• No results found

De informatieverplichting in het fiscale procesrecht : De reikwijdte van en grenzen aan informatievergaring door de belastingrechter

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De informatieverplichting in het fiscale procesrecht : De reikwijdte van en grenzen aan informatievergaring door de belastingrechter"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De informatieverplichting in het fiscale procesrecht

De reikwijdte van en grenzen aan informatievergaring door de belastingrechter

T.C. Redeker

Master fiscaal recht, track Internationaal en Europees Belastingrecht Begeleider: mw. mr. E.C.G. Okhuizen

(2)

i Inhoudsopgave

Verklaring van gebruikte afkortingen iii

Hoofdstuk 1 Inleiding en probleemstelling 1.1 Inleiding 1 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen 2 1.3 Methodologie 2 Hoofdstuk 2

De informatieverplichtingen in het fiscale (bestuurs)recht

2.1 Inleiding 3

2.2 Artikel 8:45 Awb 3

2.3 Artikel 8:28 Awb 4

2.4 Artikel 8:31 Awb en de Tipgever-zaak 4

2.5 Artikel 28a Awb 5

2.6 Artikel 8:29 Awb 6

2.7 De WOB in relatie tot de gewichtige redenen uit artikel 8:29 Awb 8

2.8 Samenvatting en conclusie 8

Hoofdstuk 3

De geheimhoudingsplicht in relatie tot informatievoorzieningen

3.1 Inleiding 10

3.2.1 De werking van artikel 67 AWR 10

3.2.2 Ontheffing van de geheimhoudingsplicht 11

3.2.3 De relatie tussen artikel 67 AWR en de WOB 12

3.3 Art. 272 Sr: sanctie op het schenden van de geheimhoudingsplicht 12 3.4 De verhouding tussen art. 67 AWR en de informatieverplichtingen 13

(3)

ii Hoofdstuk 4

De informatieverplichtingen en het verschoningsrecht

4.1 Inleiding 14

4.2 Het verschoningsrecht 15

4.2.1 Het formele verschoningsrecht 15

4.2.2 Het afgeleide formele verschoningsrecht 15

4.3 Het informele verschoningsrecht 16

4.3.2 Het afgeleide informele verschoningsrecht 16

4.4 Verschoningsrecht gebaseerd op een wettelijke verplichting 17

4.5 Samenvatting en conclusie 17

Hoofdstuk 5

Artikel 6 EVRM, equality of arms en de informatieverzoeken

5.1 Inleiding 18

5.2 Artikel 6 EVRM in belastingprocedures 18

5.3 De informatieverplichtingen en geheimhouding versus fair trial 19 5.4 Fair trial bij volharding in weigering om informatie te verstrekken? 20

5.5 Samenvatting en conclusie 21 Hoofdstuk 6 Conclusie 6.1 Conclusie 22 Literatuurlijst 24 Gebruikte jurisprudentie 25 Abstract 28

(4)

iii Verklaring van gebruikte afkortingen

Art. Artikel

ABRvS Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State A-G Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad

Awb Algemene wet bestuursrecht

AWR Algemene Wet inzake Rijksbelastingen CRvB Centrale Raad van Beroep

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

EHRM Europees Hof voor de rechten van de mens FIOD Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

HR Hoge Raad der Nederlanden

IW Invorderingswet 1990

Rv. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Sr. Wetboek van Strafrecht

VIV Voorschrift Informatieverstrekking 1993 WOB Wet Openbaarheid van Bestuur

(5)

1 Hoofdstuk 1: Inleiding en probleemstelling

1.1 Inleiding

Om te kunnen oordelen over een zaak, is het vanzelfsprekend dat de rechter de beschikking moet hebben over alle feiten en stukken die op de zaak betrekking hebben. Om die reden bestaan er in het bestuursprocesrecht inlichtingenverplichtingen, op basis waarvan de rechter informatie van de

betrokken partijen kan verkrijgen. De feiten die via deze weg verkregen worden kunnen essentieel zijn om tot een juist oordeel omtrent de zaak te komen. Om die reden nemen de informatieverplichtingen een zeer belangrijke plaats in in bestuursrechtelijke procedures, en dus ook in het fiscale recht. Directe aanleiding voor dit schrijven is de geruchtmakende Tipgevers-zaak. Deze vond zijn oorsprong in 2009 toen de toenmalige staatssecretaris van Financiën De Jager een civiel contract sloot met een onbekend persoon: in ruil voor een percentage van de (belasting)opbrengst (naar verluidt enkele tonnen1)verschafte deze tipgever de Belastingdienst gegevens van honderden bankrekeningen met

zwart vermogen bij Luxemburgse banken. De bezitters van deze bankrekeningen kregen naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd, waartegen ze in bezwaar en beroep gingen. In 2012 diende de zaak bij de rechtbank Arnhem. Deze oordeelde dat de identiteit van de tipgevers bekend moest worden gemaakt, maar de Belastingdienst weigerde dit. Volgens de Dienst was met de tipgever overeengekomen dat zijn anonimiteit gewaarborgd zou worden. De rechtbank oordeelde dat de gegevens niet nodig waren voor de beoordeling van het geschil en dat belanghebbenden niet in hun procesbelang waren geschaad, en verbond geen gevolgen aan de weigering van de Belastingdienst om gegevens te verstrekken2. In hoger beroep werd echter door het Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld

dat er geen gewichtige redenen bestaan om de naam van de tipgever geheim te houden, en werden de naheffingsaanslagen die waren opgelegd zelfs vernietigd als gevolg hiervan3. Bovendien waren er

medewerkers van de FIOD gehoord voor het Hof, die weigerden over de zaak te verklaren, naar later bleek als gevolg van instructies daartoe van hogere ambtenaren. De president van het Gerechtshof, Van der Winkel, deed daarop aangifte van beïnvloeding van getuigen door het Ministerie.

De spraakmakende zaak veroorzaakte veel publiciteit. Via de media lekten details uit over de hoogte van de beloning, het aantal zwartspaarders dat als gevolg van de tipgever aan het licht was gekomen en de aard van de informatie die was verstrekt. Bovendien kwam aan het licht dat de belastingdienst nooit anonimiteit aan de tipgever had beloofd. Hierdoor draaide het publieke debat vooral om de vraag of de Belastingdienst de rechterlijke macht had misleid. Dankzij Nieuwsuur lekte de tekst van de overeenkomst met de tipgever uit, wat de geruchtenmolen nog meer op gang bracht. Naar aanleiding hiervan werden Kamervragen gesteld over de gang van zaken.

Aan dit alles kwam een einde toen de Hoge Raad uitspraak deed in de zaak en de uitspraak van het hof vernietigde4. Volgens de Hoge Raad was de informatie wel betrouwbaar, had het Hof de

naheffingsaanslagen niet mogen vernietigen omdat de informatie niet verleend was en stond de Belastingdienst in zijn recht door verstrekking van de informatie te weigeren. Dat de rechtbank daar consequenties aan kon verbinden was een gevolg dat de procespartij, in casu de Belastingdienst, mocht accepteren.

Uit het oordeel van de Hoge Raad blijkt dat procespartijen een recht toekomt om verstrekking van informatie te weigeren. Dit roept echter de vraag op, of de rechter in het proces wel voldoende macht heeft om informatie van procespartijen te verkrijgen. Het zou nogal onbevredigend zijn als een partij het verstrekken van informatie onbeperkt kan frustreren, en hier geen effectieve sanctie tegenover zou staan. Bovendien lijkt er hier een scheve machtsverhouding tussen partijen te ontstaan. De burger die procedeert tegen de belastingdienst heeft veel meer te verliezen dan zijn wederpartij, en als er consequenties worden verbonden aan de weigering om aan een verzoek tot informatieverstrekking te

1 ‘Belastingdienst beloont tipgever’, NRC Handelsblad, 2 november 2009 (online:

www.nrc.nl/nieuws/2009/11/02/belastingdienst-beloont-tipgever-11806040-a519359).

2 Rechtbank Gelderland, 6 juni 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1888.

3 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:645. 4 Hoge Raad, 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600.

(6)

2 voldoen, zullen die voor de belastingdienst veel minder voelbaar zijn dan voor een individuele

procederende burger.

1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

Deze thesis behelst een literatuuronderzoek naar de informatieverplichtingen die de rechter aan bestuursorganen, partijen in een belastinggeding en anderen kan opvragen. De hoofdvraag die ik voor dit onderzoek heb gehanteerd is:

Hoe ver strekt de verplichting van procespartijen om in een fiscale procedure inlichtingen te verstrekken ex 8:28 Awb, en welke gevolgen kan de bestuursrechter hieraan verbinden (art 8:31 Awb)? Welke grenzen worden hieraan gesteld door artikel 8:29 Awb, artikel 67 AWR en artikel 6 EVRM?

Deze onderzoeksvraag heb ik door middel van vier deelvragen geprobeerd te beantwoorden in evenzoveel hoofdstukken. Deze zijn als volgt verdeeld:

Hoofdstuk 2: Reikwijdte van en grenzen aan de informatieverplichtingen

- Welke informatie kan door een rechter in belastingzaken worden afgedwongen c.q. wanneer kan een procespartij weigeren informatie te verstrekken?

