden ouders. Bovendien is er volgens Hofmann et al. (2015) een effect van de mate van tevredenheid in een relatie op de mate van zelfregulatie. Dit onderzoek bouwt voort op deze theorieën door te analyseren of het meemaken van een echtscheiding ook een effect heeft op de mate van zelfregulatie.

Daarnaast zijn, zoals eerder benoemd, de positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding tot nog toe voornamelijk onderbelicht gebleven in de literatuur. De intentie van dit onderzoek is dan ook om een positief effect van het meemaken van een

echtscheiding op de mate van zelfregulatie te kunnen benoemen. Er is bovendien nog geen wetenschappelijk onderzoek verricht wat de relatie tussen het meemaken van een

echtscheiding en het concept zelfregulatie bestudeerd heeft. Hierdoor is er sprake van een zogeheten lacune in de literatuur.

(16)

3.3 Maatschappelijke relevantie

Zoals eerder benoemd scheiden er jaarlijks in Nederland ongeveer 1 procent van alle huwelijken (Spruijt en Kormos, 2010). Volgens de Jong (2017) stijgt dit aantal de afgelopen jaren in Nederland. In 2010 was 8,7 procent van alle Nederlanders gescheiden. In 2017 is dit percentage gestegen naar 9,5 procent (De Jong, 2017). Volgens de Jong (2017) is dit te verklaren aan de hand van de economische ontwikkelingen van de afgelopen jaren; echtparen beschikken weer over voldoende financiële middelen om te kunnen scheiden. Deze echtparen, die van plan zijn om te scheiden, moeten op de hoogte zijn van de gevolgen van het meemaken van een echtscheiding.

Bovendien is het ontwikkelen van een hoger niveau van zelfregulatie gunstig voor kinderen. Kinderen kunnen hierdoor eerder op de eigen benen gaan staan. Dit zou kinderen op latere leeftijd bijvoorbeeld kunnen helpen bij het verkrijgen van een baan. Een hoog niveau van bijvoorbeeld motivatie wordt mogelijk door werkgevers gewaardeerd. Motivatie staat meestal namelijk hoog op de lijst van competenties bij werkgevers.

(17)

4.

Methode

4.1 Onderzoeksstrategie

De veronderstelling in dit onderzoek is dat het effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie voor iedereen hetzelfde is. Bij kwalitatief onderzoek staan de verschillende belevingswerelden van de respondenten centraal. Respondenten hebben hierin de ruimte om hun interpretatie van de realiteit te geven. Daarentegen gaat een kwantitatieve onderzoeksstrategie uit van een objectieve realiteit waarbij iedereen hetzelfde effect zal ondervinden. Hierdoor is er gekozen voor een

kwantitatieve onderzoeksstrategie. Kennis wordt in dit onderzoek als objectief beschouwd en is geen sociale constructie. Dit onderzoek kent dan ook een positivistische epistemologie. Daarnaast is dit onderzoek gekenmerkt door een objectivistische ontologie. Dat wil zeggen dat mensen geen invloed hebben op sociale verschijnselen. De gedachte hierachter is dat sociale verschijnselen onafhankelijk zijn van sociale actoren (Bryman, 2012). Het effect van het meemaken van een echtscheiding hangt in dit onderzoek niet af van de interpretatie van de respondent.

4.2 Onderzoeksdesign en -methode

Er is in dit onderzoek gekozen voor een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Hiervoor zijn een aantal redenen aan te voeren. Ten eerste vergelijkt een cross-sectioneel

onderzoeksdesign volgens Bryman (2012) twee of meerdere groepen met elkaar. In dit onderzoek zijn dat de groepen respondenten zonder en respondenten met gescheiden ouders. Deze groepen worden vervolgens met elkaar vergeleken aan de hand van de resultaten van een enquête. Ten tweede kent een cross-sectioneel onderzoeksdesign

volgens Bryman (2012) een specifiek meetmoment. Dat wil zeggen dat de respondent niet in verschillende condities maar op een specifiek moment ‘getest’ is en dat de resultaten meteen zichtbaar zijn voor de onderzoeker. In dit onderzoek is de afname van de enquête het

meetmoment; de afname is eenmalig en de resultaten zijn meteen beschikbaar voor de onderzoeker. Door deze twee redenen is een cross-sectioneel onderzoeksdesign uitermate geschikt voor dit onderzoek. Maar welke onderzoeksmethode is er in dit onderzoek

gehanteerd?

Er is in dit onderzoek gekozen om gebruik te maken van een gestructureerde

enquête. Een gestructureerde enquête kan namelijk eenvoudig en snel verspreid worden via sociale media. Bovendien heeft de respondent de vrijheid om de enquête in te vullen

wanneer het diegene uitkomt. Daarnaast is de onderzoeker door het online verspreiden van de enquête doorgaans minder tijd kwijt aan het verwerven van respondenten. Verder is er bij een gestructureerde enquête geen sprake van een ‘interviewer effect’ (Bryman, 2012:233).

(18)

Dit komt doordat er tijdens het invullen van een gestructureerde enquête geen fysiek gesprek plaatsvindt tussen respondent en onderzoeker. De verwachting is dat respondenten zich hierdoor minder geneigd voelen om sociaal wenselijke antwoorden te geven.

4.3 Controlevariabelen

Dit onderzoek heeft drie controlevariabelen: geslacht, leeftijd en opleiding. De

controlevariabele geslacht is onderverdeeld in de categorie man en vrouw. Er wordt hierbij gecontroleerd of er een significant effect is van geslacht op de mate van zelfregulatie. De controlevariabele leeftijd heeft geen antwoordmogelijkheden. Deze variabele wordt

meegenomen zodat er gecontroleerd kan worden of leeftijd een effect heeft op de mate van zelfregulatie. Tot slot is de controlevariabele opleiding onderverdeeld in negen

antwoordmogelijkheden: ‘geen onderwijs’, ‘basisonderwijs’, ‘mavo/vmbo’, ‘havo’, ‘vwo’, ‘gymnasium’, ‘mbo’, ‘hbo’ en ‘wo’. Er wordt in dit onderzoek gemeten of het opleidingsniveau een effect heeft op de mate van zelfregulatie.

