ushuis Bibli
eek
SCR 8348
De studiemogelijkheden en studiekeuzes
van Surinaamse scholieren en studenten
Anita Zuithoff
Doctoraalscriptie Culturele Antropologie
Scriptiebegeleider: dr. Chris de Beet
Universiteit van Amsterdam
Inhoudsopgave
Lijst met tabellen, figuren en illustraties
Lijst met afkortingen
Voorwoord
Hoofdstuk l - Inleiding
1.1 Schets Sminaamse samenleving 1.2 Het politieke leven in Sudname 1.3 De 'braindrain' problematiek 1.4 De 'human capital' theorie
Hoofdstuk 2 - Onderwijs in Suriname 2.1 Het Surinaamse onderwijssysteem
2.2
2.3
2.4
2.1.1 De Surinaamse onderwij shistode
2.1.2 Het huidige Sminaamse onderwijssysteem Vwo-scholen in Paramaribo
2.2.1 Algemene Middelbare school 2.2.2 Mr. Dr. J. C. Miranda Lyceum 2.2.3 Lyceum II
2.2.4
vwo
4Anton de Kom Universiteit van Sudname 2.3 .1 Historie
2.3.2 Faculteiten, instituten en samenwerkingsverbanden 2.3.3 Studentengegevens
2.3.4 Probleemvelden
Bureau Onderwijsinformatie en Studiefaciliteiten
Hoofdstuk 3 - Leefsituatie van Surinaamse jongeren 3.1 Gezinssituatie van Surinaamse jongeren
3 .1.1 Gezinsstructuur en opvoedingspatronen 3 .1.2 Economische situatie VI viii x
12
15 16 17 1921
21 21 23 24 25 2526
27 28 28 29 31 32 35 38 38 38 403.1.3
Vrijetijdsbesteding en media3.2
Surinaamse jongeren in het onderwijs3.2.1
Etniciteit3.2.2
Sociale klasse3.2.3
Gender3.2.4
TaalHoofdstuk 4 - Onderzoek VWO scholieren
4.1
Achtergrond scholieren4.2
Studiekeuze scholieren4.2.1
Voorlopige studiekeuze4.2.2
Studeren in Suriname of in het buitenland?4.2.3
Welke factoren zijn belangrijk bij de studiekeuze?4.2.4
Welke studies zijn in Sminame gewenst?4.3
Voorlichting vervolgopleidingen4.3.l
Studievoorlichting op school4.3.2
Zelf op zoek naar informatie 4.4 Toekomstbeeld4.4.1
Toekomst van scholieren4.4.2
Toekomst van SurinameHoofdstuk 5 - Onderzoek studenten Anton de Kom Universiteit
5.1
Achtergrond studenten5.2
Studiekeuze5.2.1
Gekozen studierichting5.2.2
Motivatie studiekeuze5.2.3
Gewenste studierichting5.3
Beeld van de opleiding en universiteit5.4
ToekomstbeeldHoofdstuk 6 - Individuele studiekeuze van scholieren en studenten
6.1
6.2
6.3
Raymond Kimberly Jeff42
43
43
44
45
47
4949
54
54
55
57
59
59
60
61
61
62
63
6565
67
67
68
70
72
74
7878
80
82
6.4
Lilian83
6.5
Raoul90
6.6
Vergelijkende analyse93
Hoofdstuk 7 - Conclusie
96
7.1
Studiemogelijkheden en beperkingen97
7.2
Gewenste en werkelijke studiekeuze97
7.3
Motivatie98
7.4
Kwaliteit universitair onderwijs99
7.5
Studievoorlichting99
7.6
Toekomstbeeld100
7.7
Toekomstige emigratie van hoogopgeleiden100
Naschrift 103
Literatuur 105
Internetadressen 108
Bijlagen 109
Lijst met tabellen, figuren en illustraties
Tabel 1. Aantal studenten Faculteit der Maatschappijwetenschappen, per studierichting,
2000-2001 31
Tabel 2. Aantal studenten Faculteit der Medische Wetenschappen, per studierichting,
2000-2001 3 2
Tabel 3. Aantal studenten Faculteit der Technologische Wetenschappen,
per studierichting, 2000-2001 32
Tabel 4. Aantal studenten Schakeljaar, 2000-2001 32
Tabel 5. Afgestudeerden Faculteit der Maatschappijwetenschappen, vanaf collegejaar
1995/1996 t/m 2000/2001, per geslacht 33
Tabel 6. Afgestudeerden Faculteit der Technologische Wetenschappen, vanaf 1990 t/m
juni 2000 34
Tabel 7. Studentenbestand (nieuwe inschrijvingen), Faculteit der Technologische
Wetenschappen 2001/2002 (t/m 1 december 2001) 47
Tabel 8. Leeftijd eindexamenscholieren vwo, per geslacht 50
Tabel 9. Hoeveel keer zijn de vwo-scholieren op school blijven zitten? 51
Tabel 10. Etnische afkomst vwo-scholieren 52
Tabel 11. Woonplaats vwo-scholieren, per school 52
Tabel 12. Etnische afkomst studenten Anton de Kom Universiteit, per geslacht 66 Tabel 13. Faculteit en studierichting studenten Anton de Kom Universiteit,
per geslacht 68
Tabel 14. Aantal Anton de Kom-studenten per oktober 2000 en per 15 oktober 2001 109 Tabel 15. Nieuwe inschrijvingen per faculteit en in totaal 109 Tabel 16. Aantal eindexamenscholieren per vwo-school en geslacht 109 Tabel 17 a t/m d. Etnische afkomst eindexamenscholieren per vwo-school en geslacht 110
Tabel 18. Gezinssamenstelling vwo-scholieren 112
Tabel 19. Aantal vwo-scholieren dat (af en toe) werkt 112
Tabel 20. Leeftijd studenten Anton de Kom Universiteit, per geslacht 113 Tabel 21. Woonplaats studenten Anton de Kom Universiteit, per geslacht 113 Tabel 22. Studiejaar studenten Anton de Kom Universiteit, per geslacht 114 Tabel 23. Vooropleiding studenten Anton de Kom Universiteit, per geslacht 114
Figuur 1. Kaart Suriname en de districten 12
Figuur 2. Locatie middelbare scholen Paramaribo 28
Figuur 3. Structuur Surinaamse Onderwijssysteem l 15
Foto: Universiteitsbibliotheek Anton de Kom Universiteit 76
Foto: Campus Café Anton de Kom Universiteit 76
Foto: Faculteit der Technologische Wetenschappen, Anton de Kom Universiteit 77 Foto: Gebouwen Faculteit der Technologische Wetenschappen, ADEK Universiteit 77
ADEK AHKCO AMS AVF BO BOS BVF Caricom CELOS EBO ETS FMeW FMijW FTW GLO HAVO HES HBO HBS HKL IDPM IKIM IMEAO IMF IMWO IND InDRA INTEC IOL IT KFC KO
Lijst met afkortingen
Anton de Kom Universiteit
Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs Algemene Middelbare School
Algemeen Vormende Fase Buitengewoon Onderwijs
Bureau Onderwijsinformatie en Studiefaciliteiten Beroepsvormende Fase (van de Kweekschool-B) Caribbean Community
Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Sminame Elementair Beroeps Onderwijs
Eenvoudige Technische School
Faculteit der Medische Wetenschappen Faculteit der Maatschappijwetenschappen Faculteit der Technologische Wetenschappen Gewoon Lager Onderwijs
Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Hogere Economische School
Hoger Beroeps Onderwijs Hogere Burgerschool Hoofdkleuterleid(st)er
Institute for Development Planning and Management Instituut voor Kwaliteitszorg en Informatie Management Instituut Middelbaar Economisch en Administratief Onderwijs Internationaal Monetair Fonds
Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek Nederlandse Immigratie- en Naturalisatie Dienst
International Development Studies Instituut voor Toegepaste Technologie Instituut voor de Opleiding van Leraren Information Technology
Kentucky Fried Chicken Kleuter Onderwijs
KTPI LBGO LNO LTO MER MIN OV MO MULO MVV MWI NATIN NH NPS 0-A OLNO OVV Ph.D PTC SAP SKS Suralco Telesur TU UvA VBO VHP VOJ
vos
VWO WO UBucc
Kaum Tami Persuatan Indonesia: Indonesische Boerenpartij Lager Beroepsgericht Onderwijs
Lager Nijverheids Onderwijs Lager Technisch Onderwijs Management, Economie en Recht
Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling Middelbaar Onderwijs
Meer Uitgebreid Lager Onderwijs Machtiging tot Voorlopig Verblijf Medisch Wetenschappelijk Instituut Natuurtechnisch Instituut
Nationaal Herbarium Nationale Partij Suriname
Opleiding voor Onderwijzeressen-A (KO en eerste 2 lee1jaren GLO) Opleiding Leraren Nijverheids Onderwijs
Opleiding voor Verpleegkundigen
Latijn: Philosophiae Doctor, Nederlands: doctor Poly Technisch College
Structureel Aanpassingsprogramma Surinaamse Kweekschool
Suriname Aluminium Company Telecommunicatiebedrijf Sminame Technische Universiteit
Universiteit van Amsterdam
Voortgezet Buitengewoon Onderwijs
Vooruitstrevende Hervormingspartij (voorheen: Verenigde Hindoestaanse Partij)
Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
Universiteitsbibliotheek
Voorwoord
Mijn interesse is in de afgelopen studiejaren uitgegaan naar jongeren, onderwijs en ontwikkeling. Naast de vakken die worden aangeboden bij Culturele Antropologie heb ik een aantal vakken bij het InDRA (International Development Studies) gevolgd. Door een vakantie in Sminame waarbij veel jongeren mij vertelden dat ze uit Suriname wegwilden, kwam ik op het idee om in Paramaribo mijn veldwerkonderzoek te gaan houden onder jongeren die op het punt staan keuzes te maken over hun toekomst: Wat gaan ze na hun middelbare school doen en waar willen ze dat gaan doen?