Hoofdstuk 3: De geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR

- Kan de inspecteur zich tegenover de rechter verschuilen achter artikel 67 AWR ten aanzien van informatie over derden?

Hoofdstuk 4: Informatieverplichtingen en het verschoningsrecht

- Strekt het wettelijke of informele verschoningsrecht zich tevens uit tot informatie die procespartijen (m.n. belanghebbende) op grond van artikel 8:28 Awb verplicht zijn te verstrekken?

Hoofdstuk 5: Informatieverplichting en artikel 6 EVRM

- Kan de weigering van een bestuursorgaan om inlichtingen te verstrekken in strijd komen met artikel 6 EVRM?

1.3. Methodologie

Voor dit onderzoek is een verscheidenheid aan literatuur gebruikt. Voor de precieze titels verwijs ik u naar de literatuurlijst. De meeste bronnen die gebruikt zijn, zijn afkomstig uit fiscale handboeken, tijdschriften, tekst en commentaar en jurisprudentie.

Om deze literatuur te vinden is gebruik gemaakt van online databases zoals Kluwer Navigator, de Nederlandse documentatie Fiscaal Recht, Rechtsorde, Data Juridica en rechtspraak.nl. Voor

kamerstukken, wetten en aanverwante regelgeving is gebruik gemaakt van www.wetten.overheid.nl en www.statengeneraal.nl.

(7)

3 Hoofdstuk 2: De informatieverplichtingen in het fiscale procesrecht

2.1 Inleiding

Welke informatie kan door een rechter in belastingzaken worden afgedwongen c.q. wanneer kan een procespartij weigeren informatie te verstrekken?

In dit hoofdstuk wordt ter beantwoording van de eerste deelvraag stilgestaan bij de verschillende bepalingen die de informatieverplichting van procespartijen jegens de bestuursrechter regeren. Het gaat hier om artikelen uit hoofdstuk 8 van de Awb die ook van toepassing zijn in belastingzaken. Dit hoofdstuk bevat bepalingen die specifiek zien op de procesvoering in zaken van bestuursrecht.

In de eerste plaats betreft dit artikel 8:45 jo 8:28 van de Awb. In art. 8:45 Awb wordt procespartijen verplicht schriftelijke informatie te verstrekken op verzoek van de bestuursrechter. Voor het

bestuursorgaan dat geen partij is voorziet de wet in een afzonderlijke informatieverplichting in artikel 8:45 lid 2 Awb. Vervolgens behandel ik de sanctiebepaling van artikel 8:31 Awb, alsmede de

Tipgever-zaak die in de inleiding reeds werd genoemd. Tevens wordt stilgestaan bij de weigering om informatie te verstrekken uit artikel 8:29 Awb en welke redenen hiervoor mogelijk kunnen zijn. In deze context wordt tevens de WOB besproken. Voor een bespreking van invloed op de waarborgen van artikel 6 EVRM op artikel 8:29 Awb verwijs ik naar hoofdstuk 5.

2.2 Artikel 8:45 Awb

Op grond van artikel 8:45 lid 1 Awb kan de bestuursrechter partijen verzoeken om schriftelijke inlichtingen te verstrekken. Dit is enkel een bevoegdheid voor de rechter en behelst nog geen

afzonderlijke plicht voor procespartijen. Daarvoor is een verzoek van de rechter nodig. In lid 2 is voor bestuursorganen bepaald dat zij verplicht zijn om te voldoen aan een dergelijk verzoek. Dit geldt tevens voor bestuursorganen die geen partij zijn in het geschil. In lid 3 is een soortgelijke bepaling opgenomen voor werkgevers. Voor zover mij bekend zijn er geen zaken waarin werkgevers van een procespartij verzocht zijn om inlichtingen te verstrekken in een belastingzaak. De wettekst sluit dit evenwel niet uit. Bij de parlementaire behandeling zijn geen woorden gewijd aan de positie van de werkgever van een partij in het belastingproces. Wel blijkt daaruit dat het in de ogen van de wetgever te ver zou gaan, om anderen [dan werkgevers en bestuursorganen] aan wie een informatieverzoek wordt gedaan een wettelijke plicht op te leggen daaraan te voldoen.5 Hieruit blijkt impliciet dat de

wetgever het redelijk acht dat in beginsel werkgevers verplicht moeten kunnen worden informatie af te staan als een werknemer van hen partij is.

Slechts als er een verzoek door de rechter is gedaan ontstaat de verplichting voor partijen of derden om informatie te verstrekken. Zij kunnen zich hierbij beroepen op de geheimhoudingsregeling van artikel 8:29 Awb. Een weigering om informatie te verstrekken kan voor procespartijen een sanctie uit 8:31 Awb inluiden (zie daarover meer in paragraaf 2.4), maar voor bestuursorganen en werkgevers die geen partij zijn en ondanks een verzoek daartoe weigeren om informatie te verstrekken, voorziet de wet niet in een sanctiemogelijkheid. Wel kunnen zij opgeroepen worden om als getuige te verschijnen op grond van artikel 8:33 Awb. Zij zijn dan verplicht om een getuigenis af te leggen. Indien ook dit geweigerd wordt, kan de getuige gegijzeld worden voor uiterlijk een jaar.6 Hiermee is in de ogen van

de wetgever voldoende veiliggesteld dat de vereiste gegevens ook daadwerkelijk worden aangeleverd.7

De verplichtingen van artikel 8:45 Awb gelden tevens in hoger beroep (art. 8:108 lid 1 Awb), maar niet in cassatie (28 AWR).

5 Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 130. 6 Artikel 8:33 lid 3 Awb juncto art. 173 lid 1 Rv. 7 Kamerstukken II, 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 130

(8)

4 2.3. Artikel 8:28 Awb

In artikel 8:28, eerste volzin, Awb is bepaald dat partijen aan wie door de bestuursrechter is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, bijvoorbeeld uit hoofde van het hiervoor besproken artikel 8:45, verplicht zijn de verlangde inlichtingen te verstrekken. De verplichting die uit dit artikel voortvloeit geldt dus slechts voor procespartijen. Dit zijn in belastingzaken doorgaans de belanghebbende en de Inspecteur, danwel hun advocaat of gemachtigde. De rechter heeft een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van welke informatie hij opvraagt en van welke partij.8f Dit wil niet zeggen dat de rechter

onbegrensd informatie kan opvragen van procespartijen. De grenzen die de wet hieraan stelt behandel ik hierna in paragraaf 2.4-6.

2.4. Artikel 8:31 Awb en de Tipgever-zaak

Als een procespartij niet voldoet aan het verzoek van de bestuursrechter, kan deze daar een sanctie aan verbinden. Dit vloeit voort uit artikel 8:31 Awb. Ook hier heeft de rechter een grote discretionaire bevoegdheid; hij kan uit een weigering om de gevraagde inlichtingen te verstrekken “de

gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen”. Dit houdt voor het bestuursorgaan een gegrondverklaring van het beroep in of een veroordeling tot schadevergoeding. Voor belanghebbende kunnen de gevolgen inhouden dat het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard. Een veroordeling in de proceskosten kan aan een belanghebbende slechts worden opgelegd bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (8:75 lid 1 Awb). Overigens kan er volgens rechtbank Den Haag geen sanctie worden verbonden aan het niet voldoen aan het verzoek, als partijen niet ex artikel 8:28 tweede volzin Awb zijn gewezen op de verplichting van art 8:28 Awb en de mogelijke sanctie van 8:31 Awb.9

In 2009 kreeg de FIOD tegen een beloning informatie betreffende bankrekeningen van Nederlanders bij drie Luxemburgse banken. Hierbij verplichtte de Belastingdienst zichzelf de identiteit van de tipgever niet bekend te maken. Vervolgens werden navorderingsaanslagen opgelegd aan de bezitters van de bankrekening. In het proces dat naar aanleiding hiervan ontstond oordeelde de

geheimhoudingskamer van de Rechtbank dat de identiteit van de tipgever alsmede de details van de overeenkomst met hem, openbaar moesten worden gemaakt. De Inspecteur weigerde dit, maar de rechtbank verbond hieraan geen gevolgen. In hoger beroep werden medewerkers van de FIOD als getuige opgeroepen. Ook aan hen werd gevraagd naar de identiteit van de tipgever. Daarop beriepen de ambtenaren zich op een verschoningsrecht, afgeleid uit de wettelijke geheimhoudingsplicht (uit artikel 67 AWR of 2:5 Awb, dat blijkt niet uit de uitspraak). Het Hof wees het beroep op het verschoningsrecht af en verbond aan de weigering het gevolg dat de navorderingsaanslagen werden vernietigd. Uitzonderlijk aan deze zaak was dat de president van het Hof Arnhem-Leeuwarden bij het Openbaar Ministerie aangifte deed tegen het Ministerie van Financiën wegens beïnvloeding van getuigen, omdat tijdens de behandeling was gebleken dat de FIOD-ambtenaren waren geïnstrueerd om geen informatie prijs te geven.10

De Hoge Raad ging evenwel niet mee in de redenering van het Hof. Bij het verbinden van gevolgen aan het niet-voldoen aan artikel 8:28 Awb moet de rechter alle omstandigheden van het geval meewegen, aldus de Hoge Raad:11

[..] bij toepassing van art. 8:31 Awb, op basis waarvan de rechter de gevolgen van die volharding bepaalt, alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, waaronder het belang van de niet-overgelegde stukken voor de waarheidsvinding.