4.4 Operationalisering

In de literatuur over de SSRQ wordt er niet ingegaan op het operationaliseren van de dimensies. Hierdoor is er gekozen voor een exploratieve factoranalyse. Dit betekent dat de factoranalyse een indeling aanbiedt op basis van de onderlinge correlaties. Vervolgens zijn de stellingen ingedeeld in de dimensies en aan de hand van de Cronbach’s alpha

gecontroleerd op de mate van betrouwbaarheid. Maar hoe ziet deze indeling eruit?

De stellingen zijn verdeeld over de volgende vier dimensies: ‘standards’, ‘monitoring’, ‘willpower’ en ‘motivation’ (Baumeister en Vohs, 2007:116-117). De dimensie standards verwijst naar het vermogen van een persoon om bepaalde standaarden of doelen op te stellen en na te leven. Een voorbeeld van een stelling die deze dimensie meet is: ‘ik weet hoe ik wil zijn/voorkomen’. Deze dimensie heeft ook een aantal contra-indicatieve stellingen zoals: ‘Ik neig dezelfde dingen te doen ook als het niet werkt’.

De dimensie monitoring verwijst naar het monitoren van de eigen vooruitgang richting een bepaald doel. De stellingen die deze dimensie meten benadrukken of iemand bewust is van de voortgang of afloop van een proces. Deze dimensie wordt gemeten aan de hand van stellingen zoals: ‘Ik stel het maken van beslissingen uit’. De stellingen van deze dimensie zijn allen contra-indicatief.

De dimensie willpower verwijst naar het doorzettingsvermogen van een persoon wanneer diegene iets wil. De stellingen die deze dimensie meten verwijzen naar de wil van een persoon. Een voorbeeld van zo’n stelling is: ‘Ik ben in staat om mijn doelen te bereiken’.

(19)

slotte verwijst motivation naar de motivatie van een persoon om een doel te bereiken. Een voorbeeld van een stelling is: ‘Ik hoef doorgaans maar een keer een fout te maken om ervan te leren’. Contra-indicatieve stellingen die motivation meten zijn bijvoorbeeld: ‘Ik merk de gevolgen van mijn eigen handelen pas op als het te laat is’.

4.5 Populatie

De stellingen in dit onderzoek, die zijn voorgelegd aan respondenten zonder gescheiden ouders en met gescheiden ouders, meten het niveau van zelfregulatie van een respondent. Het streefaantal respondenten ligt in dit onderzoek op 150 respondenten; 75 respondenten zonder gescheiden ouders en 75 respondenten met gescheiden ouders. In de enquête wordt er, met betrekking tot het onderwerp echtscheiding, alleen gevraagd naar of de respondent zijn of haar ouders gescheiden zijn en hoelang de ouders gescheiden zijn. De antwoorden op deze vragen zijn niet van invloed op de zelfregulatie meting. Hierdoor zijn ook

respondenten zonder gescheiden ouders in staat om deze enquête in te vullen. De respondenten zonder gescheiden ouders fungeren in dit onderzoek als controlegroep.

De minimale leeftijd voor deelname aan de enquête is twaalf jaar oud. Daarbij is er bij respondenten jonger dan achttien jaar oud toestemming gevraagd aan de ouders. Volgens Valkenburg en Piotrowski (2017) zijn mensen vanaf twaalf jaar oud, ook wel adolescenten genoemd, namelijk ‘in staat zijn om te reflecteren op de eigen gedachten en emoties’ (Valkenburg en Piotrowski, 2017:82). Deze eigenschappen worden in dit onderzoek als van groot belang geacht: een respondent moet immers een aantal stellingen over zichzelf beantwoorden. Hierdoor wordt er in dit onderzoek dezelfde leeftijdsgrens gehanteerd. Maar hoe zijn de respondenten verworven?

De respondenten zijn verworven door middel van het eigen netwerk. Om contact te maken met dit netwerk zijn enkele sociale media zoals WhatsApp en Facebook gebruikt. Door middel van deze media te gebruiken zijn vrienden, familieleden en kennissen willekeurig ingeschakeld om zoveel mogelijk respondenten te genereren. Er is daarbij gevraagd aan deze mensen of zij de enquête onder aandacht van andere mensen willen brengen. Deze methode van respondenten verzamelen heet ‘convenience sampling’ (Bryman, 2012:201).

(20)

4.6 Dataverwerking en -analyse

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van de ‘Short Self-Regulation Questionnaire’ oftewel de ‘SSRQ’ (Carey, Neal en Collins, 2004). Deze enquête is verkorte versie van de

oorspronkelijke ‘SRQ’ (Brown, Miller en Lawendowski, 1999). Uit onderzoek blijkt dat beide enquêtes een hoog betrouwbaarheidsniveau hebben (Aubrey, Brown en Miller, 1994; Carey, Neal en Collins, 2004; Vosloo, Potgieter, Temane, Ellis en Khumalo, 2013). Er is echter voor de SSRQ-enquête gekozen omdat deze enquête korter is dan de SRQ-enquête. Daardoor hoeven de respondenten minder vragen te beantwoorden. Maar waaruit bestaat de SSRQ?