Zonder de hulp van veel mensen was deze scriptie niet tot stand gekomen. Ik wil dan ook de volgende mensen bedanken. Ten eerste de familie de la Fuente bij wie ik tijdens mijn twee veldwerkperiodes mocht logeren. De eerste keer moeten ze, denk ik, aan het eind niet meer geweten hebben wat ze met me aan moesten. Ik ben blij dat ik, ondanks een naar einde de eerste keer, toch mocht terugkomen. Ik heb een geweldige tijd gehad!
Mijn onderzoek kon ik niet verrichten zonder de toestemming van het Bestuur van de Faculteit der Maatschappijwetenschappen van de Anton de Kom Universiteit en de directeuren van de vwo-scholen in Paramaribo. Ik wil alle decanen, docenten en (universiteit)medewerkers bedanken bij wie ik terechtkon voor informatie. Mijn dank gaat uit naar Carmen Hankers (eerste medewerker bij de studierichting Rechten) via wie ik toegang heb gekregen tot de Anton de Kom Universiteit. Mijn speciale dank gaat uit naar sociologe drs. Leatitia Beek bij wie ik ook vanuit Nederland via de e-mail met vragen terechtkon en naar Maureen Hermelijn, docente Engels aan het VWO 4 die mij het 'Gedenkboek 10 jaar VWO 4' heeft opgestuurd. Tevens wil ik dr. Gregory Rusland, voorzitter van het bestuur van de Anton de Kom Universiteit, bedanken om mij te woord te staan, ondanks dat ik op dat moment niet in optimale doen was.
Het Bureau Studentenzaken wil ik bedanken voor de statistische gegevens over de Anton de Kom Universiteit en de Nederlandse Ambassade in Paramaribo voor het geven van informatie over het aantal Surinaamse studenten dat een studievisum voor Nederland heeft aangevraagd. Ook wil ik de mensen van het Bureau Onderwijsinformatie en Studiefaciliteiten bedanken voor de infoi·matie over studievoorlichting en het beurzenbeleid.
In Nederland wil ik ten eerste mijn familie, mijn Alphense vriendinnetjes, mijn studievrienden en mijn collega's heel erg bedanken voor alle steun, met name na terugkomst van mijn eerste veldwerkperiode. Ten tweede wil ik Gerhard en Marianne Havranek bedanken voor het in bruikleen mogen nemen van de laptop en taperecorder. Ten derde wil ik mijn scriptiebegeleider, dr. Chds de Beet, bedanken voor alle aanwijzingen en hulp bij het schrijven
van deze scriptie en Dagmar Hoogendyk, met wie ik tegelijkertijd mijn scriptie heb geschreven en aan wie ik veel steun had tijdens het hele scriptieproces.
Als laatste, en belangrijkste, wil ik alle vwo-scholieren en universitaire studenten in Suriname bedanken die hebben meegewerkt aan mijn onderzoek. Zonder jullie medewerking had ik dit niet kunnen doen!
Alphen a/d Rijn, oktober 2003
Hoofdstuk l - Inleiding
Suriname maakt deel uit van het Caribische gebied. Het ligt op het Zuid-Amerikaanse continent, omgeven door de Atlantische Oceaan in het noorden, Guyana in het westen, Frans Guiana in het oosten en Brazilië in het zuiden. Suriname is ruim vier keer zo groot als Nederland en is verdeeld in tien districten: Paramaribo, Wanica, Nickerie, Sipaliwini, Commewijne, Marowijne, Para, Saramacca, Brokopondo en Coronie (zie figuur l ). Een groot deel van het land is overdekt met regenwoud. De bevolking die geschat wordt op 433.000 woont voornamelijk in de kuststreek, met name in de hoofdstad Paramaribo (294.000 inwoners) (Statistisch Jaarboek Algemeen Bureau voor Statistiek (ABS) (2000), 'Suriname in cijfers', www.suriname.nu/cbs/ 11.htm).
Figuur 1. Kaart Suriname en de districten
@ 1J,11J.11.1J.w•:orld·9'1z>!i:l:~~r.o::i::•m
http://www.world-gazetteer.com/m/m sr.gif
De bevolking groeit door de voortdurende emigratie bijna niet. Ongeveer de helft van alle Surinamers zit inmiddels in Nederland en vooral de uittocht van geschoold kader blijft doorgaan. Volgens officiële cijfers liep het Surinaamse migratieoverschot naar Nederland op
van 1094 in 1981 tot 6584 in 1992. In 1993 bereikte de emigratie uit Suriname naar Nederland met 9083 personen een piek. De scherpe daling naar 3481 emigranten in 1997 was vooral het gevolg van de in 1994 ingevoerde verscherpte toelatingsregeling in Nederland (Buddingh', 1999:423,424). Deze exodus heeft Suriname niet alleen economisch maar ook bestuurlijk ernstig verzwakt.
Deze scriptie gaat over het toekomstige hoogopgeleide kader van Suriname en het wel of niet wegtrekken van hen naar het buitenland. Het verschijnsel van wegtrekkend intellectueel kader wordt 'brain drain' genoemd. Sedoc-Dahlberg ( 1971 :5) noemt het feit dat vele studenten na het beëindigen van hun studie in het buitenland niet bereid zijn terug te keren naar hun land, één van de grootste problemen is waarmee vele ontwikkelingslanden te kampen hebben. Suriname investeert in (hoger) onderwijs, maar heeft door het wegtrekken van veel mensen alsnog een gebrek aan hoogopgeleid kader en ziet zich genoodzaakt dure hoogopgeleide mensen uit het buitenland te halen. Het wegtrekkende hoogopgeleide kader uit Suriname voorziet de ontwikkelde landen van extra kennis en vaardigheden, terwijl het de economische groei van Sminame belemmert.
In deze scriptie ga ik uit van drie categorieën van 'brain drain'. De eerste categorie zijn Surinaamse scholieren die na de middelbare school wegtrekken om hun vervolgopleiding in het buitenland te doen. De tweede categorie zijn Surinaamse studenten die voor een specialisatie of master naar het buitenland gaan en de derde categorie zijn Suiinamers die na hun opleiding in het buitenland gaan werken omdat er in Su1iname geen passend werk is of omdat ze vinden dat ze onderbetaald worden. Als diegenen die na een studie of specialisatie in het buitenland naar het moederland terugkeren is er natuurlijk niets aan de hand, maar door de decennia heen is gebleken dat een groot deel van de Surinaamse studenten in het buitenland, voornamelijk Nederland, blijft.
In de jaren zestig en zeventig is er wereldwijd vrij veel aandacht besteed aan de 'brain drain' problematiek, tegenwoordig veel minder terwijl het probleem nog steeds bestaat. Ik wil daarom kijken hoe het met het aankomende hoogopgeleide kader van Suriname gesteld is. Mijn onderzoek is gericht op hoe het toekomstige hoogopgeleide kader keuzes maakt over studierichting en locatie. Wie zijn er van plan om naar het buitenland te gaan? En wat vinden diegenen die achterblijven van de studiemogelijkheden in Suriname, de kwaliteit van het onderwijs en van de studievoorlichting? En, hoe zien zij hun toekomstperspectief (in Suriname)?
Ik kom hiermee tot de volgende probleemstelling:
Wat zijn de studiekeuzemogelijkheden van Surinaamse middelbare scholieren en studenten?
Welke studiekeuzes maken Surinaamse vwo-scholieren en universitaire studenten en welke overwegingen spelen daarbij een rol?
Ik wil hierbij de volgende subvragen hanteren: Op welke manier vindt er studievoorlichting plaats?
Wat vinden Surinaamse vwo-scholieren en universitaire studenten van de studievoorlichting op school?
Wat vinden Surinaamse vwo-scholieren en universitaire studenten van de kwaliteit van het Surinaamse onderwijs?
Hoe zien Surinaamse vwo-scholieren en universitaire studenten hun toekomstperspectief en die van Suriname?