8 J.A. Vriezen, in: NDFR Deel Formeel Belastingrecht, Commentaar bij artikel 8:28 Awb, paragraaf 3, (online,

laatst bijgewerkt op 30 mei 2017).

9 Zie onder meer Hoge Raad, 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ5159.

10 A.E.H. van der Voort Maarsch, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht, 11 december 2014, 2014/2894. 11 Hoge Raad, 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600.

(9)

5 In casu bleek volgens de Hoge Raad uit het proces dat de informatie die verstrekt was door de tipgever zonder meer correct was, temeer omdat de belanghebbenden dat ook zelf hadden toegegeven.

Bovendien had de inspecteur toegezegd om mee te werken aan een verhoor waarbij de identiteit van de tipgever niet onthuld hoefde te worden. Kortom: de niet overgelegde stukken waren voor de waarheidsvinding van ondergeschikt belang. Het Hof had de aanslagen niet op deze grond mogen vernietigen.

Vervolgens voegt de Hoge Raad daar – naar eigen zeggen ten overvloede – nog iets belangrijks aan toe:

De in artikel 8:29 Awb opgenomen regeling laat de procespartij wiens beroep op geheimhouding of beperkte kennisneming is verworpen de mogelijkheid om te volharden in zijn weigering tot overlegging (in ongeschoonde vorm) van de desbetreffende stukken, en de uit toepassing van artikel 8:31 Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan te aanvaarden.12

Hieruit valt af te leiden dat indien een procespartij blijft volharden in de weigering in informatie te verstrekken, de rechter uiteindelijk machteloos staat. Bij het bepalen van de gevolgen die aan de weigering worden verbonden, moet worden meegewogen wat het belang is voor de waarheidsvinding. Dit lijkt voor de Hoge Raad het belangrijkste criterium te zijn om gevolgen te verbinden aan een weigering om informatie te verstrekken. Dit roept de vraag op hoe de rechter moet beoordelen wat de inhoud van stukken is, en hoe groot de invloed is op de waarheidsvinding, indien het bestuursorgaan of een andere procespartij weigert om de stukken te overleggen. In de Tipgever-zaak bleek uit overige omstandigheden dat de informatie van de tipgever juist was. Indien dit niet het geval was geweest, ligt het voor de hand dat de vernietiging van de aanslagen door het Hof door de Hoge Raad was

bekrachtigd. Maar wat als de informatie die geweigerd wordt te verstrekken niet beschuldigend is, maar juist in het voordeel van een belastingplichtige kan werken? In de memorie van toelichting wordt dit punt gepasseerd.13 Er wordt volstaan met het herhalen van 8:31 Awb: dat de rechter de gevolgen

kan verbinden die haar geraden toekomen.

Ten slotte moet de rechter bij het verbinden van gevolgen aan een weigering om informatie te verstrekken ex art. 8:31 Awb, proportionaliteit in acht nemen. De opgelegde sanctie moet zowel in redelijke verhouding staan tot het verzuim dat door partij begaan is, als tot het belang dat de stukken voor de zaak hebben. Als stukken voor de zaak van een gering belang zijn, kan derhalve ook worden voorbijgegaan aan het verzuim. Dit gebeurde bijvoorbeeld als FIOD-stukken niet nodig waren voor het schatten van de winst14 of als de andere procespartij (in casu belanghebbende zelf) tevens over de

stukken beschikte15.

2.5. Art 8:28a Awb

In afwijking van het voorgaande is in artikel 8:28a Awb bepaald dat de partij aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, niet verplicht is op grond van artikel 8:28 verklaringen te verstrekken. Bovendien moet de bestuursrechter de betrokkene wijzen op het recht om niet te antwoorden (de cautieplicht). Dat het zwijgrecht uit het eerste lid tevens betrekking heeft op schriftelijke inlichtingen is in mijn ogen opmerkelijk. Uit de jurisprudentie van het EHRM aangaande het zwijgrecht blijkt dat het verbod op zelfincriminatie zich enkel uitstrekt over bewijs dat afhankelijk van de wil van de betrokkene bestaat.16

De Hoge Raad definieert wilsafhankelijk materiaal als volgt:

‘Wilsafhankelijk materiaal is bewijsmateriaal waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige (anders gezegd: dat zijn bestaan dankt aan de wil van de belastingplichtige). Dat het

12 Hoge Raad, 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600. 13 Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 120.

14 Rechtbank Den Haag, 21 december 2006, ECLI:NL:RBDHA:2014:13209.

15 Gerechtshof Arnhem 25 augustus 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7978 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 8 maart

2016, ECLI:NL:GHARL:2016:1743.

(10)

6

gaat om materiaal dat de Staat niet zonder medewerking van de belastingplichtige kan verkrijgen, sluit niet uit dat dit materiaal bestaat onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige.’17

Het verstrekken van stukken die onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaan, wordt niet beschermd door het zwijgrecht. Hierbij zij opgemerkt dat een verklaring tevens in schriftelijke vorm kan bestaan, maar het is dan nog steeds een stuk wat afhankelijk van de wil van de betrokkene bestaat en dus beschermd is door het zwijgrecht. Een belanghebbende kan zich niet beroepen op het

zwijgrecht of het verbod op zelfincriminatie voor zover stukken zien op de belastingheffing, maar enkel voor zover het gaat om het opleggen van een boete (er moet immers een criminal charge zijn voordat artikel 6 EVRM begint te leven). Het onderscheid tussen deze twee is in de praktijk soms lastig te maken, temeer omdat veel stukken betrekking hebben op beide.

2.6. Artikel 8:29 Awb

Artikel 8:29 Awb geeft partijen de mogelijkheid om een informatieverzoek te weigeren. Dit artikel heeft tevens betrekking op de verplichting uit artikel 8:45 jo artikel 8:28 Awb.

Indien gewichtige redenen bestaan kan zowel de belanghebbende als de inspecteur aan wie

inlichtingen worden gevraagd, weigeren deze te verstrekken. In plaats daarvan kan hij ook mededelen de stukken enkel aan de bestuursrechter ter inzage aan te bieden. In de literatuur is hier reeds bij de totstandkoming van het artikel veel kritiek op geuit.18 Het wordt gezien als een ernstige beperking van

de beginselen van equality of arms en fair trail als de rechter een beslissing kan nemen op basis van stukken die niet aan alle procespartijen bekend zijn. Tijdens de parlementaire behandeling werden de bezwaren van tafel geschoven. Volgens de Minister zijn er wel degelijk gevallen denkbaar waarin een beroep op artikel 8:29 Awb gerechtvaardigd is. Een voorbeeld dat in de parlementaire geschiedenis genoemd is, is het geval dat de Belastingdienst gebruik maakt van gegevens van andere

belastingplichtigen om aan te tonen dat de kosten die de belastingplichtige heeft opgevoerd voor de beroepsgroep niet gebruikelijk zijn.19 Tevens werd gevreesd door de Minister dat het karakter van het

belastingrecht miskend zou worden, als art. 8:29 Awb niet op het belastingrecht van toepassing zou zijn. Echter, dit schijnt mij geen valide argument; betoogd was immers dat het artikel in het geheel geschrapt diende te worden, en niet dat het op een deel van het bestuursrecht niet langer van

toepassing zou zijn. Ondanks dat de Minister zich niet bij de kritiek aansloot, werd benadrukt dat zo min mogelijk gebruik dient te worden gemaakt van de bevoegdheid van artikel 8:29 Awb.20

Als de procespartij die een informatieverplichting heeft een beroep doet op artikel 8:29, wordt hierover beslist in een tussenbeslissing.21 De rechter mag niet oordelen dat er sprake is van gewichtige redenen

zonder zelf te hebben kennisgenomen van de stukken.22 Tegen de tussenbeslissing op grond van art.

8:29 lid 3 Awb staat geen beroep in cassatie open.23

In de tussenbeslissing moet worden geoordeeld of de weigering gerechtvaardigd is (art. 8:29 lid 3 Awb). Hierbij geldt als hoofdregel dat:

“behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en

uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.”24

17 Hoge Raad, 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1130.

18 Langereis en Röben noemen het een “dissonant in de belastingprocedure”, Ch.J. Langereis & J.B.H. Röben,

Weekblad voor Fiscaal Recht, 1998, p. 565-568. Volgens Hartman is artikel 8:29 Awb “een gotspe van de

wetgever” (naar: Vakstudie Algemeen Deel, art. 8:29 Awb, aant. 1.8.2).

19 Nota naar aanleiding van verslag, Kamerstukken II 1997/98, 25 175, nr. 5, p. 12 en 13. 20 Memorie van Antwoord, Kamerstukken I 1997/98, 25 175, nr. 323b, p. 6, laatste regel. 21 Art. 13, lid 5, Procesregeling bestuursrecht 2013

22 Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5868. 23 Hoge Raad 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0582. 24 Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5868.