De SSRQ is een enquête met 31 stellingen gebaseerd op een zogeheten 5-punts ‘Likert’ schaal. Dat wil zeggen dat een respondent een aantal stellingen voorgelegd krijgt waarbij men moet aangeven in hoeverre diegene het ermee eens is. In dit onderzoek is de SSRQ aangevuld met 11 algemene vragen variërend van geslacht tot het aantal broers of zussen. De 31 stellingen uit de SSRQ hebben de volgende antwoordmogelijkheden; ‘volledig mee oneens’, ‘oneens’, ‘onzeker of twijfelachtig’, ‘eens’ en ‘volledig mee eens’. Door middel van het invullen van de SSRQ kan de onderzoeker het niveau van zelfregulatie van een respondent meten. Aan elk antwoord is namelijk een specifieke score verbonden. Hoe hoger de score, hoe groter de zelfregulerende capaciteiten van een persoon (Brown, Miller en Lawendowski, 1999). De score bij elk antwoord wordt hieronder in een tabel weergegeven.

Antwoord Score

‘Volledig mee oneens’ +1

‘Oneens’ +2

‘Onzeker of twijfelachtig’ +3

‘Eens’ +4

‘Volledig mee eens’ +5

Bron: Brown, Miller en Lawendowski, 1999.

Om de enquête geschikt te maken voor de respondenten zijn de 31 stellingen van de SSRQ overgenomen en in het Nederlands vertaalt. De vertaling van deze stellingen is door meerdere studenten gecontroleerd. Het is namelijk van belang dat de stellingen goed vertaald zijn. Een onjuiste vertaling zou ertoe kunnen leiden dat respondenten de stelling op een andere manier interpreteren dan hoe de stelling oorspronkelijk bedoeld is. Als gevolg hiervan bestaat er de kans dat respondenten de stellingen op een andere manier zullen beantwoorden dan hoe zij de oorspronkelijke stelling zouden beantwoorden.

(21)

uiteindelijk 160 respondenten de enquête ingevuld hebben. Na het invoeren van de resultaten in SPSS zijn beide groepen op basis van de antwoorden van de enquêtes met elkaar vergeleken. Aanvankelijk leek een t-toets geschikt om beide groepen met elkaar te vergelijken. Een t-toets kan echter geen controlevariabelen meenemen. Hierdoor is er besloten om gebruik te maken van een meervoudige regressie-analyse. Een meervoudige regressie-analyse stelt de onderzoeker namelijk in staat om meerdere onafhankelijke, afhankelijke en controlevariabelen mee te nemen in de analyse.

4.7 Ethische verantwoording

In dit onderzoek heeft het onderwerp echtscheiding een grote rol. Het praten over een echtscheiding kan, emotioneel gezien, wellicht als zwaar ondervonden worden door een aantal respondenten. Respondenten zouden immers verdrietig kunnen worden wanneer ze erover moeten praten. Dit kan ook ervoor zorgen dat respondenten niet in staat zijn om een interview af te leggen of af te ronden. Om toch zo veel mogelijk reacties binnen te krijgen is er gekozen voor een enquête als onderzoeksinstrument. Tijdens het invullen van een enquête vindt er dan namelijk geen fysiek gesprek plaats tussen de interviewer en de respondent. De verwachting is dat dit ten goede komt aan het emotioneel welzijn van de respondent. Maar welke maatregelen zijn er verder in dit onderzoek genomen om ervoor te zorgen dat de respondenten de enquête zo volledig mogelijk invullen?

Ten eerste blijft de anonimiteit gewaarborgd in het onderzoek. Er wordt in de enquête dus niet naar de naam van de respondent gevraagd. Het doel hiervan is om zowel

privacyschending als een ‘social desirability bias’ te voorkomen (Bryman, 2012:227). In het geval van een social desirability bias vullen respondenten sociaal wenselijke antwoorden in. Dat wil zeggen dat respondenten antwoorden invullen die goedgekeurd zullen worden door anderen. Het anoniem invullen van deze vragenlijst zorgt er dan voor dat respondenten zich minder direct betrokken voelen bij het onderzoek. De antwoorden van de respondent kunnen hierdoor immers niet gekoppeld worden aan de desbetreffende respondent. Daardoor zullen respondenten minder de neiging hebben om sociaal wenselijke antwoorden in te vullen.

Ten tweede is de respondent niet verplicht om op elke vraag antwoord te geven. Het staat de respondent vrij om sommige vragen niet te beantwoorden. Tevens behouden respondenten, gedurende en na het onderzoek, het recht om toch af te zien van deelname aan het onderzoek. In de uitleg voorafgaand aan de enquête staat aangegeven hoe de respondent de onderzoeker hiervan op de hoogte kan brengen. Indien een respondent af wil zien van deelname aan dit onderzoek zullen de antwoorden van de desbetreffende

(22)

5.

Resultaten

In dit hoofdstuk zal er allereerst besproken worden hoe de data geprepareerd is voor het uitvoeren van de regressie. Daarbij zal er ingegaan worden op het betrouwbaarheidsniveau van het onderzoeksinstrument. Vervolgens zullen de uitkomsten van de factoranalyse besproken worden. Hierbij zal er beargumenteerd worden hoe deze factoranalyse te interpreteren is. Daarna zal er kort besproken worden of er aan de aannames van een regressie voldaan zijn. Als laatste zullen de resultaten van de regressie aan bod komen en worden de hypothesen besproken.

5.1 Datapreparatie

Om de dataset gereed te maken voor de meervoudige regressie-analyse zijn er een aantal handelingen verricht. Ten eerste zijn de variabelen gecodeerd. De onafhankelijke variabele echtscheiding is als volgt gecodeerd: geen echtscheiding meegemaakt (0) en een

echtscheiding meegemaakt (1). De controlevariabele geslacht is onderverdeeld in man (0) en vrouw (1). De controlevariabele leeftijd is niet onderverdeeld in antwoordmogelijkheden: in de enquête moeten respondenten de eigen leeftijd invullen. Als laatste is de

controlevariabele opleiding gecodeerd: geen onderwijs (0), basisonderwijs (1), mavo/vmbo (2), havo (3), vwo (4), gymnasium (5), mbo (6), hbo (7) en wo (8).