Om deze vragen te beantwoorden heb ik veldwerk gedaan in Paramaribo. Mijn eerste veldwerkperiode heeft plaatsgevonden van 11 november 2001 tot en met 7 februari 2002, de tweede van 7 oktober 2002 tot en met 6 december 2002. De eerste keer heb ik mij voornamelijk beziggehouden met de universiteit en haar studenten. Ik heb enquêtes uitgedeeld onder studenten en heb met een aantal studenten, docenten en andere universiteitsmedewerkers interviews gehouden. Tevens ben ik langsgegaan bij het BOS (Bureau Onderwijsinformatie en Studiefaciliteiten).
Tijdens mijn tweede veldwerkperiode ben ik langsgegaan bij de vier vwo-scholen die Paramaribo telt. Ook hier heb ik een vragenlijst uitgedeeld onder de eindexamenscholieren en heb ik gesproken met directeuren, decanen en docenten. Ik heb met een aantal eindexamenscholieren interviews gehouden en een aantal andere scholieren heb ik per email vragen gestuurd. Verder heb ik mij verdiept in de literatuur die er in Suriname en Nederland beschikbaar is.
In dit eerste hoofdstuk wil ik na het geven van een schets van de Surinaamse samenleving verder ingaan op de 'brain drain' problematiek en zal ik de 'human capital' theorie behandelen. De historie van het Surinaamse onderwijs en het huidige onderwijssysteem evenals een bespreking van de verschillende vwo-scholen en de universiteit komen in het tweede hoofdstuk aan de orde. Ook wordt aangegeven welke instantie zich in Suriname bezighoudt met het verstrekken van onderwijs- en studievoorlichting en uitvoering geeft aan het beurzenbeleid. In het derde hoofdstuk wordt de gezinssituatie van Surinaamse
jongeren besproken en zal worden aangegeven welke verschillen er op het gebied van sociaal culturele afkomst, sociale klasse, gender en taal tussen scholieren binnen het Surinaamse onderwijs zijn. In het vierde hoofdstuk zal worden begonnen met het presenteren van de onderzoeksresultaten van de Surinaamse vwo-eindexamenscholieren, die dit jaar een studiekeuze zullen gaan maken. En in het vijfde hoofdstuk zullen die worden gepresenteerd van universitaire studenten, die terugkijken op een aantal studiekeuzes die ze hebben gemaakt en wellicht voor nieuwe keuzes komen te staan. Om een beter beeld te krijgen van individuele keuzes van Surinaamse jongeren in verschillende fasen van hun studiecarrière heb ik een case studie van drie scholieren en twee studenten gemaakt in hoofdstuk 6. In het laatste hoofdstuk presenteer ik mijn conclusie.
1.1 Schets Surinaamse samenleving
Suriname is een multi-etnische samenleving. De basis hiervoor werd gelegd in de koloniale tijd toen slaven en contractarbeiders werden verscheept naar de plantages. Tegenwoordig vormen de Creolen (de nakomelingen van Afrikaanse slaven), de Hindoestanen en de Javanen de drie grootste etnische groepen in Suriname (respectievelijk 32 procent, 35 procent en 15 procent). De Marrons (of Boslandcreolen), nakomelingen van de Afrikaanse slaven die zijn gevlucht van de plantages en in het binnenland zijn gaan wonen, zijn de vierde etnische groep (10 procent). Tenslotte zijn er de Indianen, de Libanezen, de Boeroes (nakomelingen van Nederlandse boeren) en de Chinezen die de resterende 8 procent uitmaken. Tegenwoordig vestigen zich ook steeds meer Guyanezen en Brazilianen in Suriname, de laatste groep vooral om (illegaal) goud te zoeken.
Economisch gezien is Suriname grotendeels afhankelijk van een paar exportproducten, vooral bauxiet en aluminium, terwijl de binnenlandse productie en consumptie erg afhankelijk zijn van import en ontwikkelingshulp. De politieke ontwikkeling van Sminame is sinds haar formele onafhankelijkheid in 1975 problematisch te noemen. Politieke onrust in de beginjaren tachtig, waaronder een bloedige coup door het militaire apparaat onder leiderschap van Desi Bouterse en een opstand geleid door de Marron leider Ronnie Brunswijk tegen de militaire regering, resulteerde in onstabiele politieke machtsrelaties, ook na de terugkeer van een burgenegering in 1987. Deze politieke problemen, samen met de economische crisis, de tijdelijke stopzetting van vitale Nederlandse ontwikkelingshulp (voor een deel hersteld in 1987) en een star en gedateerd economisch beleid karakteriseerden de nationale ontwikkeling van Suriname in de jaren negentig (Kromhout, 2000: 142).
De belangrijkste karakteristiek van de huidige economische crisis is het voortdurende tekort aan buitenlandse valuta en de hoge niveaus van inflatie. In 1994 werden er eindelijk neoliberale maatregelen genomen om de economie te stabiliseren, waaronder het verlagen van het budget voor de publieke sector en het aanpassen van prijzen. Toch trad hyperinflatie al in voor de introductie van de SAP. Stabilisatie werd bereikt in 1996, maar in 1997 steeg de jaarlijkse inflatie weer (Kromhout, 2000). Anno 2003 is de Surinaamse gulden nog steeds niet stabiel. Per 1 januari 2004 zal Suriname overstappen op de Surinaamse dollar en zal men drie nullen schrappen. De omwisseling moet vooral een psychologisch effect sorteren: hoe minder nullen, hoe meer vertrouwen.
De koopkracht van de Surinaamse gulden is door de hoge inflatie cijfers snel gedaald: in 1993 was een Sminaamse gulden hetzelfde waard als 7 cent in 1980. In 1999 was de Surinaamse gulden met 80 procent gedevalueerd. Evenzo daalde het per capita inkomen van 2028 Amerikaanse dollar in 1984 naar 880 dollar in 1997, een daling van meer dan 50 procent. In 1996 rapporteerde de Wereldbank dat 47 procent van de totale populatie van Suriname in absolute armoede leefde. Volgens dit rapport, eindigde Sminame als tweede onder de Caribische landen met het grootste aantal arme mensen. Haïti had het hoogste armoedecijfer, 65 procent van de bevolking leefde hier in absolute armoede (Kromhout, 2000:143).
De relatie tussen het per capita inkomen en het armoedeniveau wordt gemaskeerd door de substantiële omvang van extra aanvoer van geld en goederen die worden gestuurd door familie en vrienden die in het buitenland wonen. Overmakingen, vooral van Surinaamse migranten in Nederland aan hun familie in Suriname, worden geschat op jaarlijks 50 miljoen Amerikaanse dollar. Dit is een enorme aanvulling op de 120 miljoen dollar die jaarlijks door de belangrijkste exportproducten, bauxiet en aluminium, worden binnengebracht. Echter, deze overmakingen worden niet geregistreerd en daarom laten de echte inkomens van huishoudens andere patronen zien (Kromhout, 2000:143).
1.2 Het politieke leven in Suriname
Na de Tweede Wereldoorlog groeide het zelfbewustzijn van de Surinamers zienderogen en politieke partijen schoten als paddestoelen uit de grond. De eerste was de Moslim Partij Suriname, een paar maanden later volgde de Nationale Partij Suriname (NPS), met een achterban die voornamelijk uit Creolen bestond, en door een fusie van verschillende splinters ontstond de Verenigde Hindoestaanse Paiiij, later omgedoopt in de Vooruitstrevende
Hervormingspartij (VHP). Ook de Javanen stichtten hun eigen partij: de KTPI. Emancipatie van de eigen achterban was voor de diverse partijen het belangrijkste programmapunt.
Zodra de ene partij (etnische groep) aan de macht kwam werd de eigen achterban rijkelijk bedeeld met baantjes en op andere manieren bevoordeeld. Deze patron-client relaties bestaan nog steeds. Dew (1994:214) zegt dat het in een land met meerdere etnische groepen moeilijk is om aan een stabiele meerderheid te komen, want naast de verschillende etnische groepen bestaan er ook verschillen binnen deze groepen, zoals links-recht en persoonlijke- en generatieverschillen. Daarnaast bestaan er ook anti-etnische groepen, die de organisatie van het politieke leven langs etnische lijnen verwerpen.
Dew geeft aan dat het moeilijk is aan coöptatie te ontkomen:
"Fragmentation not only weakens, it also corrupts, since those who are at or near the head of a multiethnic society must co-opt in order to aggregate, and whoever engages in co-optation is in turn co-opted. Politica! vision survives only in the opposition, and even this may be readily exchanged for clienthood under an obliging patron" (Dew, 1994:214).
Door deze manier van politiekvoeren worden de fundamentele problemen in het land niet aangepakt, waaronder: de gezondmaking van het overheidsapparaat waar teveel ambtenaren werkzaam zijn, een drastische hervorming van het belastingstelsel en de alarmerende staat van de onderwijs- en gezondheidszorgsector. Verder behoeft de rechterlijke macht vernieuwing en moeten er staatkundige hervormingen worden doorgevoerd.
In het onderwijs vinden sinds 1966 regelmatig stakingen plaats. Door de voortdurende inflatie waar geen enkele regering iets aan heeft kunnen doen, kunnen de ambtenaren niet meer rond komen van hun salaris. Het gevolg is dat de scholieren soms weken niet naar school kunnen. Dit was ook het geval tijdens mijn eerste veldwerkperiode in januari 2002.