(11)

7 Een bestuursorgaan kan zich niet verschuilen achter de stelling dat een stuk (deels) geen betrekking heeft op de zaak en dus niet hoeft te worden overgelegd ex art. 8:42 Awb. Als een stuk relevant is voor de zaak, heeft het in beginsel integraal betrekking op die zaak en moet voor geheimhouding de

gewichtige redenen ex artikel 8:29 Awb aannemelijk gemaakt worden.25 Als een bestuursorgaan een

stuk dat betrekking heeft op de zaak, niet verstrekt zonder zich te beroepen op art. 8:29 Awb, schendt het een fundamenteel beginsel van bestuursrecht.26

De gewichtige (ook wel: zwaarwichtige) redenen kunnen niet liggen in het feit dat het bestuursorgaan de stukken irrelevant acht.27 De hoofdregel bij het beoordelen van de gewichtige redenen is dat de

belastingplichtige een “verzwaard belang” heeft om de informatie te verkrijgen. Bij de afweging van dit belang tegenover het belang van het bestuursorgaan om de informatie niet te verstrekken dient in beginsel het eerstgenoemde te prevaleren, tenzij er sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden. Als door een van de partijen een beroep wordt gedaan op artikel 8:29 Awb dient de rechter bij de beoordeling inzicht te geven in zijn belangenafweging in de uitspraak; dit mag niet achterwege blijven28 Het criterium waaraan getoetst wordt of er zwaarwegende redenen zijn is ontleend aan een

soortgelijke regeling voor bezwaar en administratief beroep (artikel 7:4 lid 6 Awb): vereist is dat er in het concrete geval gewichtige redenen bestaan die tot absolute of relatieve geheimhouding nopen. 29

De lagere rechtspraak die dit oplevert is zeer casuïstisch. Zo werden in een zaak de volgende belangen door Hof Amsterdam afgewogen bij de beoordeling van een beroep op artikel 8:29 Awb:

(i) het belang van de Belastingdienst bij een effectieve controle en controlestrategie, waaronder begrepen een effectieve en efficiënte interne werkwijze; en

(ii) het belang van de privacy, zowel van derden als van individuele ambtenaren of groepen van ambtenaren van de Belastingdienst.30

In cassatie werd dit oordeel door de Hoge Raad in stand gelaten.31 In een andere zaak hoefde de AFM

de naam van een tipgever niet te verstrekken omdat er vrees was voor een negatieve uitwerking op de signalentoevoer.32 Hierbij werd overigens wel nadrukkelijk overwogen dat de verklaring van de

tipgever niet als bewijs was opgenomen. Het belang voor de zaak was dus relatief gering. Anderzijds werden in een zaak die draaide rond de vraag of een lening werkelijk had bestaan, briefwisselingen met buitenlandse belastingdiensten zwaarwegender geacht dan het belang van de inspecteur, zelfs als dit in de toekomst een negatieve weerslag zou hebben op de internationale uitwisseling van

inlichtingen33.

Persoons- en identiteitsinformatie van ambtenaren en derden hoeft in beginsel niet te worden vrijgegeven. Indien een procespartij betrokkenen (bijvoorbeeld ambtenaren) wenst te horen, dan volstaat een anonimisering op individualiseerbare wijze zodat betrokkenen wel (door de inspecteur) kunnen worden herleid.

Artikel 8:29 lid 5 Awb bepaalt dat indien geheimhouding gerechtvaardigd wordt geacht, de stukken enkel kunnen worden gebruikt voor de besluitvorming van de rechter met toestemming van de andere partij. Indien deze toestemming geweigerd wordt, wordt de zaak doorverwezen naar een andere kamer.

25 Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5868.

26 Centrale Raad van Beroep 19 september 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD4639. 27 Gerechtshof Amsterdam 27 december 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BH1905. 28 Hoge Raad 3 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9184.

29 T.C. Borman, in: Tekst & Commentaar Algemene Wet Bestuursrecht, Deventer: Kluwer 2015, art 8:29 Awb. 30 Hof Amsterdam 17 december 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BH1905, r.o. 3.17.

31 Hoge Raad 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:186.

32 Rechtbank Rotterdam 8 augustus 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:7564.

(12)

8 Dit voorkomt dat de rechter in een lastig parket wordt geplaatst doordat hij kennis bezit die hij niet mag meewegen.34

2.7. De WOB in relatie tot de gewichtige redenen van artikel 8:29 Awb

In lid 2 van artikel 8:29 Awb wordt een grens gesteld aan de gewichtige redenen die kunnen bestaan voor het bestuursorgaan: als er een verplichting volgens de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) zou bestaan om de informatie te verlenen, dan kan geen beroep worden gedaan op een gewichtige reden in de zin van artikel 8:29 Awb. Overigens betekent dit niet, dat de omstandigheid dat een verzoek om informatie afgewezen zou kunnen worden op grond van de WOB doorslaggevend hoeft te zijn bij het antwoord op de vraag of er gewichtige redenen bestaan in de zin van artikel 8:29 Awb. De hoofdregel van de WOB is dat een verzoek om informatie (een zogeheten WOB-verzoek) wordt ingewilligd, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond. Er zijn twee weigeringsgronden:

- Informatieverstrekking blijft achterwege als het gaat om informatie die de eenheid van de Kroon in gevaar zou brengen, de veiligheid van de Staat kan schaden, bedrijfsgegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld of persoonsinformatie die beschermd wordt door de wet bescherming persoonsgegevens.35

- In de tweede plaats blijft informatieverstrekking tevens achterwege als het belang van de informatieverstrekking niet opweegt tegen een reeks genoemde belangen.36

De eerste weigeringsgrond (art. 10 lid 1 WOB) biedt absolute bescherming. Dat wil zeggen dat indien aan de criteria is voldaan de informatie nimmer verstrekt wordt. De tweede categorie (art. 10 lid 2 WOB) is die waarin een belangenafweging gemaakt moet worden om te bepalen of informatie verstrekt kan worden. Door de koppeling van de WOB aan artikel 8:29 lid 2 wordt een ondergrens aangegeven: als de informatie niet valt onder de belangen uit artikel 10 lid 1 WOB, en tevens de belangen uit art. 10 lid 2 WOB niet opwegen tegen het belang van de informatieverstrekking, dan bestaat er in elk geval geen gewichtige reden voor het bestuursorgaan om informatieverstrekking te weigeren. Deze redenering werkt niet a contrario: als er op grond van de WOB geen verplichting bestaat tot openbaarmaking betekent dat niet automatisch dat er wél een gewichtige reden aanwezig is om de informatie te weigeren.37 Met andere woorden: als informatie openbaar moet worden gemaakt

op grond van de WOB, dan betekent dat, dat er geen gewichtige redenen in de zin van artikel 8:29 Awb zijn, maar als de WOB niet tot informatieverstrekking verplicht betekent dat niet dat er automatisch wél een gewichtige reden aanwezig is.

2.8. Samenvatting en conclusie

In dit hoofdstuk heb ik de reikwijdte van de informatievergaring van de bestuursrechter op basis van artikel 8:45 jo 8:28, artikel 8:42 en artikel 8:29 Awb onderzocht.

Op grond van artikel 8:42 Awb verstrekt het bestuursorgaan aan de rechter alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Eventuele andere stukken kan de bestuursrechter verzoeken van partijen,

bestuursorganen en werkgevers van partijen. De rechter heeft hiermee een ruime bevoegdheid om informatie te verkrijgen. Bovendien is niet gelimiteerd welke informatie verzocht kan worden; dit is dus in beginsel onbeperkt tenzij stukken evident geen betrekking hebben op de zaak.

34 R.J.N. Schlössels en S.E. Zijlstra, Onderwijseditie bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer: Kluwer

2013, p. 251.

35 Artikel 10 lid 1 WOB.

36 Het gaat om zeven belangen die beschermd worden, waaronder de opsporing van strafbare feiten,

internationale betrekkingen van de Nederlandse staat en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, artikel 10 lid 2 WOB.

37 R.J.N. Schlössels en S.E. Zijlstra, Onderwijseditie bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer: Kluwer

(13)

9 Partijen die een wettelijke plicht tot het verstrekken van informatie hebben op basis van de wet, of die daartoe verzocht worden door de rechter, zijn verplicht de informatie ook te verstrekken. Artikel 8:31 Awb bepaalt dat de rechter aan een weigering de gevolgen kan verbinden die hij geraden voorkomt. Bij de parlementaire behandeling werd dit een zwaar genoeg middel geacht om te verzekeren dat de informatie ook daadwerkelijk aan de rechter ter beschikking zou komen. Werkgevers van partijen en bestuursorganen die geen procespartij zijn hebben een extra dwangmiddel omdat zij opgeroepen kunnen worden als getuige. Bij het verbinden van gevolgen aan een weigering moet de rechter alle omstandigheden van het geval meewegen. De Hoge Raad heeft geformuleerd dat het een recht is van partijen om informatie niet aan te leveren, en de gevolgen die de rechter daar op grond van artikel 8:31 Awb aan kan verbinden te accepteren. Een procespartij kan er dus voor kiezen om gegevens buiten de rechtsgang te laten. De rechter heeft dan geen mogelijkheid om deze gegevens op enige manier boven tafel te krijgen. Hier ligt de uiteindelijke grens van de informatievergaring van de rechter.