Ten tweede is er tijdens het invullen van deze antwoorden in SPSS gecontroleerd op ongebruikelijke antwoorden, uitbijters en onvolledige enquêtes. Hieruit bleek dat 41 van de 160 enquêtes onvolledig waren ingevuld. Deze 41 enquêtes zijn buiten beschouwing

gelaten. Na het invoeren van alle data zijn de 14 contra-indicatieve stellingen gehercodeerd zodat de uitkomsten op de correcte manier geanalyseerd kunnen worden. Dit gaat om stelling 1 t/m 5, 8, 11, 16, 18, 22 t/m 25 en 31 (zie bijlage 8.1.2).

Als laatste zijn de stellingen samengevoegd op basis van de exploratieve

factoranalyse. De scores van deze stellingen zijn door SPSS opgeteld en gedeeld door het aantal stellingen. Hierdoor is er voor elke dimensie een variabele met een gemiddelde score. Vervolgens zijn alle stellingen die meegenomen zijn bij elkaar samengevoegd en gedeeld door het aantal stellingen om het gemiddelde van het totaal te krijgen. Dit is de afhankelijke variabele zelfregulatie.

(23)

5.2 Factoranalyse en Cronbach’s alpha

Het niveau van zelfregulatie wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van 31 stellingen. Uit de exploratieve factoranalyse blijkt dat de steekproef accuraat is,

Kaiser-Meyer-Olkin=.775 (zie bijlage 8.2.1.1). Omdat er vier dimensies zijn, wordt er gekozen voor 4 nieuwe componenten. Deze vier dimensies verklaren 47,38% van de oorspronkelijke variantie (zie bijlage 8.2.1.2). Vervolgens zijn de stellingen aan de hand van de pattern matrix ingedeeld in de dimensies (8.2.1.3). De indeling van de exploratieve factoranalyse is hieronder weergegeven in een tabel.

Persoonlijke standaarden

Monitoren Wilskracht Motivatie

Ik kan meestal meerdere mogelijkheden bedenken wanneer ik iets wil veranderen. Ik heb zelf vaak niet door wat ik aan het doen ben totdat iemand anders mij erop wijst. (R)

Ik heb persoonlijke

standaarden/normen waaraan ik probeer te voldoen. Wanneer ik iets probeer te veranderen, spendeer ik aandacht aan mijn vooruitgang. Ik weet hoe ik wil

zijn/voorkomen.

Ik neig dezelfde dingen te doen ook als het niet werkt. (R)

Ik stel het maken van beslissingen uit. (R) Wanneer ik iets met mijzelf heb

afgesproken let ik veel op de manier hoe ik daarmee omga. Ik heb moeite met het opmaken van mijn gedachten over dingen. (R) Wanneer ik moet beslissen over een verandering, voel ik mij overweldigd door de keuzes. (R)

Ik heb moeite met het doorzetten van iets wanneer ik mijn gedachten al opgemaakt heb. (R)

Ik geef snel op. (R)

Ik hou mijn vooruitgang richting mijn doelen doorgaans bij.

Ik ben in staat om mijn doelen te bereiken.

Wanneer ik een probleem of uitdaging zie, zoek ik naar mogelijke oplossingen. Ik vind het moeilijk om doelen voor mijzelf op te stellen. (R)

Ik heb moeite met het opstellen van plannen die mij helpen om mijn doelen te bereiken. (R)

Ik stel doelen voor mijzelf op en houd mijn vooruitgang bij.

Wanneer ik een doel heb ben ik in staat een plan te maken om het te bereiken. Als ik zou willen veranderen heb ik vertrouwen in mijzelf dat ik dat kan. Ik kan mijzelf aan een plan houden wat goed werkt.

Ik heb veel wilskracht.

Ik raak snel afgeleid van mijn plannen. (R)

Ik merk de gevolgen van mijn eigen handelen pas op als het te laat is. (R)

Ik vind het moeilijk om door te hebben wanneer ik genoeg heb (alcohol, eten, snoep). (R)

Ik lijk niet te leren van mijn fouten. (R)

Ik hoef doorgaans maar een keer een fout te maken om ervan te leren.

Ik denk doorgaans eerst voordat ik handel. Ik leer van mijn fouten. Doorgaans spendeer ik geen aandacht aan wat ik doe. (R) Ik ben in staat om verleiding te weerstaan.

(24)

De SSRQ is door middel van een factoranalyse afgeleid van de oorspronkelijke SRQ. Uit de literatuur blijkt dat de SSRQ een hoge interne consistentie heeft, respectievelijk Cronbach’s α=.92 (Carey, Neal en Collins, 2004). Bovendien heeft de SSRQ volgens Carey, Neal en Collins (2004) een hoge samenhang met de oorspronkelijke SRQ, r= .96. Vosloo et al. (2013) ondersteunen deze hoge interne consistentie van de SSRQ, Cronbach’s α=.86. Door deze hoge mate van betrouwbaarheid is er gekozen om de SRQ te behouden. Dit resultaat garandeert echter niet dat de verschillende schalen in dit onderzoek een hoge betrouwbaarheid hebben.