1.3 De 'braindrain' problematiek
Suriname heeft net als veel andere ontwikkelingslanden te kampen met een tekort aan hoogopgeleid kader. Migratie van hoogopgeleide mensen heeft altijd bestaan, maar tot de jaren 60 van de twintigste eeuw bestond de 'brain drain' van hoogopgeleiden in het Zuiden naar geïndustlialiseerde landen in het Noorden nauwelijks. Daarvoor waren het voornamelijk laagopgeleide arbeiders uit het Zuiden die voor het grootste gedeelte door de overheid werden aangemoedigd te migreren en die de hoogopgeleide arbeiders in de geïndust1ialiseerde landen aanvulden. De migratie van professioneel en academisch gekwalificeerd personeel vond in die tijd juist voornamelijk plaats tussen geïndustrialiseerde landen en bereikte haar piek vlak na de Tweede Wereldoorlog. Een groot aantal goed getrainde arbeiders en academisch
geschoolde en professionele specialisten emigreerden toen vanuit de economisch zwakke landen in Europa naar Noord Amerika. Deze migratie werd in het algemeen geaccepteerd, omdat het in overeenstemming was met de verwachtingen van de economische theorie dat in een geïntegreerde internationale arbeidsmarkt migratie het surplus aan aanbod en vraag op verschillende locaties evenredig zou verdelen en dat beide economieën ervan zouden profiteren.
Sinds de jaren 60, echter, zijn gekwalificeerde arbeiders ook uit veel ontwikkelingslanden geëmigreerd om werk te vinden in de geïndustrialiseerde landen van het Noorden en zijn ze daar vaak permanent gebleven. Dit werd vooral door de betrokken regeringen van de Derde Wereld landen fel bekritiseerd; niet alleen leek de migratie van gekwalificeerde arbeiders een vorm van "omgekeerde technologie transfer", dat de minder ontwikkelde landen van een cruciale en wanhopig nodige factor voor groei en ontwikkeling ontnam, het werd ook niet langer geaccepteerd als het resultaat van de wereldwijde werking van het mechanisme dat de vraag en het aanbod op de markt voor gekwalificeerde arbeiders gelijk maakte, maar gezien als het gevolg van oneerlijke competitie van de machtige geïndustrialiseerde landen - en vooral de Verenigde Staten van Amerika - ten kosten van de zwakke ontwikkelingslanden (Körner, 1998: 26, 27).
De 'brain drain' problematiek was vooral in de jaren zestig en zeventig actueel, economen en andere wetenschappers zoals Walter Adams (1968), Robert G. Myers (1972), Jagdish N. Bhagwati (1976), Herbert G. Grubel en Anthony Scott (1977), William A. Glaser (1978), en Doris Galinski (1986) hebben er in die tijd aandacht aan geschonken. Tegenwoordig wordt er veel aandacht besteed aan de migratieproblematiek, maar niet meer zozeer aan de 'braindrain'. Om een idee te geven van de huidige 'braindrain' problematiek in de wereld leun ik daarom op Kömer (1998), die in een artikel in het blad Intereconomics aangeeft dat de 'brain drain' nog steeds een probleem is.
Ondanks dat in vergelijking met de huidige, wereldwijde schaal van migratie, de migratie van hoogopgeleiden beperkt is, is het volgens Kömer toch van belang de grootte en de richting ervan te bekijken. De meest opvallende stroom is de migratie van professioneel en academisch gekwalificeerde arbeiders uit Zuid en Centraal Amerika naar Noord Amerika. Tussen 1960 en 1990 hadden in de Verenigde Staten en Canada samen meer dan 1 miljoen gekwalificeerde immigranten uit ontwikkelingslanden een dienstbetrekking, de meerderheid van hen uit Latijns Amerika en Azië. De landen die het meest getroffen werden zijn overduidelijk de naaste buren in het Caribische gebied en Centraal Amerika, die op deze manier een substantieel deel van hun commerciële middenklasse en universitair
afgestudeerden kwijtraakten aan het Noorden. Binnen Zuid-Amerika zelf is er een substantiële migratie naar Venezuela, Mexico, Argentinië en Brazilië vanuit buurlanden, maar professioneel gekwalificeerde arbeiders en academici emigreren ook in beduidende aantallen uit Argentinië en Colombia naar de Verenigde Staten, en tegenwoordig ook steeds meer naar Spanje en Italië.
Azië, Japan en Australië hebben lang gekwalificeerde immigranten uit landen uit de reg10 aangetrokken. Recentelijk zijn ook nieuw geïndustrialiseerde landen waaronder Singapore een bestemming voor gekwalificeerde migranten. Er is bijvoorbeeld gerapporteerd, dat tijdens de jaren 70 de Filippijnen meer dan 10% van haar gekwalificeerde arbeiders aan de Verenigde Staten en aan de snel groeiende Oost Aziatische landen kwijtraakten. Ongeveer tegelijkertijd emigreerde zo'n 20% van de gekwalificeerde bevolking van Bangladesh.
Afrika lijkt het meest getroffen te worden door de emigratie van gekwalificeerde mensen. Een deel van deze migratie bestaat uit academici, die voornamelijk in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten gestudeerd hebben en die na afloop van hun studie weer emigreren. Daarnaast migreert een substantieel deel van de professioneel gekwalificeerde arbeiders van arme naar meer welvarende landen binnen Afrika. Nigeria in West Afrika en Kenia in Oost Afrika zijn bijvoorbeeld magneten voor zulke migranten. Tussen 1985 en 1990 zijn zo'n 60.000 doktoren, ingenieurs en universiteitsmedewerkers uit Afrika ve11rokken; sinds 1990 zou het zelfs gestegen zijn tot zo'n 20.000 per jaar. Dit fenomeen is vooral opvallend in Ghana, waar rond een derde van alle gekwalificeerde arbeiders is geëmigreerd, en in Soedan, waar tussen een derde en de helft van alle academisch geschoolde ingenieurs is vertrokken. In Noord Afrika zijn Egypte en Algerije bijzonder hard getroffen door de emigratie van professioneel en academisch gekwalificeerde arbeiders.
1.4 De 'human capital' theorie
De gevolgen van de 'brain drain' mogen dan voor veel ontwikkelingslanden rampzalig zijn, voor individuen zijn de gevolgen van hun keus om te migreren misschien wel heel positief en maken ze kans op een betere toekomst dan hun geboorteland ze kon bieden.
De beoordeling van de economische en sociale gevolgen van de migratie van hoogopgeleide mensen uit ontwikkelingslanden hangt af van het niveau waarop de vraag beschouwd wordt; die van de individuele migranten of die van de gehele economische gemeenschappen van de landen van oorsprong of bestemming. Op nationaal en regionaal niveau kan emigratie van gekwalificeerde mensen dan problematisch zijn omdat het de nationale en regionale ontwikkeling in de weg staat. Op het niveau van het individu kan
duidelijk gezegd worden dat emigratie het resultaat is van professionele carrièreplanning en dat, als het succesvol is, het ze financiële en vaak ook niet-financiële voordelen brengt. Als de beslissing om te emigreren enkel afuangt van de wens van de migrant (en wellicht zijn familie) en wanneer hij rationeel handelt, zal hij alleen besluiten te emigreren als de verwachte voordelen de verwachte kosten overtreffen (Körner, 1998: 27, 28).
Dit idee is sinds het midden van de jaren zestig in eerste ruwe vorm geformuleerd als 'de theorie van het menselijk kapitaal' (human capita! theory). In de kern komt deze theorie erop neer dat het volgen van onderwijs beschouwd kan worden als een investering in kennis en vaardigheden, waarvoor kosten worden gemaakt, die in de toekomst baten opleveren (Oosterbeek, 1992: 179).
Het idee dat mensen zich bij onderwijskeuzen laten leiden door de voordelen die ze daarvan verwachten, beperkt zich niet noodzakelijk tot de keuze van het onderwijsniveau. Ook de keuze voor een bepaalde instelling kan daarop zijn gebaseerd (Oosterbeek, 1992:183). Surinaamse studenten zullen naar het buitenland (willen) gaan om te studeren, omdat ze denken daar meer baat bij te hebben voor hun verdere toekomst. Waarschijnlijk gaan ze ervan uit dat de kwaliteit van het onderwijs in het buitenland beter is en dat ze met een buitenlands diploma meer kans maken op de Surinaamse en internationale arbeidsmarkt. Als ze merken dat er in het buitenland ook betere carrièremogelijkheden zijn, zijn ze sneller geneigd om daar na hun studie permanent te blijven. De investeringen in het onderwijs leveren dan voor het individu baten op maar niet voor Suriname.
Hoofdstuk 2 Onderwijs in Suriname
In dit tweede hoofdstuk zal er een schets gegeven worden van de historie van het Surinaamse onderwijs en een samenvatting van het huidige Surinaamse onderwijssysteem. Tevens zullen de verschillende vwo-scholen in Paramaribo en de Anton de Kom Universiteit van Sminame behandeld worden en zal er aangegeven worden welke overheidsinstantie betrokken is bij de studiemogelijkheden van Surinaamse studenten.