Op grond van artikel 8:29 Awb kunnen partijen het geven van inlichtingen weigeren of de gevraagde stukken enkel aan de bestuursrechter voorleggen. Dit laatste wordt een beperking van kennisgeving genoemd. Om te beoordelen of de weigering terecht is wordt er door een andere rechter een

tussenbeslissing gewezen. Als deze wordt toegewezen, is de partij niet langer verplicht om de stukken te verstrekken. Indien er uitspraak wordt gedaan op grond van stukken die beperkt zijn ijn

kennisgeving kan dat enkel met toestemming van de andere partij(en). Artikel 8:29 Awb beperkt dus de informatie die kan worden gebruikt bij de besluitvorming van de rechter, en kan er zelfs toe leiden dat informatie slechts bij één van de procespartijen gebruikt is maar desalniettemin wordt gebruikt bij de besluitvorming van de rechter. Dit laatste staat op gespannen voet met het recht op hoor en

wederhoor en het recht op een eerlijk proces, ofwel afgeleid uit artikel 6 EVRM of als ongeschreven rechtsbeginsel. Bij dit spanningsveld wordt in hoofdstuk 5 stilgestaan.

(14)

10 Hoofdstuk 3: Artikel 67 AWR en de relatie tot de informatieverplichtingen

3.1 Inleiding

Kan de inspecteur zich tegenover de rechter verschuilen achter artikel 67 AWR ten aanzien van informatie over derden?

De in het vorige hoofdstuk behandelde informatieverplichting van artikel 8:28 Awb geldt eveneens voor bestuursorganen. Er bestaat echter in artikel 67 AWR een geheimhoudingsplicht voor personen die bij de uitvoering van de belastingwet informatie verkrijgen. Voor het voldoen aan de

informatieverplichting is derhalve van belang hoe ver de geheimhoudingsplicht strekt, op wie deze van toepassing is, welke uitzonderingen er mogelijk zijn en welke informatie eronder valt.

In paragraaf 3.1 wordt de werking van artikel 67 AWR beschreven, evenals de ontheffingsgronden die er in opgenomen zijn en de relatie tussen dit artikel en de WOB. In paragraaf 3.2 wordt stilgestaan bij de sanctie die op het overtreden van de geheimhoudingsplicht staat. Ten slotte komt in paragraaf 3.3 de relatie tussen de informatieverplichtingen en artikel 67 AWR aan bod.

3.2.1 De werking van artikel 67 AWR

In artikel 67 lid 1 AWR wordt zoals gezegd een geheimhoudingsplicht opgelegd aan eenieder die in verband met een werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet informatie wordt meegedeeld. Er wordt wel gezegd dat de geheimhoudingsplicht geldt ‘voor iedereen tegenover iedereen voor gegevens van iedereen’38 De geheimhoudingsverplichting is niet absoluut. De plicht behelst een verbod om de

informatie verder bekend te maken verder dan noodzakelijk is voor de uitvoering voor de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting. In artikel 67 IW is een soortgelijke

geheimhoudingsplicht te vinden, zij het dat het verbod van artikel 67 IW gaat over het verder bekend maken van informatie dan noodzakelijk voor de uitvoering van de invorderingswet of de heffing van enige rijksbelasting. Voor wat betreft de uitzonderingen en ontheffingsgronden is wat hieronder over artikel 67 AWR staat, tevens van toepassing op 67 IW.

Het toepassingsgebied van artikel 67 AWR bestrijkt “eenieder die belast is met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet”. Hieronder vallen ambtenaren, de inspecteur en, volgens de Staatssecretaris, zelfs belastingconsulenten die voor belastingplichtigen werken en per ongeluk informatie verkrijgen39. Bovendien is door het Hof Den Bosch geoordeeld dat de

geheimhoudingsplicht zelfs voor belastingplichtigen geldt.40 Dit is opmerkelijk. Weliswaar bepaalt de

tekst van artikel 67 AWR dat het gebod zich uitstrekt tot eenieder, maar het voegt daar wel aan toe dat het gaat om informatie verkregen in verband met een werkzaamheid bij de uitvoering van de

belastingwet. Dit lijkt belastingplichtigen en ook belastingconsulenten uit te sluiten van de

geheimhoudingsplicht. Om die reden is in de literatuur ook betoogd dat de geheimhoudingsplicht niet geldt voor informatie die wordt gedeeld met belastingplichtige of zijn adviseur.41

De informatie waar artikel 67 AWR op ziet, is al hetgeen over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, voor zover dat is gebeurd bij de uitvoering van de belastingwet. Deze definitie is zeer ruim. Deze informatie mag niet verder worden verspreid “dan noodzakelijk voor de

38 J.H.P.M. Raaijmakers, in: Cursus Belastingrecht. Geheimhoudingsplicht Belastingdienst (art. 67 AWR,

FBR.3.6.0.C.

39 Aldus de staatssecretaris in Kamerstukken II 2016/17, nr. 436, 8 november 2016: “Belastingconsulenten

behoren tot een specifieke beroepsgroep, waarvan de leden vaak ook aangesloten zijn bij een overkoepelende organisatie waar de Belastingdienst regelmatig overleg mee voert. Deze overkoepelende organisatie heeft een gedragscode voor aangesloten leden. Daarnaast zijn de belastingconsulenten gebonden aan de

geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”

40 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 augustus 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BT8255. 41 A.T.P. Nefkens , Tijdschrift Formeel Belastingrecht 2015-6, afl. 6, p. 2-3.

(15)

11 uitvoering van de belastingwet”. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de term “noodzakelijk” bij wijziging in 2006 is ingevoerd als vervanging van “nodig” om aansluiting te zoeken bij artikel 2:5 Awb42 , maar dat de betekenis onveranderd is: informatie mag slechts worden bekendgemaakt voor

zover dat voor de uitvoering van de belastingwet of de heffing van belasting noodzakelijk is. Of informatie op grond van artikel 67 AWR verstrekt kan worden, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter.43 Artikel 67 AWR is een gebod voor het bestuursorgaan en haar ambtenaren en een

beslissing om informatie geheim te houden is niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking, noch is het genoemd in artikel 26 AWR. Dit betekent dat tegen een beslissing tot geheimhouding door het bestuursorgaan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld44. De belanghebbende die het oneens is met het geheimhouden van informatie moet stellen

dat de weigering om informatie te verstrekken op grond van artikel 67 AWR onrechtmatig is. Een belanghebbende kan echter geen recht op gegevensverstrekking afdwingen op grond van dit artikel. Wel heeft het Hof Arnhem geoordeeld dat “als belastingplichtige een rechtmatig belang heeft bij het opvragen van de gegevens en artikel 67 AWR zich niet tegen het verstrekken ervan verzet, onder bijzondere omstandigheden de weigering in strijd kan komen met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig is.”45 Voor zover mij bekend zijn er

geen zaken gewezen bij de burgerlijke rechter waar een weigering om informatie te verstrekken op grond van artikel 67 AWR onrechtmatig is geacht.

3.2.2 Ontheffing van de geheimhoudingsplicht

Het tweede lid van artikel 67 AWR is de zogenoemde ontheffingsbepaling. Het voorziet in uitzonderingen op de plicht om informatie niet bekend te maken. Deze zijn:

- Enig wettelijk voorschrift verplicht tot bekendmaking (a);

- Bij ministeriële regeling is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor een goede vervulling van een publiekrechtelijke taak (b);

- De bekendmaking vindt plaats aan degene op wie de gegevens betrekking hebben, voor zover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt (c).

De laatste twee ontheffingsgronden zal ik hierna bespreken. De ontheffing op grond van een wettelijk voorschrift wordt besproken in paragraaf 3.3.

Onder (b) wordt een ontheffing verleend indien een ministeriële regeling bepaalt dat bekendmaking noodzakelijk is. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR (hierna: UR AWR). Dit artikel vervangt het Voorschrift informatieverstrekking 1993 (VIV) dat tot 2008 gold. In artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR worden 27 bestuursorganen opgesomd aan wie het verstrekken van informatie toegestaan is, maar enkel in de gevallen die in de uitvoeringsregeling per

bestuursorgaan worden genoemd en mits informatie wordt verstrekt voor de doelen die per

bestuursorgaan worden gegeven. Zo is bijvoorbeeld verstrekking van gegevens over strafbare feiten mogelijk aan de Officier van Justitie (art 43 c lid 1 sub l. onder 2 UR AWR). De ontheffingsgronden van artikel 43c gelden enkel als het bestuursorgaan een publiekrechtelijke taak uitvoert. Voor de context van het hier besproken onderwerp is belangrijk te vermelden dat ontheffing van de

geheimhoudingsverplichting op grond van dit artikel vanwege een verzoek tot informatieverstrekking aan de bestuursrechter niet mogelijk is.