Uit de betrouwbaarheidsanalyse blijkt dat er een stelling verwijderd kan worden. De eerste dimensie ‘persoonlijke standaarden’ wordt aan de hand van 6 stellingen gemeten en heeft een lage interne consistentie, Cronbach’s α=.537. Uit de Cronbach’s Alpha if Item

Deleted blijkt dat het verwijderen van een stellingen niet leidt tot een hogere Cronbach’s

alpha (zie bijlage 8.2.2.1). Hierdoor wordt er besloten om alle stellingen te behouden. De tweede dimensie ‘monitoren’ wordt na controle aan de hand van 3 stellingen gemeten. Deze dimensie heeft een lage interne consistentie, Cronbach’s α=.566. Hierdoor is er besloten om de stelling ‘wanneer ik iets met mijzelf heb afgesproken let ik veel op de manier hoe ik daarmee omga’ te verwijderen. Dit resulteert in een acceptabele interne consistentie, α=.709 (zie bijlage 8.2.2.2). De derde dimensie ‘wilskracht’ wordt aan de hand van 13 stellingen gemeten. Deze dimensie heeft een acceptabele interne consistentie, Cronbach’s α=.896. Ook hier blijkt dat het verwijderen van een stelling niet zal leiden tot een hogere Cronbach’s alpha (zie bijlage 8.2.2.3). Hierdoor is er besloten om alle stellingen te behouden. De laatste dimensie ‘motivation’ wordt gemeten aan de hand van 8 stellingen. Deze dimensie heeft een acceptabele interne consistentie, Cronbach’s α=.764. Uit de analyse blijkt dat het verwijderen van een stelling niet zal leiden tot een hoger

betrouwbaarheidsniveau (zie bijlage 8.2.2.4). Hierdoor wordt er besloten om ook bij deze dimensie alle stellingen te behouden.

5.3 Aannames

Een meervoudige regressie-analyse heeft zowel een aantal aannames waarin de

onderzoeker vrij is als een aantal vaste aannames. Een aanname waar de onderzoeker vrij in is, is de aanname van multicollineariteit. Deze aanname wordt getoetst door middel van de Tolerance en VIF-toets. Volgens Field (2009) moet de waarde van de Tolerance toets op elke variabele boven de .2 zijn en de VIF onder de 10. Uit de analyse blijkt dat alle

variabelen hieraan voldoen (zie bijlage 8.2.3.1). Aan de aanname van multicollineariteit is dus voldaan.

(25)

Daarnaast is er in dit onderzoek ook getest op de volgende vaste aannames: normaliteit, homoscedasticiteit en willekeurige fouttermen. De aanname van normaliteit is gecontroleerd aan de hand van de Kolmogorov-Smirnov test, de Shapiro-Wilk test en Q-Q plots. De Kolmogorov-Smirnov test geeft voor elke dimensie een significante waarde aan (zie bijlage 8.2.3.2). Dit zou betekenen dat de data van alle dimensies niet normaal verdeeld zijn. De Shapiro-Wilk toets geeft op 3 dimensies een significante waarde en op 1 een

niet-significante waarde (zie bijlage 8.2.3.2). Om toch aan de aanname van normaliteit te voldoen moeten de histogrammen nader bestudeerd worden.

Uit de histogrammen blijkt dat de data redelijk normaal verdeeld is. Ook uit de Q-Q plots blijkt dat de punten redelijk op een lijn liggen (zie bijlage 8.2.3.2). De vorm van de meeste lijnen zijn echter een S-vorm. Volgens Field (2009) zou dit betekenen dat de data niet normaal verdeeld is. Aan de centrale limietstelling van N>30 is echter wel voldaan. Hierdoor mag er aangenomen worden dat de gemiddelden van de data normaal verdeeld zijn.

De aanname van homoscedasticiteit is gecontroleerd aan de hand van de Levene’s test. Uit deze test blijkt dat alle dimensies een niet-significante waarde aangeven, p= >.05 (zie bijlage 8.2.3.3). De variantie in de populatie is dus gelijk en is onafhankelijk van de onafhankelijke variabele echtscheiding. Aan de aanname van homoscedasticiteit is dus voldaan.

De aanname van willekeurige fouttermen is gecontroleerd aan de hand van de Durbin-Watson test. Volgens Field (2009) moet de waarde hiervan tussen de 1 en 3 zijn. Uit de analyse blijkt dat deze toets op elke dimensie een waarde tussen de 1 en 3 geeft (zie bijlage 8.2.3.4). Er is dus voldaan aan de aanname van willekeurige fouttermen.

5.4 Beschrijvende statistieken

Het aantal respondenten komt in dit onderzoek uit op 119 respondenten. De dataset bestaat uit 61 vrouwen en 58 mannen. De leeftijd van de respondenten varieert tussen de 16 en 64 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 27,8 jaar oud. Bovendien hebben 50 van de 119 respondenten gescheiden ouders. De leeftijd waarop deze echtscheidingen plaatsvonden varieert tussen de 2 en 25 jaar oud.

Daarnaast hebben 2 respondenten basisonderwijs gevolgd, 5 respondenten

MAVO/VMBO, 5 respondenten HAVO, 12 respondenten VWO, 2 respondenten Gymnasium, 15 respondenten MBO, 31 respondenten HBO en 47 respondenten WO. Van de 119

respondenten hebben 76 respondenten 1 broer of meer. De respondenten met een broer hebben meestal 1 broer: van de 76 respondenten met 1 broer of meer hebben 48

(26)

respectievelijk 68 respondenten. Van deze 68 respondenten hebben 53 respondenten 1 zus. Hieronder zijn de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele in een tabel

weergegeven. Vervolgens zijn de gemiddelden per dimensie en naar echtscheiding in een grafiek tegenover elkaar gezet.