2.1 Het Surinaamse onderwijssysteem
In deze paragraaf zal een impressie worden gegeven van het Surinaamse onderwijssysteem. Een korte schets van de Surinaamse onderwijshistorie wordt gevolgd door een beschrijving van het huidige onderwijssysteem.
2.1.1 De Surinaamse onderwijshistorie
Het volksonderwijs in Suriname kwam pas aan het eind van de 19e eeuw tot ontwikkeling. Het eerste onderwijs aan de slaven werd door de Moravische Broeders gegeven. In 1844 begonnen zij eenvoudig onderwijs aan de slavenkinderen te geven en richtten zij in Paramaribo en in de districten scholen op met dit doel. Daarnaast stichtten zij opleidingsscholen voor onderwijzers in Paramaribo en op de plantage Rust en Werk. De eerste kwekelingen waren daardoor slavenkinderen. Vanaf 1852 begonnen ook de rooms-katholieken met het oprichten van scholen.
De Moravische Broeders werden overigens pas op de plantages toegelaten om zich met de christelijke vorming van de slavenbevolking bezig te houden, toen de eigenaren hier hun eigen voordeel in zagen. Het rationele karakter van de slavernij was al eerder gebleken uit de belangrijke verbeteringen die in het lot der slaven na 1808 optrad. Vanaf toen werd de invoer van slaven namelijk verboden. Plantagehouders begonnen zich te beijveren voor betere leefomstandigheden van de slaven en het bevorderen van een christelijke huwelijksmoraal. Zij verwachtten dat een daaruit voortvloeiend geboorteoverschot de bestaande slavenbevolking op peil kon houden en men zag het onderwijs van de Christelijke Broedergemeente als middel hiertoe. De basis voor een westerse opvoeding van de massa was daarmee gelegd. Ondanks de kerstening van de slaven leefde toch nog sterk de opvatting dat goede tucht, orde en een flinke mate van dwang door middel van doelmatige strafoefeningen, voor de zwarte massa even onontbeerlijk was als eten en drinken (Pel, 1990:11).
Het openbare onderwijs nam een aanvang in 1867, na de afschaffing van de slavernij m 1863, ook wel de Grote Emancipatie genoemd. De invoering van de leerplicht voor
kinderen van 7 tot 12 jaar vond reeds plaats in 1876. In deze periode verrezen tal van scholen van missie en zending, zowel in Paramaribo als in de districten. Gedurende deze tijd was er dan wel sprake van een kwantitatieve groei, de kwaliteit liet, ook voor de toen gangbare normen, te wensen over. Het Christelijk onderwijs domineerde, 60% van alle scholieren volgde het christelijk onderwijs. Pas na 1960 werd het bijzonder onderwijs in Suriname uitgebreid met Islamitische en Hindu-scholen. Het bijzonder onderwijs speelt nog steeds een belangrijke rol in Suriname, met name binnen het basisonderwijs (Pel, 1990 en Identificatiemissie, 1989).
In de periode 1925-1945 valt een sterke, door Nederland opgelegde versobering te constateren. Vooral in de districten werden de leerlingen aan ongekwalificeerde leerkrachten toevertrouwd. Deze discriminatie tussen stad en district werd versterkt door tweeërlei omstandigheden: ten eerste was het voortgezet onderwijs in de stad geconcentreerd, waardoor de districtskinderen hiervan verstoken waren. In de tweede plaats bestond de bevolking in de districten merendeels uit Hindoestanen en Javanen, voor wie het Nederlands als voertaal een veel grotere handicap betekende dan voor de Creolen, die voornamelijk in de stad woonden (Pel, 1990).
Na de Tweede Wereldoorlog begonnen onderwijzersorganisaties met krachtige acties voor verbetering van het onderwijs. Mede door deze acties en de eruit voortgekomen verzoekschriften over de reorganisatie van het onderwijs, stelde de Nederlandse regering d'Haens, een onderwijskundige, voor het Surinaamse onderwijs aan. Deze bevestigde dat de klachten die onder andere van de zijde der Onderwijsvakverenigingen gehoord werden, niet overdreven waren en werkte een nieuw onderwijsstelsel voor Suriname uit. Verschillende hieruit doorgevoerde maatregelen zijn voor Sminame een belangrijke stap geweest op de weg van de ontwikkeling van het huidige onderwijs. (Pel, 1990:13).
Naast de verzuiling van het onderwijs zijn er nog een aantal elementen van het Nederlandse onderwijssysteem die Suriname van Nederland heeft geërfd. In de eerste plaats was dat in het verleden de inhoudelijke oriëntatie van het onderwijs grotendeels op Nederland was gericht. Leerboeken en onderwijsmethoden kwamen grotendeels uit Nederland. Door het overnemen van de Nederlandse onderwijsstructuur, was het Surinaamse onderwijssysteem niet of nauwelijks gericht op de Sminaamse sociale en economische realiteit. Een tweede gevolg van de oriëntatie op Nederland is dat door velen het onderwijs in Suriname lange tijd beschouwd werd als een voorbereiding op een vervolgstudie m Nederland (Identificatiemissie, 1989:5).
2.1.2 Het huidige Surinaamse onderwijssysteem
Het Ministerie van Onderwijs en Volkshuisvesting (MINOV) is tegenwoordig verantwoordelijk voor de zorg van het onderwijs in Suriname. Het huidige Surinaamse onderwijssysteem bestaat uit het Lager-, Middelbaar-, Hoger en Universitair Onderwijs. Het (formele) Surinaamse onderwijssysteem kan worden verdeeld in1
a. het Basisonderwijs, bestaande uit: het Kleuter Onderwijs (KO);
het Gewoon Lager Onderwijs (GLO); het Buitengewoon Onderwijs (BO).
b. het Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau (VOJ), bestaande uit: het Meer Uitgebreid Lager Onderwijs (MULO);
het Voortgezet Buitengewoon Onderwijs (VBO); de Eenvoudige Technische School (ETS);
het Lager Beroepsgericht Onderwijs (LBGO); het Lager Nijverheids Onderwijs (LNO); het Lager Technisch Onderwijs (LTO); het Elementair Beroeps Onderwijs (EBO).
c. het Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau (VOS), bestaande uit: het Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs (HAVO); het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO);
het Middelbaar Beroeps Onderwijs, waaronder het Natuur Technische Instituut (NATIN), het Instituut Middelbaar Economisch en Administratief Onderwijs (IMEAO), en het Kweekschoolonderwijs (SKS).
d. het Hoger- en Universitair Onderwijs, bestaande uit: Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL); Opleiding Leraren Nijverheids Onderwijs (OLNO);
Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs (AHKCO); - Anton de Kom Universiteit (ADEK).
(Wong, 1984 en Identificatiemissie, 1989, en Craig en Illes-Deekman, 1998)
Naast het formele onderwijssysteem dat valt onder de verantwoordelijkheid van het MINOV bestaan er in Suriname nog andere cursussen en vakopleidingen die deels door de
1
overheid, deels door paiiiculiere instituten worden verzorgd. Dit is bijvoorbeeld het in 1997 opgerichte Poly Technisch College (PTC), het enige instituut waar vervolgopleidingen op hogerberoepsniveau mogelijk zijn voor de vakken Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde, Bouwkunde, Civiele Techniek en Informatietechniek. Verder is er de Opleiding voor Verpleegkundigen (OVV) en sinds kort de Hbo-opleiding Bedrijfseconomie dat wordt verzorgd door de Ichtus Hogeschool Rotterdam.
In het kmi zal nu het middelbaar, hoger en universitair onderwijs besproken worden:
-Het VOJ is in principe bestemd voor de leeftijdscategorie 12-16 jaar. Het VOJ vormt het vervolgonderwijs op het basisonderwijs en is bedoeld als voorbereiding op de beroepsuitoefening en/of het voortgezet onderwijs. De vierjarige MULO vormt in Suriname de hoofdmoot van het voortgezet onderwijs. Binnen de MULO kent men een A en een B richting (Klazinga, 1987).
-Het voortgezet onderwijs senioren (VOS) duurt twee (HAVO) of drie (VWO) jaar en is gericht op de voorbereiding tot respectievelijk het hoger beroeps en het wetenschappelijk onderwijs (Blufpand, 1995:23). De HAVO is een tweejarige opleiding die toegang biedt tot de lerarenopleiding van het IOL, de MO-A van het IOL, de Beroepsvormende fase (BVF) van de Kweekschool, de Kunstacademie (AHKCO) en het OLNO. Het Havo-diploma geeft recht op toelating tot 2 VWO (Identificatiemissie, 1989:9). Het Vwo-diploma geeft toegang tot de Anton de Kom Universiteit van Suriname.
-Het HBO duurt doorgaans vier jaar en is gericht op de voorbereiding op posities en functies liggend op het niveau van midden en hoger kader. Er zijn maar drie formele hbo-instellingen in Suriname: het IOL, het OLNO en de AHKCO. Het wetenschappelijk onderwijs (WO) aan de Anton de Kom Universiteit dumi zes à zeven jaar en moet het hoger maatschappelijk kader leveren (Blufpand, 1995).