Bekendmaking van gegevens aan degene op wie ze betrekking hebben (sub c) is de meest voor de hand liggende uitzondering. Het zou onlogisch en niet in lijn met het doel van de bepaling zijn om een belastingplichtige informatie over hemzelf te onthouden. Wel moet het gaan om informatie die door of

42 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 3, p. 17–18. 43 Rechtbank Noord-Holland 23 januari 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:1408. 44 Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:830.

(16)

12 namens hem is verstrekt. Bovendien kan een belastingplichtige geen recht op verstrekken van

informatie ontlenen aan artikel 67 lid 2c AWR46.

Artikel 67 lid 3 AWR, ten slotte, geeft de minister een eigen ontheffingsbevoegdheid. Deze is bedoeld om hiaten in het stelsel van artikel 67 lid 2 AWR te ondervangen. Uit de wetsgeschiedenis blijken drie gronden voor het verstrekken van ontheffing:47

- De informatie wordt verstrekt aan belanghebbende zelf voor zover die niet is uitgezonderd in art. 67 lid 2 sub c AWR

- De informatie is noodzakelijk voor een goede vervulling van de publiekrechtelijke taak maar het bestuursorgaan is niet opgenomen in een regeling (67 lid 2 sub b AWR)

- Incidentele of onvoorziene gevallen waar gegevensverstrekking gewenst is.

Een voorbeeld van het laatste geval dat in de parlementaire geschiedenis wordt genoemd, is de verstrekking van gegevens aan een niet-bestuursorgaan dat een bijdrage wilde betalen aan getroffenen van de vuurwerkramp in Enschede.

3.2.3 De relatie tussen artikel 67 AWR en de WOB

De vraag dient zich aan of informatie waarop de geheimhoudingsplicht van toepassing is geopenbaard kan worden met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (zie eerder 2.4.2.). Die vraag is ontkennend beantwoord door de staatssecretaris.48 De WOB ziet volgens de Staatssecretaris namelijk

op informatie van algemeen belang, terwijl artikel 67 AWR juist betrekking heeft op gegevens van privépersonen (al dan niet anoniem). Zou de ontheffingsbepaling van artikel 67 lid 2 AWR toelaten dat de WOB wordt gebruikt als een grond voor het vrijgeven van informatie, dan zou de

geheimhoudingsplicht worden uitgehold. Deze visie wordt onderschreven door de rechtbank Utrecht: “Artikel 67 van de AWR is een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die prevaleert boven de WOB”49 en is bevestigd door de ABRvS.50

3.3. Art. 272 Sr: sanctie op het schenden van de geheimhoudingsplicht

Alvorens uit te wijden over de relatie tussen artikel 67 AWR en 8:45 Awb juncto artikel 8:28, is het van belang te onderstrepen dat er voor het bestuursorgaan dat vereist wordt informatie te verstrekken veel op het spel staat. Overtreding van de geheimhoudingsplicht is namelijk strafbaar gesteld via artikel 272 Sr. Dit artikel bepaalt:

‘Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.’

Ik bespreek het artikel op deze plaats slechts voor zover het relevant is voor de informatieverplichting. Onder “geheim” in de zin van dit artikel wordt in deze context verstaan alle informatie over de

persoon of zaken van een ander die blijkt of wordt meegedeeld aan degene op wie de

geheimhoudingsplicht rust. De wetenschap van de geheimhouding is geobjectiveerd: niet (slechts) van belang is of de ambtenaar wist dat hij de geheimen moest bewaren maar of hij dit redelijkerwijze moest vermoeden. Dit kan relevant zijn voor zover onduidelijk is of alle informatie onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR valt of niet.

46 Vakstudie Algemeen Deel, art. 67 AWR, aant. 2.3.

47 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 3, p. 19–21. 48 Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 3, blz. 20-21.

49 Rechtbank Amsterdam 24 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3055. 50 ABRvS 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1041, ro.v. 2.4.

(17)

13 Strafbaar gesteld is het opzettelijk schenden van de geheimhoudingsplicht. Dit betekent dat culpoze schending (bijvoorbeeld het in de trein laten liggen van een geheim dossier) niet strafbaar is. Klaarblijkelijk is het in de context van de informatieverplichtingen moeilijk voor te stellen dat informatie onopzettelijk aan een belastingrechter wordt verstrekt.

Lid 2 van artikel 272 Sr bepaalt dat vervolging slechts plaatsvindt na een klacht, als het feit tegen een persoon gepleegd is. Bevoegd om te klagen is degene wiens geheimen zijn bekendgemaakt. Hiermee wordt het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie doorbroken. In belastingzaken zal vervolging na een klacht doorgaans het geval zijn, omdat de vrijgegeven informatie op grond van artikel 67 AWR de persoon of zaken van een ander betreft. Het plegen van een 272 Sr-feit dat niet tegen een persoon gericht is schijnt mij niet mogelijk indien informatie op grond van artikel 67 AWR geheim had moeten worden gehouden. Het voorgaande brengt mee dat het openbaren van geheimen van overledenen in belastingzaken niet strafbaar is, als het feit niet ook jegens een ander gepleegd is.51

Er is dan niemand bevoegd om een klacht in te dienen.

Artikel 44 Sr, dat een strafverzwaring oplegt in het geval van schending van de ambtsplicht, is niet van toepassing indien het gaat om een schending van de geheimhoudingsplicht door een ambtenaar.52 Dit

zou ook niet rechtvaardig zijn omdat elke schending van de geheimhoudingsplicht door een ambtenaar reeds een ambtsverzuim impliceert.

3.4. Verhouding tussen art 67 AWR en de informatieverplichtingen

In paragraaf 3.1.1. zijn de uitzonderingen van artikel 67 AWR lid 2 behandeld. Hierbij is nog geen aandacht besteed aan de uitzondering genoemd in art 67 lid 2 onder a AWR: de geheimhoudingsplicht geldt niet indien enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht. Op meerdere plaatsen in het belasting- en bestuursrecht zijn inlichtingenverplichtingen te vinden. Het in het vorige hoofdstuk behandelde artikel 8:45 lid 2 juncto art. 8:28 Awb is een dergelijk wettelijk voorschrift, evenals artikel 8:42.53 Het bestuursorgaan kan zich dus niet beroepen op de geheimhoudingsplicht voor zover het

verplicht is stukken te verstrekken op grond van die artikelen van de Awb, al kan het wel een beroep doen op artikel 8:29 Awb als er gewichtige gronden aanwezig zijn.

3.5 Samenvatting en conclusie

De vraag die centraal staat in dit hoofdstuk, is of de inspecteur en zijn medewerkers zich tegenover de rechter kunnen verschuilen achter artikel 67 AWR om zo informatie over derden niet te hoeven verstrekken. Hiertoe is de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR uitgewerkt.

Artikel 67 AWR verbiedt eenieder die informatie bij uitvoering van de belastingwet informatie

verkrijgt om die verder te verspreiden dan noodzakelijk voor de belastingheffing. Er wordt wel gezegd dat de geheimhoudingsplicht geldt “voor iedereen tegenover iedereen voor gegevens van iedereen”. Het gebod bestrijkt niet enkel medewerkers van de belastingdienst zoals de inspecteur, maar in de ogen van de staatssecretaris tevens belastingconsulenten en, volgens een uitspraak van het hof Den Bosch, zelfs belastingplichtigen. Desondanks sluit ik mij aan bij auteurs die betogen dat deze uitleg van de geheimhoudingsplicht te breed is. Belastingconsulenten en belastingplichtigen kunnen in mijn ogen niet verplicht worden tot geheimhouding op grond van de AWR omdat zij informatie niet verkrijgen bij werkzaamheden ten uitvoering van de belastingwet.

Artikel 67 AWR bevat ontheffingsgronden. Als een van de drie gronden uit art. 67 lid 2 AWR of de algemene ontheffingsmogelijkheid voor de minister van art. 67 lid 3 AWR van toepassing is, is er geen geheimhoudingsplicht. Dit betekent dat de informatie waarop het betrekking heeft, gewoon

51 ‘Commentaar op art. 272 Sr’, in: T.J. Noyon/G.E. Langemeijer & J. Remmelink, Wetboek van Strafrecht,

Deventer: Kluwer (online in Kluwer Navigator), aant. 13.

52 ‘Commentaar op art. 272 Sr’, in: T.J. Noyon/G.E. Langemeijer & J. Remmelink, Wetboek van Strafrecht,

Deventer: Kluwer (online in Kluwer Navigator), aant. 3.

(18)

14 openbaard mag en kan worden. Voor deze scriptie is de belangrijkste ontheffingsgrond dat er geen plicht tot geheimhouding bestaat indien een wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht. Een wettelijk voorschrift in de zin van dit artikel (art. 67 lid 2 sub a AWR) zijn tevens de

informatieverplichtingen die in hoofdstuk 2 besproken zijn, zoals art. 8:45 jo 8:28 Awb en 8:42 Awb. Dit betekent dat de deelvraag negatief beantwoord kan worden: indien de rechter om informatie verzoekt, is dat een ontheffingsgrond voor de geheimhoudingsplicht. Dit wil zeggen dat de inspecteur zich nimmer ten opzichte van de rechter achter de geheimhoudingsplicht kan verschuilen als de rechter om informatie verzoekt. Slechts indien een gewichtige reden aanwezig is (art. 8:29 Awb) is weigering in dat geval mogelijk (zie ook paragraaf 2.6).