Onafhankelijke variabele N Geen echtscheiding % Echtscheiding % Echtscheiding 119 69 58 50 42 Afhankelijke variabelen N M SD Min Max Persoonlijke standaarden 119 3.64 .465 2 5 Monitoren 119 3.65 .470 2 5 Wilskracht 119 3.42 .414 2 4 Motivatie 119 3.74 .488 2 5 Bron: SPSS

Uit de grafiek hierboven blijkt dat de scores op alle dimensies niet ver uit elkaar liggen. Bij de dimensie persoonlijke standaarden en bij de dimensie monitoren scoren respondenten met gescheiden ouders gemiddeld lager dan respondenten zonder gescheiden ouders. De dimensie wilskracht geeft echter geen verschil in gemiddelde aan. Alleen op de dimensie

3,2 3,3 3,4 3,5 3,6 3,7 3,8

Persoonlijke standaarden Monitoren Wilskracht Motivatie

Gemiddelden scores respondenten

(27)

5.5 Meervoudige regressie-analyse

In dit onderzoek is er getest of er een effect is van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie. Om dit te testen zijn er een aantal hypothesen op basis van de theorie opgesteld. Deze hypothesen zijn vervolgens door middel van een meervoudige regressie-analyse getest. Er wordt hierbij een significantieniveau van p<.05 gehanteerd. Omdat er eenzijdig getest is, moet het significantieniveau door 2 gedeeld worden. Hieronder zullen de resultaten aan de hand van de hypothesen nader besproken worden. Daarbij zal er ingegaan worden op de rol van de controlevariabelen. De resultaten van de deelvragen zijn hieronder weergegeven in een tabel. Model 1 bestaat telkens uit de onafhankelijke variabele en een dimensie van de afhankelijke variabele. In model 2 zijn de controlevariabelen hieraan toegevoegd.

Persoonlijke

standaarden Monitoren Wilskracht Motivatie Variabele Model 1 Model 2 Model 1 Model 2 Model 1 Model 2 Model 1 Model 2

Echtscheiding -.018 (.073) .002 (.075) -.150 (.159) -.048 (.156) .021 (.111) .044 (.111) -.038 (.099) -.015 (.101) Geslacht -.004 (.073) -.253 (.152) .181 (.108) .164 (.098) Leeftijd .004 (.003) .019 (.006)** .010 (.004)* .007 (.004) Opleiding .015 (.020) .032 (.041) .002 (.029) .028 (.026) R2 .001 .016 .008 .103 .000 .063 .001 .050 N 119 119 119 119 119 119 119 119 *p< .05. **p<.01. Bron: SPSS.

De eerste hypothese luidt als volgt: ‘er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van persoonlijke standaarden’. Uit de resultaten blijkt dat het meemaken van een echtscheiding geen positief effect heeft op de mate van persoonlijke standaarden, β = .002, 95% BI [-.146, .151], t (114) = .029, p = .977. R2 = .016, F (4, 114) =

.465, p = .762 (zie bijlage 8.2.4.1). Het delen door 2 van het significantieniveau leidt niet tot een significant effect: .977/2 = .4885. De alternatieve hypothese wordt in dit geval dus verworpen. Het meemaken van een echtscheiding draagt dus niet bij aan de mate van persoonlijke standaarden. Bovendien is het model geen betere voorspeller dan het

(28)

gemiddelde van y. Ook de controlevariabelen geslacht, leeftijd en opleiding geven geen significante waarde aan.

De tweede hypothese luidt als volgt: ‘er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van monitoren’. Uit de resultaten blijkt dat het meemaken van een echtscheiding geen positief effect heeft op de mate van monitoren, β = -.048, 95% BI [-.358, .262], t (114) = -.308, p = .759. R2 = .103, F (4, 114) = 3.256, p = .014 (zie bijlage

8.2.4.2). Ook hier leidt het door 2 delen van het significantieniveau niet tot een significant effect: .759/2 = .3795. Hierdoor wordt de alternatieve hypothese verworpen. Het model is echter een betere voorspeller dan het gemiddelde van y. Bovendien heeft de

controlevariabele ‘leeftijd’ wel een significant effect op de mate van monitoren: β = .019, 95% BI [.006, .031], t (114) = 2.928, p = .004/2 = .002. Deze constatering beweert dat hoe ouder iemand wordt, hoe hoger de mate van monitoren.

De derde hypothese luidt als volgt: ‘er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van wilskracht’. Uit de resultaten blijkt dat het meemaken van een echtscheiding geen positief effect heeft op de mate van wilskracht, β = .037, 95% BI [-.143, .217], t (114) = .410, p = .683. R2 = .064, F (4, 114) = 1.950, p = .107 (zie bijlage

8.2.4.3). Het eenzijdig toetsen leidt niet tot een significant effect: .683/2 = .3415. Als gevolg hiervan wordt de alternatieve hypothese verworpen. Ook hier heeft de controlevariabele ‘leeftijd’ een significant effect: β = .009, 95% BI [.001, .016], t (114) = 2.332, p = .021. Dit wil zeggen dat hoe ouder een persoon wordt, hoe hoger de mate van wilskracht.

De vierde en tevens laatste hypothese luidt als volgt: ‘er is een positief effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van motivatie’. Uit de resultaten blijkt dat het meemaken van een echtscheiding geen positief effect heeft op de mate van motivatie, β = -.015, 95% BI [-.214, .184], t (114) = -.146, p = .884. R2 = .050, F (4, 114) = 1.503, p = .206

(zie bijlage 8.2.4.4). Vervolgens is het significantieniveau door 2 gedeeld: .884/2 = .442. De alternatieve hypothese wordt hierdoor verworpen. Ook de controlevariabelen geven allen geen significante waarde aan.

Aan de hand van de meervoudige regressie-analyse kan er een antwoord geformuleerd worden op de volgende hoofdvraag: in hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie? Uit de resultaten blijkt dat het meemaken van een echtscheiding geen positief effect heeft op de mate van zelfregulatie, β = .011, 95% BI [-.146, .168], t (114) = .136, p = .892. R2 = .072, F (4, 114) = 2.202, p = .073

(zie bijlage 8.2.4.5). Omdat er eenzijdig getoetst is, moet het significantieniveau door 2 gedeeld worden: .892/2 = .446. Op basis hiervan wordt de alternatieve hypothese

(29)

95% BI [.002, .015], t (114) = 2.743, p = .007/2 = .0035. Hierdoor kan er geconcludeerd worden dat leeftijd een effect heeft op de mate van zelfregulatie.