2.2 Vwo-scholen in Paramaribo
Deze paragraaf behandelt de verschillende vwo-scholen in Paramaribo waar ik mijn onderzoek heb verricht. Naast het Voorgezet Wetenschappelijk Onderwijs in Paramaribo is er in Suriname een vwo-afdeling in Lelydorp, in het district Wanica, en één in Nieuw Nickerie,
in het district Nickerie. De vwo-scholen in Paramaribo zijn de Algemene Middelbare School, het Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum (Lyceum I), het Lyceum II en het VWO 4.
2.2.1 Algemene Middelbare school
Vanaf de sluiting van de eerste middelbare school in 1878, vier maanden nadat zij geopend was, was de Surinaamse gemeenschap zich blijven inspannen voor een nieuwe school. Een middelbare school werd als noodzaak gezien voor de verdere ontwikkeling van het land. De wens tot het herinstellen van zo'n school, opnieuw geuit in 1945, werd mede gevoed door het feit dat Paramaribo tijdens de Tweede Wereldoorlog een middelbare school kende. Het betrof een betaalde opleiding, waar de gemeenschap, de oorlogssituatie in aanmerking genomen, tevreden over was (Gobardhan-Rambocus, 2001).
Het College van Algemeen Bestuur had in 1949 het besluit genomen tot de oprichting van de AMS (een driejarige bovenbouw op de Mulo). Er werd niet voor de HBS (van 6 jaar) gekozen op grond van vooral financiële overwegingen. Vakleerkrachten zouden aangetrokken kunnen worden om les te geven op een gecombineerde middelbare en kweekschool, wat voor bijna alle vakken alleen zou kunnen als de middelbare school niet meer dan drie lee1jaren telde. Bij een volledige HBS zou er bij de oprichting al sprake van een dubbele lerarenbezetting moeten zijn (Gobardhan-Rambocus, 2001).
In de loop van 1950 arriveerden diverse volledig bevoegde leerkrachten ten behoeve van de AMS en de SKS in Suriname. Toen eind maart een aantal tegelijk aankwam, werd in april 1950 besloten met een eerste klas voor de AMS te beginnen. In 1949 was reeds een SKS-klas begonnen. De AMS begon met een B-afdeling (natuurwetenschappelijke afdeling) en in 1952 kwam er een A-afdeling bij. In 1952 en 1955 werden bij Koninklijk Besluit respectievelijk het einddiploma van de B en A afdeling van de AMS gelijkgesteld met het getuigschrift van de Nederlandse HBS-Ben A. De toeloop naar de AMS was zo groot, dat een numerus clausus moest worden ingesteld. Ook de Mulo-scholen hadden een adviserende stem. Omdat het aantal aanmeldingen groot bleef, werd een toelatingsexamen ingesteld (Gobardhan-Rambocus, 2001).
Tegenwoordig telt de AMS zo'n 640 scholieren, waarvan ongeveer 220 eindexamenkandidaten die zijn verdeeld over negen klassen.
2.2.2 Mr. Dr. J. C Miranda Lyceum
De AMS bleek in haar toenmalige vorm te kort te schieten. Suriname had een grote behoefte aan academici op alle mogelijke terreinen. Het was daarvoor afhankelijk van buitenlandse
krachten, wat een ongezonde situatie werd genoemd. Daarom werd midden jaren zestig de gedachte geopperd een lyceum op te richten in navolging van het moederland. Dit schooltype bereidde voor op alle richtingen van hoger en voortgezet middelbaar onderwijs (HAVO, Atheneum en Gymnasium). De school zou een onderbouw van één of twee jaar hebben, waarna een splitsing zou plaatsvinden in een HBS- en een Gymnasiumafdeling. Het programma van de drie hoogste klassen van de HBS-afdeling zou overeenkomen met het Surinaamse AMS-programma. Het rneuwe voor Suriname zou dus ZIJn de gymnasiumafdeling, waar ook klassieke talen gedoceerd zouden worden. Een volledige HBS-opleiding was noodzakelijk vanwege de plannen een universiteit op te richten (Gobardhan-Rambocus, 2001 en Jaarboek Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum, 2001).
In oktober 1966 ging het Lyceum in het gebouw van de AMS van strui aan de Passiebloemstraat in de wijk Zorg en Hoop. De SKS verhuisde in hetzelfde jaar naar een eigen gebouw en in 1969 verhuisde ook de AMS naar een nieuw gebouw aan de Marowijnestraat. In 1970 werd besloten het Lyceum, tot dan toe Surinaams Lyceum genoemd, een andere naam te geven en te noemen naar Mr. Dr. J.C. de Miranda2 (Gobardhan-Rambocus, 2001 en Jaarboek Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum, 2001).
De school begon met ongeveer 260 leerlingen, maar in 1971 telde de school er al ongeveer 1360. Op deze vijfvoudige toename had men kennelijk niet gerekend, want er was sprake van een tekort aan onder andere bevoegde docenten, lokalen en leermiddelen. Omdat de financiële problemen onoverkomelijk waren, werd in oktober 1973 begonnen met de afbraak van de eerste drie klassen van het Lyceum (Gobru·dhan-Rambocus, 2001).
In het schooljaar 2002-2003 zijn er totaal 585 scholieren. Hiervan zitten er 140 in het laatste jaar verspreid over zeven klassen.
2.2.3 Lyceum II
Het Lyceum II is gevestigd aan de Weidestraat in het centrum van Paramaribo en heeft momenteel ongeveer 700 leerlingen. In de eindexamenklas zitten verspreid over zeven klassen ongeveer 150 scholieren.
2
Mr. Dr. J.C. de Miranda (1906-1956) was een Creoolse advocaat en premier (1948-1951) van Suriname. De Miranda heeft een stoot gegeven tot de oprichting van de rechtsschool. Oorspronkelijk was het de bedoeling zijn naam aan deze instelling te verbinden, maar de rechtsschool ging over in de Universiteit. Daarop werd het Lyceum uitverkoren zijn naam te dragen. (Jaarboek Mr. Dr. J.C. de Miranda Lyceum, 2001).
2.2.4 J/Tf'"(} 4
Bij de centrale inschrijving voor middelbare scholieren in de beginjaren negentig werd geconstateerd dat de groei van nieuwe scholieren bij zowel de HAVO als het VWO gestadig aan het toenemen was. Het MINOV zag zichzelf genoodzaakt een nieuwe vwo-school op te richten. Hierdoor ontstond op 1 oktober 1992 het VWO 4. De nieuwe middelbare school begon met 160 leerlingen. Opvallend daarbij was de totale afwezigheid van scholieren met de meer exacte vakken welke behoren tot de zogenoemde S-richting. Pas in het tweede jaar was de samenstelling van de leerlingenpopulatie naast Q (pakket met vooral de economische vakken) ook S-georiënteerd (Gedenkboek VWO 4, 2002).
Bij de situering van de nieuwe school had het ministerie rekening te houden met de invulling van haar spreidingsbeleid met betrekking tot het aanbod van onderwijs op het vwo-niveau. Binnen dat kader heeft zij gekozen voor de locatie Paramaribo-Noord. Tot dan toe waren Paramaiibo-Centrnm en vooral Pai·amaiibo-Zuid al royaal voorzien met respectievelijk het Lyceum II aan de Weidestraat, het Mr. Dr. J.C. Miranda Lyceum aan de Passiebloemstraat en de AMS aan de Marowijnestraat. Het VWO 4 werd ondergebracht in een gebouw aan de Wichersstraat, dat was aangewezen als een voorlopige huisvesting. Het was de bedoeling de permanente locatie te projecteren op Geyersvlijt, dat noordelijker ligt. De verhuizing naar Geyersvlijt is echter afhankelijk van de verhuizing van een dependance van het toenmalige IMEAO, maai· dit is nog steeds niet gebeurd (Gedenkboek VWO 4, 2002).
Het VWO 4 is de kleinste middelbare school in Paramaribo met zo'n 150 tot 200 scholieren. In de drie examenklassen zitten gemiddeld twintig leerlingen.
www.suriname.nu/uitleg/paramaribo.htm
2.3 Anton de Kom Universiteit van Suriname
In dit deel zullen k01i de historie, de verschillende faculteiten, instituten en samenwerkingsverbanden, de studentengegevens en de probleemvelden van de Anton de Kom Universiteit besproken worden.
2.3.1 Historie
Ruim vóór de instelling van de huidige Anton de Kom Universiteit waren er al enkele vormen van academisch onderwijs aan afzonderlijke opleidingen. De opleiding van artsen (geneesheren) vond vanaf 1882 plaats aan de Geneeskundige School. De juristen (praktizijns) werden vanaf 1948 opgeleid aan de Surinaamse Rechtsschool. Andere hogere opleidingen waren die voor opleiding tot landmeter, tandheelkundige en apotheker. Daarnaast zijn ten behoeve van de lerarenvoorziening aan de scholen voor voortgezet onderwijs, diverse MO-opleidingen ingesteld (Blufpand, 1995:49).