Indien de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR geschonden wordt, is de sanctie te vinden in artikel 272 Sr. Dit artikel stelt het schenden van geheimen strafbaar indien die opzettelijk worden geschonden en de dader weet of behoorde te weten dat hij verplicht is uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift de geheimen te bewaren.

(19)

15 Hoofdstuk 4: De informatieverplichtingen en het verschoningsrecht

4.1 Inleiding

Strekt het wettelijke of informele verschoningsrecht zich tevens uit tot informatie die procespartijen (m.n. belanghebbende) op grond van artikel 8:28 Awb verplicht zijn te verstrekken?

De geheimhoudingsplicht die in het vorige hoofdstuk behandeld is, verbiedt het aan medewerkers die uit hoofde van het uitvoeren van de belastingwet informatie onder ogen krijgen, om die informatie verder te verspreiden dan nodig is voor het uitvoeren van die belastingwet. Er zijn echter meer personen die informatie geheim kunnen houden, namelijk de verschoningsgerechtigden. In dit geval gaat niet op een wettelijke verplichting tot geheimhouding maar juist om een recht – het

verschoningsrecht – om informatie niet aan derden te hoeven geven.

Het verschoningsrecht komt in Nederland toe aan bepaalde ambtsbeoefenaars en hun medewerkers. Hier zijn vier “smaken” in te ontkennen: het formele verschoningsrecht, het informele

verschoningsrecht en twee afgeleide rechten daarvan. De wisselwerking die ze vertonen met de informatieverplichtingen in het belastingproces verschilt.

In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens het formele verschoningsrecht, het afgeleide

verschoningsrecht en het informele verschoningsrecht besproken. Eveneens is er aandacht voor het verschoningsrecht wat op grond van een wettelijke geheimhoudingsplicht ontstaat. Daarna behandel ik de relatie tussen de verschoningsplicht(en) van geheimhouders en artikel 8:28 Awb.

4.2. Het verschoningsrecht

4.2.1 Het formele verschoningsrecht

Formeel verschoningsrecht is een verschoningsrecht dat in de wet verleend wordt aan de beoefenaars van bepaalde beroepen. Voor de belastingheffing is het neergelegd in artikel 53a AWR. Hierin staat dat voor een weigering om te voldoen aan verplichtingen ten behoeve van de belastingheffing alleen bekleders van een geestelijk ambt, notarissen, advocaten, artsen en apothekers zich op geheimhouding kunnen beroepen (uiteraard behoudens de gevallen waarin dat wettelijk bepaald is zoals in de

geheimhoudingsverplichting van artikel 67 AWR). Deze groep van vijf beroepen worden gezamenlijk de klassiek verschoningsgerechtigden genoemd.

De ratio van het verschoningsrecht is dat “het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijke belang dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.”54 De klassiek

verschoningsgerechtigden zijn dan ook steevast personen tot wie individuen zich kunnen wenden voor belangrijk advies over (in beginsel niet-fiscale) zaken.

Het verschoningsrecht strekt zich slechts uit tot informatie die de beroepsbeoefenaars uit hoofde van hun ambt toekomt. Niet alle informatie die een (in beginsel) verschoningsgerechtigde bezit, is dus beschermd. In het geval dat een verschoningsgerechtigde informatie heeft die hem uit hoofde van zijn beroep bekend is geworden en informatie waarvoor dat niet geldt, kan hij zich alleen ten aanzien van de beroepsinformatie op het verschoningsrecht beroepen. In de zaak van een arts die financiële informatie (die hem niet uit hoofde van zijn beroep toekwam) over zijn patiënten in een kaartenbak bewaarde samen met medische informatie (waarvoor dat wel gold) diende de arts inzage te geven in zijn patiëntgegevens op grond van de inzageverplichting uit de destijds geldende wet IB 191455. Hier

werd het verschoningsrecht dus terzijde geschoven ten faveure van het effectueren van de belastingheffing.

54 Hoge Raad 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, r.o. 3.1. 55 Hoge Raad 1 mei 1957, ECLI:NL:HR:1957:AY1633.

(20)

16 Als een arts of notaris als belastingadviseur optreedt, kan de vraag worden gesteld of de bepaalde fiscale informatie onder hun verschoningsrecht valt of niet. Sommigen betogen dat het geen informatie is die hen toekomt uit hoofde van het beroep van advocaat of notaris.56 Andere auteurs zijn van mening

dat een advocaat die belastingadvies geeft dat doet als advocaat ondanks dat het zijn van advocaat niet vereist is voor het geven van zulk advies.57 Ik sluit mij aan bij de eerste opvatting. Het criterium “uit

hoofde van zijn ambt” lijkt te suggereren dat doorslaggevend is of de informatie aan de

verschoningsgerechtigde is toegekomen bij de normale uitoefening van zijn beroep. Onder de normale uitoefening van het beroep van advocaat valt het verlenen van rechtsbijstand, in de vorm van adviseren over of procederen in de rechtsgang. Weliswaar kan een verschoningsgerechtigde een ander beroep uitoefenen, maar dit zou in mijn ogen niet hoeven meebrengen dat het verschoningsrecht zich

navenant uitbreidt. Een advocaat die belastingadvies geeft, doet dat weliswaar als advocaat, maar niet uit hoofde van zijn ambt, net zomin als een arts die belastingadvies verleent dat doet uit hoofde van zijn ambt als arts. Een andere interpretatie zou ertoe leiden dat een advocaat of notaris die

belastingadvies geeft een breder verschoningsrecht geniet dan een belastingadviseur die hetzelfde beroep uitoefent en over dezelfde (of ten minste vergelijkbare) informatie beschikt. Er is ook wel gesuggereerd om dit verschil weg te nemen door eveneens voor belastingadviseurs een wettelijke verschoningsrecht in het leven te roepen.58 Eveneens problematisch is de positie van de

advocaat-belastingkundige, aan wie een formeel verschoningsrecht toekomt voor zover informatie hem in de hoedanigheid van advocaat toekomt, maar niet voor zover hij optreedt als belastingadviseur. Deze scheiding is in de praktijk lastig te maken aangezien de advocaat-belastingkundige zowel het beroep van advocaat uitoefent als dat van belastingadviseur. Volgens sommige auteurs komt een advocaat-belastingkundige dan ook slechts een verschoningsrecht toe voor zover zij een wettelijk toegekende taak vervullen, wat in belastingzaken enkel het pleidooi in cassatie zou zijn.59

Niettegenstaande het voorgaande kan de arts of advocaat die optreedt als belastingadviseur in elk geval een beroep doen op het informele verschoningsrecht (zie paragraaf 4.2), zij het dat de reikwijdte daarvan beperkter is dan die van het formele verschoningsrecht.

Het is aan de verschoningsgerechtigde om te beoordelen of iets onder het verschoningsrecht valt of niet, tenzij buiten redelijke twijfel is dat ten onrechte een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan.60

4.2.2. Het afgeleide formele verschoningsrecht

Een afgeleid verschoningsrecht is een recht dat toekomt aan degenen die de verschoningsgerechtigde als hulppersoon bijstaan. Dit is niet zozeer een zelfstandig recht, maar het is noodzakelijk om het formele verschoningsrecht te effectueren; het formele verschoningsrecht zou weinig waarde hebben als informatie die niet verkregen kan worden bij de arts, vervolgens van de doktersassistent kan worden geëist; daarmee wordt de arts dan “omspeeld”. Het afgeleide verschoningsrecht komt ook toe aan belastingadviseurs als zij een advocaat bijstaan.61 Indien stukken die onder het afgeleide

verschoningsrecht vallen in beslag worden genomen in een strafzaak, mogen ze niet als bewijsmiddelen in een belastingzaak worden gebruikt.

4.3.1 Het informele verschoningsrecht

56 Deze opvatting wordt aangehangen door bijvoorbeeld de Nationale Ombudsman, in: Rapport van 21

december 1999, nr 99/518, AB 2000, 191.

57 Deze opvatting wordt aangehangen door onder meer M.J. Pelinck, in: E.C.G. Okhuizen et al. Hoofdzaken

Formeel Belastingrecht, Den Haag: Boom Fiscale Uitgevers 2017, p. 130.

58 P. van der Wal, Weekblad Fiscaal Recht, 2001/420. 59 P. van der Wal, Weekblad Fiscaal Recht, 2001/420.

60 M.J. Pelinck, in: E.C.G. Okhuizen et al. Hoofdzaken Formeel Belastingrecht, Den Haag: Boom Fiscale Uitgevers

2017, p. 129.

(21)

17 Enkel de klassiek verschoningsgerechtigden komt een formeel verschoningsrecht toe. Er is echter wel een vorm van bescherming van informatie voor de belastingadviseur: het informele verschoningsrecht, door de Hoge Raad erkend in 200562. De Hoge Raad heeft het informele verschoningsrecht gebaseerd

op het fair play-beginsel, een van de beginselen van behoorlijk bestuur.