(30)

6.

Conclusie

In dit onderzoek stond het effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie centraal. Dit is gemeten aan de hand van de volgende hoofdvraag: in hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie van een kind? Deze hoofdvraag is onderverdeeld in vier deelvragen. Hieronder zal eerst aan de hand van de resultaten van de meervoudige regressie-analyse antwoord gegeven worden op deze deelvragen. Vervolgens wordt er een antwoord geformuleerd op de hoofdvraag.

De eerste deelvraag luidt als volgt: in hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van persoonlijke standaarden? Uit de literatuur blijkt dat scheidingskinderen een hoge mate van relationship savvy ontwikkelen. Dat wil zeggen dat scheidingskinderen realistische verwachtingen hebben van sociale relaties. De meervoudige regressie-analyse geeft echter aan dat respondenten met gescheiden ouders niet significant hoger scoren op persoonlijke standaarden dan respondenten zonder gescheiden ouders. Het meemaken van een echtscheiding draagt dus niet bij aan de mate van persoonlijke

standaarden. Bovendien is er ook geen effect van de controlevariabelen geslacht, leeftijd of opleiding op de mate van persoonlijke standaarden.

De tweede deelvraag is als volgt: in hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van monitoren? Volgens Riggio (2004) zijn

scheidingskinderen meer onafhankelijk dan kinderen zonder gescheiden ouders. De

verwachting is dan ook dat scheidingskinderen hierdoor zelf in staat zijn om te monitoren. De resultaten van de meervoudige regressie-analyse geven echter aan dat respondenten met gescheiden ouders niet significant hoger scoren op monitoren dan respondenten zonder gescheiden ouders. Het meemaken van een echtscheiding draagt dus niet bij aan de mate van monitoren. Desondanks is er wel een effect gevonden op de controlevariabele leeftijd. Er kan dus geconcludeerd worden dat leeftijd een effect heeft op de mate van monitoren.

De derde deelvraag gaat in op de volgende vraag: in hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van wilskracht? Volgens Sever et al. (2007) leidt het meemaken van een echtscheiding tot een hogere mate van innerlijke kracht. Uit de resultaten van de meervoudige regressie-analyse blijkt echter dat respondenten met

gescheiden ouders niet significant hoger scoren op wilskracht dan respondenten zonder gescheiden ouders. Het meemaken van een echtscheiding draagt dus niet bij aan de mate van wilskracht. Daarentegen is er een effect gevonden van de controlevariabele leeftijd op de mate van wilskracht. Hierdoor wordt er geconcludeerd dat leeftijd een effect heeft op de mate van wilskracht.

(31)

ervaren scheidingskinderen meer ‘enthusiasm’ dan kinderen zonder gescheiden ouders. De emotie ‘enthusiasm’ leidt vervolgens tot meer motivatie onder scheidingskinderen. In

tegenstelling tot de literatuur is er echter geen effect gevonden van het meemaken van een echtscheiding op motivatie. Het meemaken van een echtscheiding draagt dus niet bij aan de mate van motivatie.

Aan de hand van de analyse en de bovenstaande antwoorden kan er een antwoord gegeven worden op de hoofdvraag. De hoofdvraag luidt als volgt: in hoeverre is er een effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie van een kind? Er is in dit onderzoek op alle vier de dimensies van zelfregulatie geen effect naar voren gekomen van het meemaken van een echtscheiding op de desbetreffende dimensie. Het

samenvoegen van deze dimensies maakt geen verschil: er is geen effect van het meemaken van een echtscheiding op de mate van zelfregulatie. Het meemaken van een echtscheiding draagt dus niet bij aan de mate van zelfregulatie. De controlevariabele leeftijd lijkt echter wel van invloed te zijn op de mate van zelfregulatie.

6.1 Discussie

In dit onderzoek zijn er een aantal kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is het zo dat het operationaliseren van de concepten alleen aan de hand van een exploratieve factoranalyse is uitgevoerd. Zoals eerder benoemd komt dit doordat de literatuur geen inzicht biedt in het operationaliseren van de concepten. In de ideale situatie volgt de operationalisering echter vanuit de theorie en wordt deze operationalisering door de empirie bevestigd. Bij een eventueel vervolgonderzoek zou de operationalisering van het concept zelfregulatie waar mogelijk uit de theorie moeten volgen.

Ten tweede is de Cronbach’s alpha van de dimensie persoonlijke standaarden laag. Dit betekent dat de betrouwbaarheid van de schaal van de dimensie persoonlijke

standaarden laag is. Dit komt doordat de onderlinge correlaties van de stellingen laag zijn. Hierdoor zijn de uitspraken over de mate van persoonlijke standaarden twijfelachtig. In een vervolgonderzoek moet hier meer aandacht aan besteed worden.

Tot slot is het gevonden effect van leeftijd op een aantal dimensies van zelfregulatie laag. Hierdoor is het effect van leeftijd op deze dimensies twijfelachtig. Er kan nu immers niet uitgesloten worden dat er sprake is van toeval. Bovendien verklaren de desbetreffende modellen maar een klein deel van de werkelijkheid. Uit vervolgonderzoek moet blijken of leeftijd een effect heeft op deze dimensies en op de mate van zelfregulatie.

(32)

6.2 Reflectie

Het schrijven van deze scriptie heb ik als een ingewikkeld maar uitdagend proces ervaren. In het begin verliep het proces voortvarend. Ik had mijn onderwerp al vrij snel in gedachten en de hoeveelheid literatuur leek veelbelovend. Na weken van literatuur lezen bleek echter dat de hoeveelheid en de toepasbaarheid van de literatuur tegenviel. Hierdoor is er uiteindelijk besloten om niet het concept zelfstandigheid mee te nemen in dit onderzoek maar het concept zelfregulatie.