De huidige universiteit is geboren uit de gedachte de Surinaamse samenleving een monument van immateriële aard aan te bieden ter gelegenheid van het honderd jarig bestaan van de Staten van Suriname in mei 1966. De proclamatie van de Universiteit van Suriname vond plaats op 1 november 1968. Er werd toen gestart met de Faculteit der Juridische Wetenschappen. Achtereenvolgend werden hierna geproclameerd:
de Faculteit der Medische Wetenschappen op 26 september 1969
de Faculteit der Sociaal-Economische Wetenschappen op 1november1975 de Faculteit der Natuurtechnische Wetenschappen op 1december1976 de Faculteit der Technische Wetenschappen op 1 december 1977
Bij de oprichting kreeg de universiteit de naam "Universiteit van Suriname, een ontwikkelingsuniversiteit". Door de woelige periode na de militaire coup van 1980 werd de universiteit van 8 december 1982 tot 17 oktober 1983 gesloten. Bij de heropening werd de naam van de universiteit gewijzigd in "Anton de Kom Universiteit van Suriname"3 en werden er ook een nieuwe structuur van de instelling en inhoud van de opleidingen geïntroduceerd. Enkele faculteiten werden als zelfstandige opgeheven en in een groter bestuurlijk verband geïntegreerd. De Faculteit der Sociale en Economische Wetenschappen en die der Juridische Wetenschappen werden verenigd in de Faculteit der Maatschappijwetenschappen. De Faculteit der Natuurtechnische Wetenschappen en de Faculteit der Technische Wetenschappen werden verenigd in de nieuwe Faculteit der Technologische Wetenschappen (Blufpand, 1995 en http://www.uvs.edu/geschiedenis.html).
2.3.2 Faculteiten, instituten en samenwerkingsverbanden
De Universiteit bestaat tegenwoordig uit de volgende drie faculteiten:
a. Faculteit der Maatschappijwetenschappen (FMijW), met de studierichtingen: Rechten (dag- en avondopleiding) (1968)
Economie (Bedrijfs- en Algemene) (1975) Sociologie (1975)
Public Administration (Bestuurswetenschap) (1985) Agogische Wetenschappen & Onderwijskunde (1993) Bedrijfskunde (1997)
b. Faculteit der Medische Wetenschappen (FMeW), met de studierichtingen:
3
Cornelis Gerard Anton de Kom (1898-1945) was een Surinaams nationalist en in Nederland een verzetsstrijder. Hij kwam op voor de onderdmkten en vocht met woord en geschrift tegen onrecht. In 1934 schreef hij het boek "Wij slaven van Suriname" (http://www.suriname.nu/kom/index.htm).
Medicijnen (1969) Fysiotherapie (1996)
c. Faculteit der Technologische Wetenschappen (FTW), met de studierichtingen: Agrarische productie (bosbouw, landbouw, veeteelt) (1976)
Delfstofproductie (geologie, mijnbouw) (1976) Elektrotechniek (1977)
Infrastructuur (bouwkunde, civiele techniek, land- en waterbeheersing) (1977) Werktuigbouwkunde (1977)
Milieuwetenschappen (beheer aquatische hulpbronnen, milieu- en natuurbeheer) (1996) (Blufpand, 1995 en http://www.uvs.edu/geschiedenis.html).
Daarnaast bestaat er het Schakeljaar (voorheen Propedeuse opleiding). Dit is voor studenten met deficiënties in hun vwo-vakkenpakket of die niet in het bezit zijn van een vwo-diploma. De colleges van het Schakeljaar worden uitsluitend in de middag- en avonduren verzorgd.
De Universiteit kent de volgende onderzoeksinstituten:
het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek in Suriname (CELOS). het Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO). het Instituut voor Toegepaste Technologie (INTEC);
het Medisch Wetenschappelijk Instituut Prof. Dr. Paul Flu (MWI) (Blufpand, 1995 en http://www.uvs.edu/onderzoek.html).
Verder verleent de Universiteit diverse diensten ten behoeve van haar personeel, de studenten en de Surinaamse gemeenschap. De instituten van de Universiteit zijn: de Universiteitsbibliotheek (UB), het Universiteits Computer Centrum (UCC), het Institute for Development Planning and Management (IDPM), het Instituut voor Kwaliteitszorg en Informatie Management (IKIM), het Nationaal Herbarium (NH) en de Nationale Zoölogische Collectie (NZCS) (http://www.uvs.edu/studiefaciliteiten.html).
De Anton de Kom Universiteit kent vooral samenwerkingsverbanden met universiteiten in Nederland. Deze zijn onder andere:
de Faculteit der Medische Wetenschappen met de Rijksuniversiteit van Leiden;
de Faculteit der Maatschappijwetenschappen met de Rijksuniversiteit van Groningen, de Universiteit Maastricht en de Universiteit van Amsterdam;
de Faculteit der Technologische Wetenschappen met de Landbouw Universiteit Wageningen, de Technische Universiteit Delft en de University of the West Indies (Blufpand, 1995)
2.3.3 Studentengegevens
In totaal stonden in het collegejaar 2000-2001 2756 studenten ingeschreven aan de Anton de Kom Universiteit (per april 2001). Het aantal studenten dat in 2000-2001 het Schakeljaar deed was 425 (bron: Anton de Kom Universiteit). Hieronder volgen de tabellen met het aantal ingeschreven studenten in het collegejaar 2000-2001 per faculteit en studielichting en die van het Schak:eljaar. (Zie tabel 14 in de bijlagen voor de studentenaantallen per oktober 2000 en 2001, en tabel 15 voor de nieuwe inschrijvingen in 2000/2001 en 2001/2002 per faculteit en in totaal).
Tabel 1. Aantal studenten Faculteit der Maatschappijwetenschappen, per studierichting, 2000-2001
STUDIERICHTING HERINSCHRIJVINGEN NIEUWE TOTAAL
INSCHRIJVINGEN Rechten (dag) 404 69 473 Rechten (avond) 217 54 271 Economie (bedrijfs) 489 120 609 Economie (algemene) 62 12 74 Public Administration 198 60 268 Agogische Wetenschappen 81 25 106 & Onderwijskunde Sociologie 37 14 51 Bedlij fskunde 53 23 76 Totaal
1541
3771928
Tabel 2. Aantal studenten Faculteit der Medische Wetenschappen, per studierichting, 2000-2001
STUDIERICHTING HERINSCHRIJVINGEN NIEUWE INSCHRIJVINGEN TOTAAL
Medicijnen 251 31 282
Fysiotherapie 26 9 35
Totaal
277
40317
Bron: Bureau Studentenzaken, Anton de Kom Universiteit
Bij de studierichting Medicijnen is er een numerus fixus van 30 studenten per jaar. Vijftien studenten met de hoogste score bij het eindexamen worden toegelaten en de andere vijftien studenten door loting. Bij de studierichting Fysiotherapie is er een numerus fixus van 15 studenten per collegejaar.
Tabel 3. Aantal studenten Faculteit der Technologische Wetenschappen, per studierichting, 2000-2001
STUDIERICHTING HERINSCHRIJVINGEN NIEUWE INSCHRIJVINGEN TOTAAL
Agrarische productie 49 6 55 Delfstof productie 74 9 83 Elektrotechniek 90 38 128 Infrastructuur 107 29 136 Milieu wetenschappen 18 22 40 Werktuigbouwkunde 56 13 69 Totaal
394
117 511Bron: Bureau Studentenzaken, Anton de Kom Universiteit
Tabel 4. Aantal studenten Schakeljaar, 2000-2001
HERINSCHRIJVINGEN NIEUWE INSCHRIJVINGEN TOTAAL
95 330 425
Bron: Bureau Studentenzaken, Anton de Kom Universiteit
2.3.4 Probleemvelden
De voornaamste problemen op de Anton de Kom Universiteit liggen op het gebied van gekwalificeerde docenten als gevolg van de toenemende 'brain drain'. Zowel met de
onafhankelijkheid van Suriname in november 1975 als na de militaire coup van 1980 vond er vanuit de universiteit een exodus naar Nederland plaats van docenten en studenten. Tegenwoordig doet de economische malaise zich ook op de universiteit voelen in de vorm van wegtrekkend kader (Blufpand, 1995:50). Er is geen geld om het nodige onderzoek te veITichten en de ambitie om te promoveren, om verder te komen in de wetenschap, is er praktisch niet. Tevens komt er vanuit het Surinaamse bedrijfsleven de klacht dat de opleidingen in het geheel niet aansluiten bij de praktijk (Pieper, 2000:37).
Het rendement van de universiteit is laag. Volgens Brandt Corstius (2000:7) bracht een groot onderzoek naar het hoger onderwijs in Suriname in 1997 (welk onderzoek is niet bekend) naar buiten dat het jaarlijkse rendement tussen 1970 en 1996 gemiddeld zeventien procent was. En in het blad Transfer vertelt de onderdirecteur van de Anton de Kom Universiteit, Allan Li Fo Sjoe, dat het slagingspercentage rond de vijf procent ligt (Buma, 2002:21). Om een indruk te krijgen van het aantal afgestudeerden aan de ADEK Universiteit volgen hieronder de tabellen met het aantal afgestudeerde studenten van de Faculteit der Maatschappijwetenschappen en die der Technologische Wetenschappen van recente jaren.