Het informele verschoningsrecht houdt in dat het fair play beginsel “zich ertegen verzet dat een inspecteur van zijn bevoegdheid ex artikel 47 AWR gebruik maakt om kennis te krijgen van rapporten en andere geschriften van derden voorzover zij ten doel hebben de fiscale positie van de

belastingplichtige te belichten of hem daaromtrent te adviseren”63 Hiervoor is wel als legitimatie

gegeven dat de zware verantwoordelijkheid voor een juiste heffing bij belastingplichtige ligt, terwijl het belastingrecht zo ingewikkeld is dat een “normaal mens” daar zonder professionele hulp niet uitkomt.64 Het zou onrechtvaardig zijn als een inspecteur belastingadvies tegen de belastingplichtige

kan gebruiken, terwijl de belastingplichtige dat advies juist inwint om aan zijn belastingplicht te kunnen voldoen. Het informeel verschoningsrecht strekt zich uit over rapporten en andere geschriften van derden, voor zover deze ertoe strekken de fiscale positie van de belastingplichtige te belichten of hem daaromtrent te adviseren.65

Het informele verschoningsrecht verschilt van het formele verschoningsrecht, in die zin dat het minder verstrekkend is. Het informele verschoningsrecht strekt zich enkel uit over het belastingadviezen en niet over alle informatie die de informeel verschoningsgerechtigde uit hoofde van zijn functie toekomt. Indien stukken “gemengde” informatie bevatten, zoals enerzijds adviezen en anderzijds andere

gegevens, kunnen zij worden geschoond of gesplitst. Evenals het wettelijke verschoningsrecht is het informele verschoningsrecht tevens inroepbaar jegens de rechter: het formele verschoningsrecht beschermt de “drager” tegen de informatieverzoeken die wortelen in het belastingrecht.66 De

opgevraagde informatie moet hem dan wel als zodanig zijn toegekomen. De verschoningsgerechtigde kan zijn recht niet voor zijn eigen belastingaangifte inroepen: artikel 53a AWR ziet enkel op de aangifte van derden. Zou dat wel zo zijn, dan zou dat tot gevolg hebben dat een effectieve belastingheffing bij verschoningsgerechtigden niet meer mogelijk is.

Indien een belastingproces gevoerd wordt over een bestuurlijke boete opgelegd aan een

verschoningsgerechtigde, dan zijn het recht niet tegen zichzelf te hoeven getuigen van artikel 8:28a lid 1 Awb en artikel 6 EVRM relevant. Zie daarvoor hoofdstuk 5.

4.3.2 Het afgeleide informele verschoningsrecht

Ook het informele verschoningsrecht kent een afgeleide variant. Belastingadviezen mogen niet bij een medewerker van de belastingadviseur worden opgevraagd; ook dit vloeit voort uit het

fairplay-beginsel. Eveneens kan de cliënt van een belastingadviseur zich beroepen op een afgeleid informeel verschoningsrecht (maar alleen ten aanzien van de belastingadviezen). Niet beschermd door het informele verschoningsrecht is, volgens de rechtbank Amsterdam, het opvragen van gegevens bij de belastingadviseur voor zover geen andere gegevens verkregen worden dan de belastingplichtige zelf had behoren te verstrekken.67

4.4 Verschoningsrecht gebaseerd op een wettelijke verplichting

In de eerder in paragraaf (2.2.1.2) genoemde Tipgever-zaak (HR 18 december 2015, nr. 15/01348) beriepen ambtenaren van de FIOD zich op een verschoningsrecht op grond van een wettelijke

62 Hoge Raad 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6468. 63 Hoge Raad 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6468.

64 M.J. Pelinck, in: E.C.G. Okhuizen et al., Hoofdzaken Formeel Belastingrecht, Den Haag: Boom Fiscale Uitgevers

2017, p.

65 M.J. Pelinck, in: E.C.G. Okhuizen et al., Hoofdzaken Formeel Belastingrecht, Den Haag: Boom Fiscale Uitgevers

2017, p.

66 J J.A. Vriezen, in: NDFR Deel Formeel Belastingrecht, Commentaar bij artikel 8:28 Awb, (online, laatst

bijgewerkt op 30 mei 2017).

(22)

18 geheimhoudingsplicht. Het Hof oordeelde dat de medewerkers geen verschoningsrecht toekwam, omdat er geen wettelijke basis voor is. De Hoge Raad oordeelde echter:

De in artikel 8:29 Awb opgenomen regeling zou van deze werking worden ontdaan indien zou worden aanvaard dat ambtenaren die tot dezelfde dienst behoren als de inspecteur, zoals de FIOD-ambtenaren, als getuigen ter zitting verschenen, kunnen worden gedwongen de gegevens prijs te geven die de inspecteur in diezelfde procedure niet wil verstrekken. Tot het verstrekken van die informatie kunnen deze getuigen dan ook niet worden gedwongen.

Hieruit blijkt van een informeel (want het heeft geen zelfstandige wettelijke basis) verschoningsrecht dat gebaseerd is op een de geheimhoudingsbepaling van 8:29 Awb. Dit verschoningsrecht is door de Hoge Raad al erkend in 1991.68 Indien een bestuursorgaan weigert informatie te verstrekken die het op

grond van de wet verplicht is te verstrekken, staat het de rechter vrij om daar gevolgen aan te verbinden (8:31 Awb) maar hij heeft niet de mogelijkheid om de informatie van de medewerkers te verkrijgen. Als een beroep op het verschoningsrecht wordt afgewezen, kan alleen degene die zich op het verschoningsrecht beroept daartegen opkomen bij een hogere rechter.69

4.5. Samenvatting en conclusie

In het geval van een verplichting tot het verstrekken van informatie op grond van artikel 8:28 Awb (of een ander artikel) kan een formeel verschoningsgerechtigde (advocaat, apotheker, arts, geestelijke of notaris) weigeren informatie over te leggen, evenals medewerkers die zich op een afgeleid verschoningsrecht kunnen beroepen. Dit geldt wel slechts voor informatie die zij hebben verkregen als (afgeleid) verschoningsgerechtigde. Hiervoor is van belang dat de verschoningsgerechtigden de informatie bij de uitoefening van hun ambt verkrijgen. In het geval dat een advocaat of notaris optreedt als belastingadviseur, is het niet volledig duidelijk of hen een formeel verschoningsrecht toekomt. Ik ben van mening dat dit niet het geval is, aangezien het geven van belastingadvies niet behoort tot de uitoefening van hun ambt.

Een informatieverzoek van de belastingrechter kan door de verschoningsgerechtigden geweigerd worden voor zover het informatie betreft die beschermd wordt door het verschoningsrecht. Dit geldt evenzeer voor de eerder in deze scriptie behandelde verzoeken zoals art. 8:45 jo 8:28 Awb. De rechter kan hier in dit geval niet omheen; uit het due dilligence-arrest van de Hoge Raad is het informele verschoningsrecht eveneens jegens de rechter erkend. Het formele verschoningsrecht geldt in beginsel altijd in rechterlijke procedures ongeacht of die zich afspelen bij de bestuursrechter.

Voor alle verschoningsgerechtigden geldt dat ze een informatieverzoek niet kunnen weigeren indien het betrekking heeft op belastingheffing ten aanzien van hen zelf. Hierbij moet wel in aanmerking worden genomen dat niemand verplicht is tegen zichzelf te getuigen in het geval van een criminal charge als bedoeld in artikel 6 EVRM. Voor een nadere behandeling hiervan verwijs ik naar hoofdstuk 5.

68 Hoge Raad 8 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0409. 69 Hoge Raad 17 november 1967, ECLI:NL:HR:1967:AC4791.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zouden zij niet zijn opgenomen, dan zou waarschijnlijk door verzet van niet alleen de Nederlandse, maar ook van andere delegaties de richtlijn niet tot stand zijn gekomen.. Deze

door hepl'!a1df', pn•dukten bewiJS( en naar rechter meestal moet aannemen op de gronden, worden bevoordeeld boven andere, De rechter kan geen economische

enigingsleven, hebben sterk aan betekenis ingeboet. Daardoor wordt meer op kaart van de overheid gezet. Aanvankelijk heeft dat wellicht geleid tot grote politieke

zelf kiezen of hij eerst naar de bedrijfs- commissie gaat of direct zijn heil bij de kantonrechter zoekt.. Wat pleit voor het een, wat voor

aldus: “B eperkingen op de uitoefening van de in dit h andvest erkende rech ten en vrijh eden moeten bij w et w orden gesteld en de w ezenlijke inh oud van die rech ten en vrijh

Het tweede type kenmerkt zieh door de aanwezigheid van belangrijke, maar voor het ogenblik niet of nauwelijks betwiste waardeoordelen, die overigens wel een verdere uitwerking

Nadat zij heeft gesteld dat ‘indien de Hoge Raad het be- roep zou honoreren de situatie ontstaat dat tevens in hoogste instantie lijkt te zijn beslist dat de wet in strijd is met

Aldus wordt verantwoordelijkheid voor dadelijke tenuitvoerlegging (via de band van de voorlopige hechte- nis) bij de rechter gelegd, zonder dat de minister expliciet erkent dat