Bovendien verliep de zoektocht naar het vinden van positieve effecten van het meemaken van een echtscheiding dramatisch. Als gevolg hiervan zakte de moed mij in de schoenen. Na hulp van mijn begeleider en medestudenten herpakte ik mijzelf en besloot ik door te zoeken. Dit leverde uiteindelijk grotendeels de gewenste literatuur op.

Het verwerven van respondenten verliep goed. Dit heeft echter wel meer tijd in beslag genomen dan op voorhand gedacht werd. Het verwerken van de antwoorden van de

respondenten verliep stroef. Met enig hulp van mijn begeleider en van mijn medestudenten is dit goed gekomen. Al met al was het een leerzaam proces wat ik wellicht onderschat heb. Ik ben tevreden met het resultaat.

(33)

7.

Literatuurlijst

Aubrey, L. L., Brown, J. M., & Miller, W. R. (1994). Psychometric properties of a self-regulation questionnaire (SRQ). Alcoholism: Clinical & Experimental Research, 18, 429. Baumeister, R.F. & Vohs, K.D. (2007). Self-Regulation, Ego Depletion, and Motivation.

Social and Personality Psychology Compass, 1, 115-128.

Bernstein, R., Keltner, D., & Laurent, H. (2012). Parental Divorce and Romantic Attachment in Young Adulthood: Important Role of Problematic Beliefs. Marriage and Family Review, 48(8), 711-731.

Brown, J. M., Miller, W. R., & Lawendowski, L. A. (1999). The Self-Regulation Questionnaire. In L. VandeCreek & T. L. Jackson (Eds.), Innovations in clinical practice: A source book (Vol. 17, pp. 281-289). Sarasota, FL: Professional Resource Press.

Bryman, A. (2012) Social Research Methods (4th Ed.). Oxford: Oxford University Press. Carey, K. B., Neal, D. J., & Collins, S. E. (2004). A psychometric analysis of the

self-regulation questionnaire. Addictive Behaviors, 29(2), 253-260.

De Jong, B. (2017, 7 september). Koppels kiezen weer vaker voor scheiding. Opgevraagd van

https://www.ad.nl/binnenland/koppels-kiezen-weer-vaker-voor-scheiding~afaa6fb3/.

De Rijksoverheid (z.d.). Opgevraagd op 16 december 2017 van

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/scheiden/vraag-en-antwoord/manieren-om-te-scheiden.

Dykstra, P.A. (2000). Diversiteit in gezinsvormen en levenskansen van kinderen op langere termijn. Bevolking en Gezin, 29(2), 109-140.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (and sex, drugs and rock ‘n’ roll). London: Sage Publications (3rd edition).

Halligan, C., Chang, I.J., & Knox, D. (2014). Positive effects of Parental Divorce on Undergraduates. Divorce and Remarriage, 55 (7), 557-567.

Hofmann, W., Finkel, E.J., & Fitzsimons, G.M. (2015). Close Relationships and Self-Regulation: How Relationship Satisfaction Facilitates Momentary Goal Pursuit. Personality and Social Psychology, 109 (3), 434-452.

Nederlandse Omroep Stichting (z.d.). Opgevraagd op 18 oktober 2017 van https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2153850-echtscheiding-door-de-ogen-van-kinderen.html.

Riggio, H. R. (2004). Parental marital conflict and divorce, parent-childrelationships, social support, and relationship anxiety in young adulthood. Personal Relationships, 11, 99-114.

(34)

Sever, I., Guttmann, J., & Lazar, A. (2007). Positive Consequences of Parental Divorce Among Israeli Young Adults: A Long-Term Effect Model. Marriage and Family Review, 42, 7-28.

Spruijt, E. & Kormos, H. (2010). Handboek Scheiden en de Kinderen: voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Thomas, D.A., & Woodside, M. (2011). Resilience in adult children of divorce: A multiple

case study. Marriage & Family Review, 47, 213–234.

Valkenburg, P.M. & Piotrowski, J.T. (2017). Plugged In: How Media Attract and Affect Youth. Yale University Press.

Vosloo, M., Potgieter, J., Temane, M., Ellis, S. & Khumalo, T. (2013). Validation of the Short Self-Regulation Questionnaire in a group of Black teachers: The SABPA study. SA Journal of Industrial Psychology, 39(1), 1-10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar bij de patiënten met ernstig hersenletsel behandeling gericht moet zijn op de gevolgen van de prefrontale hersenschade, geldt voor de patiënten met licht hersenletsel dat

Voor het ontwikkelen van zelfregulatie zijn cognitieve-, metacognitieve- en motivationele leerstrategieën erg belangrijk (Kostens, Donker &amp; Opdenakker, 2014; Cazan, 2013).

Gescheiden ouders die hun kin- deren ondersteunen tijdens de opvoeding (leuke dingen doen samen, luisteren naar de problemen van het kind,…) en weinig tot geen ruzie maken over

Uit de SiV-gegevens blijkt dat kinderen een hogere levens- tevredenheid hebben wanneer ouders samen spreken over de kinderen en weinig of geen ruzie maken. Uit de SiV-gegevens van

It is shown that in a relatively small background gas pressure regime, from 10 −2 mbar to 10 −1 mbar oxygen pressure, a transition from nonstoichiometric to stoichiometric growth

The tool verifies programs by first encoding the specified program into a much simpler programming language and then applying the Chalice verifier to the simplified program.. In

In summary, sequence formation in the Pause and No-Pause sequences together, relative to the Control sequence, implicated a large bilateral cortico-subcortical network

Concluderend kan als antwoord op de onderzoeksvraag van dit onderzoek, ‘In hoeverre verschilt het effect van Creative Media Advertising (CMA) versus Traditional Media