Tabel 5. Afgestudeerden Faculteit der Maatschappijwetenschappen, vanaf collegejaar 1995/1996 t/m 2000/2001 (per geslacht)
Studie- Bedrijfs- Algemene Sociologie Public Agogische Rechten Totaal
Admini- wetenschappen
richting economie economie &
Onder-stration wijskunde collegejaar v m v m v m v m v m v m v m 95196 11 11 11 4 2 4 1 1 0 0 18 5 43 25 96/97 15 16 8 9 3 0 0 1 0 0 20 8 46 34 97/98 17 11 11 3 6 1 2 3 0 0 38 8 74 26 98/99 16 12 4 3 4 0 1 2 1 0 14 9 40 26 99100 15. 13 4 2 0 0 0 2 1 3 25 10 45 30 00/01 19 7 2 4 2 0 0 0 0 1 17 8 40 20 Totaal 93
70
40 2517
5 4 9 2 4 132 48 288161
Bron: Bureau Studentenzaken, Anton de Kom Universiteit
In totaal zijn er m deze zes collegejaren 449 studenten bij de Faculteit der Maatschappijwetenschappen afgestudeerd, waarvan 64, 1 % vrouw was.
Tabel 6. Afgestudeerden Faculteit der Technologische Wetenschappen, vanaf 1990 t/m juni2000
Studie- Agrarische Delfstof- Elektro- Infrastructuur Milieu weten- Werktuig- Totaal
richting en productie productie techniek schappen bouwkunde
oriëntaties BS LB VT GL MB EN IN BK CT LWB MNB BAH 1990 2 3 3 0 1 0 0 0 2 0 l 12 1991 2 8 4 0 3 1 0 2 0 1 5 26 1992 0 2 1 0 0 1 3 0 0 0 1 8 1993 0 3 1 2 0 0 0 0 0 1 0 7 1994 0 2 0 2 0 0 0 1 1 0 1 7 1995 0 3 0 5 0 3 1 0 1 0 0 0 1 14 1996 0 8 2 4 2 4 4 0 0 0 0 0 3 27 1997 0 8 3 5 0 2 3 0 1 2 0 0 3 27 1998 1 8 2 2 2 0 2 0 0 0 0 0 2 19 1999/00 0 2 1 4 2 3 1 0 0 0 2 0 2 17 Totaal 5 47 17 24 10 14 14 3 5 4 2 0 19 164
(Bron: Bureau Faculteit der Technologische Wetenschappen, 11-10- 2000)
Verklaring van de gebruikte afkortingen
BS= Bosbouw ET= Energietechniek LWB= Land en waterbeheersing LB= Landbouw IT= Informatietechniek BAH= Beheer aquatische hulpbronnen VT= Veeteelt BK= Bouwkunde MNB= Milieu- en natuurbeheer
GL= Geologie CT= Civiele Techniek MB= Mijnbouw
Brandt Corstius (2000:7) schrijft op grond van het in 1997 verrichte onderzoek dat vijftien procent van de ADEK studenten verklaarde dat ze alleen aan de ADEK universiteit studeerden omdat ze geen beurs voor het buitenland hadden kunnen bemachtigen. Maar liefst 79 procent wilde het liefst niet in Suriname studeren. 21 procent wilde naar de Verenigde Staten, 13 procent verkoos een ander land in het Caribische gebied, en het grootste deel, 35 procent, ging liever naar Nederland. Ook ik zal kijken of dit het geval is, maar ik zal in plaats van de plaats meer de nadruk leggen op de studierichting die men het liefst zou willen volgen maar in Suriname niet beschikbaar is.
2.4 Bureau Onderwijsinformatie en Studiefaciliteiten
De instantie die is belast met het verstrekken van onderwijs- en studievoorlichting op diverse niveaus en gebieden is het Bureau Onderwijsinformatie en Studiefaciliteiten (BOS). Dit bureau geeft tevens uitvoering aan het beurzenbeleid. Het BOS is geen zelfstandig orgaan, maar een uitvoerend orgaan van het Ministerie van Onderwijs en Volkshuisvesting (MINOV). Het BOS houdt zich in het algemeen bezig met beleidsvoorbereidend en -uitvoerend werk. Concreet komt het onder andere neer op:
het geven van voorlichting op het gebied van onderwijs, ter bevordering van de juiste beroepskeuze; in verband hiermee worden er studies gedaan naar onderwijssystemen in Suriname en in het buitenland
het verstrekken van studiefaciliteiten aan degenen die hiervoor in aanmerking komen op VOJ, VOS, HBO en universitair niveau in binnen- en buitenland
het implementeren van trainingen en opleidingen aangeboden door bevriende naties en organisaties
het controleren van de studieresultaten van de bursalen in zowel binnen- als buitenland (Pinas, 1995:4)
Studiefinanciering in Suriname bestaat langer dan 35 jaar. In de laatste 20 jaar is het bedrag en het aantal studenten dat hiervoor in aanmerking komt, aanzienlijk toegenomen. Vanwege de stijgende wisselkoers is de prijs van studieboeken en ander studiemateriaal voor met name HBO en universitair niveau onbetaalbaar geworden. Het overmaken van deviezen voor studenten in het buitenland oefent ook een toenemende druk uit op de overheidsbegroting. Het beleid is er tegenwoordig dan ook niet meer op gericht beurzen te verschaffen, maar studieleningen (Pinas, 1995).
Het BOS geeft aan dat studievoorlichting, ter bevordering van de juiste beroepskeuze, door het beleid van de regering de laatste jaren op een laag pitje is komen te staan. Ze wil vaker op scholen langs om studievoorlichting te geven, maar heeft de middelen er niet voor. Ze is maar bemand met twee personen en heeft geen eigen vervoer. Als scholen voor vervoer zorgen dan komen ze wel langs, maar niet alle scholen doen dit.
Het BOS heeft een sectie binnenlandse- en buitenlandse beurzen. De sectie
Binnenlandse beurzen houdt zich bezig met het organiseren en implementeren van de door de
overheid ter beschikking gestelde studiebeurzen. Een belangrijke norm voor het toekennen van een beurs is de financiële draagkracht van de wettelijke vertegenwoordigers van de student. Het aantal beurzen en het beursbedrag dat ter beschikking wordt gesteld, wordt jaarlijks door de overheid vastgesteld per school, per instituut of per studierichting in geval
van universitaire studies. Door de jaren heen is het aantal bursalen min of meer stabiel gebleven. Het bedrag wordt vanwege de inflatie bijgesteld. Dan nog heeft het meer het karakter van een subsidie. Het is voor vele studenten maar een druppel op een hete plaat (Pinas, 1995). Zo was in het schooljaar 2001/2002 de studietoelage voor middelbare scholieren Sf. 12.000,-4 per maand en voor universitaire studenten (en die van de IOL, AHKCO en van de Kweekschool BVF II) Sf. 30.000,- per kwartaal (bron: Aanvraagformulier Studiefaciliteiten van het BOS).
De sectie Buitenland is belast met het behaiiigen van de belangen van Surinamers die in het buitenland studeren met een beurs van de Surinaamse regering, een beurs aangeboden door een bevriende natie in het kader van culturele akkoorden en samenwerkingsovereenkomsten of een beurs voortvloeiende uit het lidmaatschap van Internationale Organisaties. Voor studenten die op eigen kosten in Nederland of Brazilië studeerden was besloten om hen tegemoet te komen met een leningsovereenkomst. De langdurige beurzen vielen uiteen in twee categorieën, te weten:
a. beurzen ter beschikking gesteld door de Sminaamse Regering
b. beurzen door bevriende naties ter beschikking gesteld aan de Surinaamse Regering ten behoeve van personen in het bezit van de Sminaamse nationaliteit. Onder andere beursen aangeboden uit Japan, India en België. De lasten voor de Staat zijn dan minimaal. Bij deze beurzen gaat het voornamelijk om korte trainingen voor voornamelijk werkenden (Pinas, 1995:14).
Studiefinanciering voor studenten in het buitenland omvatte gedeeltelijke of volledige beurzen en renteloze studieleningen. Het bedrag dat aan volledige beurzen en renteloze studieleningen werd uitgekeerd was afhankelijk van het land van studie. Jaai·lijks werden er aan deze studenten ook nog éénmalige bedragen uitgekeerd voor het betalen van het collegegeld, de medische verzekering, de leermiddelen en de kosten voor kleding in landen met een bijzonder koud klimaat (Pinas, 1995:1).
Tegenwoordig worden er door de Surinaamse Regering vanwege geldgebrek geen beurzen meer ter beschikking gesteld aan Sminamers die in het buitenland studeren. Ook de beurzen die Nederland jarenlang aan Surinaamse studenten verstrekte zijn al een paar jaar stopgezet. Het was de bedoeling dat de miljoenen guldens die edn gepompt werden, terugkwamen in de vorm van experts die het land konden helpen opbouwen. Maar ze kwamen niet terug. Veel studenten bleven in Nederland wonen om dam· een beter inkomen te
4